De eigen woning als oudedagsvoorziening

Vergelijkbare documenten
Belastingplan 2013: Wet herziening fiscale behandeling eigen woning

Wat kunt ú doen voor uw eigen pensioen. Ruben Stam

Versobering van de fiscale pensioenopbouw

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2) Wanneer gaan de verschillende maatregelen in? Per 1 januari 2013

Hoe zit het met op al bestaande hypotheken vanaf ?

De toekomst van het Nederlands woonbeleid (deel 2)

Grip op uw Vermogen. Aflossen, waarom goed voor u?

DE EIGEN WONING ALS OUDEDAGSVOORZIENING

Wie in 2014 een eigen woning heeft of graag een woning wil kopen, moet rekening houden met een aantal ontwikkelingen.

Doorrekening varianten aanpassing aflossingseis Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Financiën

Wat zie je? Slides Video Chat Onderwerpen. Hoe bouw jij pensioen op? Slimme tips Financieel overzicht Voordeel voor jou als ondernemer Enquête

ALV CDAV Brabant 3 oktober 2015

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken?

Aanstaande wijzigingen in de fiscale afhandeling van hypotheekrenteaftrek per

SP-voorstel fiscale behandeling eigen woning

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Steeds meer vijftigers financieel kwetsbaar

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA DEN HAAG

VRAGEN WONINGMARKT / KOPEN VAN EEN WONING NOVEMBER 2012

NIEUWSOVERZICHT KABINETSPLANNEN DECEMBER 2012

financiële dienstverlening

Om de bijleenregeling uit te leggen worden de volgende termen gebruikt:

KPMG Meijburg & Co ABCD. Wetsvoorstel Witteveen 2015

Hypotheekrecht en - vormen

FISCALE CIJFERS 2014 SCFB adviseert het Fintool.nl abonnement

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

Beschrijving en analyse van de vier fiscale varianten voor de koopmarkt

Prinsjesdagspecial De pensioennota. Samenvatting

Een aflossingsvrije hypotheek? Laat u dan persoonlijk en deskundig informeren

Bijlage WFt Opleidingen

Fiscale wetsvoorstellen. Voor 2014 en volgende jaren

De toekomst van het Nederlands woonbeleid (deel 3) Omvang hypothecaire schuld

Bijlage A. UW KLANTPROFIEL

Datum 25 mei 2012 Betreft Visie toekomstbestendigheid hypotheekrenteaftrek (reactie motie Kuiper c.s.)

Je eigen woning en de Belastingdienst in 2012

Uw hypotheek nu en in de toekomst

Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

nieuwsplus Pensioenwijzigingen in 2014 en 2015 Inhoud 1. Wijzigingen in 2014

De Roche. Hypotheek waaier. Een persoonlijke keus voor uw toekomst. Het kiezen van de juiste hypotheekvorm is

Mr. drs. Michael Visser. 11 oktober 2013

1 Inleiding. Wanneer ga jij met pensioen Versie: Pagina: 3 van 7

WELKOM! Harrie-Jan van Nunen MFP. Senioren en de eigen woning

Fiscale hervorming pensioenopbouw 2015

Wanneer ga jij met pensioen?

Pensioen- en inkomensscan. Dhr. A. WERKNEMER en Mevr. B. PARTNER. Aangeboden door: De Pensioenafdeling M.A. de Frel Hellingweg 98B 2583 WH Den Haag

Bankspaarhypotheek PAUL SPATZKER HYP O THEEKA D VIES

Ex-post effecten woningmarktmaatregelen

Woonlasten & pensioen

Als u premies betaalt voor kapitaalverzekeringen

Pensioenaanspraken in beeld

Hoe betrek je een eigen huis in het pensioeninkomen? Verzilveren zonder te verhuizen

Persoonlijk Financieel Advies

Een huis met een restschuld, kunt u dit voorkomen?

VRAGEN WONINGMARKT / KOPEN VAN EEN WONING VERSIE 10 APRIL 2013

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Pensioenactualiteiten

Uw hypotheek nu en in de toekomst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

68 De Pensioenwereld in 2014

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Bijlage A. UW KLANTPROFIEL

Wijzigingen per 1 januari Wijzigingen per 1 januari 2017

Hypotheekschuld in Nederland:

De eigen woning als toekomstvoorziening: een onbezorgde oude dag?

Wijzigingen minimumloon en sociale uitkeringen 2016

Hoe hoog is de ANW-uitkering? Hoogte ANW-uitkering Verzekerd bedrag ANW Hiaat Kostendelersnorm ANW... 5

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Bijlage Lindenhaeghe Examens 2013 Wft Pensioenverzekeringen

Pensioenactualiteiten

KLANTPROFIEL VOOR EEN ORIËNTATIE GESPREK

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken?

Machiel van Dijk Financiële planning en advies. Voorbeeld financieel plan light

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

AANVULLENDE PENSIOENREGELING

Pensioen Informatie sessie

Bijlage Lindenhaeghe Examens 2013 Wft Hypothecair Krediet Wft Levensverzekeringen

Wijziging CDC-regeling TBI

CPB Notitie. Samenvatting. Aan: Ministerie van SZW

Wat zijn de voorgestelde veranderingen voor hypotheken?

Klantprofiel. Waaruit blijkt dat?

ONDERDEEL Leven Zakelijk

Verdienen met ZLTO. Blijft er nog een appeltje over voor de dorst? Financiële Planning: iets voor mij?

Veelgestelde vragen nettopensioenregeling

Wijzigingen minimumloon en sociale uitkeringen 2016

Stabiele en toereikende pensioenopbouw in de gevarenzone. Respecteer langjarig fiscaal kader

Vragen formulier Klanten Profiel

Algemene informatie. Hypotheken - starter VERZEKERING BEDRIJFSRISICO HYPOTHEEK PENSIOEN

KLANTPROFIEL VOOR DHR. HYPOTHEEK

UW KLANTPROFIEL. Vult u onderstaande vragen nauwkeurig in. ALGEMEEN - DOEL

Erfrente verdient nieuwe kans. Petra van der Ham - den Haan Productspecialist Leven bij Reaal

Verhoging AOW- en pensioenleeftijd: wat betekent dat voor mijn adviespraktijk? Erik Schouten AEGON Adfis 26 september 2012

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Het flexibele AOW pakket berekeningen

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Een goede oudedagsvoorziening? Werknemers zijn aan zet

Als u premies betaalt voor kapitaalverzekeringen

Onbezorgd ouder worden. Ouder worden en zorg. Deel I Ouder worden en zorg. Wat is het probleem? Eigen bijdrage zorgkosten. Wanneer?

Transcriptie:

t De eigen woning als oudedagsvoorziening Masterthesis Fiscaal Recht Cheng Ji Trinh

De eigen woning als oudedagsvoorziening Een onderzoek naar de verschillende mogelijkheden waarop de eigen woning kan worden ingezet als oudedagsvoorziening en de daaraan verbonden fiscale gevolgen. Naam: Cheng Ji Trinh Universiteit: Tilburg University Studierichting: Master Fiscaal Recht Studentnummer: 802895 Thesisbegeleider: Examencommissie: Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken Mr. M.R. Visser Afstudeerdatum: 29 september 2014 II

