Vergrijzing en Participatieverhoging

Vergelijkbare documenten
Beroepsbevolking 2005

Demografie van de Nederlandse beroepsbevolking

solidariteit van jong met oud, of ook omgekeerd?

Arbeidsaanbod naar sociaaldemografische kenmerken

CBS: Lichte toename werkenden, minder werklozen

Artikelen. Naar een arbeidsdeelname van 80 procent in 2016

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Vergrijzing, verkleuring en individualisering. Voor wie verstandig handelt!

Overzichtsrapport SER Gelderland

Meer ouderen langer werkzaam

Jong en oud op de arbeidsmarkt,

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

2 Ontwikkelingen. 2.1 Grijze en groene druk

Neimed Krimpbericht. Potentiële beroepsbevolking Limburg MEI 2014

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Doorwerken na 65 jaar

Centraal Bureau voor de Statistiek

Procentuele ontwikkeling bevolking

6. Vergrijzing in Noord-Nederland

Ageing Tomorrow, Innovation Today*

Arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Studienamiddag Ageing at work

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Tempo vergrijzing loopt op

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

8. Werken en werkloos zijn

Artikelen. Hoge arbeidsdeelname, maar lage arbeidsduur. Ingrid Beckers en Hans Langenberg

Vergrijzing; de noodzaak van verandering

14 BIJLAGE INTERNATIONALE KERNGEGEVENS BBP per hoofd van de bevolking

De toekomstige arbeidsmarkt in een vergrijzende Europese Unie: het effect van meer deeltijdwerk op het arbeidsvolume

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Bevolking groeit tot 17,5 miljoen in 2038

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

4. Werkloosheid in historisch perspectief

Werken of vrije tijd?

Pensioenaanspraken in beeld

CBS-berichten: Verschuivingen in het arbeidspotentieel van ouderen

De arbeidsmarkt: crisistijd en trends

FORUM Factsheet Jeugdwerkloosheid,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Werkloosheid Redenen om niet actief te

2513AA22XA. Inleiding. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

VUT-fondsen kalven af

Arbeidsdeelname van paren

Eindexamen economie havo II

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

dem Nieuwe EU-lidstaten vergrijzen het sterkst ROB VAN DER ERF inhoud

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Werkende ouderen in België en Nederland de cijfers

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

PEARL: uitkomsten van de regionale bevolkings- en allochtonenprognose voor provincies

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Bevolkingsprognose : anderhalf miljoen inwoners erbij

Ouders op de arbeidsmarkt

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Bevolkingsprognose Deventer 2015

Toekomstige demografische veranderingen gemeente Groningen in een notendop

Einde in zicht voor de VUT

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Werkende ouderen in België en Nederland de cijfers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

Langer werken voor het pensioen

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Persbericht. Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig. Centraal Bureau voor de Statistiek

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

De pensioenleeftijd in beweging

CPB Memorandum. Arbeidsaanbod op middellange termijn

De vergrijzing komt, de VUT gaat

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

People. Europa telt niet de meeste inwoners, maar heeft. wel de hoogste bevolkingsdichtheid van alle regio s

Daling omvang VUT-fondsen in 20060a

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Datum 16 augustus 2018 Betreft Antwoorden op Kamervragen van het lid Van Dijk (PvdA) over een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013

VUT-fondsen op weg naar het einde

Help, ik heb personeel

Eindexamen vwo economie I

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Het Nederlandse groeirecept raakt uitgewerkt

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken?

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

CBS: Meer mensen aan het werk, vooral jongeren

Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk

Nieuw rapport Europese Commissie: onze pensioenen zijn wél betaalbaar

Transcriptie:

Vergrijzing en Participatieverhoging D.A. van der Gun 0328154 Bachelorscriptie (5 ects) Dr. K. Vermeylen 28 juni 2008 Universiteit van Amsterdam Faculteit Economie en Bedrijfskunde Studierichting Algemene Economie, Variant Economie

