Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 3e kwartaal 2010

Vergelijkbare documenten
Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Kwartaalrapportage 1/08

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 3e kwartaal 2009

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

Werkloosheid in de Europese Unie

Persbericht. Armoede gedaald in 2006 en 2007, maar in 2008 vrijwel stabiel

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Tarieven Europa: staffel 1

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2008

Landelijke Jeugdmonitor. Kinderopvang

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

het Nederlandse dse spoor?

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018.

Armoede in 2010 niet verminderd, toename verwacht in 2011 en 2012

Artikelen. Armoede en inkomensongelijkheid in de Europese Unie. Bart Huynen

Afhankelijk van een uitkering in Nederland

kennis en economie 2013 statistische bijlage

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1

Bijlage VMBO-GL en TL

Tarieven Europa: staffel 1

Arbeidsmarkt allochtonen

Minimuminkomens in Leiden

Belasting- en inkomensregelingen voor gezinnen met minderjarige kinderen

Minimuminkomens in Leiden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Meer doden onder fietsers, minder onder motorrijders. Meeste verkeersdoden onder twintigers

PERSBERICHT. Armoedesignalement 2014: Armoede in 2013 toegenomen, maar piek lijkt bereikt. Den Haag, 18 december 2014

Immigranten en werknemers uit de Europese Unie in Nederland

Informatie 17 december 2015

Europese feestdagen 2019

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Europese feestdagen 2018

Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van , blz. 534), gewijzigd bij:

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2017 (OR. en)

Buitenlandse vrachtwagens op de Nederlandse wegen

Europese feestdagen 2017

PERSBERICHT. Armoedesignalement 2013: Sterke groei armoede in 2012, maar afzwakking verwacht ONDER EMBARGO TOT DINSDAG 3 DECEMBER 2013, 00:01 UUR

Tabellen bij hoofdstuk 10. Tabel 10.1 Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

Landelijke Jeugdmonitor 1/1010. Jongeren in het hoger onderwijs en hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt

Docentenvel opdracht 18 (De grote klimaat- en Europa- quiz)

Thema 2 Om ons heen. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. Landschappen. Klimaten. Samenwerking. de regering. Onder de loep.

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Tabel 11.1 Aantal ondervonden misdrijven naar land en delictgroep (per 100 respondenten) en onveiligheidsgevoelens per land, 2004

Informatie 10 januari 2015

Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

Ontstaan van de EU Opdrachtenblad Schooltv-beeldbank

Hoofdstuk 3 KINDEREN EN DE WERKSITUATIE VAN HUN OUDERS

Gewoonlijk verblijvende bevolking (Usual residence population - Urespop) Kees Prins, projectleider Urespop

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

AEG deel 3 Naam:. Klas:.

Tabel 1: Economische indicatoren (1)

Autodiefstal Diefstal uit auto Diefstal van motor Fietsendiefstal Inbraak

Europese vergelijking systemen van volwasseneneducatie en aanpak laaggeletterdheid

Toeslagen Belastingdienst. Berekening zorgtoeslag 2018

DE EUROPESE UNIE MAVO Naam: Klas:

nr. 811 van TOM VAN GRIEKEN datum: 10 augustus 2015 aan JO VANDEURZEN Kinderbijslag - Kinderen die worden opgevoed in het buitenland

Antwoorden Aardrijkskunde Antwoorden Discovery par. 1

Wij ondersteunen, stimuleren en begeleiden het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Internationale vergelijking kindregelingen

De Nederlandse landbouwexport De publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met: De Nederlandse landbouwexport 2017

België in de Europese informatiemaatschappij. Een benchmark van het bezit en het gebruik van ICT in België t.o.v. 24 Europese landen in 2006

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2010

Openbare raadpleging over de coördinatie van de sociale zekerheid in de EU

Kerncijfers armoede in Amsterdam

Bijlage III Het risico op financiële armoede

Centraal Bureau voor de Statistiek. Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Statistisch Bulletin. Jaargang

nr. 726 van ORTWIN DEPOORTERE datum: 27 juni 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderbijslag - Kinderen in het buitenland

Toeslagen Belastingdienst. Berekening zorgtoeslag 2015

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2009

nr. 571 van LYDIA PEETERS datum: 18 april 2017 aan JOKE SCHAUVLIEGE Appel- en perenteelt - Interventievergoedingen

Statistisch Bulletin. Jaargang

De sociale minima: actie nodig

Eindexamen aardrijkskunde havo 2002-II

De Nederlandse landbouwexport De publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met: De Nederlandse landbouwexport 2017

Wat is het gevolg van het vervallen van de geldigheid van de bijschrijving?