Voorwoord Voor u ligt mijn masterthesis, geschreven in het kader van het afstuderen aan de masteropleiding Fiscaal Recht aan de Tilburg University. Het schrijven van de scriptie verliep niet altijd even gemakkelijk. Het lastigste was om een goed geformuleerd verhaal op papier te zetten, maar uiteindelijk is het dan toch gelukt om de masterthesis af te ronden. Het onderwerp de eigen woning heb ik altijd al interessant gevonden. De eigen woning was dan ook het onderwerp van mijn afstudeerscriptie op het HBO. In de master heb ik het keuzevak fiscale en civielrechtelijke aspecten van toekomstvoorzieningen gevolgd. Het was een interessant keuzevak en ik heb bij het schrijven van de scriptie ook wat gehad aan de kennis die ik heb opgedaan bij dit vak. Toen de onderzoekspilots voor het eerste semester van het collegejaar 2013-2014 bekend waren, ging ik eens kijken of er iets interessants tussenzat aangezien ik nog geen scriptieonderwerp had. Ik zag deze pilot staan en het leek mij wel interessant om te onderzoeken hoe de eigen woning ingezet kan worden als oudedagsvoorziening en zodoende is dit het onderwerp van mijn masterthesis geworden. Tot slot wil ik nog graag een aantal mensen bedanken. Ten eerste bedank ik mevrouw prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van de scriptie. De feedback, opmerkingen en tips zorgden ervoor dat de scriptie elke keer weer beter werd en heeft geleid tot het eindresultaat, zoals de scriptie er nu ligt. Daarnaast bedank ik medestudent Harrie Mulders voor de prettige samenwerking. Doordat we beide deelnamen aan deze onderzoekspilot was het handig dat we literatuur konden uitwisselen en elkaar konden helpen met vragen. Vervolgens wil ik mijn ouders en mijn broertje bedanken voor de steun tijdens het schrijven van de scriptie, maar ook voor de steun gedurende de hele studie. Tot slot wil ik mijn vrienden bedanken voor de leuke tijden tijdens de studie en ook jullie luisterend oor tijdens het schrijven van de scriptie. Venlo, september 2014 Cheng Ji Trinh III

Inhoudsopgave Voorwoord III Lijst van afkortingen VII 1. Inleiding 8 1.1 Aanleiding tot onderzoek 8 1.2 Probleemstelling en deelvragen 9 1.3 Verantwoording van de opzet 9 2. Het maatschappelijk belang van verzilveren 11 2.1 Inleiding 11 2.2 Problemen in de woonsector 11 2.3 Het vermogen in de eigen woning 14 2.3.1 Enkele cijfers 14 2.3.2 Sparen 15 2.3.3 Vermogensopbouw via de eigen woning 16 2.4 Herziening fiscale behandeling eigen woning 17 2.4.1 Beperking hypotheekrenteaftrek 17 2.4.2 Afschaffing kapitaalverzekering eigen woning 19 2.5 Aflossen eigenwoningschuld 19 2.6 Versobering van pensioenen 21 2.6.1 Het Nederlandse pensioenstelsel 21 2.6.2 Verhoging AOW- gerechtigde leeftijd en pensioenrichtleeftijd 22 2.6.3 Verlaging maximum opbouwpercentages en 23 maximering pensioengevend loon 2.6.4 AOW- partnertoeslag 24 2.6.5 Indexatie en korting op pensioenen 24 2.7 Stijging van zorgkosten 25 2.7.1 Het Nederlandse zorgstelsel 25 2.7.2 Eigen risico en eigen bijdrage AWBZ 26 2.7.2.1 Nieuwe regels voor eigen vermogen 26 2.7.2.2 Wijzigingen 2014 27 2.8 Conclusie 27 IV

3. Verzilvermogelijkheden 29 3.1 Inleiding 29 3.2 Categorie 1: Verkopen en verhuizen 29 3.2.1 Inleiding 29 3.2.2 Mogelijkheid 1: Verhuizen naar een goedkopere koopwoning 30 3.2.2.1 Algemeen 30 3.2.2.2 Voor- en nadelen 30 3.2.2.3 Fiscale gevolgen 31 3.2.2.4 Periodieke uitkeringen 33 3.2.3 Mogelijkheid 2: Verhuizen naar een huurwoning 34 3.2.3.1 Algemeen 34 3.2.3.2 Voor- en nadelen 35 3.2.3.3 Fiscale gevolgen 37 3.3 Categorie 2: Verkopen en blijven 37 3.3.1 Inleiding 37 3.3.2 Mogelijkheid 3: Vestigen van een recht van vruchtgebruik 38 3.3.2.1 Algemeen 38 3.3.2.2 Voor- en nadelen 40 3.3.2.3 Fiscale gevolgen 42 3.3.2.4 Vestigen van een recht van vruchtgebruik met kinderen 42 3.3.3 Mogelijkheid 4: Vestigen van een huurrecht 45 3.3.3.1 Algemeen 45 3.3.3.2 Voor- en nadelen 45 3.3.3.3 Fiscale gevolgen 45 3.3.3.4 Vestigen van een huurrecht met kinderen 46 3.4 Categorie 3: Lenen en blijven 47 3.4.1 Inleiding 47 3.4.2 Mogelijkheid 5: Omkeerhypotheek 48 3.4.2.1 Algemeen 48 3.4.2.2 Voor- en nadelen 49 3.4.2.3 Fiscale gevolgen 51 3.4.3 Mogelijkheid 6: Krediethypotheek 52 3.4.3.1 Algemeen 52 3.4.3.2 Voor- en nadelen 52 3.4.3.3 Fiscale gevolgen 53 3.5 Conclusie 53 V

4. Fiscale belemmeringen en mogelijke oplossingen 55 4.1 Inleiding 55 4.2 Vermogensrendementsheffing bij alle verzilvermogelijkheden 55 4.3 Bijleenregeling bij aankoop van een goedkopere koopwoning 57 4.4 Ontbreken hypotheekrenteaftrek bij een omkeer- en krediethypotheek 57 4.5 Vermogensrendementsheffing bij vestigen recht van vruchtgebruik 58 4.6 Bezwaren op de voorgestelde mogelijkheden 58 4.7 Eigen alternatieve voorstellen 59 4.8 Conclusie 61 5. Conclusie 63 5.1 Inleiding 63 5.2 Beantwoording probleemstelling en deelvragen 63 5.3 Aanbevelingen 65 Literatuurlijst 66 VI

Lijst van afkortingen Anw Algemene nabestaandenwet AOW Algemene Ouderdomswet Art. Artikel AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten BEW Beleggingsrecht eigen woning BW Burgerlijk Wetboek BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CBS Centraal Bureau voor de Statistiek ESB Economisch Statistische Berichten Jo. Juncto KEW Kapitaalverzekering eigen woning LTV Loan- to- value NDFR Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht P. Pagina PGGM Pensioenfonds voor Gezondheidszorg, Geestelijke en Maatschappelijke belangen PW Pensioenwet SEW Spaarrekening eigen woning Stb Staatsblad SW Successiewet 1956 TPV Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken UB IB 2001 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 UB SW 1956 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 Wet IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001 Wet LB 1964 Wet op de loonbelasting 1964 WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie Wtcg Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten ZVW Zorgverzekeringswet VII