1 Inhoud 1. Inleiding 2 2. Demografische veranderingen 2 2.1 De vergrijzing 2 2.2 De ontgroening 3 2.3 Nederland in Europees perspectief 3 3. Grijze druk 4 3.1 Financiële gevolgen 4 3.2 Oplossingsrichtingen 5 4. Arbeidsparticipatie in Nederland 6 4.1 Ouderen 6 4.2 Vrouwen 8 4.3 Allochtonen 9 5. Participatieverhoging als oplossing 9 5.1 Aanbod van arbeid 9 5.2 Vraag naar arbeid 10 6. Conclusie 11 Bibliografie 12

2 1. Inleiding De komende 30 jaar kampt Nederland met een sterk vergrijzende bevolking. Het aantal ouderen neemt fors toe, terwijl de beroepsgeschikte bevolking in grootte afneemt. Aangezien de overheidspensioenen worden gefinancierd op basis van het omslagprincipe, heeft deze demografische ontwikkeling gevolgen voor de houdbaarheid van het Nederlandse AOW-stelsel. In deze scriptie wordt enerzijds bekeken hoe groot deze financiële gevolgen precies zijn en anderzijds worden verschillende oplossingsrichtingen beschouwd. Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre een verhoging van de participatiegraad onder Nederlandse inwoners kan bijdragen aan een verbetering van de houdbaarheid van de publieke financiën. Hoofdstuk 2 biedt een beschrijving van de demografische veranderingen. Daarna geeft hoofdstuk 3 een uiteenzetting van de vergrijzingproblematiek, alsmede een opsomming van enkele mogelijke maatregelen. De huidige stand van zaken met betrekking tot arbeidsdeelname in Nederland wordt behandeld in hoofdstuk 4 en daarop aansluitend volgt in hoofdstuk 5 een advies ter bevordering van de arbeidsparticipatie. De conclusie wordt geformuleerd in hoofdstuk 6. 2. Demografische veranderingen 2.1 De vergrijzing Nederland vergrijst. De komende jaren zal het aandeel van 65-plussers in de Nederlandse samenleving sterk gaan stijgen. Deze vergrijzing van de bevolking heeft twee belangrijke oorzaken. Ten eerste speelt de grote naoorlogse geboortegolf een significante rol in de huidige Nederlandse bevolkingsopbouw. Tussen 1945 en 1970 kende Nederland, vergeleken met de periodes daarvoor en daarna, een relatief hoog geboortecijfer met gemiddeld 3 kinderen per gezin (Knook, 2008, p. 67). Deze kinderen van toen maken nu deel uit van de zogenaamde babyboomgeneratie en bereiken tussen 2010 en 2035 de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Dit leidt dan ook tot een explosieve toename van het aantal grijzen in diezelfde periode. Ten tweede levert de gestegen levensverwachting een belangrijke bijdrage aan de toename van het aantal 65-plussers. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat Nederlanders steeds ouder worden. Waar de gemiddelde levensverwachting in 1950 nog 72 jaar was, is deze levensverwachting bij geboorte inmiddels gestegen tot 80 jaar in 2006. Na het in 1950 bereiken van de 65-jarige leeftijd, leefde de gemiddelde Nederlander nog 15 jaar. De huidige levensverwachting op 65-jarige leeftijd ligt met 19 levensjaren vier jaar boven dat gemiddelde van halverwege de vorige eeuw (Statline, 2008). Deze twee effecten tezamen leiden ertoe dat het aantal ouderen bijna zal gaan verdubbelen de komende 30 jaar. De meest recente bevolkingsprognose van het CBS voorspelt een piek van 4,2 miljoen 65-plussers in het jaar 2038. Vergeleken met

