Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Datum: 11 juli Rapportnummer: 2013/084

Vergelijkbare documenten
Rapport Datum: 2 juli 2012 Rapportnummer: 2012/112

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Richtlijn van de Raad d.d. 21 mei 1973, nr. 73/148/EEG, Pb EG 1973, nr. L1 72.

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 8 december 2000 Rapportnummer: 2000/370

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Rapport over het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Datum: Rapportnummer: 2012/121

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Rapport over een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: Rapportnummer: 2013/058

ECLI:NL:RBSGR:2008:BH4732

Rapport. Datum: 7 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/271

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Datum: 5 februari 2003 Rapportnummer: 2003/027

Verwerking Overeenkomst EG-Zwitserse Bondsstaat in Vc 2000

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Nederlandse consulaat te Barcelona (Spanje). Bestuursorgaan: de minister van Buitenlandse Zaken.

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

MEDEDELING AAN DE LEDEN

INSTRUCTIE VOOR DE ONDERDANEN VAN EU-LIDSTATEN EN VOOR DE FAMILIELEDEN VAN EU-BURGERS

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

ECLI:NL:RVS:2011:BS1678

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Rapport. Rapport over een klacht over de IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/089

Rapport. Datum: 16 juli 2007 Rapportnummer: 2007/154

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek. Oordeel

Rapport. Datum: 23 september 1998 Rapportnummer: 1998/394

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 16 november 1999 Rapportnummer: 1999/468

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Rapport. Datum: 29 oktober 2003 Rapportnummer: 2003/388

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Tussentijds Bericht Nationaliteiten

(Publicatieblad van de Europese Unie L 158 van 30 april 2004)

Rapport. Datum: 2 mei 2002 Rapportnummer: 2002/136

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/239

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/046

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Belastingdienst/Noord. Datum: Rapportnummer: 2013/176

Rapport. Hoe is jouw Zweeds? Oordeel

Rapport. Rapport over een klacht over IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/090

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/305

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 16 november 2005 Rapportnummer: 2005/352

Rapport. Datum: 7 juli 2004 Rapportnummer: 2004/278

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 26 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/258

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Datum : 21/10/2002 BS : 29/10/2002

Beoordeling. h2>klacht. Verzoeker klaagt erover dat:

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek te Den Haag. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/081

Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 2 juli 2004 Rapportnummer: 2004/275

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW) uit Zoetermeer. Datum: Rapportnummer: 2011/097

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Rapport over een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Datum: 15 november Rapportnummer: 2010/327

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

Huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, mensenhandel, achterlating en uw verblijfsvergunning

Rapport. Datum: 28 december 2007 Rapportnummer: 2007/328

Rapport. Rapport over een klacht over de Nederlandse ambassade in Brasilia. Datum: 18 oktober Rapportnummer: 2011/3154

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Een onderzoek naar een klacht over de gang van zaken rond de intrekking van een aanvraag.

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 11 december 2007 *

2019 no. 40 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

NL Publicatieblad van de Europese Unie L 158/ 77

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Datum: 11 juli 2013 Rapportnummer: 2013/084

2 Klacht Verzoekster, die de Surinaamse nationaliteit had en in Suriname woonachtig was, klaagde erover dat de Visadienst (van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, thans onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst) van haar verlangde dat zij via een speciaal daarvoor vastgesteld formulier een MVV-adviesverzoek zou indienen, terwijl zij: als partner van een EU-onderdaan in het bezit diende te worden gesteld van een inreisvisum en; reeds bij brief van 10 mei 2012 een MVV-adviesverzoek had ingediend bij de Visadienst en daarbij alle benodigde stukken had meegestuurd. Bevindingen en beoordeling I. BEVINDINGEN Inleiding 1.1 Verzoekster had de Surinaamse nationaliteit en was woonachtig in Suriname. Zij wilde zich graag permanent vestigen bij haar partner in Nederland. Verzoekster was zwanger van hem en haar partner had het ongeboren kind officieel erkend. Haar partner was in Nederland woonachtig en genoot inkomsten als ondernemer. Omdat hij de Belgische nationaliteit had, werd hij aangemerkt als onderdaan van de Europese Unie (EU). Verzoek om inreisvisum c.q. MVV-adviesverzoek 1.2 Bij aangetekende brief van 10 mei 2012 verzocht verzoeksters advocaat de Visadienst, die was ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), om haar een inreisvisum te verstrekken via het consulaat in Paramaribo (Suriname). Hij deed daarbij een beroep op artikel 3, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38 (zie Achtergrond, onder 1.). Ook wees hij op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 25 juli 2002 (zaak C-459/99 BRAX). Dit arrest ging over het recht op toegang en verblijf van gezinsleden van EU-onderdanen uit derde landen, zoals echtgenoten, die niet beschikken over identiteitsbewijzen of visa, maar die bewijs kunnen leveren van hun identiteit en familiec.q. huwelijksband. Volgens verzoekster was haar toegang tot Nederland als partner van een EU-onderdaan niet gebonden aan een visum of andere voorwaarde. Echter, omdat zij hinder bij vertrek uit Suriname en/of toegang tot Nederland wilde voorkomen deed zij bij brief van 10 mei 2012 tevens een verzoek om advies over een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV-adviesverzoek). Daarbij voegde zij de daarvoor benodigde stukken. Behandeling verzoek c.q. MVV-adviesverzoek

