Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Oprichting Stichting Nederlandse Veteranendag. Staten-Generaal. Vastgesteld 18 november De voorzitter van de commissie, Van Baalen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voortgang Grotestedenbeleid, Doorzettingsmacht en het jaarboek GSB 2003

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Staten-Generaal bestaat uit de parlementsleden van de eerste en tweede Kamer. Het zijn dus onze parlementsleden.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

29200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Inhoudelijke Ondersteuning

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 28 786 Grotestedenbeleid: stand van zaken 2002 Nr. 3 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 22 oktober 2003 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 1 heeft op 25 september 2003 overleg gevoerd met de heer De Graaf, viceminister-president, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, over: de brief van de minister van 4 juli 2003 inzake resultaatgerichte uitvoering van het grotestedenbeleid (21 062, nr. 108); de brief van de Algemene Rekenkamer van 11 februari 2003 over het ARK-rapport «Grotestedenbeleid: stand van zaken 2002» (28 786); de brief van de minister voor GSI d.d. 8 april 2002 over het onderzoeksrapport sociale pijler (BZK 02-234); de brief van de minister voor GSI d.d. 12 april 2002 over het stedelijk jeugdbeleid, samenwerking en privacywetgeving (BZK 02-276). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. 1 Samenstelling: Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Nawijn (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA). Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Cqörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA). Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Bruls (CDA) is van mening dat een goed grotestedenbeleid gemeenschappelijke problemen en kansen benoemt, maar tegelijkertijd oog houdt voor de uniciteit en diversiteit van de verschillende steden. Het is verstandig dat de huidige convenantsperiode is verlengd tot en met 2004. In december 2004 zullen er afspraken worden gemaakt over de volgende convenantsperiode. Aangezien de stedelijke verantwoording en de evaluatie over de lopende periode pas later beschikbaar komt, zullen de nieuwe convenanten mogelijk eind 2005 of begin 2006 worden herijkt. Dit zal de duidelijkheid en de voortvarende voortzetting van het grotestedenbeleid niet ten goede komen. Tot dusverre is het grotestedenbeleid te veel een samenspel tussen het Rijk en de deelnemende steden. De nadruk moet echter veel meer liggen op de versterking van de positie van bewoners en maatschappelijke organisaties in de stedelijke samenleving. Zij moeten een grotere rol gaan spelen en meer verantwoordelijkheid krijgen. Het rapport van Andersson Elffers Felix over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de sociale KST71080 0304tkkst28786-3 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2003 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 1

pijler onderschrijft deze visie. Wat betekent dit voor het Landelijk samenwerkingsverband aandachtswijken (LSA)? De verhouding tussen Rijk en steden behoeft verandering. Er moet sprake zijn van een wederkerige samenwerking waarbij het Rijk niet te zeer stuurt op programmatische en procesmatige details. De rol van het Rijk moet vooral coördinerend en ondersteunend zijn. Hiertoe moeten heldere afspraken worden gemaakt tussen steden en Rijk. De inzet van het kabinet om de bureaucratie terug te dringen en de beleidsvrijheid van steden te vergroten, is veelbelovend. Wat is de toegevoegde waarde van de pijler veiligheid? De heer Bruls voelt veel voor de voorstellen van de G4 en G26 om de controle en verantwoording terug te dringen en onderscheid te maken tussen afspraken die voor alle steden gelden en afspraken waarvoor steden kunnen kiezen. Uit de reactie van de minister op deze voorstellen blijkt dat er nog veel overleg nodig is. Wanneer denkt de minister deze voorstellen te kunnen implementeren? De heer Bruls voelt minder voor de meer technocratische benadering met gedetailleerde afspraken die de Algemene Rekenkamer voorstelt. In de brief van 4 juli 2003 wordt te weinig aandacht besteed aan de regionale