1. Inleiding 1.1 Aanleiding tot onderzoek Het rapport Eigen haard is zilver waard 1 is het resultaat van de Taskforce Verzilveren. De Taskforce Verzilveren is een maatschappelijk initiatief van verschillende partijen 2, bestaande uit een groot aantal organisaties, deskundigen en wetenschappers waarin de mogelijkheden zijn verkend om de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. De opdracht was om belemmeringen en nieuwe mogelijkheden voor verzilveren in kaart te brengen. De eigen haard is voor veel mensen goud waard. De eigen woning is meer dan alleen een dak boven het hoofd. Het is op latere leeftijd een belangrijke vorm van vermogen. Ondanks berichten over dalende huizenprijzen en hoge hypotheekschulden zijn er nog veel ouderen met overwaarde in de eigen woning. 3 Door huizenprijsstijgingen en aflossingen op de hypotheek door de jaren heen hebben veel ouderen en gepensioneerden vermogen in de eigen woning opgebouwd. 4 Daarnaast hebben sommige gepensioneerden een kleine vermogensbuffer en/of een laag inkomen en niet genoeg liquide middelen om benodigde uitgaven te financieren. 5 Het verzilveren van de overwaarde van de eigen woning kan voor deze ouderen mogelijk uitkomst bieden. Zeker in deze tijden van een vergrijzende samenleving, economische crisis en bezuinigingsmaatregelen van de overheid. Zo gaat het eigen risico in de zorg omhoog en worden hogere eigen bijdragen voor de langdurige zorg verwacht. Pensioenuitkeringen staan onder druk en opgebouwde pensioenen bieden geen zekerheid meer over de hoogte van de uitkering op de oude dag door bijvoorbeeld het niet indexeren of het zelfs korten hierop. 6 Echter, het probleem voor het verzilveren is dat het vermogen vastzit in de stenen. De overwaarde zit vast in de woning en kan niet worden gebruikt. Deze zal eerst liquide gemaakt moeten worden. Dit kan door de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. Er zijn verschillende mogelijkheden om de woning te verzilveren. Een voor de hand liggende manier om vermogen vrij te maken is de woning verkopen en verhuizen naar een goedkopere koopwoning of huurwoning. Dit is echter niet het uitgangspunt van de Taskforce Verzilveren en ouderen willen vaak liever niet verhuizen. Het uitgangspunt is de wens van velen om de eigen haard niet te hoeven opgeven. Deze wens komt overeen met het streven om mensen zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam in de eigen woning te 1 Taskforce Verzilveren 2013. 2 De volgende twaalf partijen hebben zich aangesloten bij de Taskforce Verzilveren: Achmea, Aedes, APG, Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland, CSO ouderenorganisaties, Ministerie van Binnenlandse Zaken, MN Services, Obvion Hypotheken, PGGM, Rabobank Nederland, SPF Beheer en Vereniging Eigen Huis. 3 Onder overwaarde wordt verstaan: verkoopwaarde minus resterende hypotheekschuld. 4 Taskforce Verzilveren 2013, p. 9. 5 Taskforce Verzilveren 2013, p. 14. 6 Taskforce Verzilveren 2013, p. 9. 8

laten wonen. 7 De Taskforce richt zich op mogelijkheden om vermogen dat opgesloten zit in de eigen woning te verzilveren door gebruik te maken van verzilverproducten met de woning als onderpand, dus zonder de eigen haard op te hoeven geven. 8 Naast het rapport van de Taskforce Verzilveren kan uit de verschillende rapporten en literatuur 9 geconcludeerd worden dat er aandacht is voor de mogelijkheid van het inzetten van de eigen woning als oudedagsvoorziening. Al eerder zijn er inspanningen geweest van bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid die erop gericht waren de mogelijkheden tot het verbinden en onderling afstemmen van de domeinen wonen, zorg en pensioenen in kaart te brengen. 10 Er is een sterke verbondenheid tussen de verschillende domeinen en deze zijn niet los van elkaar te zien. Echter, nog niet eerder zijn er concrete stappen gezet met een groot aantal partijen om te kijken naar de mogelijkheden van hoe de overwaarde in de eigen woning te verzilveren is. De Taskforce Verzilveren kan dan ook als een concreet initiatief gezien worden waarbij ook aandacht is voor de samenhang tussen de domeinen wonen, zorg en pensioenen. 1.2 Probleemstelling en deelvragen De probleemstelling die in deze masterthesis centraal staat, luidt: Wat zijn de verschillende mogelijkheden waarop de eigen woning kan worden ingezet als oudedagsvoorziening? Zijn daarbij fiscale belemmeringen te onderkennen en zouden die weggenomen kunnen worden binnen het systeem van de huidige belastingwetgeving? Om tot beantwoording van de probleemstelling te komen, is er een aantal deelvragen dat van belang is. Deze deelvragen luiden als volgt: - Wat is het maatschappelijke belang van verzilveren van de overwaarde in de eigen woning? - Welke verschillende verzilvermogelijkheden zijn er? - Welke fiscale belemmeringen zijn er te onderkennen bij het verzilveren en zouden die weggenomen kunnen worden binnen het systeem van de huidige belastingwetgeving? 1.3 Verantwoording van de opzet Om tot beantwoording van de probleemstelling en deelvragen te komen, is de scriptie opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Ten eerste wordt in hoofdstuk 2 gekeken naar het maatschappelijke belang van het inzetten van de eigen woning als oudedagsvoorziening. Dit inzetten kan middels het verzilveren van de overwaarde in 7 Taskforce Verzilveren 2013, p. 5. 8 Taskforce Verzilveren 2013, p. 6. 9 Onder andere in: Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, Haffner 2005, Spoor 2008, Toussaint 2011, Toussaint & Elsinga 2010 en Vereniging Eigen Huis 2012. 10 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 14. 9

de eigen woning. Er wordt gekeken naar welke factoren een rol spelen waardoor het vermogen in de eigen woning steeds belangrijker zal worden als oudedagsvoorziening. Er zijn verschillende mogelijkheden om de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. Welke de verschillende verzilvermogelijkheden zijn, wordt in hoofdstuk 3 behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 gekeken naar fiscale belemmeringen die zich kunnen voordoen bij de verschillende verzilvermogelijkheden en worden mogelijke oplossingen hiervoor gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de conclusie gegeven. De probleemstelling en deelvragen worden beantwoord en er worden aanbevelingen gedaan. 10

2. Het maatschappelijke belang van verzilveren 2.1 Inleiding De domeinen wonen, zorg en pensioenen binnen de Nederlandse verzorgingsstaat waarin we leven, staan steeds meer onder druk. Dit als gevolg van demografische, maatschappelijke en economische ontwikkelingen zoals een vergrijzende bevolking en de economische crisis. 11 Door de kredietcrisis 12, die zich ontwikkelde tot de economische crisis, heeft de overheid flink moeten ingrijpen met verschillende maatregelen om de economie te stimuleren en de ergste klappen van de kredietcrisis op te vangen. 13 Hierdoor is het overheidstekort opgelopen en als gevolg daarvan moet er bezuinigd worden. Dit heeft de overheid onder andere gedaan door hervormingen door te voeren binnen de domeinen van wonen, zorg en pensioenen. 14 Deze hervormingen zijn noodzakelijk om wonen, zorg en pensioenen betaalbaar, toegankelijk en kwalitatief goed te houden. Dit zal met name de ouderen met een kleine vermogensbuffer en/of een laag inkomen treffen, die daardoor in financiële problemen kunnen komen. Zoals uit het rapport van de Taskforce Verzilveren is gebleken, kan het verzilveren van de overwaarde in de eigen woning voor ouderen en gepensioneerden uitkomst bieden. 15 In dit hoofdstuk wordt het maatschappelijke belang van verzilveren van de overwaarde in de eigen woning uiteengezet. Er wordt gekeken naar de problemen en hervormingsmaatregelen binnen de domeinen wonen, zorg en pensioenen die zorgen voor een toenemend belang van verzilveren. Als eerste wordt naar het domein wonen gekeken. Welke problemen spelen hier en om hoeveel vermogen gaat het dat in de eigen woning ligt besloten? Daarna wordt het domein pensioenen besproken. Er komen pensioen versoberende hervormingsmaatregelen aan bod. Als laatste wordt naar de zorgsector gekeken. Welke problemen en maatregelen zorgen hier voor het toenemend belang van verzilveren? Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie. 2.2 Problemen in de woonsector De woonsector kent inmiddels tal van problemen. 16 Fundamentele problemen op de woningmarkt zijn de dalende huizenprijzen en hoge hypotheekschulden. Door de economische crisis zijn huizenprijzen de laatste jaren gedaald. 17 Sinds 2008 zijn de huizenprijzen met 20% gedaald. 18 Wanneer prijzen dalen lopen eigenaarbewoners een risico op restschuld. De verhouding tussen de hypotheekschuld en de marktwaarde van de woning kan worden aangegeven met de zogenoemde loan-to-value (LTV) ratio 11 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 13. 12 De kredietcrisis ontstond in de Verenigde Staten in de zomer van 2007 met het instorten van de huizenmarkt. 13 www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kredietcrisis. 14 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 15. 15 Taskforce Verzilveren 2013, p. 5. 16 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012. p. 13. 17 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 33. 18 Van Dalen, Smid & Treur 2014, p. 2. 11