3 het huidige aantal van 2,4 miljoen ouderen kan dit dan ook oprecht een forse toename genoemd worden. 2.2 De ontgroening Naast de in de voorgaande paragraaf beschreven stijging van het aantal ouderen, heeft Nederland ook te kampen met het verschijnsel van de zogenaamde ontgroening van de samenleving. Wanneer men spreekt over ontgroening, wordt een daling van het aantal jongeren ten opzichte van de totale bevolking bedoeld. Het aandeel 0-19-jarigen neemt inderdaad af in Nederland. In 2008 is dit percentage gezakt tot ongeveer 24 procent (3,9 miljoen). In 1964 lag dit percentage nog rond de 38 procent. Met 4,7 miljoen jongeren kende 1972 het hoogste absolute aantal 0-19-jarigen in de Nederlandse geschiedenis (Statline, 2008). Deze ontgroening is te wijten aan het feit dat het geboortecijfer al jaren onder de zogenaamde vervangingswaarde ligt van gemiddeld 2,1 kind per vrouw. Sinds 1972 is dit onafgebroken het geval in Nederland. Het huidige geboortecijfer is met 1,73 nog steeds te laag om het aantal inwoners constant te houden. Knook (2008, p. 68) verwacht de komende jaren weliswaar een lichte stijging, maar geeft tegelijkertijd aan dat de vervangingswaarde volgens de prognoses buiten bereik zal blijven. Aangezien het aantal ouderen sterk blijft stijgen en het aantal jongeren licht blijft dalen de komende jaren, zal de ontgroening zijn hoogtepunt bereiken in 2025. Bij een totale bevolkingsomvang van 17 miljoen zijn er dan 3,6 miljoen inwoners in de leeftijdsklasse 0-19 jaar. Dit staat gelijk aan een percentage van ongeveer 21 procent. 2.3 Nederland in Europees perspectief De stijging van het aandeel ouderen in de totale bevolking van een land vloeit voort uit economische groei, verbetering van de gezondheidszorg en veranderde sociale omstandigheden (EC, 2006a, p. 5). Dit verschijnsel doet zich dan ook niet alleen in Nederland voor, maar is door heel Europa zichtbaar. Nederland ondergaat weliswaar significante demografische veranderingen, maar deze veranderingen zijn op dit moment desalniettemin van een kleinere orde dan dat van het gemiddelde in de Europese Unie (EU-25). Het gemiddeld Europees geboortecijfer zal bijvoorbeeld volgens de prognoses van Eurostat de komende 50 jaren constant blijven met ongeveer 1,5 kind per vrouw. Dit geboortecijfer ligt nog verder verwijderd van de vervangingswaarde (2,1) dan met 1,7 het geval is in Nederland. Uitschieters zijn Frankrijk en Letland met huidige geboortecijfers van respectievelijk 2,0 en 1,35 (Eurostat, 2008). Tegelijkertijd neemt overal in Europa de levensverwachting toe. Momenteel ligt Nederland precies op het Europees gemiddelde van 79 jaar. In 2050 zal de Europese levensverwachting volgens de voorspellingen zijn gestegen tot 86 jaar voor vrouwen en 81 jaar voor mannen (EC, 2006a, p. 14). Nederlandse mannen worden dan ook ongeveer 81 jaar oud, terwijl de Nederlandse vrouwen met 84 jaar enigszins achterblijven bij de gestegen levensverwachting onder vrouwelijke Europeanen (Statline, 2008). Het huidige aandeel 65-plussers in de totale bevolking ligt in Nederland met 15 procent onder het Europese cijfer van 17 procent. Extreme waarden zijn te vinden

4 in Turkije met 7 procent en Italië met 20 procent ouderen onder de inwoners (Eurostat, 2008). Er zijn twee verklaringen voor het feit dat de vergrijzing in Nederland achterloopt op de rest van Europa. Enerzijds is daar de afremmende werking van de ruim 1 miljoen jonge immigranten die Nederland er sinds 1975 bij heeft gekregen. Anderzijds kende Nederland een langere naoorlogse geboortegolf en is de groep babyboomers relatief groter in Europees perspectief (Knook, 2008, p. 57). Vanaf 2010 bereikt deze groep de leeftijd van 65 jaar en komt de vergrijzing pas echt op gang. Nederland zal daarna steeds sneller vergrijzen en in 2038 verkeren in een situatie waarin één op de vier inwoners ouder is dan 65 jaar (Statline, 2008). 3. Grijze druk 3.1 Financiële gevolgen Het aantal 65-plussers stijgt van 2,4 miljoen in 2008 naar 4,2 miljoen in het jaar 2038. In dit zelfde tijdsbestek krimpt het aantal 20-65-jarigen van 10 naar ongeveer 9 miljoen (Statline). Deze demografische veranderingen hebben een zeer sterke verhoging van de zogenaamde grijze druk tot gevolg (zie figuur 1). Deze grijze druk wordt berekend door de ratio te nemen van het aantal 65-plussers ten opzichte van de totale potentiële beroepsbevolking (20 tot 65 jaar). Momenteel ligt de grijze druk in Nederland nog op 24 procent, maar deze zal de komende jaren snel verhogen totdat in 2038 een hoogtepunt wordt bereikt met ongeveer 47 procent (Statline, 2008). Op één procentpunt na betekent dit een verdubbeling van de grijze druk in slechts dertig jaar. Figuur 1: Grijze druk in Nederland (Ministerie van Financiën, 2005, p. 21) De verhoging van de grijze druk heeft gevolgen voor de houdbaarheid van de publieke financiën. Enerzijds veroorzaakt de krimpende potentiële beroepsbevolking zowel een daling van de premieopbrengsten alsook een daling van de belastingopbrengsten. Anderzijds leidt de toename van het aantal gepensioneerden