3 1.3 De Visadienst bevestigde namens de minister van Buitenlandse Zaken op 22 mei 2012 de ontvangst van de MVV-adviesverzoek. Omdat verzoekster niets vernam stuurde zij op 12 september 2012 een rappelbrief en een faxbericht. Vervolgens diende zij op 25 september 2012 per brief en fax een klacht in bij de Visadienst vanwege het uitblijven van een reactie op haar verzoek om een inreisvisum te verstrekken c.q. het uitblijven van het advies op haar MVV-adviesverzoek. Reactie (voormalig) minister van Immigratie, Integratie en Asiel 1.4 De (voormalige) minister van Immigratie, Integratie en Asiel verklaarde verzoeksters klacht over het niet reageren op de brief van 10 mei 2012 (kennelijk) gegrond en de klacht over het niet reageren op de rappelbrief van 12 september 2012 (kennelijk) ongegrond. Daarbij liet de minister het volgende weten over het bij brief van 10 mei 2012 ingediende MVV-adviesverzoek. Als verzoekster een advies wenste, diende zij gebruik te maken van het daartoe bestemde formulier (model M138). Dit formulier, dat via de website van de IND te raadplegen was en via de infolijn kon worden opgevraagd, moest ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden worden opgestuurd. Reactie staatssecretaris van Veiligheid en Justitie 1.5 Tijdens het onderzoek liet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het volgende weten. Verzoekster was weliswaar partner van een gemeenschapsonderdaan, maar zij kon niet als een familie- of gezinslid in de zin van artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (zie Achtergrond, onder 3.) worden beschouwd. Verzoekster en haar partner hadden namelijk niet gedurende minimaal zes maanden een gezamenlijke huishouding gevoerd. De staatssecretaris wees daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2011 (201009139/1/V4). Er was dus geen sprake van een aangetoonde duurzame relatie op basis waarvan verzoekster in het bezit moest worden gesteld van een inreisvisum. Voor wat betreft het gebruik van een formulier merkte de staatssecretaris het volgende op. Op grond van paragraaf B1/1.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 4.) was het staand beleid dat een adviesverzoek middels een daarvoor bestemd formulier werd ingediend. Dit was volgens de staatssecretaris in het belang van de vreemdeling. Ook vergemakkelijkte het gebruik van een standaard formulier een snelle en gestructureerde behandeling van adviesverzoeken. Echter, de IND nam uit oogpunt van klantvriendelijkheid regelmatig adviesverzoeken in behandeling die niet middels dit formulier maar per brief waren ingediend. Verzoekers moesten dan wel de bewoordingen van het formulier volgen en alle daarbij gevraagde gegevens meeleveren. De staatssecretaris liet weten dat het in dit geval beter was geweest om verzoeksters brief van 10 mei 2012 niet alleen door verwijzing naar het ontbrekende formulier af te doen. Op zich waren alle gevraagde bescheiden overgelegd. Ook was het beter geweest om contact op te nemen met verzoeksters advocaat naar aanleiding van de ingediende klacht. De staatssecretaris merkte nog op dat de MVV-adviesprocedure met ingang van 1 juni 2013 was afgeschaft. Ook gaf hij aan dat

4 verzoekster intussen naar Nederland was gereisd met een MVV en dat zij in het bezit was gesteld van een verblijfsvergunning. II. BEOORDELING Vereiste van maatwerk 2.1 Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid bereid is om in voorkomende gevallen af te wijken van algemeen beleid of voorschriften als dat nodig is om onbedoelde of ongewenste consequenties te voorkomen. Dit betekent dat een overheidsinstantie een aanvraag of (advies)verzoek, dat niet middels een voorgeschreven formulier, maar op andere wijze (schriftelijk) is ingediend, zoals per brief, niet enkel om die reden buiten behandeling kan stellen. Schending vereiste van maatwerk 2.2 De Nationale ombudsman heeft er begrip voor dat de Visadienst, ook in het belang van de vreemdeling, gebruik maakt van voorgeschreven aanvraagformulieren om aanvragen of verzoeken op efficiënte en ordelijke wijze te kunnen verwerken. Dit betekent echter niet dat, wanneer iemand op andere wijze (schriftelijk) een aanvraag of verzoek indient en daarbij de benodigde gegevens bijvoegt, de aanvraag of het verzoek enkel vanwege het niet gebruiken van het voorgeschreven formulier buiten behandeling moet worden gesteld. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat het op andere wijze indienen van een aanvraag tot administratieve problemen zou leiden. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman had de Visadienst verzoeksters brief van 10 mei 2012, waarbij zij een MVV-adviesverzoek deed, in behandeling moeten nemen. Voor zover essentiële gegevens ontbraken, had de Visadienst verzoekster in de gelegenheid moeten stellen om deze gegevens alsnog aan te leveren. Immers, op grond van paragraaf B1/1.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 4.) had de Visadienst verzoekster een hersteltermijn van twee weken moeten verlenen. Nu de Visadienst verzoeksters brief van 10 mei 2012, zonder het verlenen van een hersteltermijn, buiten behandeling heeft gesteld, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het vereiste van maatwerk is geschonden. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk. 2.3. Voorts merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op. De Visadienst hoefde verzoekster niet meteen als partner van een gemeenschapsonderdaan in het bezit te stellen van een inreisvisum. Immers, eerst moest aan de hand van gegevens en bescheiden worden beoordeeld of verzoekster en haar partner een (aangetoonde) duurzame relatie hadden. Dit bleek volgens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet het geval te zijn. Verzoekster en haar partner hadden namelijk niet gedurende minimaal zes maanden een gezamenlijke huishouding gevoerd.

