FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN



Vergelijkbare documenten
FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN

Open vragen 1. Wat zijn stakeholders van een onderneming?

Jaarrekening Bridgeman Foundation Zwolle

Jaarrekening Stichting Welzijn Wajir Wilnis

RJ-Uiting Kerncijfers en kengetallen in de jaarrekening, het bestuursverslag en overige informatie bij de jaarstukken

Jaarrekening Stichting Wierde Breda

Wettelijke regelingen in verband met de jaarrekening

Jaarrekening Bridgeman Foundation statutaire vestigingsplaats

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 7

Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen Overige reserves

Jaarrekening Stichting Welzijn Wajir Wilnis

RJ-Uiting Kerncijfers en kengetallen in de jaarrekening, het bestuursverslag en overige informatie bij de jaarstukken

Jaarrekening Stichting Nativitas Horst

RJ-Uiting : ontwerp-richtlijn 630 Commerciële stichtingen en verenigingen

Jaarrekening Stichting Samay Den Haag

TRIODOS CUSTODY BV Jaarverslag 2007

Jaarrekening Bridgeman Foundation Zwolle

Jaarrekening Stichting Sarfath Capelle aan den IJssel

Triodos Custody bv JAARVERSLAG TlCustody

Meer duidelijkheid over samenstellingsopdrachten met komst Standaard 4410

STICHTING SPIRITUEEL INNOVATIE FONDS te Arnhem. Rapport inzake de jaarrekening 2017

Stichting Jambo gevestigd te Venray. Rapport inzake de Jaarrekening 2013

KEMPEN BEWAARDER N.V. JAARBERICHT 2015 TE AMSTERDAM. Beethovenstraat WZ Amsterdam KAMER VAN KOOPHANDEL NR

Stichting Domiliana Hunzestraat XG Deventer. Jaarverslag 2012

Stichting Kontaanoo Putten. Jaarrapport 2014/2015

NIEUWE JAARVERSLAGREGELS RJ650

Ingangsdatum De ontwerp-richtlijn 640 Organisaties-zonder-winststreven en ontwerp-richtlijn 650 Fondsenwervende organisaties worden van kracht voor

Stichting Energo. Amsterdam. Financieel verslag 2013 (CONCEPT)

Besluit tot wijziging van de Nadere voorschriften controleen overige standaarden Vastgesteld 18 december 2008

KEMPEN BEWAARDER N.V. JAARBERICHT 2013 TE AMSTERDAM. Beethovenstraat WZ Amsterdam KAMER VAN KOOPHANDEL NR

Stichting BriBos Verwentasjes T.a.v. het bestuur Meivliegsingel RA DEN HAAG. Jaarrekening 2014

Eigen vermogen bij fondsenwervende instellingen?

Stichting Elimu Foundation Mozartlaan 9, 3781 HG Voorthuizen Tel / /

Sher foundation Stichting. Jaarrekening 2017

Stichting HGD-alias Het Goede Doel. Tilburg. Jaarrekening Stichting HGD-alias Het Goede Doel, Tilburg Jaarrekening 2013

Stichting Platform Bestuurlijke Informatie

Schiphol Nederland B.V. Halfjaarlijkse financiële verslaggeving over de periode 1 januari 2013 t/m 30 juni 2013

TRIODOS CUSTODY BV Jaarverslag 2012

Jaarverslag 2014 Assen, juni

Jaarrekening Stichting Het Stadsklooster Rotterdam. Jaarrekening 2016 Pagina 1

TRIODOS CUSTODY BV Jaarverslag 2013

Financiële verantwoording Vereniging het Verschil

STICHTING DIS ZORGCENTRUM VILIAMARE ALMKERK JAARREKENING 2016

ABN AMRO Basic Funds N.V. Jaarrekening 2013

Stichting Domiliana Hunzestraat XG Deventer. Jaarverslag 2014

JAARREKENING Stichting Fondsenbeheer Landbouw en Zorg Nederland Jaarrekening pag. 1

RJ-Uiting : Nieuwe ontwerp-richtlijn voor kleine organisaties-zonder-winststreven

Nederlandse Haarstichting Wilsonsplein VG Haarlem. Jaarverslag 2012

Emerge Kinder Fonds Jaarverslag Inleiding Visie... 2 Projecten Emerge Kinder Fonds... 2 Bestuur en management... 2

Vereniging Water Natuurlijk gevestigd te Zaandam

KEMPEN BEWAARDER N.V. JAARBERICHT 2011 TE AMSTERDAM. Beethovenstraat WZ Amsterdam KAMER VAN KOOPHANDEL NR

Aan het bestuur van Stichting Help het Doel De Horst SZ RHENEN JAARREKENING RAPPORT Inzake jaarrekening

Stichting Gemeenschapsfonds Amstelveen gevestigd te Amstelveen. Rapport inzake de jaarrekening 2014

JAARRAPPORT Oyens & Van Eeghen Beheer B.V. Zuidplein XV AMSTERDAM

Steunstichting SBWU. Boekjaar Steunstichting SBWU Utrecht. 2 april 2015

Stichting de Sfinx het bestuur Zuiderzeeweg HC ZEEWOLDE. Jaarrekening 2016

INHOUDSOPGAVE. Pagina. ACCOUNTANTSVERSLAG 1 Opdracht 1 2 Samenstellingsverklaring 2 3 Algemeen 3

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2013

HAK BAAK. Accountants met een PLUS B.V. Stationspark DA Sliedrecht Postbus AH sliedrecht Klantnummer: 1950.

Stichting Just 100 Heroes gevestigd te Eindhoven. Rapport inzake de Jaarrekening 6 september 2012 tot en met 31 december 2013

KEMPEN BEWAARDER N.V.

STICHTING JIMMY NELSON FOUNDATION TE AMSTERDAM. Rapport inzake jaarstukken 2016

KEMPEN BEWAARDER N.V.

STICHTING SPIRITUEEL INNOVATIE FONDS te Arnhem. Rapport inzake de jaarrekening 2015

STICHTING MST MENSEN IN BEELD HOUDEN

FINANCIEEL VERSLAG STICHTING SUPPORT METROPOLE ORKEST. tot Stichting Steun Metropole Orkest

Stichting Hartsvrienden Rescar Maastricht

JAARVERSLAG 2014 AM WERK REÏNTEGRATIE BV

Stichting Theatherfestival Delft 2611 JL Delft. Rapport over het boekjaar 2014/2015

INHOUDSOPGAVE RAPPORT OPDRACHT ALGEMEEN RESULTATEN FINANCIELE POSITIE JAARREKENING BALANS PER 31 DECEMBER 2016 WINST- EN VERLIESREKENING OVER 2016 GRO

Samenvatting Management & Organisatie Stichting & Vereniging

Ons oordeel Wij hebben de jaarrekening 2016 van Lavide Holding N.V. te Alkmaar gecontroleerd.

(Voor de EER relevante tekst)

Niet commerciële organisaties (non-profitorganisaties) = hebben een ideëel doel à realiseren van het doel is hun belangrijkste bestaansgrond.

Financieel verslag 15 april 2016 tot en met 31 december 2016 van Stichting Happy With Water te Wageningen

STICHTING MST MENSEN IN BEELD HOUDEN

JAARREKENING Stichting Fondsenbeheer Landbouw en Zorg Nederland Jaarrekening pag. 1

Stichting Animals Today

ONAFHANKELIJKE OUDEREN EN KINDEREN UNIE 5OPLUSJ HILVERSUM JAARREKENING 2013

De Richtlijn is van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari Eerdere toepassing van de Richtlijn wordt aanbevolen.

Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s

Stichting Famous City. te Amstelveen. Rapport inzake de jaarrekening 2015

1 Definitie en typologie

Externe verslaggeving

Hiermede brengen wij u rapport uit omtrent de jaarrekening over 2013 van uw stichting.

JAARREKENING Vastgesteld d.d. 4 september Stichting Chassé Cultuur Fonds Claudius Prinsenlaan DK Breda. Postbus BC Breda

STICHTING BLINDENHULP

Schiphol Nederland BV Vennootschappelijke balans en winst- en verliesrekening

HOEBERT HULSHOF & ROEST

Concept. Vertrouwelijk Stichting SDB T.a.v. Dhr. A. Streefkerk Purmerland ME Purmerland. Jaarrekening 2014

Gunnen & Vertrouwen. JAARVERSLAG 2010 Stichting Pixels tegen Darmkanker

JAARVERSLAG. STICHTING Unlimited Dreams Nootdorp. inzake de jaarrekening 2013

Specialisterren Foundation Kobaltweg CE Utrecht. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2015

Financiële informatie Stichting Den Haag onder de Hemel. Den Haag

Aan het bestuur van Stichting Help het Doel De Horst SZ RHENEN JAARREKENING RAPPORT Inzake jaarrekening

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2014

Jaarrekening. van. Stichting WAG Kootwijkerbroek - Stroe. Kootwijkerbroek

Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen transparant?

STICHTING DEPOSITARY QUANTRUST MACRO FUND AMERSFOORT JAARREKENING 2013

Samenvatting M&O Stichting en Vereniging

Transcriptie:

Katholieke Universiteit Nijmegen Faculteit der Management Wetenschappen Afdeling Bedrijfswetenschappen Master-thesis - Bedrijfseconomie Collegejaar 2003-2004 FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN Naam: Bart Sterenborg Studentnummer: 9914641 Straat: van Langeveldstraat 41 Postcode + Plaats: 6521 MH Nijmegen Telefoon: 024-3296479/06-16386695 E-mail: bartsterenborg@yahoo.com q, I Begeleider: Prof. Dr. J. Dijksma Kamer 05.0L70 I I

Inhoudsopgave Voorwoord... 3 Hoofdstuk 1 Inleiding... 4 1.1 Inleiding tot de probleemstelling... 4 1.2 Probleemstelling... 10 1.3 Werkwijze... 11 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader... 15 2.1 Non-profitorganisaties... 15 2.2 Typologieën NPO' s... 17 2.3 Fondsenwervende instellingen... 20 2.4 Uitgangspunten externe verslaggeving NPO's... 22 2.5 Fondsenadministratie... 24 2.6 Boekhoudstelsels en verslaggevingstelsels... 30 2.6.1 Boekhoudstelsels... 31 2.6.2 Verslaggevingstelseis....41 Hoofdstuk 3 Wet- en regelgeving... 45 3.1 Nederlandse wetgeving... 45 3.2 Nederlandse regelgeving... 48 3.2.1 Balans en waarderingsgrondslagen... 50 3.2.2 Staat van baten en lasten... 56 3.3 Regelgeving in de Verenigde Staten... 59 3.4 Regelgeving in Groot-Brittannië... 64 3.5 Vergelijking regelgeving... 66 Hoofdstuk 4 Kasstelsel en periode-toerekeningstelsel... 68 4.1 Toepasbaarheid verslaggeving beginselen... 69 4.2 Prestatiemeting... 71 4.3 Doelstellingen externe financiële verslaggeving... 75 4.4 Inrichting jaarverslaggeving FWI' s... 79 4.4.1 Balans... 80 4.4.2 Staat van baten en lasten... 90 4.5 Conclusie... 95 Hoofdstuk 5 Opzet empirisch onderzoek... 97 5.1 Kwaliteit... 97 5.2 Kwaliteitsinstrument... 99 5.3 Kwaliteitsmaatstaf... 101 5.4 Hypothesen... 105 Hoofdstuk 6 Resultaten empirisch onderzoek... 107 6.1 Onderzoekspopulatie... 107 6.2 Resultaten... 109 6.3 Hypothesen... 120 Hoofdstuk 7 Conclusie... 123 Literatuurlijst... 128 Bijlagen... 133 2

Voorwoord Na maanden van inspanning is mijn scriptie over fondsenwervende instellingen af. Deze scriptie is het product van mijn afstudeerproject van de studie bedrijfswetenschappen, met als richting 'fmancial accounting', welke ik heb gevolgd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Een onderwerp dat in de maanden waarin ik aan mijn scriptie heb gewerkt, zeer actueel bleek te zijn. De kranten schreven veelvuldig over ontwikkelingen in de branche. Berichten over de omvang van de vermogens van de instellingen en de mededelingen over salarissen van bestuurders, zorgden I ervoor dat donateurs opgeschrikt werden. Dit heeft voor een aantal fondsenwervende instellingen consequenties gehad, waarbij donateurs hun lidmaatschap opzegden en collecteopbrengsten flink tegenvielen. Als gevolg hiervan verschenen berichten waarin wordt geopteerd voor meer transparantie in de sector. Doordat het onderwerp in de actualiteit is, heb ik met nog meer plezier aan deze scriptie gewerkt. I: Ik heb in korte tijd erg veel over het onderwerp gelezen en geleerd en een mening kunnen vormen over wat er zich afspeelt in de fondsenwervende sector en wat er eventueel verbeterd zou kunnen worden, met name op het gebied van de externe financiële verslaggeving. Door uit te gaan van de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving heb ik beargumenteerd op welke manier fondsenwervende instellingen het beste informatie kunnen verschaffen om inzicht te geven in zaken die spelen binnen de organisatie. Daarnaast heb ik gekeken hoe fondsenwervende instellingen in de praktijk aan deze doelstellingen tegemoet komen. Hierbij wil ik mijn begeleider, Prof. Dr. 1. Dijksma, heel erg bedanken voor zijn commentaar en de inzichten die hij mij heeft meegegeven. Hij heeft mij geleerd om zaken en standpunten met een kritische blik te bekijken en deze ter discussie te stellen. Daarnaast wil ik het Centraal Bureau Fondsenwerving, en in het bijzonder Flore Clerkx bedanken. Doordat ik gebruik mocht maken van het archief heb ik voldoende data voor mijn empirisch onderzoek kunnen verzamelen. Ten slotte wil ik mijn ouders heel erg bedanken voor de steun en het medeleven die ze mijn hebben gegeven bij het schrijven van deze scriptie. Ook hun commentaar was voor mij zeer waardevol. 3

Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Inleiding tot de probleemstelling De fondsenwervende sector staat in de publieke belangstelling. Berichten over salarissen van bestuurders en miljoenenverliezen op de beurs veroorzaken een maatschappelijke discussie (Klok en van Uffelen, 2004: 3,25). De fondsenwervende sector is een relatief grote sector. Dat blijkt uit het feit dat er op dit moment ongeveer 30.000 stichtingen en verenigingen die als fondsenwervende instelling (FWI) kunnen worden aangemerkt, ingeschreven staan in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel (Donateursvereniging.nl, 18-03-2004). Omdat relatief veel FWI' s hun jaarcijfers niet openbaar maken, is het moeilijk een schatting te geven hoeveel geld er jaarlijks in deze sector omgaat, maar volgens de donateursvereniging (Donateursvereniging.nl, 18-03-2004) variëren de schattingen tussen de 5 tot 20 miljard euro. Schuyt (1997: 15) houdt het op een bedrag van 5,4 miljard euro in 1995 en van Veen en Struiksma (2001: 67) schatten de totale inzameling op 5,33 miljard euro in 1997. Karman en Swachten (2001: 1443) definiëren een FWI als volgt: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enlof diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden zijn door het publiek vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend". Een FWI is een non-profitorganisatie. Organisaties kunnen worden ingedeeld in profit-organisaties en non-profitorganisaties (NPO). Profit-organisaties of ondernemingen zijn samenwerkingsverbanden van personen en middelen met als doel het behalen van een duurzaam economisch voordeel. Een NPO is een samenwerkingsverband van personen en middelen met een ideële doelstelling, opgericht om een maatschappelijk belang te dienen. Het Limperg Instituut (1986: 42) definieert een NPO als: 'een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd door sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, 4

schenkers enjof collectieve middelen die een particulier althans privaatrechtelijk karakter bezit'. NPO' s zijn afhankelijk van subsidiëring van de overheid of particuliere geldschieters. De organisatie kan wel winst maken, dus commercieel zelfstandig functioneren, maar dit gebeurt niet om de eigenaren van de organisatie van de winst te laten profiteren (Buijs en van der Ploeg, 2003: 57). De fmanciering van NPO's is een ander element uit de definitie van het Limperg instituut. Op basis van de herkomst van de financiële middelen kunnen NPO's worden geclassificeerd (Anthony 1978: 8). Organisaties worden gedreven in een rechtsvorm. Rechtsvormen kunnen worden onderverdeeld in natuurlijke personen en rechtspersonen. Bij natuurlijke personen wordt geen onderscheid gemaakt tussen het privé-vermogen en het vermogen van de organisatie. Bij rechtspersonen is er een scheiding tussen het vermogen van de eigenaren en het vermogen van de organisatie (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 238). Het Burgerlijk Wetboek Boek 2 "Rechtspersonen" (BW2) bevat de wettelijke regelingen omtrent rechtspersonen. De verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen bezitten rechtspersoonlijkheid (BW2: 3)., I De externe fmanciële verslaggeving van rechtspersonen in Nederland is geregeld in Titel 9 ''De, I jaarrekening en het jaarverslag" (Titel 9). De jaarrekening bestaat uit de balans, de winst- en verliesrekening en de overige gegevens (BW2: 361.1). In Titel 9 wordt met het jaarverslag het directieverslag of het bestuursverslag bedoeld. Wanneer in het vervolg wordt gesproken over de jaarrekening wordt de externe financiële jaarrekening bedoeld. Onder het jaarverslag wordt het hele verslag bedoeld, bestaande uit de jaarrekening, het directieverslag en de overige gegevens. Titel 9 is van toepassing op de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de stichting en vereniging die een of meer ondernemingen in stand houden. Titel 9 is tevens van toepassing op banken, ongeacht hun rechtsvorm (BW 2:360). BW2: 362 vormt de kapstokregel van Titel 9: "de jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het 5

vermogen en het resultaat, almede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon". In aanvulling op de wettelijke regelingen in Titel 9 zijn door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving uitgegeven. De RJ is een overlegorgaan van werkgeversorganisaties, beleggingsanalisten, vakbonden en het Koninklijk Nederlands Instituut van Register Accountants (NIVRA). De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving geven een nadere detaillering en invulling van de door de wet en jurisprudentie gestelde normen, maar ze hebben geen wettelijke grondslag (RJ, 2003: 23). In de Verenigde Staten houdt de wetgever zich nauwelijks bezig met de regelgeving op het gebied van externe financiële verslaggeving. Dit ligt vooral in handen van de Financial Accounting Standards Board (FASB). Dit is een op particulier initiatief gebaseerd samenwerkingsverband van het georganiseerde accountantsberoep en vertegenwoordigers van beleggingsanalisten, het bedrijfsleven en deskundigen uit het academische accountancyonderwijs. De FASB heeft de Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP) vastgesteld (Klaassen, Hoogendoorn en Bak, 2000:32). I In Groot-Brittannië is het de Accounting Standards Board (ASB) die zich bezig houdt met het opstellen van richtlijnen, de Financial Reporting Standards (FRS). De FRS vervangen geleidelijk de oude Statements of Standard Accounting Practice (SSAP's) (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 31). Met betrekking tot de financiële verslaggeving van charities is de Statement of Recommended Practice (SORP) opgesteld door de Charity commission. De Charity Commis sion is door de ASB erkend als regelende instantie (Charity Commission, 2000) De International Accounting Standards Board (IASB, voorheen IASC) is een samenwerkingsverband van nationale accountantsorganisaties. De IASB werkt op internationaal niveau aan harmonisatie van de fmanciële verslaggeving. Hiertoe worden door de IASB de International Financial Accounting Standards (IFRS, voorheen las) opgesteld. Vanaf 2005 zijn Europese lidstaten verplicht tot het invoeren van de IFRS. Dit heeft ten doel om de interne markt 6

beter te doen functioneren en nationale standaarden beter op elkaar aan te laten sluiten (Europese Gemeenschappen, 2002: L243/1). De RJ hanteert voor de opstelling van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving de IFRS als basis. De IASB hanteert een conceptual framework als basis voor het opstellen van de IFRS. Het conceptual framework is door de RJ vertaald als het 'Stramien' en is opgenomen in de Richtlijnen. Volgens het Stramien zijn er vier kwalitatieve kenmerken waaraan, I externe fmanciële verslaggeving moet voldoen, zodat de informatie voor gebruikers bruikbaar is (RJ, 2003: S5-01-06): begrijpelijkheid relevantie betrouwbaarheid tijdigheid. In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is een speciaal hoofdstuk opgenomen met betrekking tot FWI' s: Richtlijn 650. FWI' s hebben veelal de rechtsvorm stichting of vereniging. Voor stichtingen en verenigingen die een onderneming van zekere omvang in stand houden is Titel 9 van toepassing (Rl, 2003: 650-01). Voor zover instellingen daar niet aan hoeven te voldoen, zijn zij in hoge mate vrij in de wijze waarop zij hun jaarverslaggeving inrichten. Hiermee komt de duidelijkheid en vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen in het geding. Omdat fondsenwerving gebaseerd is op maatschappelijk vertrouwen, hebben fondsenwervende instellingen behoefte aan standaarden voor de verslaggeving (Rl, 2003: 650-01). Door het opnemen van Richtlijn 650 is er een standaard voor FWI' s voor het inrichten van het jaarverslag en de jaarrekening. Voor Richtlijn 650 gelden in beginsel dezelfde grondslagen en regels voor de inrichting van de jaarrekening als welke gelden voor ondernemingen, zoals opgenomen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en Titel 9. De Richtlijn 650 is tot stand gekomen door een initiatief van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Het CBF heeft een relatief belangrijke rol in de externe verslaggeving van FWI's. De centrale doelstelling van het CBF is: "te bevorderen dat in Nederland de werving en besteding van fondsen - hieronder mede begrepen gelden verkregen van kansspelvergunninghouders zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen - door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of 7