5 tot een stijging van de overheidsuitgaven aan wettelijke pensioenen en zorg. Deze uitgaven zijn in het cyclisch neutrale jaar 2011 nog gelijk aan 21,7 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP), maar zullen in 2040 met ruim zes procentpunt zijn gestegen tot 28,6 procent van het BBP (Ewijk, 2006, p. 81). Zonder beleidswijzigingen leidt dit vanaf 2022 tot een structureel overheidstekort op de primaire balans (zie figuur 2). De pensioenen worden in Nederland gefinancierd op basis van het omslagstelsel. Dit vraagt om gelijkheid tussen opbrengsten en kosten. De toekomstige ontwikkelingen hebben daarom tot gevolg dat de houdbaarheid van het Nederlandse AOW-stelsel in het geding komt. Figuur 2: Prognose van de primaire balans (% BBP) bij ongewijzigd beleid 1 (Ewijk, 2006, p. 43) 3.2 Oplossingsrichtingen Een vereenvoudigde weergave van de balans binnen het Nederlandse AOW-stelsel wordt gegeven door vergelijking 1. In deze vergelijking staat (N b /N w ) voor de dependency ratio. Dit is de ratio van het aantal gepensioneerden (N b ) ten opzichte van het aantal actieve werknemers (N w ). Daarnaast vormt (B/w) de zogenaamde replacement ratio. Dit is de verhouding van het gemiddeld pensioen per gepensioneerde inwoner (B) ten opzichte van het gemiddeld loon per werkende (w). Vermenigvuldiging van deze twee ratio s levert vervolgens de belastingvoet t. Vergelijking 1: t = (N b /N w ) x (B/w) (Rosen, 2005, p. 206) Dit stelsel wordt uit evenwicht gebracht door de toename van het aantal 65-plussers en daarmee ook een stijging van de dependency ratio. De waarde van deze ratio is nog hoger dan die van de grijze druk uit de voorgaande paragraaf. Oorzaak hiervan is dat bij de grijze druk de gehele potentiële beroepsbevolking wordt betrokken, terwijl het hier bij N w slechts gaat om het aantal inwoners dat daadwerkelijk een baan 1 Ps(0) = Primair surplus in het cyclisch neutrale startpunt 2011. Ps(t) = Lange-termijn stabilisatieniveau van het primair surplus. a(t) = Afwijking ten opzichte van het primair surplus in 2011.