invulling van het grotestedenbeleid. Beleidsterreinen als onderwijs, volkshuisvesting, economische ontwikkeling en verkeer en vervoer kunnen alleen regionaal worden opgepakt. Hoe wil de minister de adviezen die hierover zijn uitgebracht, oppakken? Niet alleen de steden die participeren in het grotestedenbeleid kampen met problemen en die problemen mogen niet worden genegeerd. De schaarse middelen mogen echter ook niet over te veel steden worden verdeeld. Daarom moet nog eens goed worden overwogen welke steden deelnemen aan het grotestedenbeleid, wat de criteria zijn voor deelname en hoe wordt omgegaan met de steden die buiten het grotestedenbeleid vallen. De heer Bruls vraagt de minister vóór het sluiten van de nieuwe convenanten met de Kamer te overleggen, zodat de opvattingen van diverse fracties bij deze besprekingen kunnen worden meegenomen. De heer Balemans (VVD) vraagt zich af of de minister over voldoende financiële middelen beschikt om zijn ambitieuze plannen te realiseren. Veel steden krijgen significant minder geld, terwijl er juist extra geld nodig is om de plannen van de minister te realiseren. De heer Balemans verwacht dat de recessie en de door het kabinet geplande bezuinigingen zich het sterkste zullen doen gelden in de steden waar de problemen het grootst zijn. Wat betreft de pijler veiligheid, vrezen de steden dat hiervoor geld wordt weggehaald bij de sociale pijler. Is deze angst terecht? Het kabinet schrijft in het regeerakkoord dat het welwillend staat ten opzichte van pleidooien van de grote steden om hun bevoegdheden te verruimen. De minister legt echter het initiatief om met voorstellen te komen bij de steden. Waarom stelt hij zich zo terughoudend op? De heer Balemans vraagt de minister daadkracht te tonen en zelf aan te geven waar meer regie en bestuurskracht gegeven kan worden aan de grote steden. De steden moeten de ruimte krijgen om zelf beleid te voeren. De minister is weliswaar coördinerend minister wat betreft inhoud, maar moet voor het budget zijn hand ophouden bij de vakministers. Om de daadkracht van de minister te versterken, stelt de heer Balemans voor, voor het grotestedenbeleid een apart structureel fonds in te stellen, vergelijkbaar met het Hagis-fonds dat is gevuld door alle bij het grotestedenbeleid betrokken ministeries. De minister zal dan zowel beleidsinhoudelijk als financieel coördinerend minister voor het grotestedenbeleid zijn en dit zal leiden tot meer doelmatigheid. Is de minister bereid het gevecht hierover aan te gaan met zijn collega s? De heer Balemans ziet veel in de brede doeluitkeringen (BDU s). Kunnen de steden ook middelen overhevelen van de ene pijler naar de andere? De door de steden gebundeld aangeleverde informatie moet vervolgens niet Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 2

worden versnipperd over de betrokken departementen, want dan blijft de bureaucratische rompslomp bestaan. Mevrouw Giskes (D66) is blij dat het kabinet het grotestedenbeleid voortzet. Wat haar betreft komt er een einde aan de constructie waarbij de minister verantwoordelijk is voor grotestedenbeleid, terwijl het geld wordt geboekt op de begroting van andere ministeries. Zij pleit voor de oprichting van een fonds voor grotestedenbeleid waarvoor de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de verantwoordelijkheid draagt. Kan de minister een meerjarig overzicht geven van de middelen die beschikbaar zijn voor de verschillende pijlers? Het is lastig om te bepalen hoe het beschikbare geld wordt verdeeld tussen de G4 en de overige steden. Aangezien de vier grote steden met de grootste problemen kampen, vindt mevrouw Giskes het te rechtvaardigen als zij relatief minder gekort worden. De gemeente Rotterdam heeft voorgesteld om de gelden niet meer op basis van criteria te verdelen, maar om de steden zelf prognoses te laten indienen van de problemen en de manier waarop die kunnen worden opgelost. Hoe denkt de minister over die benadering? Is het echt nodig om een expertteam in te stellen om gemeenten van advies te dienen? Is er niet voldoende expertise aanwezig bij BZK? Gemeenten spelen een belangrijke rol op beleidsterreinen als inburgering en het onderwijsachterstandenbeleid. De verantwoordelijkheid voor inburgering is echter van BZK overgegaan naar Justitie. Wat betekent