2015-2016 Onderdeel: Spelling Lesperiode: week 1 t/m week 3 Aantal lessen per week: 4 Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan een deel zuiver morfologisch is, zoals tegenwoordige tijd meervoud, verleden tijd van werkwoorden met stam of d (antwoordde(n)), hele werkwoord. 1F Begrippen leestekens: dubbele punt, punt, komma, puntkomma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingsteken. 1F Leestekens: hoofdletters en punten, vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens. 2F Hoofdletters bij eigennaam en directe rede. 2F Spelling: meervoud s na klinker (meisjes, garages, fuchsia s, cafés). 2F Werkwoordspelling: homofone gevallen: tegenwoordige tijd stam op d enkelvoud (hij wordt/word). 2F Werkwoordspelling: verleden tijd 2F Ik kan spellen volgens de regels. 1F Ik kan werkwoorden spellen met behulp van het schema voor de werkwoordspelling. 2F Ik kan persoonsvormen in de verleden tijd schrijven. 3F Ik weet wanneer ik een woord aan elkaar moet schrijven. Schriftelijke overhoring 1: ja Weging: 2 x Herkansbaar: nee 3F Spelling: aaneenschrijving en losschrijving (moeilijkste gevallen).
Onderdeel: Leesvaardigheid & woordenschat Lesperiode: week 1 t/m week 5 Aantal lessen per week: 5 Methode: Nieuw Nederlands 4 e editie 1F De leerling kent verschillende woordleerstrategieën 2F De leerling kent de betekenis van veelvoorkomende vaste vergelijkingen 1FIk kan deelonderwerpen van een tekst benoemen 2F ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden 2F Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden 2F Ik kan de hoofdzaken van een tekst kort samenvatten Repetitie: ja Weging: 4x Herkansbaar: ja Hoofdstuk: 1 en 2
Klas: H2 HV2 Onderdeel: Schrijfvaardigheid 1 Aantal lessen per week: 4 2F Kan in teksten met een eenvoudige lineaire structuur trouw blijven aan het doel van het schrijfproduct. 2F Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan. 2F Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard. 2F Kan alinea s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven. 2F Ik kan schrijven op basis van een bouwplan en daarbij rekening houden met doel en publiek. 2F Ik kan zelfstandig een woordweb en een bouwplan maken. Repetitie: ja Weging: 4x Herkansbaar: Nee
Onderdeel: Spreken, kijken en luisteren boeiende presentatie Aantal lessen per week: 1 De leerling weet dat een presentatie begint met een inleiding. (samenvatting/ anekdote ) De leerling kan een boeiende presentatie geven over een onderwerp dat hem interesseert. Mondelinge overhoring: ja Weging: 1x Extra materiaal: Beoordelingsformulier samengesteld door de klas
Onderdeel: Spelling Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: H3 H4 2F Spelling: spelambigue woorden. 2F Werkwoordspelling: homofone gevallen: tegenwoordige tijd stam op d enkelvoud (hij wordt/word). 2E Spelling: afkortingen (in samenstellingen). 3F Spelling: gebruik van trema en koppelteken. 1F Werkwoordspelling waarvan een deel zuiver morfologisch is, zoals tegenwoordige tijd meervoud, verleden tijd van werkwoorden met stam of d (antwoordde(n)), hele werkwoord. 2F Werkwoordspelling: verleden tijd (klankvaste of zwakke) werkwoorden met stam op d of t. 3F Spelling: schrijfwijze van tussenklanken s en e(n). 3F Werkwoordspelling: persoonsvorm met prefix, 2E Ik weet hoe ik de gebiedende wijs moet schrijven. 3F Ik weet de regels voor het gebruik van koppelteken en weglatingsstreepje. 2E Ik kan de persoonsvormen in samengestelde zinnen vinden. 3F Ik weet de regels voor tussenletters in samenstellingen. Schriftelijke overhoring 1: ja Weging: 2 x Herkansbaar: nee
Onderdeel: Leesvaardigheid H3 H4 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Aantal lessen per week: 5 Hoofdstuk: H3 H4 2F De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden 2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. 2F Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven en maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. 2F Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten. 2F Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. 3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d. 2F Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht opiniërende artikelen uit tijdschriften. 2F De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden 2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. 2F Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven en maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. 2F Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten. 2F Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. 3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d. 3F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten. 2F Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen. 2F Ik kan chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen. 2F Ik kan feiten, meningen en argumenten in een langere tekst herkennen. Schriftelijke overhoring 1: nee Repetitie: Ja Weging: 4 x Herkansbaar: ja
Onderdeel: Fictie 2 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: H3 H4 Extra informatie: Bekijk de opdracht op de Google Drive 1F Herkent basale structuurelementen, zoals wisselingen van tijd en plaats, rijm en versvorm. 2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik). 1F Kan jeugdliteratuur belevend lezen. 3F Herkent vertel- en dichttechnische procedés. 1F Kan jeugdliteratuur belevend lezen. 1F Kan spannende, humoristische of dramatische passages in de tekst aanwijzen. 2F Kan de geschiedenis chronologisch navertellen. 3F Herkent vertel- en dichttechnische procedés. 2F Ik kan object en beeld van een vergelijking herkennen. 3F Ik kan de begrippen historische tijd, vertelde tijd, tijdsprong, versnelling en vertraging gebruiken. 3F Ik kan tijdsprongen, flash backs en flash-forwards in verhalen herkennen en begrijpen. Schriftelijke overhoring 1: ja Weging: 2 x Herkansbaar: nee