6 heeft. Deze vergelijking toont niet alleen de verstoring van het evenwicht, maar laat tegelijkertijd ook verschillende oplossingsrichtingen zien met het oog op het behouden van de balans binnen de financiering van het Nederlandse AOW-stelsel. Een eerste voor de hand liggende mogelijkheid is om de replacement ratio te verlagen door te korten op de hoogte van de AOW-uitkeringen (B ). Dit betekent immers een forse kostendaling voor de overheid. Dit is echter niet haalbaar gezien het feit dat een aanzienlijk deel van de gepensioneerden van hun AOW-uitkering afhankelijk is om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien (Knook, 2008, p. 131). Een vermogensafhankelijke AOW zou in dat licht een oplossing kunnen bieden, maar het is zeer de vraag of de verschillende politieke partijen bereid zijn hun handen te branden aan een dergelijke maatregel. Ten tweede kan een verbetering van de financieringsgrondslag worden bereikt met hogere AOW-premies (t ). Enerzijds door een verhoging van het huidige tarief van 17,9 procent, anderzijds door afschaffing van de huidige premievrijstelling voor 65-plussers. Bij deze fiscalisering van de AOW moeten ook zij, naast de 65-minners, dan premie afdragen over hun (aanvullend) pensioen (Goudswaard, 2002, p. 3). Ook deze maatregelen roepen maatschappelijke weerstand op. Bovendien heeft een hogere belastingdruk een negatief effect op de economische groei van Nederland (Knook, 2008, p. 131). Een derde beleidsoptie is de aanpak van dependency ratio zelf, die ten gevolge van de vergrijzing sterk dreigt te gaan stijgen. Dit zou bijvoorbeeld bereikt kunnen worden door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen. Achterliggende gedachte hiervan is dat dit leidt tot een toename van het aantal premieafdragende werknemers en tot een afname van het aantal AOW-gerechtigden (N b ). Allereerst zal het effect hiervan gering zijn aangezien de netto arbeidsparticipatie onder 60-65- jarigen slechts 20,8 procent bedroeg in 2006 (Statline). Tevens wordt dit voorstel negatief ontvangen door zowel werknemers als werkgevers (Ekamper en Henkens, 2006, p. 59). Een beleid gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie in deze leeftijdscategorie, evenals in andere geledingen van de Nederlandse bevolking, heeft een positieve uitwerking op de dependency ratio. De beoogde toename van het aantal werkenden (N w ) beperkt immers het negatief budgettair effect dat door de vergrijzing wordt veroorzaakt. Bij een dergelijk beleid kan worden gedacht aan ouderen die momenteel worden gediscrimineerd door werkgevers, aan allochtonen die hinder ondervinden van hun opleidingsachterstand en aan vrouwen die op basis van kostenoverwegingen niet participeren op de arbeidsmarkt. In de volgende hoofdstukken wordt de huidige Nederlandse situatie met betrekking tot arbeidsparticipatie in nader detail behandeld. 4. Arbeidsparticipatie in Nederland 4.1 Ouderen De arbeidsparticipatie onder 55-65-jarigen was volgens het CBS in 2006 gelijk aan ongeveer 42 procent 2 van de potentiële beroepsbevolking in deze leeftijdscategorie. 2 Alleen personen met een betaalde baan van minimaal 12 uur per week zijn meegeteld. (nationale definitie)

7 Aangezien er binnen deze groep ouderen duidelijke verschillen zijn met betrekking tot arbeidsdeelname, is het echter beter deze op te splitsen in twee klassen. In het jaar 2006 participeerde 58 procent van de inwoners tussen de 55 en 60 jaar op de arbeidsmarkt, terwijl de groep 60-65-jarigen slechts een percentage kende van ongeveer 21 procent (Statline, 2008). Desalniettemin wordt bij (internationale) analyses meestal de brede klasse gehanteerd. Zo ook door de Europese Commissie bij het vaststellen van haar doelen met betrekking tot de participatiegraad in Europa. In 2001 werd afgesproken om een verhoging van de gemiddelde Europese arbeidsdeelname onder 55-65-jarigen na te streven. Dit is de zogenaamde Stockholm doelstelling en beoogt een participatiegraad van 50 procent 3 onder ouderen in het jaar 2010 (EC, 2006b, p.28). In figuur 3 wordt deze doelstelling aangegeven met de rode horizontale lijn. Figuur 3: Percentage 55-65-jarigen met een betaalde baan van minimaal 1 uur per week in 2007 (per land). (Eurostat, 2008) In figuur 3 is te zien dat Nederland vorig jaar al voldeed aan de hierboven genoemde Stockholm doelstelling. Vergeleken met de 24 andere Europese landen neemt Nederland, met 51 procent, echter een vrij mediane positie in. De gemiddelde arbeidsdeelname in Europa was in 2007 ongeveer 45 procent. Grote landen als Italië en Frankrijk zijn negatieve uitschieters met een arbeidsparticipatie van respectievelijk 34 en 38 procent. Daarnaast zijn er een aanzienlijk aantal landen die een grotere arbeidsdeelname onder ouderen kennen dan Nederland. Met name de Scandinavische landen vallen in positieve zin op. In Noorwegen heeft bijvoorbeeld 69 procent van de 55-65-jarigen een betaalde baan van minimaal één uur per week. In Zweden is de arbeidsparticipatie zelfs 70 procent onder ouderen. 3 Iedereen die minimaal 1 uur per week betaald werk verricht, telt mee. (internationale definitie)