dit voor het grotestedenbeleid en de invloed van de minister op deze onderwerpen? Wat stelt de minister zich voor bij de midterm-review die voor 2007 is voorzien? Er is in het kader van de BDU s discussie ontstaan over de vraag hoe de rijksoverheid kan verantwoorden waar het geld aan uit wordt gegeven zonder dat de ontvangende partij wordt opgezadeld met allerlei verantwoordingsverplichtingen. De verantwoordelijkheid voor het uitgeven van dit geld hoort bij de gemeenten te liggen. Klopt het dat het niet nodig is om de privacyregelgeving aan te passen ten behoeve van het stedelijk jeugdbeleid? Hoe denkt de minister het functioneren van het stedelijk jeugdbeleid te bevorderen en de huidige inefficiency weg te werken? De minister meent dat het aantal eisen dat wordt opgenomen in het Meerjarig ontwikkelingsprogramma (MOP) kan worden beperkt met een specifiek format voor de weergave van de prestaties op de doelstellingen. Creëer je daarmee echter niet opnieuw overbodige bureaucratische rompslomp? De heer Dijsselbloem (PvdA) hecht grote waarde aan het grotestedenbeleid. Van de kerndoelstellingen van het grotestedenbeleid, het beschikbaar stellen van extra middelen en het bundelen van bestaande geldstromen, is echter weinig terechtgekomen. Er wordt drastisch bezuinigd en de steden zijn veel tijd en geld kwijt aan het driedubbel verantwoorden van het beetje geld dat nog overblijft. Het is daarom goed dat de minister het woud aan subsidies terug wil brengen tot drie of vier brede doeluitkeringen met resultaatafspraken. Wat betekent dat voor de verantwoording? Laat de minister de procesvereisten los? Is hij bereid de Kamer vóór de nieuwe convenantsperiode te informeren over de nieuwe doelstellingen en prestatieafspraken die hij met de steden gaat maken? De heer Dijsselbloem maakt zich zorgen over de bevoegdheden van de minister. Ziet de minister zich slechts als systeemverantwoordelijke of vraagt hij actief aandacht voor de bovenmaatse problemen van de grote steden bij de vormgeving van nieuw beleid? Is de minister betrokken bij de verdeling van het ISV-II? Aangezien steeds meer middelen worden verdeeld op basis van de criteria van het grotestedenbeleid leidt dit tot een armoedeval voor steden die net buiten dit beleid vallen. Wil de minister een overzicht geven van alle regelingen die, los van het grotes- Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 3

tedenbeleid, steden uitsluiten op basis van de criteria die voor het grotestedenbeleid gelden? De heer Dijsselbloem is geen voorstander van de pijler veiligheid, omdat er noch beleid noch geld beschikbaar is. Veiligheid kan daarom beter worden geïntegreerd in de overige pijlers. De steden willen met behulp van de pijler veiligheid meer invloed uitoefenen op politie en justitie. Wat is de visie van de minister hierop? Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vraagt zich af hoe de minister zijn ambities wil verwezenlijken zonder geld. Het kabinet stelt zich weliswaar ten doel om meer banen te scheppen in achterstandswijken, maar tegelijkertijd wordt een groot deel van de I/D-banen wegbezuinigd. Ook van het spreidingsbeleid komt weinig terecht. Daar komt nog bij dat er flink wordt bezuinigd op de sociale pijler. Volgens de minister werpt de privacywetgeving geen belemmering op voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid, omdat het mogelijk is om relevante informatie uit te wisselen. Is het echter ook mogelijk om partijen vroegtijdig te informeren en problemen op tijd te signaleren, zoals de bedoeling was? De minister schrijft dat hij partijen wil stimuleren om grenzen te verkennen en deze op onderdelen te overschrijden. Wat bedoelt hij daarmee? Mevrouw Tonkens maakt zich eveneens zorgen over de verhouding tussen verantwoordingsplicht en ontbureaucratisering. Er moet verantwoording worden afgelegd, maar dit hoeft niet al te gedetailleerd te gebeuren. Bovendien hoeven de steden geen verantwoording af te leggen over bijvoorbeeld de bevordering van de participatie van burgers, een van de speerpunten van de minister. Wat is het nut om steden doelstellingen te laten formuleren over iets waarvoor zij geen verantwoording hoeven af te leggen? Het antwoord van de minister De minister gelooft niet in een monopolisering van het grotestedenbeleid onder zijn