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 3e kwartaal 2007

Product Maximumformaat Maximumgewicht

binnen Rotterdam

Berekening zorgtoeslag 2013

Vragen en antwoorden over het burgerinitiatief

Brochure Geldige identiteitsdocumenten. Voor gebruik bij verkiezingen en referenda in het stemlokaal vanaf 2016

Gezondheid: uw Europese ziekteverzekeringskaart altijd mee op vakantie?

TRACTATENBLAD VAN HET

Brochure Geldige identiteitsdocumenten. Voor gebruik bij verkiezingen en referenda in het stemlokaal vanaf 2018

De arbeidsmarkt in oktober 2013

Toeslagen Belastingdienst. Berekening zorgtoeslag 2014

Huurtoeslag: wie krijgt hoeveel?

27 september Statistisch Bulletin. no. Jaargang. Centraal Bureau voor de Statistiek

Doelgroepenanalyse Resto VanHarte Enschede

Brochure Geldige identiteitsdocumenten. Voor gebruik bij verkiezingen en referenda in het stemlokaal vanaf 2018

Rijverboden in Europa Mei 2018

Dienst Voogdij. Hoe zal deze dienst je helpen?

Transcriptie:

Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 3e kwartaal 2010 Centraal Bureau voor de Statistiek Den Haag/Heerlen, 2010

Verklaring van tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer ** = nader voorlopig cijfer x = geheim = nihil = (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen eenheid niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen 2008 2009 = 2008 tot en met 2009 2008/2009 = het gemiddelde over de jaren 2008 tot en met 2009 2008/ 09 = oogstjaar, boekjaar 1998/ 99 2008/ 09 = boekjaar enz., 1998/ 99 tot en met 2008/ 09 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenkomt met de som van de getallen. Colofon De Landelijke Jeugdmonitor wordt samengesteld in opdracht van Jeugd en Gezin. De gegevens zijn afkomstig van: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen (DJI) Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) Intomart GfK Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Justitie Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Jeugd en Gezin Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) Rutgers Nisso Groep Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) STIVORO TNO Trimbos-instituut UWV WERKbedrijf Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) De uitvoering van de Landelijke Jeugdmonitor is in handen van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Omslag-ontwerp: TelDesign, Rotterdam Inlichtingen: Infoservice Jeugd, telefoon (088) 570 75 75 (maandag vrijdag, 09.00 17.00 uur) of via het contactformulier op http://www.landelijkejeugdmonitor.nl Copyright: Centraal Bureau voor de Statistiek. ISSN: 1876-181X 60141201003 G-92