8 4.2 Vrouwen In het jaar 2006 participeerde, bij gebruik van de nationale definitie, 56 procent van de Nederlandse vrouwen op de arbeidsmarkt (Statline, 2008). Dit percentage ligt beneden de doelstelling die de Europese Commissie in 2000 heeft geformuleerd met het oog op verbetering van de houdbaarheid van de verschillende Europese pensioenstelsels. In dat jaar werd in Lissabon afgesproken om te streven naar een arbeidsdeelname van 60 procent onder vrouwen (15 tot 65 jaar oud) in het jaar 2010 (EC, 2006b, p.28). Dit streefpercentage is overigens gebaseerd op de internationale definitie van arbeidsparticipatie. In figuur 4 is om die reden te zien dat Nederland in 2007, volgens de Europese Comissie, met 69 procent reeds voldeed aan de Lissabon doelstelling. Dit in tegenstelling tot het Europees gemiddelde van ongeveer 59 procent. Net als in het geval van ouderenparticipatie presteren de verschillende Scandinavische landen, zij het in mindere mate, beter dan Nederland qua arbeidsdeelname van vrouwen. Met 74 procent ligt de Noorse participatie 5 procentpunten boven het percentage onder Nederlandse vrouwen. Met een dergelijke maatstaf scoren Nederlandse vrouwen weliswaar goed op het gebied van arbeidsdeelname, maar wanneer de premieopbrengsten bij de beoordeling wordt betrokken is het resultaat minder rooskleurig. Een groot gedeelte van de vrouwen werkt namelijk in deeltijd en dat leidt, bij een vast AOW-tarief van 17,9 procent, tot lagere premieopbrengsten dan bij een voltijdbaan. Nederland kent met 75 procent zelfs het hoogste percentage deeltijdwerk van Europa, waar gemiddeld 33 procent van de participerende vrouwen minder dan 35 uur per week werkt (Eurostat, 2008). Cijfers van het CBS over 2006 laten daarnaast zien dat in Nederland één op de vijf werkzame vrouwen een werkweek had die zelfs minder dan twintig uur besloeg (Statline, 2008). Figuur 4: Percentage vrouwen met een betaalde baan van minimaal 1 uur per week in 2007 (per land). (Eurostat, 2008)

9 4.3 Allochtonen Ten behoeve van de houdbaarheid van het Nederlandse AOW-stelsel biedt ook een verbetering van de arbeidsparticipatie onder allochtonen een kans. Ten eerste omdat deze groep inwoners een belangrijk aandeel heeft in de Nederlandse beroepsgeschikte bevolking, namelijk achttien procent in het jaar 2006. Ten tweede omdat de huidige arbeidsdeelname van allochtonen significant lager ligt dan die van autochtonen (Statline, 2008). Figuur 5 laat dit verschil duidelijk zien. De gemiddelde netto arbeidsparticipatie van allochtonen ligt met 55 procent ongeveer 12 procentpunten beneden het percentage van 67 procent onder autochtonen. Analoog aan het beeld onder autochtonen bevindt ook de arbeidsdeelname van allochtone vrouwen zich op een lager niveau dan dat van allochtone mannen. Autochtone mannen kennen met 76 procent een hogere participatiegraad dan die onder mannen van allochtone afkomst (62 procent). Onder vrouwen is het verschil iets kleiner met 11 procentpunten. Met 47 procent participeren vrouwen van allochtone afkomst minder op de arbeidsmarkt dan autochtone vrouwen met een participatiegraad van 58 procent (Statline, 2008). Figuur 5: Netto arbeidsparticipatie (%) in Nederland in het jaar 2006, op basis van cijfers van het CBS (2008). 5. Participatieverhoging als oplossing 5.1 Aanbod van arbeid Ten behoeve van de houdbaarheid van het Nederlandse AOW-stelsel is het van belang om zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het arbeidsaanbod te bevorderen. Bij een succesvolle bevordering leidt dat immers, via toenemende premieopbrengsten, tot een verbetering van de balans tussen uitgaven en inkomsten.