leiding. Grotestedenbeleid is een wijze van aanpak in de steden en binnen het Rijk waarbij bestuurlijke vernieuwing een grote rol speelt en waarin verschillende beleidsterreinen samenkomen. Je kunt de verschillende vakministers, die verantwoordelijk zijn voor het landelijke beleid op hun beleidsterrein, niet de zeggenschap over dat beleid in de steden ontnemen. Dat neemt niet weg dat de minister zijn taak breder opvat dan alleen systeemverantwoordelijkheid. Hij is wel degelijk betrokken bij de beleidsonderwerpen die belangrijk zijn voor de grote steden, maar hij tornt niet aan de verantwoordelijkheid van de vakministers. Ter verbreding van het draagvlak binnen het kabinet en stroomlijning van de verantwoordelijkheden is ervoor gekozen om eerstverantwoordelijke pijlerbewindslieden aan te stellen. Grotestedenbeleid moet worden gezien als een collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet en een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken ministers. De minister is geen voorstander van het idee om een fonds in te stellen dat gevoed wordt door de vakministeries, maar waarvoor de verantwoordelijke bewindspersoon voor grotestedenbeleid verantwoordelijk wordt. In 1998 is er een extra-comptabele staat gemaakt bij de rijksbegroting met een overzicht van de uitgaven die onder het grotestedenbeleid vallen. Sindsdien heeft de minister die verantwoordelijk is voor grotestedenbeleid een budgettaire medebevoegdheid voor de uitgaven van andere departementen. De bewindsman is van mening dat deze staat niet gebruikt moet worden als drukmiddel, maar als middel om gezamenlijk tot besluitvorming te komen. Er is in deze regeringsperiode minder geld beschikbaar voor grotestedenbeleid. Dat geldt echter voor meer beleidsterreinen. Met betrekking tot bepaalde onderdelen van het grotestedenbeleid heeft het kabinet boven- Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 4

dien andere keuzes gemaakt. Het geld voor onderwijsachterstandbeleid gaat bijvoorbeeld niet meer naar de gemeenten, maar wordt rechtstreeks ter beschikking gesteld aan scholen. Dat betekent niet dat de gemeenten hun handen af moeten trekken van dit beleid, want wat de minister betreft krijgen de steden op dit beleidsterrein een regiefunctie. Het is echter nog onduidelijk of daarvoor ook geld beschikbaar wordt gesteld. De minister zal ervoor proberen te zorgen dat er voldoende geld overblijft om een succes te maken van het grotestedenbeleid. Tegenover de bezuinigingen staat dat steden meer vrijheid krijgen om het geld voor grotestedenbeleid te besteden dankzij de instelling van drie of vier brede doeluitkeringen. Bovendien wordt de bureaucratie aanzienlijk verminderd. Er hoeft in de toekomst alleen nog verantwoording worden afgelegd over doelstellingen waarover prestatieafspraken zijn gemaakt. Het aantal prestatie-indicatoren wordt teruggebracht tot twintig à dertig. Gemeenten moeten alle vrijheid krijgen om gemaakte afspraken na te komen en daar moeten zij op het einde van de rit op worden afgerekend. In de nieuwe systematiek worden dan ook geen procesdoelstellingen opgenomen. De G4 willen gelden over kunnen hevelen tussen verschillende BDU s. Dat stuit echter op bezwaren vanwege de begroting, de Comptabiliteitswet en de ministeriële verantwoordelijkheid van degene die het geld ter beschikking heeft gesteld. Tenslotte moet er worden voldaan aan de financiële voorschriften van de rijksoverheid. Vooralsnog kunnen de BDU s dan ook niet samengevoegd worden tot één grote pot met geld. De rijksoverheid moet de mogelijkheid houden om het grotestedenbeleid enigszins te sturen. De verantwoordingssystematiek moet echter zo simpel mogelijk worden gehouden en daarom aansluiten bij de gemeenterekening. Het ministerie van BZK zorgt er vervolgens voor dat dit verantwoordingsdocument bij de overige betrokken ministeries terechtkomt. De ministeries hebben al ingestemd met de instelling van BDU s. Uit het rapport-etty over de sociale pijler kwam naar voren dat overheidsinstellingen een te grote en bewoners een te kleine rol spelen. Er zijn goede contacten met de LSA. De bewindsman vindt participatie van burgers en instellingen in de wijken zeer belangrijk. Waar nodig zal de minister dan ook dergelijke lokale initiatieven ondersteunen. Gemeenten weten dat het geen zin