andere het algemeen nut beogende rechtspersonen en de voorlichting die door hen in dat kader wordt afgegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden. Dit doet zij zowel in het belang van het publiek als in het belang van de erbij betrokken rechtspersonen" (CBF, 2003). Onderzoek van het CBF in 1991 wees uit dat het publiek en de fondsenwervende wereld behoefte hadden aan meer transparantie in de sector. Dit is aanleiding geweest tot het instellen van een keurmerk voor FWI' s. Een FWI welke voor een keurmerk in aanmerking wil komen moet voldoen aan het reglement van het CBF-Keur. Dit reglement stelt verschillende eisen aan FWI' s, onder andere met betrekking tot de samenstelling van het bestuur, externe communicatie, fondsenwerving en beleidsvoering. Het belangrijkste onderdeel van het reglement wordt echter gevormd door: De Richtlijn Verslaggeving Fondsenwervende Instelling, kortweg richtlijn FWI, welke door de RI is opgenomen als Richtlijn 650 in de Richtlijnen voor de laarverslaggeving (CBF, 2004: 7). Richtlijn 650 is door de RI opgenomen in de Richtlijnen voor de laarverslaggeving met als doel dat de instellingen hun verslagen zo inrichten dat het publiek daarin duidelijke antwoorden kan vinden op drie essentiële vragen (RI, 2003: 650-02): 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten? 2. Worden de giften direct besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot? 3. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel of wordt het achteraf aan andere, eventueel minder 'populaire' doelen besteed? Volgens het Stramien zijn er twee grondslagen voor het opstellen van externe fmanciële verslagen. Eén daarvan is het toerekeningsbeginsel (RI, 2003: S4-01). Titel 9, de Richtlijnen, de US GAAP, de FRS en de IFRS schrijven toepassing van het periode-toerekeningstelsel voor. Richtlijn 650 stelt dat de jaarrekening van FWI' s tevens op basis van het toerekeningsbeginsel moet worden ingericht (RI, 2003: 650-21). Er is echter discussie (Anthony, 1989: 1, Aukes, 1992: 46-50, Bindenga, 1988: 208, Mautz, 1990: 93) of het toerekeningsbeginsel wel van toepassing is op FWI' s. Er kan wellicht beter worden voldaan aan de eisen die gebruikers stellen aan de fmanciële verslaggeving door toepassing van het kasstelsel. 8

Bij toepassing van het toerekeningsbeginsel worden de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt wanneer zij zich voordoen en niet wanneer geldmiddelen worden ontvangen of betaald. Ze worden in de administratie geboekt en in de jaarrekening verwerkt van de periode waarop zij betrekking hebben (RI, 2003: S4-01). Financiële verslagen die zijn opgesteld volgens het toerekeningsbeginsel informeren niet alleen over transacties die hebben plaatsgevonden en de geldontvangsten, maar geven ook inzicht in de toekomstige ontvangsten en uitgaven. Er vindt dus een periodetoerekening plaats van ontvangsten en uitgaven. Dit is c ( belangrijke informatie voor de besluitvorming in een onderneming, omdat het inzicht geeft in de I/' efficiency van de voortbrenging in een bepaalde periode (IASe, 1989). De tegenhanger van het periode-toerekeningstelsel is het kasstelsel. Bij het kasstelsel vindt verslaggeving plaats aan de hand van geldstromen. Uitgaven en inkomsten worden verantwoord in de periode waarin ze worden betaald respectievelijk ontvangen. Kenmerken van het kasstelsel zijn het relatief eenvoudige systeem van boekhouden en de objectiviteit van waardering en toerekening. Mautz (1990: 93) is van mening dat het kasstelsel voor FWI's de voorkeur heeft. Een FWI transformeert middelen van haar vermogenverschaffers naar haar cliënten in tegenstelling tot een onderneming waarbij gelden van cliënten ten goede komen aan de vermogenverschaffers. Om inzicht te krijgen of een FWI aan haar doelstellingen heeft voldaan willen belanghebbenden weten of de geschonken gelden daadwerkelijk zijn uitgegeven en welk deel is overgehouden voor een volgende periode. Dit inzicht wordt verkregen door een overzicht van uitgaven en ontvangsten. Bindenga (1988: 208) stelt dat voor NPO's het kasstelsel kan voldoen. "De basis van het registratieproces is het vastleggen van in- en uitgaande geldstromen." Voor organisaties die naar winst streven en uit de registratie van het bedrijfsgebeuren de informatie willen putten ter berekening van de winst of het verlies over een periode, vindt hij het kasstelsel niet toereikend en zou het periode-toerekeningstelsel moeten worden toegepast. Anthony (1989: 1) is van mening dat verslaggeving voor NPO' s niet anders hoeft te zijn dan voor ondernemingen. Hij stelt dat het toerekeningsbeginsel de voorkeur heeft en dat op bepaalde punten een specifieke aanpak nodig is, bijvoorbeeld op het punt van giften. Bovendien stelt 9

Anthony (1989: 89) dat NPO's een fondsenadministratie zouden moeten bijhouden waaruit van ieder fonds de omvang en de kapitaalstromen zichtbaar worden. Aukes (1992: 49) is van mening dat het kasstelsel onvoldoende inzicht geeft in de resultaten van de verrichte prestaties en in de financiële positie op een bepaald moment. Om gebruikers van de financiële verslaggeving inzicht te geven in de kosten van de verrichte activiteiten en in de financiële positie van de organisatie is alleen het periode-toerekeningstelsel acceptabel. Echter kleinere organisaties, die nauwelijks vaste activa hebben en waarbij uitgaven en kosten vrijwel samenvallen, zouden uit het oogpunt van kosten kunnen volstaan met een administratie en ( / verantwoording op kostenbasis. Er is dus discussie over welk stelsel FWI's voor het inrichten van de externe financiële verslaggeving moeten toepassen. In dit onderzoek zal verder ingegaan worden op de voor- en tegen argumenten voor het toepassen van één van beide stelsels. Tevens zal worden gekeken welke elementen van beide stelsels terugkomen in de externe financiële verslaggeving en in welke mate deze elementen bijdragen aan de kwaliteit van de verslaggeving. Om de kwaliteit van de verslaggeving te meten zal een meetlat worden opgesteld aan de hand van de drie vragen waarop FWI's in hun verslaggeving antwoord moeten geven: Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Wordt het geld wel besteed, of wordt het geld voor een groot deel opgepot? Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel? 1.2 Probleemstelling Doel van deze scriptie wordt om te onderzoeken hoe FWI's het beste informatie kunnen geven en verantwoording kunnen afleggen door middel van externe financiële verslaggeving. Richtlijn 650 schrijft voor dat voor de verslaggeving gebruik gemaakt moet worden van het periodetoerekeningstelsel. Dit kan echter bij de waardering van bepaalde baten en eigendommen leiden tot problemen, wat de kwaliteit van de verslaggeving niet ten goede komt. Toepassing van het 10