10 Een kwantitatieve verbetering van het aanbod van arbeid is mogelijk te bereiken via een meer toegankelijke kinderopvang. Hierbij kan worden gedacht aan een verdere subsidiëring van de opvang van kinderen. Een dergelijke subsidie verhoogt onder vrouwen de geneigdheid om te participeren op de arbeidsmarkt, doordat de hoge marginale kosten van (meer) werken op deze manier gedeeltelijk gecompenseerd worden (Ewijk, 2000, p. 87). Hiervoor lijkt ook de situatie in de (Scandinavische) landen met een hoge arbeidsparticipatie te pleiten. Deze landen kennen een breed aanbod van kinderopvang alsook een hoge arbeidsdeelname van vrouwen. Ewijk (2000, p. 87) waarschuwt wel voor een eventuele omgekeerde causaliteit. Veel opvang van kinderen zou immers ook het gevolg kunnen zijn van een hoge participatiegraad. Een kwalitatieve verbetering van het aanbod van arbeid kan worden bereikt door een beleid dat gericht is op verhoging van het opleidingsniveau onder allochtonen. Deze achterstand is namelijk de belangrijkste reden dat de arbeidsdeelname van allochtone jongeren achterblijft bij die van hun autochtone leeftijdsgenoten (SER, 2007, p. 24). Cijfers van het CBS laten zien dat de werkloosheid onder Nederlanders van allochtone afkomst meer dan twee maal zo hoo g is als onder autochtonen (Statline, 2008). Het aanpakken van het hoge aantal schoolverlaters is een manier om de startkwalificatie van allochtone jongeren te verbeteren. De Sociaal Economische Raad (SER) pleit daarom voor een intensievere begeleiding van allochtonen bij zowel de keuze van de te volgen opleiding als tijdens het daadwerkelijke leertraject. Daarnaast is een toename van het aantal (geschikte) stageplaatsen voor allochtone jongeren noodzakelijk. In het verlengde daarvan adviseert de SER het kabinet om sollicitatietraining als verplicht onderdeel toe te voegen aan het lesprogramma (SER, 2007, pp. 40-53). 5.2 Vraag naar arbeid Zoals wel vaker wordt gezegd, moet het bereiken van een oplossing van meer dan één kant komen. In het geval van het nastreven van een hogere arbeidsparticipatie van ouderen in Nederland is dan ook niet alleen een vergroting van het arbeidsaanbod van belang, maar zeer zeker ook de situatie met betrekking tot de vraag naar arbeid. De vraag naar oudere werknemers is laag en veel werkgevers hebben een negatief beeld van 55-plussers. Met het oog op een hogere participatiegraad zijn verbeteringen van de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod van gelijkwaardig belang. Bekende maatregelen ter stimulering van de arbeidsparticipatie onder ouderen, zoals bijvoorbeeld de uitkleding van de Vrijwillige Vervroegde Uittreding (VUT), zijn met name gericht op het aanbod van arbeid. Onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) toont echter aan dat werkgevers zeer terughoudend zijn ten aanzien van het aannemen van ouderen (Ekamper en Henkens, 2006, p.58). Uit ditzelfde onderzoek blijkt dat driekwart van de werkgevers een hogere leeftijd associeert met stijgende arbeidskosten zonder dat dit gepaard gaat met een stijging van de arbeidsproductiviteit. Andere vaak gehoorde vooroordelen zijn een hoger (ziekte)verzuim en een beperkte veranderingsgezindheid onder ouderen (Ekamper en Henkens, 2006, p. 58). Knook (2008, pp. 166-182) houdt daarom een pleidooi ten faveure van de oudere werknemer. Mede met het oog op de toekomstige krapte op de arbeidsmarkt pleit hij voor een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Enerzijds blijken ouderen

