Touwtrekkerij om een gezantschap De diplomatieke relatie tussen Nederland en de Heilige Stoel 1871-1998



Vergelijkbare documenten
Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

LANDELIJKE CONFERENTIE VAN DE SWP OP 1 en 2 OKTOBER 1960

Samenvatting Geschiedenis Module 5

Beoordeling Bevindingen

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting van Nederland

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen

Wat zegt deze canon nu, zo n veertig momenten in de geschiedenis. van de Nederlandse christendemocratie? Het is een feest der

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

CIRCULAIRE NOTA OVER DE ACCREDITATIE VAN HET HOOFD VAN EEN DIPLOMATIEKE ZENDING IN BELGIË

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

Europa in de Tweede Kamer

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-17-1-b

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 3 september 2001 (13.09) (OR. it) 11551/01 UEM 73 ECOFIN 228

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje. KB-0125-a-12-2-b

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

A. Kuyper

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

Tweede Kamer, vergaderjaar , (R2114), nr. 9 2

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

instellingen, maar al is de beteekenis van den invloed dier bijzondere personen groot, na eene periode van belangstelling en enthousiasme voor

SYNODE DER SCHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND LEEUWARDEN 2001

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

e Kamer Derde Kamer Handboek Politiek 2 der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

Kijktip: Nieuwsuur in de Klas

RESEARCH CONTENT. Loïs Vehof GAR1D

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking GRO..M Mechelen

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen

Examen VMBO-GL en TL 2006

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Handboek Politiek deel 2

BRAND. oorzaken. verzorgd door N.V. Erven B. van der Kamp, Groningen

Landenspel. Duur: 30 minuten. Wat doet u?

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

RECENTE ONTWIKKELINGEN IN DE VERHOUDING VAN HET WERELDVAKVERBOND TOT HET CENTRUM (DE EVC-1938) EN DE "OUDE" EVC.

Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Heerlen. Datum: 24 december Rapportnummer: 2013/208

Par.1 De verkiezing van de deken

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2002 Nr Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid

Landelijke geschillencommissie LPR - GGZ Nederland

Advies. Gemeenteraad. Westland. Prof. mr. D.J. Elzinga. Mr. dr. F. de Vries

Het overheidsbeleid in de periode van de economische opbouw na WO II. - Welke rol heeft de overheid in het sturen van de economie?

Rapport. Datum: 15 juli Rapportnummer: 2013/087

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

64-1 GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Begrippenlijst Geschiedenis Politiek en staatsinrichitn in Nederland en Europa (H1-H3)

Reglement van orde voor de vergaderingen van burgemeester en wethouders van Voorst.

PROTOCOL (Nr. 7) BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

1. Verdeel de klas in 8 groepen van 3 à 4 leerlingen. 3 liberalen, 3 confessionelen en 2 socialisten.

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Uitspraaknr De klacht. De feiten. De visie van partijen

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Handboek Politiek. Derde Kamer der Staten-Generaal

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS

Vaak gestelde vragen. over het Hof van Justitie van de Europese Unie

De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus EB Den Haag. Den Haag, november 2004

Journal of Nobility Studies

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

In 1813 werden de Fransen verjaagd en de zoon van de laatste stadhouder werd koning

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen

Transcriptie:

Touwtrekkerij om een gezantschap De diplomatieke relatie tussen Nederland en de Heilige Stoel 1871-1998 M.J.A.Y. (Marleen) Stieger Doctoraalscriptie Geschiedenis Onder begeleiding van Prof. Dr. D.A. Hellema Specialisatie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Universiteit Utrecht, mei 2000 marleenstieger@hotmail.com 1

VOORWOORD Een jaar geleden wist ik al vrij zeker dat mijn scriptie over de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Heilige Stoel zou gaan. Ik begon me in het onderwerp te verdiepen en kwam er achter dat maar weinigen mij daarin waren voorgegaan. Aan de ene kant sprak dat me juist aan - wie weet waar ik tegenaan zou lopen -, aan de andere kant maakte dat het vinden van de juiste informatie er niet makkelijker op. Zonder de hulp daarbij van anderen was ik nooit tot dit eindresultaat gekomen. Mijn dank gaat daarom uit naar dhr. J.P. de Valk van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, die mij heeft geholpen het onderzoek op het goede spoor te zetten en Professor D.A. Hellema die me vervolgens heeft begeleid bij het schrijven van het verhaal. Ook dhr. S.J.J. van Voorst tot Voorst wil ik danken voor het gesprek dat ik met hem had over zijn tijd als ambassadeur bij de Heilige Stoel. Zijn boeiende verhalen hebben het geheel verlevendigd. De huidige ambassadeur G.N. Westerouen van Meeteren was bovendien bereid mij een tekst toe te sturen met daarin zijn visie op de betrekkingen, waarvan ik ook dankbaar gebruik gemaakt heb. Ik wil vooral niet voorbij gaan aan mijn familie en vrienden. Hun belangstelling en steun hebben me boven alles gemotiveerd om van deze scriptie iets moois te maken. Utrecht, mei 2000 2