kasstelsel kent geen problemen van toerekening en waardering. Dit heeft geleid tot de volgende probleemstelling voor deze scriptie: Welke argumenten zijn aan te voeren voor een keuze tussen het kasstelsel en het periodetoerekeningstelsel voor de externe financiële verslaggeving van FWl's en welke elementen uit de op te stellen kwaliteitsmaatstaf komen terug in de jaarverslagen van Nederlandse FWI's? (/~ ) 1.3 Werkwijze In deze paragraaf wordt beschreven hoe het onderzoek wordt opgezet en welke werkwijze gevolgd wordt om tot een antwoord op de probleemstelling te komen. In hoofdstuk twee wordt de definiëring van FWI's behandeld. Hiertoe zal eerst worden ingegaan \ I j op het begrip non-profit organisatie. Vervolgens wordt er een classificatie gemaakt van nonprofitorganisaties. Binnen deze classificatie zal de FWI een plek krijgen. Nadat het begrip FWI is gedefmieerd zal worden ingegaan op de theorie rondom externe verslaggeving van NPO's en FWI's. Daartoe zal om te beginnen worden ingegaan op de uitgangspunten van de externe verslaggeving van NPO's en FWI's. Vervolgens wordt een specifiek onderwerp met betrekking tot de externe financiële verslaggeving bij NPO's behandeld, namelijk het gebruik van een fondsenadministratie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de theorie rondom het kasstelsel en periode-toerekeningstelsel. Om deze stelsels te verduidelijken zal ook aandacht worden besteed aan verschillende boekhoudstelsels, zoals enkel boekhouden, dubbel boekhouden en het kameralistische stelsel van boekhouden. Hoofdstuk drie behandelt de wet- en regelgeving met betrekking tot FWI's. Hierbij zal ten eerste worden gekeken naar de Nederlandse wetgeving. De toepassing van Titel 9 op FWI's wordt besproken. Vervolgens wordt dieper ingegaan op Richtlijn 650 van de RI. Ten tweede komt de buitenlandse regelgeving met betrekking tot FWI's aan bod. De Amerikaanse Financial Accounting Standard (FAS) No. 117 ''Financial Statements of not-for-profit organizations" wordt 11

besproken. Vervolgens wordt de 'Statement of Recommended Practice' (SORP) uit Groot Brittanië besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met samenvattend overzicht en een vergelijking tussen de verschillende wet- en regelgeving. Hoofdstuk vier is gewijd aan de beantwoording van het eerste deel van de probleemstelling. Er zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van toepassing van het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. De voor- en nadelen worden gekoppeld aan de problemen en bijzonderheden van de, ( externe fmanciële verslaggeving bij FWI' s. Er zal getracht worden argumenten aan te dragen voor 1/) toepassing van één van beide stelsels of elementen daarvan in de verslaggeving van FWI' s. Voordat argumenten voor één van beide stelsels gegeven kunnen worden moet duidelijk zijn welke informatie in de verslaggeving van FWI' s verstrekt moet worden. Om deze informatiebehoefte te bepalen zullen in hoofdstuk vier eerst een aantal uitgangspunten worden besproken. Om te beginnen wordt de toepasbaarheid van algemene verslaggevingbeginselen op FWI' s besproken. De beginselen die worden besproken zijn het: continuïteitsbeginsel, matchingbeginsel, realisatiebeginsel, voorzichtigheidsbeginsel. Vervolgens wordt ingegaan op prestatiemeting bij FWI' s. Hieruit blijkt welke informatie de verslaggeving moet verschaffen om de prestaties van de instelling te kunnen beoordelen. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de doelstelling van de externe verslaggeving van FWI's. Om de doelstelling van de externe verslaggeving te bereiken zal voldaan moeten worden aan kwalitatieve eisen welke eveneens zullen worden besproken. Wanneer duidelijk is aan welke doelstellingen de verslaggeving moet voldoen en hoe de prestaties van FWI' s kunnen worden gemeten kan pas een oordeel worden gegeven over welk toe te passen stelsel hier het meest aan bijdraagt. De argumentatie zal plaatsvinden met behulp van de bouwstenen voor financiële overzichten: 12

definition recognition measurement presentation disclosure. In hoofdstuk vijf wordt de opzet van het empirisch onderzoek besproken. Het empirisch onderzoek wordt uitgevoerd om het tweede deel van de probleemstelling te beantwoorden: 'welke elementen uit de op te stellen kwaliteitsmaatstaf komen terug in de jaarverslagen van Nederlandse 1, FWI's?' In hoofdstuk vijf zal een kwaliteitsmaatstaf worden gepresenteerd. Deze, \'- kwaliteitsmaatstaf zal worden opgesteld aan de hand van de gegevens verzameld in hoofdstuk twee, drie en vier. De kwaliteit van de verslaggeving van FWI' s kan worden afgemeten aan de eisen die worden gesteld in Richtlijn 650 (RJ, 2003: 650-02): Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Wordt het geld wel besteed, of wordt het geld voor een groot deel opgepot? Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel? Tevens zullen hypotheses worden gepresenteerd. Deze hypotheses worden in het empirisch onderzoek getoetst. Voor het onderzoek zal gebruikt worden gemaakt van de jaarverslagen van organisaties die in het bezit zijn van een CBF-Keurmerk. In hoofdstuk zes worden de resultaten van het empirisch onderzoek besproken. Ten eerste komen de uitkomsten uit de verschillende onderdelen uit de kwaliteitsmaatstaf aan de orde. Ten weede worden de hypotheses behandeld. Hoofdstuk zeven vormt de conclusie van de scriptie. Schematisch kan de werkwijze als volgt worden weergegeven: 13

H2 Theorie H3 Wet- en regelgeving (- ( 14

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader In hoofdstuk 2 zal om te beginnen de begripsbepaling rondom FWI's plaatsvinden. Dit zal t gebeuren door verschillende definities met elkaar te vergelijken. Omdat een FWI valt onder een NPO, wordt.dieper ingegaan op het begrip NPO in paragraaf 2.1. Vervolgens worden in paragraaf 2.2 verschillende typologieën van NPO's behandeld. Ter verduidelijking wordt een schematisch overzicht gepresenteerd. In paragraaf 2.3 wordt een plek gegeven aan FWI's binnen de besproken typologieën. Nadat het begrip FWI is gedefinieerd zullen algemene uitgangspunten met betrekking tot de externe verslaggeving van NPO's en FWI's worden behandeld. Dit zal gebeuren in paragraaf 2.4. Nadat de algemene uitgangspunten zijn besproken zal in paragraaf 2.5 een specifiek onderwerp worden behandeld met betrekking tot de verslaggeving van NPO's en FWI's, namelijk de fondsenadministratie. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 2.6 afgesloten met de theorie over het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. Om het inzicht in beide stelsels te vergroten zal tevens aandacht worden besteed aan de boekhoudstelsels die eraan ten grondslag liggen: enkel boekhouden, dubbel boekhouden en het stelsel van het kameralistische boekhouden. 2.1 Non-profitorganisaties Een organisatie is een samenwerkingsverband van mensen en middelen met het doel een gemeenschappelijk voordeel te behalen. Een essentieel kenmerk van iedere organisatie is dat er gebruik wordt gemaakt van activa om goederen en diensten voort te brengen. Dit wordt gekenmerkt door het transformatieproces waarbij productiemiddelen (input) worden getransformeerd in goederen en diensten (output). In een organisatie kunnen doelen en resultaten worden behaald die door individuen niet gehaald kunnen worden. De personen die deel uitmaken van een organisatie streven een gemeenschappelijk doel na. Op basis van de doelstelling kunnen organisaties worden ingedeeld in profit- en non-profit organisaties. 15