en is een maat voor de kwetsbaarheid van eigenaarbewoners. Bij een LTV hoger dan 100% is sprake van een potentiële restschuld. Potentiëel, omdat zolang een huishouden de woning niet verkoopt het feitelijk niet in de problemen komt. 19 Huishoudens met een hoge LTV lopen een groter risico op een negatief vermogen, omdat ze met een restschuld blijven zitten. 20 De gemiddelde LTV bedroeg 60% in 2012. Dit is een aanzienlijke stijging sinds 2002, toen lag dit percentage op 39%. Verschillende ontwikkelingen hebben geleid tot de toename, zoals de opkomst van de aflossingsvrije hypotheek en de bereidheid van hypotheekverstrekkers om meer dan de woningwaarde te lenen. In combinatie met stagnerende en zelfs dalende huizenprijzen, leidt dit ertoe dat de hoogte van de schuld dichter bij de woningwaarde is komen te liggen. Onder recent verhuisden in 2012 was de LTV zelfs nog hoger, namelijk 87%. Zij hebben namelijk nog weinig vermogen kunnen opbouwen. 21 Uit de resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2012 (hierna: WoON 2012) 22 blijkt dat op 1 januari 2012 van de 7,14 miljoen Nederlandse huishoudens waarvan de hoofdbewoner in een zelfstandige woning woonde, 59,3% in een koopwoning en 40,7% in een huurwoning woonde 23. De economische omstandigheden en de crisis op de woningmarkt raken deze woningbezitters. Kijkend naar het aantal huishoudens met een LTV van 100% of hoger, blijkt dat ongeveer 570.000 huishoudens in 2012 onder water staan. Bij verkoop van de woning zou een restschuld ontstaan, doordat de waarde van de woning lager is dan de hypotheekschuld minus het opgebouwde vermogen om deze schuld af te lossen. 24 Daarnaast zijn er nog 210.000 huishoudens met een bijna- risico, omdat bij hen de waarde van de woning 90 tot 100% van de schuld dekt. Bij een doorzettende huizenprijsdaling krijgt ook deze groep bij verkoop te maken met een potentiële restschuld. In de afgelopen tien jaar is het aantal huishoudens met een potentiële restschuld enorm gegroeid: van 128.000 in 2002 tot 570.000 in 2012; dat is een toename van 345%. 25 Door dalende huizenprijzen en hoge hypotheekschulden zijn het de jonge huizenbezitters, de starters op de woningmarkt, die het meeste risico op een restschuld lopen. 26 Meer dan de helft van de huishoudens met een LTV groter dan 90% zijn huizenbezitters tussen de 35 en 55 jaar. Een op de vier huishoudens in deze leeftijdsgroep loopt risico op een restschuld. Dit betreft 400.000 huishoudens. Bij huishoudens jonger dan 35 jaar met een koopwoning is dit aandeel nog groter: meer dan de helft (bijna 300.000 huishoudens). Ook de omvang van de problemen is voor die groep het grootst, aangezien 146.000 van deze huishoudens een potentiële restschuld heeft van meer dan 10% van de waarde van 19 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 45. 20 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 39. 21 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 45. 22 Het WoonOnderzoek Nederland 2012 is uitgevoerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 23 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 12. 24 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 5. 25 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 46. 26 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 61. 12

de woning. Dit betekent een LTV groter dan 110%. De verdeling van de risicogroep over de verschillende hypotheekvormen laat een beeld zien dat tevens samenhangt met de periode waarin de hypotheken werden afgesloten. De jonge huizenbezitters maken meer gebruik van hypotheekproducten zoals de spaar- en aflossingsvrije hypotheek, al dan niet in combinatie met elkaar of een andere vorm. 27 Door huizenprijsstijgingen en aflossingen op de hypotheek door de jaren heen hebben met name veel ouderen en gepensioneerden vermogen in de eigen woning opgebouwd. De huizenprijsdaling zal dit vermogen verminderen, maar niet wezenlijk aantasten. 28 Uit een recent onderzoek van de Rabobank blijkt dat economen verwachten dat de woningmarkt zal stabiliseren. 29 Het afgelopen jaar was opnieuw wel een moeilijk jaar voor de Nederlandse woningmarkt. De woningprijzen daalden in 2013 met 6,4% nog net iets meer dan de 6,3% in 2012 en het aantal verkochte woningen bereikte met 110.103 verkopen een dieptepunt. Het grootste deel van de daling kwam in de eerste helft van 2013. In de tweede helft van het jaar zette het eerste herstel in en dat was sterker dan verwacht. Het aantal transacties was toen zelfs het hoogst sinds 2010. In het vierde kwartaal van 2013 zijn er aanzienlijk meer bestaande woningen verkocht dan in het derde kwartaal. Het aantal transacties in het vierde kwartaal was het hoogst sinds 2009. Door de verbeterde betaalbaarheid en het aanzienlijk minder negatieve sentiment is de verwachting dat het aantal woningverkopen in 2014 zal toenemen. Woningen zijn betaalbaarder geworden doordat het besteedbare inkomen sinds 2008 minder hard is gedaald dan de huizenprijzen. Doordat de leencapaciteit de afgelopen jaren is gedaald en een relatief grote groep huishoudens met een potentiële restschuld zit, zal deze stijging echter beperkt zijn. De huizenprijzen hebben in 2013 een teken van stabilisatie vertoond. In het derde kwartaal was er een stijging van 0,4% van de huizenprijzen. In het vierde kwartaal was er een lichte daling van 0,2%. Per saldo zijn de prijzen in de tweede helft van 2013 gelijk gebleven, maar jaar op jaar is er echter nog wel sprake van een daling. De verwachting is dat de bodem van de woningprijs in de loop van 2014 bereikt zal worden, maar dat de prijs niet snel zal stijgen. 30 De totale uitstaande hypotheekschuld is in de loop van 2013 voor het eerst in decennia gedaald. Eind 2012 bedroeg de totale hypotheekschuld van Nederlandse huishoudens 651 miljard. Aan het einde van het derde kwartaal van 2013 was dit gedaald tot 645 miljard. Oorzaken voor de daling waren een afname van het aantal nieuwe hypotheken en een stijging van de aflossingen op hypotheken. 31 Door af te lossen op de hypotheekschuld daalt een eventuele potentiële restschuld. Voor ouderen kan een extra reden tot aflossen zijn om het box 3 vermogen te verminderen. Sinds 1 januari 2013 telt het eigen 27 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 46. 28 Taskforce Verzilveren 2013, p. 9. 29 Van Dalen, Smid & Treur 2014, p. 2. 30 Van Dalen, Smid & Treur 2014, p. 9. 31 Van Dalen, Smid & Treur 2014, p. 11. 13