5 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, is gegrond wegens schending van het vereiste van maatwerk. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Achtergrond 1. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG Artikel 2, onder 1 en 2 Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: 1. burger van de Unie : eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit; 2. familielid : a) de echtgenoot; b) de partner, met wie de burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voorzover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijk stelt met huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan; c) de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b), beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn; d) de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b), die te hunnen laste zijn; Artikel 3, tweede lid 2. Onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen vergemakkelijkt het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf

6 van de volgende personen: a) andere, niet onder de definitie van artikel 2, punt 2, vallende familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die in het land van herkomst ten laste zijn van of inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de burger van de Unie strikt behoeven; b) de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang of verblijf. Artikel 5, eerste en tweede lid 1. Onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, laten de lidstaten de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen. Aan burgers van de Unie kan geen inreisvisumplicht of soortgelijke formaliteit worden opgelegd. 2. Familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, mogen slechts aan de inreisvisumplicht worden onderworpen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 of, in voorkomend geval, de nationale wetgeving. Voor de toepassing van deze richtlijn verleent een geldige verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 deze familieleden vrijstelling van de visumplicht. De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure kosteloos afgegeven. 2. Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 Artikel 1, eerste lid De onderdanen van de in de lijst van bijlage 1 opgenomen derde landen dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum. In voornoemde bijlage 1 van verordening 539/2001 wordt onder andere Suriname genoemd. 3. Vreemdelingenbesluit 2000 Artikel 8.7, eerste en vierde lid

7 1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. 4. Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt. Artikel 8.9 1. Aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, en die beschikt over een geldige verblijfskaart, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een staat als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, waaruit het verblijfsrecht als familielid blijkt, wordt de toegang niet geweigerd wegens het ontbreken van een geldig visum. In het paspoort wordt geen aantekening gesteld omtrent inreis in Nederland of uitreis uit Nederland. 2. Aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, en die evenmin beschikt over een geldige verblijfskaart, worden alle faciliteiten verleend om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden kosteloos zo spoedig mogelijk afgegeven via een versnelde procedure. Artikel 8.13 1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c. 2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, meldt zich uiterlijk binnen een maand na afloop van de in artikel 8.11, tweede lid, bedoelde periode aan bij Onze Minister, in geval hij beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven, en dient daarbij een aanvraag in tot afgifte van een verblijfsdocument. 3. Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling over: a. een geldig paspoort;

8 b. de verklaring van inschrijving van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie hij in Nederland verblijft; c. een document waaruit de familierechtelijke relatie of duurzame relatie blijkt met de vreemdeling, bedoeld onder b; en d. voor zover hij in Nederland verblijft als familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d: bewijs dat hij een dergelijk familielid is; e. voor zover hij in Nederland verblijft als familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid: een door de bevoegde instantie van het land van herkomst afgegeven verklaring dat hij ten laste komt van of inwoont bij de vreemdeling, bedoeld onder b, onderscheidenlijk bewijs van ernstige gezondheidsredenen die de persoonlijke zorg door die vreemdeling noodzakelijk maken; f. voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid: een bij regeling van Onze Minister vast te stellen relatieverklaring; g. voor zover hij in Nederland verblijft als rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn, jonger dan 18 jaar, van een partner als bedoeld onder f: bewijs dat is voldaan aan de artikelen 3.13 tot en met 3.22. 4. Onze Minister verstrekt onmiddellijk na de ontvangst van de aanvraag een verklaring dat de aanvraag is ingediend. 5. Onze Minister verstrekt de verblijfsgerechtigde vreemdeling binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag een verblijfsdocument waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Artikel 25, tweede en derde lid, van de Wet is niet van toepassing. ( ) 4. Vreemdelingencirculaire 2000 Paragraaf B1/1.1.2 " ( ) De referent verzoekt om een advies door het daartoe bestemde formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan de Visadienst. ( ) Indien de referent bij het indienen van het verzoek om advies niet alle gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend. ( )"