Bij profitorganisaties is de doelstelling geformuleerd in termen van het maken van winst. Het leveren van goederen en diensten is een middel om dit doel te bereiken. Bij NPO's is het doel het leveren van bepaalde goederen en diensten teneinde een maatschappelijk nut te creëren, onder meer of minder strikte financiële randvoorwaarden. Door de wijze waarop de doelstelling van NPO's geformuleerd is, liggen de te verrichten activiteiten veelal vast. Bij profit-organisaties liggen de te verrichten activiteiten niet vast. Er moeten door het management strategische keuzes gemaakt worden over de te kiezen product/marktcombinatie. ( / \- ) Herremans en Mentink (1993: 18) geven het onderscheid tussen een pro fit en een NPO als volgt schematisch weer:. Profit {)rganisatie. maken van winst leveren van goederen enlof diensten NPO leveren van goederen enlof diensten fmanciële positie en resultaat Tabel 2.1: het onderscheid tussen profit organisaties en NPO's. Bron: Herremans en Mentink, 1993: 18. Het onderscheid in doelstelling van een profit organisatie en een NPO biedt echter niet voldoende houvast. In beide typen organisaties worden immers productiemiddelen getransformeerd in goederen enlof diensten die een maatschappelijk nut hebben. Het verschil zit in het feit dat aan een profit-organisatie ook wel onderneming genoemd, de eis van financieel-economische zelfstandigheid wordt gesteld. Ondernemingen zullen vanwege de financieel-economische zelfstandigheid een winstdoelstelling in stand moeten houden (Aukes, 1992: 17). Een NPO wordt niet gekenmerkt door de eis van financieel-economische zelfstandigheid. Er zijn weliswaar NPO's die fmancieel onafhankelijk zijn, deze organisaties verkrijgen hun financiering smid delen door het in rekening brengen van een prijs aan afnemers. Echter het relatief grootste deel van de NPO's heeft financiële ondersteuning nodig. In dit geval worden middelen 16

beschikbaar gesteld zonder dat daar een direct aanwijsbare tegenprestatie van de organisatie tegenover staat. ) Herremans en Mentink (1993: 18) geven de volgende definitie van een NPO: "een nonprofitorganisatie is een organisatie waarvan de doelstelling gelegen is in het leveren van bepaalde goederen of diensten teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren, waarbij de financiering van de activiteiten en de fmancië1e positie randvoorwaarden vormen". In deze definitie ligt de nadruk op de bijzondere doelstelling van een NPO. Uit de defmitie blijkt echter niet de voor NPO's karakteristieke manier van financiering. In de definitie van het Limperg Instituut (1986: 42) komt dit wel tot uiting: "een non-profitorganisatie is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of ftlantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers enlof collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit". Uit deze defmitie komt duidelijk de herkomst van financiële middelen tot uiting en daarom zal deze definitie vanaf nu worden gebruikt. 2.2 Typologieën NPO's Non-profItorganisaties kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Anthony en Herzlinger (1975: 9-10) hanteren een indeling naar de doelgroep. Een andere indeling is van Anthony (1978: 9), die een indeling in type A en type B organisaties hanteert. Bindenga (1988: 213) en Herremans en Mentink (1993: 662) hebben beiden een typologie die is afgeleid van Anthony, maar deze is door de auteurs aangevuld. Anthony en Herzlinger (1975: 9-10) hanteren een tweedeling: cliëntgerichte organisaties en publiekgerichte organisaties. Cliëntgerichte non-profitorganisaties leveren individuele goederen aan afzonderlijke cliënten. De omvang van de service is afhankelijk van de hoogte van de bijdrage van de cliënt. Voorbeelden van cliëntgerichte organisaties zijn universiteiten en ziekenhuizen. Publiekgerichte organisaties brengen collectieve goederen voort. Collectieve goederen zijn 17

bestemd en beschikbaar voor een breed publiek zonder dat er een directe betaling tegenover staat. Een voorbeeld van een publiekgerichte organisatie is defensie. Anthony (1978: 9) gebruikt de termen type A en type B organisaties. Deze indeling is gebaseerd op de herkomst van financiële middelen. De NPO's die met de verkoop van goederen en diensten zichzelf in stand kunnen houden worden door Anthony aangemerkt als type A non-profit organisaties. Deze organisaties zijn onderhevig aan de krachten van de markt. Het verschil met een onderneming is dat prestaties van de NPO niet worden afgemeten aan de hoogte van de winst. Voor een onderneming geldt in beginsel, hoe hoger de winst hoe beter de prestaties zijn. Voor een type A NPO is dit niet het geval. In een type B NPO worden de fmanciële middelen voor een belangrijk deel binnengehaald uit andere bronnen dan de opbrengst van verkopen. Dit betekent dat type B organisaties afhankelijk zijn van andere instanties, bijdragen, giften en subsidiëring van de overheid. In deze organisaties kunnen de producten of diensten die worden voortgebracht niet worden uitgedrukt in opbrengsten, met andere woorden er is geen relatie tussen de binnenkomende geldstroom en de omvang van de dienstverlening (Aukes, 1992: 23). Een voorbeeld van type B organisaties zijn overheidsorganisaties die worden gefmancierd uit belastingopbrengsten. De diensten die door de overheidsorganisatie worden geleverd kunnen niet direct worden gerelateerd aan de individuele belastingbetaler en de vergoeding voor de goederen en diensten kunnen hierdoor niet als opbrengsten worden aangemerkt. Bindenga (1988: 213) en Herremans en Mentink (1993: 20-24) hanteren een nagenoeg gelijke indeling. Deze indeling is gebaseerd op de type A en type B organisaties van Anthony, welke zij enigszins hebben uitgebreid. Bindenga en Herremans en Mentink onderscheiden vier typen NPO's die op basis van de volgende kenmerken kunnen worden ingedeeld: eigen opbrengsten zonder subsidies overwegend eigen opbrengsten met daarnaast subsidies overwegend subsidies met daarnaast eigen opbrengsten subsidies zonder eigen opbrengsten. 18

Herremans en Mentink noemen de eerste twee soorten opbrengstverwervende organisaties. Dit type organisatie ontvangt fmanciële middelen voor geleverde goederen of diensten. Afnemers moeten een prijs betalen voor de aan hen geleverde goederen of diensten. Het opbrengstverwervende karakter van deze NPO's is niet zo sterk als dat van profitorganisaties. Waar het verwerven van opbrengsten bij pro fit-organisaties een op zich staand doel is, is opbrengstenverwerving voor NPO's een randvoorwaarde. De indeling van opbrengstverwervende NPO's sluit aan bij het type A organisatie van Anthony. I I, ) De laatste twee soorten noemen Herremans en Mentink bestedingsgerichte organisaties. Deze organisaties worden gefmancierd door subsidies en donaties en zijn gericht op besteding van de ontvangen middelen. Bestedingsgerichte organisaties ontvangen middelen zonder dat hier een direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat. Deze middelen kunnen worden verstrekt in geldelijke bijdragen of in de vorm van goederen of aangeboden diensten. Bestedingsgerichte organisaties komen overeen met het type B organisaties van Anthony. Wanneer bovenstaande bevindingen schematisch worden weergegeven ontstaat figuur 2.2. organisaties ) profit -organisaties non-profit organisaties / ~ type A typeb I I I opbrengstverwervende NPO bestedinsgerichte NPO NPO met eigen NPO met eigen NPO met NPOmet opbrengsten opbrengsten met overwegend subsidies zonder zonder subsidies daarnaast subsidies en eigen subsidies daarnaast eigen opbrengsten opbrengsten Figuur 2.1: typologie NPO's, ontleend aan: Herremans en Mentink (1993: 24) en Bindenga (1988: 213). I, I 19