heeft om te investeren in wijken zonder bewoners en instellingen daarbij te betrekken. De minister vindt het daarom niet nodig om daarover nadere afspraken te maken met gemeenten. Met betrekking tot de intergemeentelijke afstemming worden wel enkele afspraken gemaakt, gekoppeld aan de inhoudelijke prestaties. Het klopt inderdaad dat de evaluatie van de vorige periode pas wordt afgerond als de afspraken voor de nieuwe convenantsperiode al zijn gemaakt. Men had kunnen besluiten om op de evaluatie te wachten, maar dit zou te veel tijdverlies opleveren. Daarom is ervoor gekozen om de nieuwe convenanten zo nodig te herijken. Aangezien veiligheid een belangrijk probleem vormt binnen de grote steden, vindt de minister het voor de hand liggen om daarvoor een aparte pijler in te stellen. De gelden die bestemd zijn voor veiligheid slaan echter vooral neer bij de politie die in regio s is georganiseerd en niet per stad. Voorts heeft veiligheid vaak een sociale component. Dat roept de vraag op of de middelen voor de sociale pijler en de pijler veiligheid niet als één geheel moeten worden gezien. Het antwoord op deze vraag wordt mede bepaald door de hoeveelheid geld voor de pijler veiligheid. Daarvan hangt af of er uiteindelijk drie of vier BDU s zullen komen. Aangezien de discussie over dit vraagstuk nog volop gaande is, kan de minister hierover nog geen uitsluitsel geven. Aan de hand van de gesprekken met de steden en de besluitvorming over de BDU s formuleert het kabinet in november 2003 een standpunt op grond waarvan de steden hun MOP s kunnen opstellen en eind 2004 de convenanten worden getekend. Hierover zal de minister de Kamer vanzelfsprekend inlichten. Er zullen altijd steden buiten het grotestedenbeleid vallen, maar er moet Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 5

nu eenmaal ergens een grens worden getrokken. Steden die onder het grotestedenbeleid vallen, krijgen echter niet veel meer geld dan andere steden. GSB-steden hebben alleen veel meer vrijheid om in een geïntegreerd kader aan de slag te gaan. Ook steden die niet onder het grotestedenbeleid vallen, kunnen echter optimaal gebruik maken van de kennis die in het kader van het grotestedenbeleid wordt ontwikkeld. De minister zal de Kamer een brief sturen met een financiële analyse aangaande die steden die net buiten het grotestedenbeleid vallen. De passage waarin gemeenten worden opgeroepen de grenzen op te zoeken, staat in een brief die is geschreven door oud-minister Van Boxtel. De minister begrijpt deze passage als een oproep onorthodoxe oplossingen te zoeken voor de grote problemen waarvoor steden zich gesteld zien. Het is natuurlijk niet de bedoeling om de wet te overtreden. Het kabinet heeft de grote steden opgeroepen aan de bel te trekken als zij niet uitkomen met de bestaande bevoegdheden. De minister is bereid met gemeenten om de tafel te gaan zitten om oplossingen te zoeken voor wijken waar de problemen zich opstapelen. Het expertteam is opgebouwd uit mensen die vanuit het gemeentelijk perspectief ervaring hebben opgedaan met het grotestedenbeleid en de gemeentelijke netwerken kennen. Gemeenten die tegen specifieke problemen oplopen, kunnen advies inwinnen bij het expertteam. Op deze wijze kunnen gemeenten effectiever werken. Verschillende gemeenten hebben inmiddels een beroep gedaan op het team. Hoewel de vorm van MOP s wordt vrijgelaten, wordt onderzocht of het ministerie de gemeenten als hulpmiddel een format kan aanbieden voor de weergave van de prestatieafspraken en het financiële inzicht. Gemeenten mogen echter zelf beslissen of zij dat format gebruiken. Nadat het ministerie heeft aangegeven waarover prestatieafspraken moeten worden gemaakt, leggen de gemeenten hun ambities vast in de MOP s. Dat is nodig om de gemeenten later op hun ambities te kunnen afrekenen. Minister Remkes wil een aantal bevoegdheden met betrekking tot politiebeheer op rijksniveau houden. De minister ondersteunt dit standpunt van harte. Dat betekent niet dat minister Remkes het hele veiligheidsbeleid naar zich toetrekt, want gemeenten houden voldoende bevoegdheden over. De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Noorman-den Uyl De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De Gier Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 786, nr. 3 6