Kans op armoede bij minderjarige kinderen Doreen Ewalds en Wim Bos In 2008 behoorde ruim een op de negen minderjarige kinderen in Nederland tot een huishouden met een kans op armoede. Dit aandeel is fors hoger voor kinderen die opgroeien in een eenoudergezin en in de grote steden. Ruim 5 procent van de minderjarige kinderen werd ten minste vier jaar achtereen bedreigd met armoede. In vergelijking met andere landen van de Europese Unie is het percentage kinderen met kans op armoede in Nederland echter laag. Voor een evenwichtige ontwikkeling van kinderen is het van belang dat ze goed mee kunnen doen aan sport- en culturele activiteiten. De inspanningen van het Nederlandse armoedebeleid zijn er dan ook in belangrijke mate op gericht om achterstellingen van kinderen op dit vlak vanwege te weinig inkomen van de ouders zo veel mogelijk te voorkomen. Inleiding In de Europese Unie leefden in 2008 ongeveer 19 miljoen kinderen onder de Europese armoedegrens. De Europese Commissie vindt het belangrijk dat alle kinderen gezond kunnen opgroeien en mee kunnen doen in de maatschappij. Mede hierom heeft de Europese Commissie het jaar 2010 uitgeroepen tot Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, met kinderen als belangrijke doelgroep. Ook in Nederland is er specifiek aandacht voor kinderen met kans op armoede. Armoede op jonge leeftijd kan leiden tot sociale uitsluiting, omdat de deelname aan sociale en culturele activiteiten afneemt om financiële redenen. Op latere leeftijd kan dit vervolgens Kans op armoede, de beleidsmatige armoedegrens Armoede is niet eenduidig en met brede publieke en wetenschappelijke instemming te definiëren. Om praktische redenen wordt armoede doorgaans beperkt tot financiële armoede en gedefinieerd als: over onvoldoende geld beschikken voor een bepaald minimaal consumptieniveau. Door vast te stellen of het huishoudensinkomen onder een gegeven inkomensgrens ligt, wordt echter voornamelijk bepaald of het huishouden een zeker risico op armoede loopt. Het kan immers zijn dat het huishouden spaargeld achter de hand heeft. Naast het al dan niet beschikken over een financiële reserve is ook de duur een belangrijke indicator van armoede. Het maakt veel uit of er slechts tijdelijk sprake is van een laag inkomen, of dat deze weinig rooskleurige inkomenssituatie lange tijd achtereen bestaat. In dit artikel vormt de beleidsmatige inkomensgrens de armoedegrens. Deze grens is gebaseerd op het beleidsmatig of sociaal minimum: dit is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld. Voor bijvoorbeeld een paar met uitsluitend minderjarige kinderen is dit gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een paar, aangevuld met de kinderbijslag en kindertoeslag (c.q. kindgebonden budget). De beleidsmatige inkomensgrens is doorgaans boven deze wettelijke bedragen gekozen. Zo gebruiken veel gemeenten voor het bepalen van de doelgroep voor hun armoedebeleid een beleidsmatige inkomensgrens gelijk aan 110 of 120 procent van het sociaal minimum, maar ook andere percentages komen voor. In dit artikel is gekozen voor de 120 procentsvariant van deze grens. Daar naast is voor internationale vergelijking gebruik gemaakt van de Europese armoedegrens. Deze grens is per land afzonderlijk vastgesteld en is gelijk aan 60 procent van het doorsnee inkomen. Jeugdmonitor, 3e kwartaal 2010 3

leiden tot minder maatschappelijke participatie, psychologische problemen en regelovertredend gedrag (Hoff et al, 1997; Deković et al, 1997; Rovers, 1998). Kans op armoede bij ruim een op de negen minderjarige kinderen In 2008 woonden in Nederland 3,4 miljoen kinderen van 0 tot 18 jaar thuis in een gezin met een of beide ouders. Van deze minderjarige kinderen behoorden ruim 385 duizend tot een gezin met een inkomen tot maximaal 120 procent van het sociaal minimum. Dat komt neer op een aandeel kinderen met kans op armoede van 11,5 procent. Dit aandeel schommelde in de periode 2000-2008. Door een verslechtering van de conjunctuur steeg het van 12,5 procent in 2001 tot ruim 14 procent in 2004. Mede doordat de economie in de jaren 2006 en 2007 weer opbloeide, daalde het aandeel kinderen met kans op armoede vervolgens tot 11,5 procent in 2008. 1. Percentage minderjarige kinderen met kans op armoede, 2000-2008* 16 12 8 4 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008* Bron: CBS - Inkomenspanelonderzoek (IPO). Het inkomen van het huishouden waartoe het kind behoort, bedraagt maximaal 120 procent van het sociaal minimum. Hoge kans op armoede onder eenoudergezinnen Onder eenoudergezinnen met minderjarige kinderen is het aandeel met een inkomen onder 120 procent van het sociaal minimum het hoogst. Bijna de helft van de minderjarige kinderen die opgroeiden in een eenoudergezin, had in 2008 volgens deze maatstaf kans op armoede. Van de kinderen die met beide ouders opgroeiden, werd 5,6 procent door armoede bedreigd. Hier speelt natuurlijk mee dat een eenoudergezin maar een kost winner heeft. Daarnaast bestaat het inkomen bij eenoudergezinnen relatief vaak uit een ( bijstands)uitkering. Ook kan nog een rol spelen dat in het Inkomenspanelonderzoek ontvangen kinderalimentatie niet wordt geregistreerd; hierdoor wordt het besteedbare inkomen van alleenstaande ouders onderschat. Van de 385 duizend minderjarige kinderen die in 2008 kans op armoede hadden, hadden 155 duizend hier al vier jaar of langer mee te maken. Ook de kans op langdurige armoede komt bij kinderen uit eenoudergezinnen veel vaker voor dan bij andere kinderen. Zo gold dit in 2008 voor ruim een kwart van de minderjarige kinderen uit eenoudergezinnen, tegenover slechts 2,3 procent van de kinderen uit een gezin met beide ouders. De kans op armoede bij kinderen in eenoudergezinnen neemt af naarmate de leeftijd van de kinderen toeneemt. Zo had van de 0- tot 6-jarigen in een gezin met een ouder in 4 Centraal Bureau voor de Statistiek