vermogen namelijk zwaarder mee voor de bepaling van de eigen bijdrage in de langdurige zorg. 32 Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.7.2. 2.3 Het vermogen in de eigen woning 2.3.1 Enkele cijfers Ondanks de dalende huizenprijzen en hoge hypotheekschulden zit er in de eigen woning in Nederland nog steeds veel vermogen opgesloten. Het CBS becijfert voor 2011 de totale overwaarde op 504 miljard euro. Dat komt ongeveer overeen met de uitkomst van het WoON 2012. 33 De totale overwaarde uit het woononderzoek bedraagt 559 miljard euro. Deze kan verdeeld worden in drie leeftijdscategorieën. De jongste leeftijdscategorie, die van onder de 50 jaar, heeft de minste overwaarde opgebouwd. De overwaarde voor deze leeftijdsgroep bedraagt 122 miljard euro, wat gelijk staat aan 22% van de totale overwaarde. De 50-plussers en gepensioneerden hebben tezamen 78% van de totale overwaarde, wat neerkomt op 437 miljard euro. De leeftijdsgroep 50- plussers tot 65 jarigen hebben een aandeel van 223 miljard euro, oftewel 40% van de totale overwaarde. Het aandeel van de huidige gepensioneerden bedraagt 214 miljard euro, wat neerkomt op 38% van de totale overwaarde, met een gemiddelde overwaarde van 257.000 per woning. 34 In de twee onderstaande tabellen 35 is voor twee leeftijdscategorieën, die van 50-64 jaar en van 65-plussers, onderscheid gemaakt naar de hoogte van de overwaarde. De percentages en aantallen van de overwaarde per leeftijdscategorie worden hierin weergegeven. De conclusie die uit de tabellen kan worden getrokken is dat duidelijk te zien is dat met de leeftijd de hoogte van de overwaarde stijgt. De stabilisatie van de woningmarkt zal er wellicht voor zorgen dat de overwaarde in de eigen woning verder zal toenemen. Hoogte overwaarde voor de leeftijdcategorie 50-64 jaar Overwaarde in euro's Percentage van het totaal Aantal huishoudens <50.000 19% 251.808 50.000-100.000 14% 184.817 100.000-200.000 31% 411.819 >200.000 36% 470.081 Totaal 100% 1.318.525 32 Van Dalen, Smid & Treur 2014, p. 12. 33 Taskforce Verzilveren 2013, p.11. 34 Taskforce Verzilveren 2013, p.5. 35 De gegevens in de tabellen zijn ontleend aan de figuren 3 en 4 uit het rapport van de Taskforce Verzilveren 2013, p. 12-13. 14

Hoogte overwaarde voor de leeftijdcategorie 65+ Overwaarde in euro's Percentage van het totaal Aantal huishoudens <50.000 5% 39.337 50.000-100.000 6% 54.008 100.000-200.000 30% 245.766 >200.000 59% 491.041 Totaal 100% 830.152 2.3.2 Sparen Ook al zit er heel wat vermogen in de eigen woning, er wordt toch nog tot op hoge leeftijd gespaard voor het geval dat. 36 De verschillende motieven om te sparen zijn door de economen Mastrogiacomo en Alessie 37 uit jaarlijks herhaalde enquêtes in beeld gebracht. Er zijn vier redenen waarom Nederlanders sparen. Nederlanders sparen voor: 1. onvoorziene uitgaven, 2. aanvulling op het pensioen, 3. grote uitgaven, en 4. schenking aan (klein)kinderen. Het motief van schenking is geen belangrijk motief om te sparen, dit concludeert ook Toussaint. 38 De kans op onvoorziene uitgaven is voor Nederlanders veruit het belangrijkste motief om te sparen en uit voorzorg wordt geld opzij gelegd. Voor ouderen kunnen de onvoorziene of noodzakelijke grote uitgaven te maken hebben met een verslechterde gezondheid naarmate de leeftijd vordert. Onder meer kan gedacht worden aan situaties waarin ouderen zorg aan huis nodig hebben, de woning moeten aanpassen wegens fysieke beperkingen of huishoudelijke ondersteuning. 39 De eigen woning is als een appeltje voor de dorst, concludeert ook Haffner. 40 De vermogensopbouw via de eigen woning kan opgevat worden als een vorm van zorgsparen. 41 Volgens Davidoff is de vraag naar zorgsparen niet los te zien van de (on)mogelijkheid om de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. 42 Aanvulling op pensioen is niet de belangrijkste reden om te sparen, maar kan in sommige gevallen wel degelijk van belang zijn. Sommige huishoudens hebben een groot vermogen in de eigen woning, maar een laag inkomen en/of een kleine vermogensbuffer. 43 Voor hen kan verzilveren van de overwaarde in de eigen woning nodig zijn om het inkomen structureel aan te vullen als pensioen of om grote incidentele uitgaven te financieren. 44 Het belang van financiering van grote incidentele uitgaven lijkt met name relevant voor huishoudens met een laag vermogen. Deze huishoudens hebben geen grote financiële buffer om grote uitgaven te financieren. Het belang van aanvulling op de structurele uitgaven lijkt met 36 Taskforce Verzilveren 2013, p. 5. 37 Mastrogiacomo & Alessie 2011. 38 Toussaint 2011, p. 223. 39 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 10. 40 Haffner 2005. 41 Taskforce Verzilveren 2013, p. 14. 42 Davidoff 2008. 43 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 11. 44 Taskforce Verzilveren 2013, p. 15. 15

name relevant voor huishoudens met een laag inkomen. Als grens voor een laag vermogen kunnen de vrijstellingsbedragen voor vermogensrendementsheffing van box 3 worden gehanteerd. 45 De grens van een laag inkomen kan gezet worden bij het modale inkomen van ongeveer 33.000 euro. Onder de huiseigenaren hebben 437.000 huishoudens een vermogen dat valt binnen het heffingsvrije vermogen, 332.000 huishoudens hebben een bruto inkomen dat minder is dan modaal en voor 223.000 huishoudens geldt beide. 46 2.3.3 Vermogensopbouw via de eigen woning Het eigenwoningbezit leidt tot vermogensvorming over de levenscyclus. 47 Er is een duidelijk patroon van vermogensopbouw gedurende de levensloop te herkennen. 48 Het opbouwen van vermogen in de eigen woning volgt in zekere zin de levenscyclustheorie. 49 De kerngedachte bij deze theorie is dat mensen sparen voor financieel moeilijke tijden en voor hun pensioen. Er wordt naar gestreefd om het inkomen gedurende de levenscyclus zo constant mogelijk te houden. In een goed functionerende kapitaalmarkt zullen jonge mensen lenen, want zij hebben relatief lage inkomens. In het midden van de levenscyclus zullen mensen sparen, doordat zij relatief hoge inkomens hebben. Op de oude dag zullen mensen ontsparen, omdat ze weer relatief lage inkomens hebben. Ook Bovenberg gebruikt deze levensloopbenadering om het belang van het combineren van pensioenen en wonen te illustreren. 50 Er worden vier fasen onderscheiden in de levensloop van volwassenen. In de eerste helft van het werkende leven betreden mensen de markt voor koopwoningen. 51 Deze starters hebben gemiddeld een hoger LTV ratio en lopen meer risico op een negatief eigen vermogen in de eigen woning. 52 Dit heeft te maken met de hoge hypotheekschuld in combinatie met dalende huizenprijzen. In de tweede helft van het werkzame leven is de netto waarde van de woning zeker zo groot als de netto waarde van het overige vermogen. 53 De overwaarde in de eigen woning stijgt met de leeftijd. Dit is voor een belangrijk deel te verklaren door voortgaande hypotheekaflossingen en gerealiseerde huisprijsstijgingen. 54 In deze fase van de levensloop wordt gespaard via de eigen woning. 55 Ook andere vormen van liquide vermogen, zoals spaartegoeden, stijgen. In de derde fase van de levensloop, het begin van de pensioenperiode, zal dit vermogen blijven stijgen. Pas op hoge leeftijd, in de tweede helft van de pensioenperiode, wordt dat patroon doorbroken. Op de oude dag wordt het vermogen in de eigen woning echter niet volgens de levenscyclustheorie geconsumeerd. Een belangrijke reden is 45 Art. 5.5 jo. art. 5.6 Wet IB 2001. 46 Taskforce Verzilveren 2013, p. 5. 47 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 95. 48 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 8. 49 Toussaint 2011, p. 217. 50 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 36. 51 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 8. 52 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 39. 53 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 8. 54 Taskforce Verzilveren 2013, p. 12. 55 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 43. 16