INLEIDING Vaticaanstad, het kleinste staatje ter wereld. Het is 44 hectare groot en telt nog geen duizend inwoners. Toch onderhouden veel landen diplomatieke banden met het Vaticaan of, zoals het in officiële bewoording heet, met de Heilige Stoel. Op dit moment zijn er 68 landen met een diplomatiek vertegenwoordiger ten Vaticane. 1 In Nederland is nogal eens gediscussieerd over het nut en de noodzakelijkheid van diplomatieke vertegenwoordiging bij de paus. Met name tussen de katholieken en protestanten heeft dit onderwerp voor de nodige spanningen gezorgd. De een toonde zich altijd groot voorstander; de ander zag er helemaal niets in. De daaruit voortvloeiende touwtrekkerij tussen de confessionele partijen leidde ertoe dat de Nederlandse post bij de Heilige Stoel meerdere malen is opgeheven en op latere tijdstippen opnieuw ingesteld. Dit begon in 1871. Nederland besloot toen, een jaar na het uiteenvallen van de Pauselijke Staat, zijn gezant terug te roepen. Hoe de relatie er sindsdien uitzag en wat de oorzaken waren van het opzeggen dan wel opnieuw aanhalen van de betrekkingen, zal in deze scriptie uiteen gezet worden aan de hand van de volgende vraagstelling: Hoe verliep de diplomatieke relatie die Nederland in de periode 1871-1998 met de Heilige Stoel onderhield en wat waren de beweegredenen voor het door Nederland gevoerde beleid inzake deze relatie? Het onderzoek loopt door tot 1998 omdat dit het laatste jaar is waarover ik - zij het beperkt - relevante gegevens heb. Zowel de Nederlandse buitenlandse politiek als de binnenlandse politiek hebben hun stempel op die relatie gedrukt. Voor mijn onderzoek heb ik dan ook gebruik gemaakt van de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer, de ministerraadnotulen en het archief van Buitenlandse Zaken. Daarmee hoop ik voldoende inzicht te hebben verkregen in de standpunten die door de verschillende politieke partijen, de ministers - met in het bijzonder de ministers van Buitenlandse Zaken en hun ambtenaren- en in sommige gevallen zelfs de koningin zijn ingenomen. Voor de ministerraadnotulen en de dossiers van Buitenlandse Zaken van vóór de Tweede Wereldoorlog over de betrekkingen Nederland - Heilige Stoel heb ik mij beperkt tot de stukken die daarover zijn opgenomen in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën. De jaargangen hiervan zijn niet compleet. Het kan dus zijn dat ik informatie niet gezien heb, die 3

toch het verloop van de betrekkingen mede heeft bepaald. Ik geloof echter niet dat het totaalbeeld hier al te zeer onder geleden heeft. Aandacht is ook uitgegaan naar de handelwijze en werkzaamheden van de Nederlandse gezanten en ambassadeurs bij de Heilige Stoel. Ook daarvoor heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het archief van Buitenlandse Zaken. Voor een wat persoonlijker relaas over accreditering bij de Heilige Stoel heeft een van de oud-ambasseurs mij over zijn ervaringen verteld. Het onderzoek berust in de eerste plaats op informatie uit primaire bronnen. Dit heeft te maken met het feit dat er niet veel secundaire literatuur over de Nederlandse diplomatieke betrekkingen bij de paus is verschenen. G. Puchinger wijdt in deel twee van Colijn en het einde van de coalitie uit over de relatie aan het begin van de twintigste eeuw. A.F. Manning schreef het artikel Het herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en het Vaticaan (1940-1944) over de relatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Ook L. de Jong wijdt hier in deel 9 van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog een paragraaf aan. Maar daar houdt het eigenlijk mee op. Uiteraard zijn de opvattingen die in de literatuur naar voren komen wel verwerkt in de scriptie. Met behulp van de hierboven genoemde bronnen hoop ik tot een betrouwbaar en overzichtelijk beeld te komen van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Heilige Stoel. De nadruk ligt daarbij op de Nederlandse zijde van de relatie. De rol van de paus en de pauselijke vertegenwoordigers in Nederland zal alleen aan de orde komen als optreden van hieruit van invloed was op het verloop van de Nederlandse kant van de betrekkingen. Voor de duidelijkheid is wel een overzicht van de (inter-)nuntii in Nederland en de pausen als bijlage opgenomen. Ook van de Nederlandse gezanten en ambassadeurs die ten Vaticane geaccrediteerd zijn geweest, is een chronologische lijst opgenomen. Alvorens met het overzicht te beginnen, zal eerst een kort hoofdstuk gewijd worden aan de volkenrechtelijke status van de Heilige Stoel. Voor een beter begrip van de hoofdstukken daarna is enige kennis op dit gebied gewenst. Vervolgens zal in chronologische volgorde het verloop van de betrekkingen behandeld worden. Belangrijke breekpunten in dat verloop zijn bepalend geweest voor de hoofdstukindeling. Na een hoofdstuk over het terugroepen van de gezant in 1871 volgt een hoofdstuk over het herstel van het gezantschap tijdens de Eerste 1 The Europa world year book 1999 II (Londen, 1999) p.3885-3886 4