2.3 Fondsenwervende instellingen In hoofdstuk één is een eerste definitie van FWI' s gegeven. Op basis van deze defmitie kan een FWI tot een NPO worden gerekend. De defmitie uit hoofdstuk één luidde: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enlof diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden zijn door het publiek vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden 1- "- ) ontleend" (Karman en Swachten, 2001: 1443). Deze definitie wijkt af van de definitie die door het CBF wordt gehanteerd evenals van de defmitie die in Richtlijn 650 wordt gehanteerd. Het CBF defmieert een FWI als volgt: "een naar Nederlands recht opgerichte stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen door middel van fondsenwerving een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (CBF, 2004: 5). In Richtlijn 650 wordt de volgende definitie gehanteerd: "een particuliere organisatie die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van zijn doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (RI, 2003: 650-03). Opvallend is dat alledrie de defmities uitgaan van 'publieke offervaardigheid', terwijl uit Richtlijn 650 blijkt dat fmanciële middelen ook worden verkregen uit het bedrijfsleven en van subsidies van I/overheden. Om deze reden is het beter 'de publieke offervaardigheid' te vervangen door 'subsidies, donaties van het publiek en het bedrijfsleven'. De definitie die wordt gehanteerd in Richtlijn 650 is de meest ruime definitie. De definities van Karman en Swachten en van het CBF geven aan dat de doelstelling van een FWI gelegen moet zijn in het dienen van een algemeen of maatschappelijk nut. De definitie van Richtlijn 650 geeft enkel de beperkende factor dat de doelstelling niet het behalen van winst mag zijn. Ik ben van mening dat de definitie die gehanteerd wordt in Richtlijn 650 om deze reden niet voldoet.! I 20

De definities die worden gehanteerd door Karman en Swachten en het CBP verschillen op twee punten: 1. 2. het CBP geeft een richting aan de doelstelling Karmen en Swachten betrekken de activiteiten van FWI' s in hun defmitie Ad. 1 Het CBP geeft in haar defmitie een richting aan waarop FWI's zich zouden moeten richten: "'- ) 'charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen'. Karmen en Swachten spreken enkel van het bevorderen van een maatschappelijk nut. De toevoeging van het werkterrein van FWI' s is naar mijn mening een nuttige toevoeging aan de definiëring van FWI' s. Ad 2. Karmen en Swachten hebben hun definitie bewust aangevuld met de zinsnede: "de levering van goederen enlof diensten ten behoeve van een maatschappelijk nut", omdat dit de kernactiviteit vormt van een FWI. Op basis van bovenstaande overwegingen zal vanaf nu de volgende definitie voor FWI worden gehanteerd: 'een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enlof diensten ter realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere maatschappelijke doelstellingen, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op subsidies, donaties van het publiek en het bedrijfsleven'., I I Een FWI kan op basis van deze definitie tot een NPO worden gerekend. Een FWI is niet gericht op het behalen van winst, maar stelt zich ten doel om een maatschappelijk nut te dienen, waarmee aan de definitie van een NPO uit paragraaf 2.1 wordt voldaan. De inkomsten van een FWI bestaan voornamelijk uit donaties van het publiek, bedrijfsleven en subsidies van de overheid. Een FWI valt om deze reden onder de type Bofbestedingsgerichte NPO's. I, I 21

2.4 Uitgangspunten externe verslaggeving NPO's Net als van profit-organisaties wordt van NPO's verlangd dat ze verantwoording afleggen over het gevoerde beleid en informatie geven over de gang van zaken. De externe verslaggeving van NPO's is echter niet vergelijkbaar met die van een profit-organisatie, omdat zich een aantal specifieke problemen voordoen. De meeste verslaggevingproblemen die specifiek zijn voor NPO' s doen zich voor bij type Bofbestedingsgerichte NPO's (Aukes, 1992: 23). Hieronder vallen tevens de FWI's. Doordat het winststreven bij FWI's ontbreekt, voldoen traditionele prestatie-indicatoren I ~ die worden gebruikt in de profit-sector niet. (Henderson, Chase en Woodson, 2002: 63). Dit komt doordat een groot deel van de ratio's worden afgezet tegen de opbrengst of winst van een organisatie. Doordat FWI' s een maatschappelijk doel nastreven in plaats van een winstdoelstelling is de effectiviteit en doelrealisering moeilijk kwantificeerbaar (Ginkel, van, 1999: 173). Om deze reden moet de externe verslaggeving van FWI's anders worden ingericht dan voor profitorganisaties. Uitgangspunten voor de externe verslaggeving zijn het afleggen van verantwoording en het geven van informatie (Aukes, 1999: 26). FWI's krijgen gelden van particulieren, uit het bedrijfsleven en uit de gemeenschap zodat ze hun maatschappelijke doelstelling kunnen verwezenlijken. Doordat deze middelen beschikbaar worden gesteld zonder dat hiervoor een tegenprestatie tegenover staat vloeit de plicht voort tot het afleggen van verantwoording over hoe de gelden zijn besteed. Er zal inzicht gegeven moeten worden in de prestaties van de organisatie. Naast het afleggen van verantwoording moeten FWI's informatie geven ten behoeve van de oordeels en besluitvorming van belanghebbenden. Evenals bij profit-organisaties zijn er bij FWI's diverse gebruikers van externe verslaggeving. Het belang van de gebruikersgroepen verschilt echter met die van gebruikersgroepen van profit-organisaties. Een belangrijke gebruiker als bijvoorbeeld de aandeelhouder speelt bij FWI's nauwelijks een rol, terwijl voor FWI's daarentegen specifieke gebruikers te onderscheiden zijn zoals donateurs en subsidiegevers (Hoogendoorn, 1993: 663). Om deze reden is kan het geven van begrotingsinformatie voor FWI's als een doelstelling worden gezien van de externe financiële verslaggeving (Herremans en Mentink, 1993: 22

37). Het opstellen van een begroting kan subsidieverstrekkers en donateurs inzicht geven in de kostenbeheersing van een organisatie. Aan de hand van verstrekte informatie moet het belanghebbenden mogelijk worden gemaakt om een oordeel te vormen over de effecten die uitgaan van de activiteiten van de organisatie (Aukes en Maat, 2001: 1421). Hierbij speelt zowel fmanciële informatie als niet-financiële informatie een rol. De fmanciële informatie wordt gegeven in de jaarrekening en de niet-financiële informatie wordt verstrekt in het directie- of bestuursverslag. Een aantal auteurs is van mening dat voor de oordeelsvorming over de effectiviteit van de activiteiten van FWI' s het directieverslag belangrijker is dan de jaarrekening (Hoogendoorn, 1993: 664 en Ginkel, van, 1999: 172). \~ Om volledig aan de verantwoording en informatiefunctie te kunnen voldoen onderscheid Anthony (1978: 48) vier gebieden waarin FWI's in hun verslaggeving minimaal aandacht moeten besteden: 1. uitkomsten van de activiteiten, 2. prestaties van het management, 3. voldoen aan voorschriften, 4. financiële levensvatbaarheid. Ad. 1 uitkomsten van de activiteiten Financiële middelen worden ter beschikking gesteld aan een FWI, met de verwachting dat de middelen worden besteed aan de activiteiten die vooraf door de FWI zijn bepaald. Een FWI zal verantwoording moeten afleggen wat de uitkomsten zijn van de verrichte activiteiten. Hiervoor moet inzicht gegeven worden in de verrichte diensten en de daarmee samenhangende kosten. Door het ontbreken van het winstcriterium zijn bij FWI's aan de meting van de bereikte resultaten specifieke problemen verbonden (Aukes, 1992: 33). Hier wordt in hoofdstuk 4 dieper op ingegaan. De problemen rond resultaatbepaling bij FWI's heeft er toe geleid dat niet-financiële gegevens een belangrijkere rol zijn gaan spelen. Immers, wanneer uitkomsten niet betrouwbaar in financiële grootheden gegeven kunnen worden, moet niet-financiële informatie inzicht geven in de productiviteit van de organisatie. 23