dat het vermogen in de eigen woning versteend is. 56 In deze vierde fase verslechtert de gezondheid vaak en krijgen mensen steeds meer behoefte aan zorg. Zij moeten hun vermogen inzetten om onvoorziene of noodzakelijke grote uitgaven te financieren. 57 Voor degenen die te weinig vermogen of een laag inkomen hebben, kan verzilveren van de overwaarde mogelijk uitkomst bieden. De eigen woning kan daarmee gezien worden als een spaarpot die steeds voller raakt. 58 Al komt uit de bevindingen van Toussaint 59 naar voren dat Nederlanders het vermogen in de woning niet als spaarpot zien, maar als een financiële buffer die gebruikt kan worden als er geen andere optie meer is. De eigen woning is in elk geval een belangrijke vorm van vermogen op latere leeftijd en wordt belangrijker naarmate de leeftijd vordert. 60 2.4 Herziening fiscale behandeling eigen woning 2.4.1 Beperking hypotheekrenteaftrek Om de eigen woning in te kunnen zetten als oudedagsvoorziening dient er sprake te zijn van eigenwoningbezit. De Nederlandse overheid heeft veel invloed op de woningmarkt en heeft de afgelopen decennia diverse maatregelen getroffen om het eigenwoningbezit te stimuleren. De overheid heeft dit gedaan op drie manieren: door middel van de hypotheekrenteaftrek, door het onbelast laten van kapitaalverzekeringen eigen woning en door het vermogen in de eigen woning niet zoals andere bronnen van vermogen te belasten in box 3. 61 In vergelijking met andere Europese landen hebben veel Nederlandse gepensioneerden nog steeds een hypotheekschuld op de oude dag. 62 Het fiscaal stimuleren van het eigenwoningbezit via de systematiek van de hypotheekrenteaftrek heeft geleid tot hoge hypotheekschulden. 63 Echter, daar is sinds 1 januari 2013 verandering in gekomen. De Wet herziening fiscale behandeling eigen woning 64 is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden en zorgt voor een aantal wijzigingen in de eigenwoningregeling. 65 Een belangrijke wijziging is de beperking van de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe hypotheken door de wijziging van het begrip eigenwoningschuld. 66 Met ingang van 1 januari 2013 krijgt men alleen hypotheekrenteaftrek voor de eigenwoningschuld indien gedurende de looptijd ten minste annuïtair en 56 Toussaint 2011, p. 218. 57 Taskforce Verzilveren 2013, p. 12. 58 Taskforce Verzilveren 2013, p. 14. 59 Toussaint 2011, p. 223. 60 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 8. 61 Elsinga & Toussaint 2012, p. 170. 62 Toussaint en Elsinga 2010, p. 525. 63 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 15. 64 Kamerstukken II 2012/13, 33 405. 65 De eigenwoningregeling is opgenomen in de artikelen 3.110 t/m 3.123a Wet IB 2001. 66 Per 1 januari 2013 zijn daarvoor de artikelen 3.119c t/m 3.119g Wet IB 2011 ingevoerd. 17

in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost. 67 De regel geldt alleen voor nieuwe hypotheken en niet voor bestaande eigenwoningschuld. 68 De bestaande (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheken blijven derhalve kwalificeren als eigenwoningschuld. Het ten minste annuïtair aflossen wordt getoetst aan de hand van de (resterende) hoogte van de eigenwoningschuld en niet aan de hand van het in een jaar afgeloste bedrag. Hierdoor bestaat bij een lening met een lineair aflossingsschema ook recht op hypotheekrenteaftrek. 69 Bij een lineair aflossingsschema wordt gedurende de looptijd maandelijks een vast bedrag afgelost. Aan het begin van de looptijd wordt meer afgelost dan bij een annuïtair aflossingsschema, maar naarmate de looptijd vordert, wordt bij een annuïtair aflossingsschema een steeds groter bedrag afgelost. Daarnaast wordt met ingang van 1 januari 2014 het maximale percentage waartegen de hypotheekrente in aftrek kan worden gebracht in 28 jaar stapsgewijs verlaagd met 0,5% per jaar van 52% naar 38%. Voor 2014 betekent dit dat het maximale belastingtarief waartegen hypotheekrenteaftrek bestaat, wordt verlaagd van 52% naar 51,5%. 70 De aflossingsverplichting voor nieuwe hypotheken is door de wetgever om verschillende redenen ingevoerd. De noodzaak tot schuldreductie, zowel op macro- (overheidsfinanciën), meso- (financiële instellingen) als microniveau (consumenten), is door de eurocrisis nadrukkelijk op de agenda gekomen. Verder kunnen betalings- en restschuldrisico s doorwerken naar de financiële stabiliteit. Meer aflossen zal de risico s voor de financiële stabiliteit en de schuldpositie van huishoudens in Nederland verkleinen. Bovendien is er ook een budgettair belang. Sinds de invoering van de Wet IB 2001 is het bereik van de eigenwoningregeling reeds meerdere malen ingeperkt (zoals alleen aftrek voor de eerste eigen woning, beperking van de aftrekperiode tot 30 jaar, introductie van de bijleenregeling, afschaffing van de goedkoperwonenregeling en de introductie van het hogere percentage in het eigenwoningforfait voor woningen duurder dan ruim 1 miljoen). 71 Eerder was er door de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (hierna: de Commissie) een voorstel gedaan om de hypotheekrenteaftrek op een andere manier te beperken dan het huidige systeem van verplichte aflossing voor nieuwe hypotheken. Bestaande en nieuwe hypotheken zouden daarbij fiscaal gelijk behandeld worden. De Commissie stelde een stelsel voor waarin gedurende de looptijd de hypotheekrenteaftrek geleidelijk wordt teruggebracht via een dertigjarig forfaitairannuïtair aflossingsschema. Er zou geen verplichting zijn om daadwerkelijk af te lossen, maar dit wordt wel gestimuleerd. 72 Uiteindelijk heeft het kabinet niet voor het systeem van een forfaitair 67 Art. 3.110 jo. art. 3.120 jo. art. 3.119a, lid 1 Wet IB 2001. 68 Art. 10bis.1 Wet IB 2001. 69 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 4. 70 Art. 2.10 Wet IB 2001. 71 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p.1. 72 Commissie- Van Dijkhuizen 2012, p. 76-77. 18

annuïtair aflossingsschema gekozen, omdat deze variant afwijkt van de letterlijke tekst van het Begrotingsakkoord 2013. 73 2.4.2 Afschaffing kapitaalverzekering eigen woning Verder is de vrijstelling voor de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) en vergelijkbare regelingen voor nieuwe hypotheken per 1 januari 2013 afgeschaft. 74 De eigenwoningregeling voor 1 januari 2013 leidde ertoe dat een voorkeur bestond om de eigenwoningschuld hoog te houden gedurende de looptijd door middel van een aflossingsvrije hypotheek. Op die manier kon gedurende 30 jaar maximaal gebruik worden gemaakt van de hypotheekrenteaftrek. Gelijktijdig kon door middel van een KEW worden gespaard voor de aflossing van de eigenwoningschuld na afloop van de looptijd. Het KEW- vermogen werd gedurende de opbouwfase niet als grondslag in aanmerking genomen voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in box 3. Ook de rente begrepen in de uiteindelijke uitkering uit een KEW is, onder voorwaarden, vrijgesteld in box 1. 75 Vanwege de beperking van hypotheekrenteaftrek voor nieuwe hypotheken zullen belastingplichtigen gedurende de looptijd de lening daadwerkelijk dienen af te lossen om voor renteaftrek in aanmerking te komen. Aan het einde van de looptijd is de lening geheel afgelost en bestaat derhalve geen reden meer voor een uitkering uit een fiscaal gefaciliteerd product waarin gedurende de looptijd specifiek is gespaard voor de aflossing van de lening. Het is dus niet langer mogelijk om enerzijds een hoge eigenwoningschuld aan te houden en anderzijds belastingvrij kapitaal op te bouwen. Voor bestaande hypotheken blijft de box 1 vrijstelling voor de KEW gehandhaafd. 76 De afschaffing van de vrijstelling voor de uitkering uit de KEW was een voorstel van de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen. 77 2.5 Aflossen eigenwoningschuld Door de aflossingsverplichting voor nieuwe hypotheken heeft de wetgever een belangrijke basis gelegd voor het creëren van (meer) overwaarde in de eigen woning. Deze overwaarde kan vervolgens onderdeel vormen van de oudedagsvoorziening. 78 Het aflossen van de eigenwoningschuld wordt met de aflossingsverplichting gestimuleerd. Niet aflossen wordt onaantrekkelijker, omdat er dan geen recht op hypotheekrenteaftrek bestaat. Het wel of niet volledig aflossen van de hypotheekschuld blijft overigens een keuze. Met een aflossingsvrij deel bestaat voor dat gedeelte geen recht op hypotheekrenteaftrek. Er ontstaat wel meer flexibiliteit, indien de liquiditeiten nu worden gespaard die 73 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 7, p. 3. 74 De vergelijkbare regelingen betreffen de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW). 75 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 6. 76 Art. 10bis.2 e.v. Wet IB 2001. 77 Commissie- Van Dijkhuizen 2012, p. 76-77. 78 Van den Boogaard & Visser 2013, paragraaf 3.3. 19