Wereldoorlog. De sluiting die daar weer op volgde tijdens het interbellum staat in hoofdstuk 4 centraal en in hoofdstuk 5 gaat aandacht uit naar het herstel aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. In het laatste hoofdstuk komt de naoorlogse periode aan bod. Tenslotte zijn in de conclusie de bevindingen die uit dit alles naar voren zijn gekomen nog eens bij elkaar gezet. 5

HOOFDSTUK 1 De Heilige Stoel in het volkenrecht Dubbelrol Bij de discussie over diplomatieke betrekkingen met de Heilige Stoel is het van belang onderscheid te maken tussen de positie van de paus als hoofd van de rooms-katholieke kerk en als staatshoofd. Tot 1870 bezat de paus grondgebied dat tot ver buiten Rome strekte. De paus vervulde zowel de functie van kerkelijk vorst als van wereldlijk vorst van de Pauselijke staat. Naar buiten toe werd opgetreden onder de naam Heilige Stoel. Via de Heilige Stoel, het hoogste orgaan van de rooms-katholieke Kerk, werden concordaten 2 gesloten met verschillende landen. Om die reden werd de Heilige Stoel erkend als volkenrechtssubject. 3 In feite was de Heilige Stoel dus gekoppeld aan de rooms-katholieke kerk, en niet aan de Kerkelijke staat. De concordaten betroffen tenslotte kerkelijke regelingen die alleen door de paus in de hoedanigheid van kerkelijk vorst waren aangegaan. Toch verliepen ook de diplomatieke banden die landen aangingen met de paus via de Heilige Stoel. 4 Ook Nederland onderhield sinds het Wener Congres diplomatieke banden met de paus. In de loop van de negentiende eeuw werd het daarbij behorende gezantschap regelmatig ter sprake gebracht in het Nederlandse Parlement, maar over het algemeen waren de onderlinge verhoudingen goed te noemen. 5 Vooral de liberale houding van koning Willem II tegenover de katholieken was zeer gunstig voor de verhouding tot de Heilige Stoel, volgens de historicus C.W. Van Santen. 6 G. Puchinger laat zien dat ook onder Willem III de betrekkingen zeer vriendschappelijk waren. 7 2 Een concordaat is een bilateraal verdrag dat de positie van de kerk regelt in een bepaalde staat. 3 A.J.P. Tammes, Internationaal publiekrecht (Amsterdam 1973) p.77 4 J.P.A. François, Grondlijnen van het volkenrecht (Zwolle 1967) p.204 5 Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1871-1874 18 november 1871 Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nr.107 ( s-gravenhage 1962) 29 april 1872 Minister Gericke v Herwijnen aan de gezant du Chastel: l existence de la légation à Rome est depuis longtemps mise presque chaque année en question. 6 C.W. Van Santen, Het internationale recht in Nederlands buitenlands beleid. Een onderzoek in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken ( s-gravenhage 1955) p.358-363 7 G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie. De geschiedenis van de kabinetsformaties 1925-1929 II (Kampen 1980) p.81-93 6