2. Percentage minderjarige kinderen met kans op (langdurige) armoede naar samenstelling van het huis- 2. houden, 2008* 60 50 40 30 20 10 0 Totaal Paar met kinderen Eenoudergezin 2008* Langdurig (in alle jaren 2005 2008) Bron: CBS - Inkomenspanelonderzoek (IPO). Het inkomen van het huishouden waartoe het kind behoort, bedraagt maximaal 120 procent van het sociaal minimum. 2008 ruim 60 procent kans op armoede. Bij de 6- tot 12-jarigen en de 12- tot 18-jarigen lag dit aandeel op respectievelijk bijna 55 en 40 procent. De mogelijkheden om te werken zijn voor alleenstaande ouders ruimer zodra de kinderen wat ouder zijn. Bij kinderen die samen met beide ouders wonen, zijn er nauwelijks verschillen in de kans op armoede van jonge en oudere kinderen. 3. Percentage minderjarige kinderen met kans op (langdurige) armoede naar leeftijd van het kind en samenstelling van het huishouden, 2008* 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Eenoudergezin Paar met kinderen 0 tot 6 jaar 6 tot 12 jaar 12 tot 18 jaar Bron: CBS - Inkomenspanelonderzoek (IPO). Het inkomen van het huishouden waartoe het kind behoort, bedraagt maximaal 120 procent van het beleidsmatig minimum. Bijstandskinderen grootste groep Bijna 8 procent van de minderjarige kinderen groeide op in een gezin dat vooral van een uitkering afhankelijk was. Deze kinderen lopen een veel hogere kans op armoede dan kinderen uit gezinnen waarvan het inkomen voornamelijk uit loon of winst afkomstig was. Zo ging het bij kinderen met kans op armoede in 2008 in een op de drie gevallen om een gezin dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering. Dit gold zelfs voor bijna de helft van de minderjarige kinderen die al vier jaar of langer onder de beleidsmatige armoedegrens verbleven. De kans op armoede is bij kinderen uit gezinnen waarvoor loon of inkomen Jeugdmonitor, 3e kwartaal 2010 5