11 helemaal niet vaker ziek te zijn dan jongere collega s en anderzijds bezitten oudere werknemers waardevolle kwaliteiten zoals kennis en ervaring. Weliswaar blijkt dat ouderen minder vaardig in het verwerken van informatie zijn, maar zij weten dit tegelijkertijd te compenseren door middel van inzet en ervaring. Een onbevooroordeeld personeelsbeleid dat zich richt op uitdagende functies en bovendien op levenslang bijleren voor werknemers van alle leeftijden, leidt ertoe dat de oudere werknemer, voor de werkgevers, niet per definitie minder aantrekkelijk is dan de 55-minner (Knook, 2008, pp. 166-182). Vanuit de vraagzijde schept dit vervolgens de mogelijkheden voor een verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen in Nederland. Conclusie De combinatie van vergrijzing en ontgroening leidt er toe dat de grijze druk in Nederland de komende decennia een zeer sterke stijging kent. In het jaar 2038 zal deze druk zijn toegenomen tot ongeveer 47 procent. Dit betekent dat er dan slechts twee potentiële premie-afdragers tegenover één pensioengerechtigde staan. Bij ongewijzigd beleid ontstaat vanaf 2022 een structureel overheidstekort en komt de houdbaarheid van het Nederlandse AOW-stelsel in het geding. Het huidige niveau van arbeidsparticipatie in verschillende geledingen van de bevolking biedt een kans ter verbetering van deze houdbaarheid. Een hogere participatie betekent voor de overheid immers een stijging van de premieopbrengsten. Momenteel participeert meer dan de helft van de 55-plussers niet op de arbeidsmarkt. In Europees perspectief presteert Nederland daarmee nauwelijks beter dan gemiddeld. Daarnaast laat ook de arbeidsdeelname van zowel vrouwen als allochtonen te wensen over. Ten behoeve van een verhoging van de arbeidsparticipatie onder ouderen is een onbevooroordeelde visie van werkgevers, alsook een toereikend onderhoud van het arbeidsvermogen, zeer gewenst. Een verdere subsidiëring van de kinderopvang kan, naar goed voorbeeld van de Scandinavische landen, niet alleen bijdragen aan een verhoging van de arbeidsdeelname van vrouwen, maar ook leiden tot een toename van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week. Een beleid dat zich richt op een verbetering van zowel het opleidingsniveau van allochtonen als op de aansluiting van leren naar werken, is van groot belang om de arbeidsdeelname van allochtonen te bevorderen.

12 Bibliografie Ekamper, P., en Henkens, K. (2006). Vergrijzing: kansen en knelpunten op de arbeidsmarkt. DEMOS, 22, (6), 57-60. European Commission (2006a). The demographic future of Europe; from challenge to opportunity. Luxembourg: European Commission. European Commission (2006b). Employment in Europe 2006. Luxembourg: European Commission. Eurostat (2008). European Comission (http://epp.eurostat.ec.europa.eu), 31 mei. Ewijk, C. van, e.a. (2000). Ageing in the Netherlands. Den Haag: Sdu Uitgevers. Ewijk, C. van, e.a. (2006). Ageing and the sustainability of Dutch public finances. Den Haag: Centraal Planbureau. Goudswaard, K.P. (2002). Naar een houdbaar sociaal stelsel. Openbare Uitgaven, 34, (2), 50-61. Knook, D. (2008). Het Methusalem-mysterie; Vergrijzing: zegen of bedreiging?. Amsterdam: Prometheus. Ministerie van Financiën (2005). Miljoenennota 2006. Rosen, H.S. (2005). Public Finance. New York: McGraw-Hill. SER (2007). Niet de afkomst maar de toekomst; Naar een verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren. Den Haag: Sociaal-Economische Raad. Statline (2008). Centraal Bureau voor de Statistiek (http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/cijfers/default.htm), 31 mei.