anders voor aflossing zouden worden gebruikt. 79 Door aflossing van de hypotheekschuld wordt als het ware een pensioen in natura gecreëerd in de vorm van lagere woonlasten op de oude dag. Het vrij besteedbaar inkomen uit ouderdomsuitkeringen komt hierdoor hoger te liggen. 80 Het is daarbij overigens de vraag of het altijd even optimaal is de eigenwoningschuld geheel af te lossen. Voor oudere huishoudens die zich in de tweede helft van hun werkzame leven bevinden en met een pensioentekort te maken hebben, is het volledig aflossen van de hypotheekschuld niet optimaal als het lastig is dat geld tijdens pensionering liquide te maken. Deze huishoudens doen er dan verstandiger aan hun vermogen niet volledig te laten verstenen, maar een deel van hun besparingen liquide te houden zodat ze er het pensioeninkomen mee kunnen aanvullen. Het in paragraaf 2.4.1 besproken systeem van een forfaitair annuïtair aflossingsschema zal er wellicht voor zorgen dat minder versteend vermogen wordt opgebouwd, doordat er geen aflossingsverplichting bestaat. Naar de mening van Bovenberg zorgt meer flexibiliteit in vermogensvorming voor de oude dag ervoor dat huishoudens voldoende bestedingsruimte overhouden tijdens het werkzame leven. Het gaat er niet zozeer om dat Nederlanders meer gaan sparen, maar wel dat de verschillende vermogensvormen beter uitwisselbaar worden. Pensioenvermogen kan dan worden gebruikt voor de eigen woning en vermogen in de eigen woning kan worden gebruikt voor pensioen. Voorkomen moet worden dat huishoudens een te groot gedeelte van het inkomen moeten besteden aan verplichte pensioenpremies of de aflossing van hypotheekschulden. 81 Dat door meer flexibiliteit in vermogensopbouw het pensioenvermogen gebruikt kan worden voor de aflossing van eigenwoningschuld is ook in een aantal andere publicaties voorgesteld. 82 Aan deze mogelijkheid zitten evenwel belemmeringen. Het rendement dat op een eigen woning kan worden behaald, ligt over het algemeen namelijk lager dan het rendement dat een financiële instelling op het pensioenvermogen kan behalen. Een andere belemmering van het gebruik van pensioenpremies voor de aflossing van de eigenwoningschuld is dat een relatief groot risico wordt gelopen door al het pensioenvermogen in één vermogensbestanddeel te beleggen. Indien bijvoorbeeld de waarde van de woning daalt, verdampt het pensioen ook mee. 83 79 Van den Boogaard & Visser 2013, paragraaf 3.3. 80 Taskforce Verzilveren 2013, p. 27-28. 81 Bovenberg 2012, p. 36. 82 Bijvoorbeeld in: Bovenberg, Koelewijn & Kortleve 2011 en De Boer, De Jong & Van der Vlugt 2012. 83 Van den Boogaard 2013, paragraaf 5.5.1. 20

2.6 Versobering van pensioenen 2.6.1 Het Nederlandse pensioenstelsel Nederland heeft een genereus pensioensysteem om te voorzien in een goede oude dag na een werkzaam leven. 84 Het Nederlandse pensioenstelsel kan worden onderscheiden in drie pijlers, te weten: 1. De Algemene Ouderdomswet (AOW) en Algemene nabestaandenwet (Anw); 2. Het werknemerspensioen; 85 3. Lijfrente/banksparen. De eerste pijler bestaat uit de AOW en Anw, dit zijn basisvoorzieningen van de overheid. Iedere ingezetene heeft vanaf de AOW- gerechtigde leeftijd recht op een AOW-uitkering ongeacht het inkomen. Bij 50 jaar ingezetenenschap bestaat recht op een volledige AOW- uitkering. 86 Ook voor de nabestaanden heeft de overheid een voorziening opgenomen. De Anw is een uitkering aan een weduwe of weduwnaar die jonger is dan de AOW- gerechtigde leeftijd of aan (half)wezen. 87 De tweede pijler omvat het pensioen dat opgebouwd wordt tijdens het werkzame leven en is een aanvulling op het eerste pijler pensioen. Een kenmerk van het werknemerspensioen is dat het meestal collectief geregeld is en dat deelname vaak automatisch verplicht is. Het pensioen maakt onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst. 88 Er zijn drie verschillende systemen te onderscheiden op basis waarvan het pensioen kan worden opgebouwd. Dit is het eindloonstelsel, middelloonstelsel en het beschikbare premiestelsel. 89 Het eindloon- en middelloonstelsel worden ook wel aangemerkt als het defined benefit - systeem. Het beschikbare premiestelsel wordt aangemerkt als defined contribution - systeem. 90 Bij het eindloonstelsel en het middelloonstelsel heeft de werkgever met de werknemer een overeenkomst gesloten over een uitkering van een bepaalde hoogte die vanaf een bepaalde leeftijd wordt ontvangen. Afhankelijk van het salaris en/of de diensttijd wordt een bepaalde aanspraak op een uitkering opgebouwd. Bij het eindloonstelsel wordt het pensioen opgebouwd door een percentage van het laatste pensioengevend loon op uittredingsleeftijd te hanteren. Het ambitieniveau bij een eindloonregeling is 70% van het laatstgenoten salaris. 91 Bij het middelloonstelsel wordt voor elk dienstjaar een pensioen toegekend dat gebaseerd is op het pensioengevend loon van het desbetreffende dienstjaar. Het totale pensioen bedraagt de som van alle 84 Toussaint & Elsinga 2010, p. 525. 85 De fiscale oudedagsreserve (FOR) en stakingslijfrente vallen ook onder de tweede pijler. In de scriptie zal hier niet op in worden gegaan. 86 Art. 2 jo. art. 6 lid 1, onderdeel a, jo. art. 7 jo. art. 7a AOW. 87 Art. 3 jo. art. 5 jo. art. 14 lid 1 Anw. 88 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 4.2. 89 Art. 18a lid 1 t/m 3 Wet LB 1964 90 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 4.4. 91 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 4.4.1. 21