Ad. 2 prestaties van het management Bij de beoordeling van de prestaties van het management is het van belang inzicht te krijgen of gelden verstandig worden besteed (Anthony, 1978: 36). Belanghebbenden willen weten of het management een goed beleid voert. Ad. 3 voldoen aan voorschriften Dit punt is van belang voor FWI' s die donaties of subsidies krijgen waaraan bepaalde voorwaarden zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen bijvoorbeeld stellen dat het beschikbaar gestelde geld alleen aan een bepaald doel mag worden besteed. Dit komt bijvoorbeeld voor bij subsidies van de overheid of bij nalatenschappen. Voorwaarden bevatten relatief vaak de eis dat een accountant moet toezien op naleving van de gestelde voorwaarden. Het toepassen van een fondsenadministratie kan hier eveneens uitkomst bieden. Een fondsenadministratie geeft een overzicht van afzonderlijke projecten of activiteiten en moet inzicht bieden in de grootte van een fonds op balansdatum en de mutaties in een bepaalde periode. In paragraaf 2.5 wordt dieper ingegaan op de fondsenadministratie. Ad. 4 financiële levensvatbaarheid Belanghebbenden hebben voor hun oordeels- en besluitvorming behoefte aan toekomstgerichte informatie. Voor inzicht in de continuïteit van de functievervulling, moet er inzicht verkregen worden in de financiële positie van de onderneming. Dit is nodig om te beoordelen of de FWI aan haar lopende verplichtingen kan voldoen en of de FWI haar activiteiten in de toekomst voort kan zetten. Het gaat hier dus om het verstrekken van financiële gegevens. 2.5 Fondsenadministratie Fondsenadministratie is een vertaling van de Amerikaanse term 'fund accounting'. Een andere Nederlandse term die wordt gebruikt is 'bestemde middelenadministratie' (Groot en van de Poel, 1993: 107). Een fondsenadministratie wordt op meerdere manieren gedefinieerd: 24

"het proces van scheiding van een actief in afzonderlijke rekeningen op basis van eisen gesteld door donateurs of door benoeming van een overheidsbestuur" (Ries en Benjamin, 200 I: 33-12). "een zelfstandige administratie van inkomsten en uitgaven die verband houden met middelen die voor specifieke doelen zijn verkregen"(groot en van de Poel, 1993: 107). "een zelfstandige administratie van middelen die de NPO heeft verkregen voor een bepaald doel" (Aukes, 1992: 110). Het bijhouden van een fondsenadministratie is gericht om in de verslaggeving onderscheid te maken tussen vrij beschikbare middelen en voor een bepaald doel bestemde middelen. Donaties, giften en subsidies kunnen aan de FWI beschikbaar worden gesteld met enkele restricties aan de besteding van deze middelen. Een fondsenadministratie kan dan gebruikt worden om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de betreffende fondsen. Daarbij wordt inzicht gegeven of middelen op effectieve wijze hebben bijgedragen aan de realisatie van de gestelde doelen. De verslaggevende eenheid wordt dus gevormd door een fonds, een vermogensbestanddeel van de organisatie waarvan zowel een balans als een resultatenrekening wordt opgesteld (Aukes en Maat, 2001: 1436). Doordat van ieder afzonderlijk fonds een balans en resultatenrekening wordt gegeven wordt het inzicht vergroot. Een voorbeeld van een fondsenadministratie is te vinden in de jaarrekening van Stichting Cordaid (2002: 7,17-18). Aan de passivazijde van de balans is een vastgelegd vermogen opgenomen van 4.347.000,-. 25

-',~ < Eigen vermogen ~ bestqqdbaar vermogqn ~ vastgelegd vermogen Voorzieningen Schulden ~ op lange termijn ~ op korte termfîn Totaal passiva 15.169... H7 105.183 81.267... 1/.962 7.684 19.516 19.646 2G6 1.122; 186.450 98.927 a3.364... -... Figuur 2.2: fondsen administratie (1) In de toelichting van de balans wordt het vastgelegde vermogen als volgt gespecificeerd: Het vastgelegd vermogen is als volgt samengesteld: (" 1.000 ' BenQmmingsfonds prolcu:tqn Fonds a.ctlva. bqdrljfsvoerlng 2002 2.068 ; 2.279 4.347 IIiHbd!:2001 4.928 2.756 7.684 Figuur 2.3: fondsenadministratie (2) In het vervolg van de toelichting van de balans is de samenstelling en het verloop van de post bestemmingsfonds projecten opgenomen. In dit overzicht wordt voor ieder fonds een overzicht gegeven van het vermogen op balansmoment en de oorzaken voor verandering van het vermogen. 26

De samenst!!liing en het verloop van het behemmingsfonds projecten waren in 2002 als volgt: { 1.000 Inkomsbm P rojcl ct J I decclmbclr bestedingen 2002 Eigen anig Congo Eigen actie Kosovo Overige bclstemmtngan 1.068' 249 1.317 502 24 3Bl 1.708 8-345 -480 113-274 98 1.092. 0 ~80' 18l -2.651. 2B, I MClmill3. SHO-actle Mozambique SHO-actü, India SHO actle Afghanistan Eigen actie Indonesl6 EigCln aetje GClorg16 Eigen actie Bangladesb. Eig'," actie GuatamaJI. Eig!!n actje SurinamIl Eigen actjli Ethlopll! Eigen actie ZuldllllJkAfrtb, Stop Aids Now!>? OVClrlgCl blntammlnllln 'SI 2831 215! 974 719 523-119'1 375 i 3.& II~ 'ij 4.9161-4 Hl JS: ; Si 'I los) 1.003 61.5.1 SI4;; 4JS; 69& i 1.368' U?2;j 1 I &.S001 '}1 110-;.1 ; 1 U.2;.2a::.25', -lu: -13l,i IJl'; -69, -12&1 Bfi3 1, -1.7AO~ "'Ä~~ -647 1 0 28l 10 -U,4 87-598, lbo.70s: 18, -577 ' 23; c" -271 ' 472'.Ial 18J <,', ~3 378:;: 267, 5"': -I8B,j loo. -I.SM 35, -5.468 ;' 2.049;~.,> -8.121 ;;; 2.068;< ',,:, :< ~' ~.~<,-;:- Figuur 2.4: fondsenadministratie (3) Het stelsel van fondsenadrninistratie is afkomstig uit de Verenigde Staten en wordt daar relatief vaak gebruikt aangezien de FASB in de FAS No. 117 stelt dat bepaalde fmanciële informatie moet worden verstrekt in zogenoemde "classes" (FASB, 1993: 8). In Nederland wordt over het algemeen uitgegaan van de organisatie als verslaggevende eenheid en om die reden komt fondsenadministratie relatief weinig voor (Aukes en Maat, 2001: 1436). Het gedetailleerd verslagleggen van alle details met betrekking tot een fonds, is niet voor alle NPO's noodzakelijk en in een aantal gevallen zelfs niet aan te bevelen (Ries en Benjamin, 2003: 33-12). Wanneer fondsenadministratie tot in extremen wordt doorgevoerd, moet voor iedere gift of subsidie een aparte fmanciële administratie worden bijgehouden. Dit kan leiden tot een ondoorzichtige verslaggeving waarbij een FWI meer lijkt op een verzameling afzonderlijke fondsen dan één organisatie. Relatief veel NPO's combineren verschillende fondsen daarom in de 27