uit eigen onderneming de voornaamste inkomensbron vormde, aanzienlijk minder groot. Bovendien heeft voor hen de slechte inkomenspositie doorgaans geen langdurig karakter. Niettemin groeiden vier van de tien minderjarige kinderen met langdurig kans op armoede op in een gezin waar het inkomen in 2008 vooral uit arbeid of eigen onderneming kwam. 4. Minderjarige kinderen met kans op (langdurige) armoede naar voornaamste inkomensbron van het 4. huishouden, 2008* 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Totaal (3,3 miljoen) w.o. met kans op armoede (385 duizend) w.o. langdurig (in alle jaren 2005 2008) (155 duizend) Inkomen uit arbeid Inkomen uit eigen onderneming Bijstandsuitkering Overige uitkeringen of pensioen Bron: CBS Inkomenspanelonderzoek. Het inkomen van het huishouden waartoe het kind behoort, bedraagt maximaal 120 procent van het beleidsmatig minimum. Ruim 80 procent van de huishoudens met minderjarige kinderen die langdurig met kans op armoede te maken hadden, kreeg inkomensondersteuning in de vorm van huurtoeslag. Kans op armoede hoger in grote gemeenten In 2007 varieerde het aandeel minderjarige kinderen dat opgroeide met kans op armoede fors tussen gemeenten, namelijk van 1,2 tot 27,4 procent. Vooral in Rotterdam (27,4 procent), Amsterdam (27,0 procent) en Den Haag (22,3 procent) was het aandeel minderjarige kinderen met kans op armoede hoog. Van de vier grote steden had Utrecht met 16,1 procent het laagste percentage. Van alle minderjarige kinderen uit een gezin met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum, leefde bijna een kwart in een van de vier grote steden. Dit hoge aandeel in de grote steden heeft verschillende oorzaken. Zo wonen er in de grote steden relatief veel (eenouder)gezinnen die moeten rondkomen van een uitkering. Daarnaast zijn niet-westerse allochtonen, die relatief vaak een laag inkomen hebben, oververtegenwoordigd in de grote steden. Het lagere aandeel kinderen met kans op armoede in Utrecht komt mede doordat het aandeel niet-westerse allochtonen er lager ligt vergeleken met de andere grote steden (CBS, 2009). Het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) en het Inkomenspanelonderzoek (IPO) geven beide een beeld van de verdeling van het inkomen van personen en huishoudens in Nederland. De belangrijkste bron voor beide onderzoeken vormen gegevens van de Belastingdienst. Het RIO kent een veel grotere steekproefomvang dan het IPO, en is met name bedoeld voor regionale detaillering van de uitkomsten. Door verschillen in de onderzoeksopzet kunnen vergelijkbare uitkomsten van RIO en IPO op landelijk niveau iets van elkaar afwijken. Bij het verschijnen van deze kwartaalrapportage zijn op de website van de Landelijke Jeugdmonitor alleen gegevens over kinderen met kans op armoede op basis van het Regionaal Inkomensonderzoek opgenomen. Deze cijfers wijken zoals aangegeven iets af van de cijfers op basis van het Inkomenspanelonderzoek, die in deze kwartaalrapportage zijn gebruikt. De cijfers op basis van het IPO zullen binnenkort echter ook beschikbaar zijn op de website. 6 Centraal Bureau voor de Statistiek

5. Minderjarige kinderen met kans op armoede per gemeente, 2007 Kans op armoede Minder dan 6 procent 6,0 8,9 procent 9 13,9 procent 14 procent of meer Geen data Bron: Landelijke Jeugdmonitor, CBS Regionaal Inkomensonderzoek Ook in de drie noordelijke provincies en Limburg was het aandeel minderjarige kinderen met kans op armoede relatief hoog. Nederland ver onder gemiddelde van de EU In 2008 had 20,3 procent van de minderjarige kinderen in de Europese Unie een risico op armoede. Deze kinderen leefden in een huishouden met een inkomen onder de Europese armoedegrens. Deze armoedegrens is per EU-land vastgesteld en staat gelijk aan 60 procent van het mediane inkomen in dat land. Volgens deze definitie groeide 12,9 procent van de minderjarige kinderen in Nederland in 2008 op met kans op armoede. Hiermee ligt dit Nederlandse aandeel ruim onder het Europese gemiddelde. Het aandeel kinderen onder de armoedegrens was het laagst in Denemarken, namelijk 9,1 procent. Ook de overige Scandinavische landen en Slovenië behoren tot de landen met een laag aandeel. De nieuwe lidstaten Bulgarije en Roemenië, die per 1 januari 2007 zijn toe getreden tot de EU, hebben juist een hoog aandeel kinderen dat onder de armoedegrens leeft. Daar gaat het om respectievelijk 25,5 en 32,9 procent. Van de oude lidstaten had Italië (24,7 procent) het hoogste aandeel. Jeugdmonitor, 3e kwartaal 2010 7