opgebouwde pensioenen. 92 Art. 18a lid 3, Wet LB 1964 bepaalt dat een ouderdomspensioen dat gebaseerd is op het beschikbare premiestelsel tijdsevenredig wordt opgebouwd, met dien verstande dat het pensioen na 37 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 70% van het pensioengevend loon op dat tijdstip. In de derde pijler gaat het om lijfrenten en is een vrijwillige voorziening. Een lijfrenteverzekering kan afgesloten worden bij een levensverzekeraar of bank. 93 Sinds 2008 kan ook van een bancaire lijfrente gebruik worden gemaakt. Voor de bancaire lijfrente is een fiscaal kader ontwikkeld waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor de traditionele verzekerde lijfrente. Een belangrijk verschil tussen de verzekerde en bancaire lijfrente is dat een bank geen producten met een overlijdensrisico mag verkopen en hiermee is het verzekeringselement uit de bancaire lijfrente verdwenen. 94 Het vermogen in de eigen woning kan op de verschillende vormen van pensioen een aanvulling zijn. 95 Knoef e.a. 96 hebben berekend dat gemiddeld de inkomsten uit de eigen woning ongeveer even belangrijk zijn als de AOW- uitkering of de pensioenuitkering. Voor veel mensen rusten de oudedagsvoorzieningen op drie min of meer gelijkwaardige pilaren: de AOW, (aanvullend) pensioen en de eigen woning. Door stijging van de AOW- gerechtigde leeftijd en pensioenen die niet volledig geïndexeerd of zelfs gekort worden, wordt deze derde pilaar steeds belangrijker. 97 De eigen woning is daarmee te vergelijken met de derde pijler, zoals een lijfrente. Een belangrijk verschil met de producten in de derde pijler is dat de eigen woning toegankelijker is. De eigen woning kan voor velen dan ook dienen als derde pijler voor de oude dag. 98 Ook concludeerden Toussaint en Elsinga 99 dat het vermogen in de woning belangrijker zal worden als financiële buffer naarmate pensioeninkomens van overheid en werkgevers afnemen. 2.6.2 Verhoging AOW- gerechtigde leeftijd en pensioenrichtleeftijd Het Nederlandse pensioensysteem heeft zich ontwikkeld in een periode van economische en demografische groei. De afgelopen jaren is de economie verzwakt en de samenleving vergrijsd. 100 92 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 4.4.2. 93 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 11.1. 94 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 11.3. 95 Taskforce Verzilveren 2013, p. 14. 96 Knoef e.a. 2012, p.83-113. 97 Taskforce Verzilveren 2013, p. 12. 98 Taskforce Verzilveren 2013, p. 13. 99 Toussaint en Elsinga 2010, p. 525. 100 Winter & Fortuin 2013, paragraaf 1. 22

Door de vergrijzing blijven de lasten van de AOW stijgen en de premieafdrachten dalen. 101 Ook de levensverwachting is flink gestegen in vergelijking met de tijd dat de AOW werd ingevoerd. 102 Mensen worden steeds ouder en genieten daardoor langer een AOW- uitkering, terwijl steeds minder werkenden de uitkeringen moeten financieren voor steeds meer AOW- gerechtigden. 103 Dit komt doordat de AOW middels het omslagstelsel gefinancierd wordt. 104 Omslagfinanciering is risicovol in tijden van vergrijzing door het feit dat de werkenden voor steeds meer gepensioneerden moeten betalen. Met het oog op de toenemende levensverwachting is de pensioengerechtigde leeftijd voor zowel de AOW als voor het tweede pijler pensioen in de Wet VAP verhoogd. 105 De AOW- gerechtigde leeftijd gaat per 1 januari 2013 stapsgewijs omhoog van 65 jaar naar 66 jaar in 2019 en naar 67 jaar in 2023. Vanaf 2024 wordt de AOW- gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. 106 De pensioenrichtleeftijd voor het tweede pijler pensioen wordt in één stap verhoogd van 65 jaar in 2013 naar 67 jaar in 2014. 107 Vanaf 2015 wordt de fiscale pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de gemiddelde resterende levensverwachting. Hiervoor wordt dezelfde formule gebruikt als voor het vaststellen van de AOW- gerechtigde leeftijd. 108 De laatste prognose van het CBS leidt niet tot een wijziging van de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2015. Het ligt in de lijn der verwachting dat de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar op zijn vroegst per 1 januari 2016 zal plaatsvinden. 109 2.6.3 Verlaging maximum opbouwpercentages en maximering pensioengevend loon Vanaf 2014 worden de grenzen waarbinnen fiscaal gefaciliteerd pensioen mag worden opgebouwd verlaagd. Met het recent afgesloten pensioenakkoord worden vanaf 2015 de grenzen waarbinnen fiscaal gefaciliteerd pensioen mag worden opgebouwd nog verder versoberd. 110 Het pensioengevend loon wordt afgetopt op 100.000 euro. 111 Door de verhoging van de pensioenrichtleeftijd van 65 naar 67 jaar zullen werknemers waarschijnlijk langer doorwerken en dus ook gedurende een langere periode pensioen opbouwen. De maximaal toegestane opbouwpercentages worden daarom verlaagd. Werknemers zouden met de verlaagde opbouwpercentages alsnog een pensioen kunnen opbouwen ter hoogte van 70% van hun laatstgenoten 101 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 14. 102 De AOW werd ingevoerd in 1957. 103 Winter & Fortuin 2013, paragraaf 1. 104 Bollen- Vandenboorn 2012, paragraaf 2.2.1. 105 Wet Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is per 1 januari 2013 in werking getreden. Zie Stb. 2012, 328. 106 Art. 7a AOW. 107 Art. 18a lid 6 Wet LB 1964. 108 Art. 7a lid 2 AOW. 109 Kamerstukken I 2013/14, 33 847, D, p. 6. 110 Het pensioenakkoord is gesloten op 18 december 2013. 111 Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nr. 4, p. 13-14. 23

loon. In 2014 is het uitgangspunt dat in 37 jaar een maximaal ouderdomspensioen van 70% van het laatstverdiende loon kan worden opgebouwd. 112 Voor het eindloonstelsel geldt een verlaging van het opbouwpercentage van 2% in 2013 naar 1,9% in 2014. 113 Voor het middelloonstelsel wordt het opbouwpercentage van 2,25% in 2013 verlaagd naar 2,15% in 2014. 114 Een soortgelijke aanpassing wordt doorgevoerd voor beschikbare premieregelingen. 115 Voor middelloonregelingen worden de maximale opbouwpercentages vanaf 2015 verlaagd naar 1,875% en voor eindloonregelingen naar 1,657% van het pensioengevend loon. 116 Hiermee kan in 40 jaar een ouderdomspensioen van 75% van het gemiddelde loon worden opgebouwd. 117 Het lijfrentekader en de fiscale oudedagsreserve worden op dezelfde manier aangepast. 118 2.6.4 AOW- partnertoeslag De AOW- partnertoeslag is een toeslag voor de AOW- gerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op AOW en van wie de echtgenoot jonger is dan de AOW- gerechtigde leeftijd, indien de echtgenoot geen of weinig inkomen heeft. 119 Op 1 april 2015 vervalt de AOWpartnertoeslag. AOW- gerechtigden geboren op of na 1 januari 1950 hebben geen recht meer op de toeslag. Daarnaast ontstaat op of na 1 januari 2015 als gevolg van wijziging van het inkomen van de echtgenoot geen recht meer op toeslag. Dit betekent dat als de AOW- gerechtigde op dat moment geen toeslag ontvangt, omdat de echtgenoot een te hoog inkomen heeft en daarna het inkomen van de echtgenoot lager wordt of wegvalt, dan ook geen recht op toeslag ontstaat. 2.6.5 Indexatie en korting op pensioenen Nederlanders hechten veel waarde aan een redelijk pensioen na een werkzaam leven. 120 Een goede pensioenregeling heeft als doel de levensstandaard van individuen na de pensionering op peil te houden. Indexatie, oftewel de aanpassing van pensioenaanspraken en -uitkeringen aan de inflatie of loongroei, is daarbij van essentieel belang. Zonder indexatie kan het reële inkomen van een gepensioneerde met een resterende levensverwachting van 15 tot 20 jaar met 25% tot 33% afnemen als de gemiddelde inflatie op jaarbasis 2% bedraagt. 121 112 Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, p. 12. 113 Art. 18a lid 1 Wet LB 1964. 114 Art. 18a lid 2 Wet LB 1964. 115 Art. 18a lid 1 t/m 3 Wet LB 1964. 116 NTFR 2014/529. 117 NTFR 2014/308. 118 NTFR 2014/529. 119 Art. 8 lid 1 jo. art. 10 AOW. 120 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 13. 121 Broeders, Hilbers & Rijsbergen 2013, paragraaf 1. 24