6. Aandeel minderjarige kinderen onder de Europese armoedegrens in de landen van de EU-27, 2008 Bron: Eurostat. EU-27 Denemarken Slovenië Finland Zweden Nederland Tsjechië Cyprus Oostenrijk Duitsland Slowakije Estland België Frankrijk Ierland Hongarije Luxemburg Malta Polen Portugal Litouwen Griekenland Verenigd Koninkrijk Spanje Letland Italië Bulgarije Roemenië Noorwegen IJsland 0 5 10 15 20 25 30 35 De EU-staten zijn opgedeeld in de vijftien oude lidstaten (EU-15) en twaalf in 2004 en 2007 toegetreden lidstaten. IJsland is een kandidaat-lidstaat. Noorwegen en Zwitserland behoren niet tot de Europese Unie, maar hebben wel afspraken met de EU. Voor Zwitserland zijn geen cijfers beschikbaar. Nederlands beleid tegen kinderarmoede Ondanks dat het aandeel kinderen met kans op armoede in Nederland laag is in vergelijking met andere landen, zijn de beleidsinspanningen in Nederland gericht op verder terugdringen van armoede. Het richt zich vooral ook op het bevorderen en garanderen van voldoende participatie onder de kinderen. De coördinatie voor dit beleid ligt bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de uitvoering ervan voornamelijk bij de gemeenten. Het aantal kinderen dat niet of onvoldoende kan meedoen aan sport, cultuur en andere vrijetijdsactiviteiten als gevolg van de financiële omstandigheden van het gezin dient sterk te worden teruggebracht. De gemeenten kunnen hiervoor verschillende vormen van inkomensondersteuning bieden, zoals stadspassen om de maatschappelijke participatie te vergroten. Voor de financiële positie van gezinnen met kinderen is de omzetting van de kinderkorting (per 2008) in de kindertoeslag van belang. Hiervan hebben vooral werkende alleenstaande ouders, die vaak de kinderkorting niet konden verzilveren 2), profijt gehad. In 2009 is de kindertoeslag omgezet in het kindgebonden budget, waarbij gezinnen met meer dan één kind en een inkomen tot circa anderhalf maal modaal extra toelagen hebben gekregen. 2) Mensen die weinig verdienen, zoals werkende alleenstaande ouders en alleenverdieners met minimumloon, betalen vaak te weinig belasting om de heffingskortingen (waaronder de kinderkorting) volledig uitbetaald te krijgen. Deze groep profiteerde daarmee niet van de kinderkorting. Met de invoering van de kindertoeslag is dit probleem opgelost. 8 Centraal Bureau voor de Statistiek

Literatuur en geraadpleegde websites Centraal Bureau voor de Statistiek. (2009). Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Deković, M., Snel, E. & Groenendaal, J.H.A. (1997). Kinderen van de rekening; over de effecten van armoede op kinderen. In: Engbersen, G., Vrooman, J.C. & Snel, E. (1997). De kwetsbaren; tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. 143-157. Amsterdam: Amsterdam University Press. Europees Parlement (2008). EP waarschuwt voor kinderarmoede in Europa. Nieuwsbericht. Referentienummer: 20080401STO25410. Hoff, S.J.M., Dronkers, J. & Vrooman, J.C. (1997). Arme ouders en het welzijn van kinderen. In: Engbersen, G., Vrooman, J.C. & Snel, E. (1997). De kwetsbaren; tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. 123-141. Amsterdam: Amsterdam University Press. Lok, R. (2009). Belasting- en inkomensregelingen voor gezinnen met minderjarige kinderen. Sociaaleconomische trends 2/2009, 15-19. Otten, F., Bos, W., Vrooman, C. & Hoff, S. (red.) (2008). Armoedebericht 2008. Den Haag/ Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Rovers, B. (1998). Armoede en regelovertredend gedrag door kinderen. In: Engbersen, G., Vrooman, J.C. & Snel, E. (1997). Effecten van armoede; derde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press. Jeugdmonitor, 3e kwartaal 2010 9