Met het binnenvallen van de Kerkelijke staat door Italiaanse troepen op 20 september 1870, kwam een einde aan de wereldlijke macht van de paus. De Kerkelijke staat werd bij Italië ingelijfd en de paus werd gedwongen zich terug te trekken in zijn pauselijke residentie. Voor de volkenrechtelijke positie van de Heilige Stoel had dit geen gevolgen. De bestaande volkenrechtelijke voorrechten - het recht verdragen te sluiten en het gezantschapsrecht -bleven behouden. 8 Om onafhankelijkheid voor de Heilige Stoel van het nieuwe wereldlijke gezag te verzekeren, kwam de Italiaanse regering in 1871 met de Italiaanse garantiewet. Deze wet voorzag erin dat de paus onschendbaarheid en soevereine prerogatieven werden toegekend. Dit hield in dat hij zich in een klein deel van Rome - het Vaticaan - vrij kon bewegen en zijn spirituele soevereiniteit als hoofd van de Katholieke Kerk behield. 9 De paus nam met deze tegemoetkoming echter geen genoegen, daar hij er zijn wereldlijk gezag nochtans niet mee terug kreeg. Een breuk met de Italiaanse regering was het gevolg. De vijandigheid die vanaf dat moment bestond tussen Italië en de paus, kwam bekend te staan als de Romeinse kwestie. 10 Nederland, dat in 1871 zijn gezant had teruggeroepen, liet weten zich niet met deze kwestie te willen bemoeien, daar dat eene inmenging in de inwendige aangelegenheden van het Koninkrijk Italië zou zijn. 11 De oplossing van de Romeinse kwestie kwam in 1929 met het Verdrag van Lateranen. Op 11 februari van dat jaar bereikte de Heilige Stoel een akkoord met het Italië van Mussolini, waarmee de soevereiniteit van de paus over het Vaticaan en een klein, 44 hectare beslaand gebied daaromheen werd vastgelegd. Daarmee was Vaticaanstad (Stato della Città del Vaticano) gecreëerd, een staatje dat middels artikel 24 van het verdrag neutraliteit en onschendbaarheid genoot. Het Verdrag van Lateranen en de -stilzwijgende- erkenning daarvan door andere staten maakte de paus, naast kerkelijk leider, wederom wereldlijk vorst met een eigen territoir. Tot op heden is daar geen verandering meer in gekomen. 12 Vaticaanstad ontleent zijn bestaan aan het bestaan van de Heilige Stoel. Met de creatie van dit microstaatje - ten gevolgen waarvan de paus weer enige wereldlijke macht verwierf - werd de onafhankelijkheid van de Heilige Stoel namelijk gewaarborgd. 8 Oosthoeks Encyclopedie VII (Utrecht 1968) p.54 9 François, Grondlijnen van het volkenrecht p.204 10 J. Duursma, Fragmentation and the international relations of Micro-States. Self-determination and statehood (Cambridge 1996) p. 375-376 11 Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1874-1880 Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nr.118 ( s-gravenhage 1965) 5 mei 1877 nr.272 12 François, Grondlijnen van het volkenrecht p.205; Duursma p.376 7

Vaticaanstad maakte het mogelijk, stelt J. Duursma, deskundige op internationaal rechtsgebied, dat de Heilige Stoel kon functioneren zonder gebonden te zijn aan enige andere staat. Er is sprake van twee aparte rechtspersonen, waarbij de één ondergeschikt is aan de ander, aldus Duursma. Vaticaanstad bestaat als het ware bij de gratie van de Heilige Stoel. 13 Ook volkenrecht deskundige J.P.A. François ziet Vaticaanstad vooral als élément accidentel et complémentaire tegenover de Heilige Stoel als élément essentiel et nécessaire. Zou de Heilige Stoel van residentie veranderen, dan zou aan de soevereiniteit van Vaticaanstad een einde komen. 14 Diplomatieke status Op internationaal gebied willen de Heilige Stoel en Vaticaanstad nogal eens door elkaar gehaald worden. Dat is ook niet zo vreemd, gezien de ingewikkelde volkenrechtelijke situatie. Maar de regel is dat een diplomaat wordt geaccrediteerd bij de Heilige Stoel, evenals een pauselijk nuntius de Heilige Stoel vertegenwoordigt - en dus niet de paus, het Vaticaan of de rooms-katholieke kerk. Daarvoor is enerzijds een volkenrechtelijke verklaring: omdat Vaticaanstad ondergeschikt is aan de Heilige Stoel, is het ook de Heilige Stoel die de internationale vertegenwoordiging voor zijn rekening neemt. 15 Maar het is ook historisch te verklaren, gezien het feit dat deze taak van oudsher voor rekening van de Heilige Stoel kwam, zoals reeds eerder in dit hoofdstuk vermeld is. 16 Het uitwisselen van diplomatieke vertegenwoordigers bij de Heilige Stoel geschiedt niet op voet van wederkerigheid. Ook in landen die zelf geen vertegenwoordiger bij de paus hebben, kan een pauselijk nuntius zijn geaccrediteerd. Dit heeft te maken met het dubbele mandaat van de pauselijke missies in het buitenland: naast het onderhouden van diplomatieke betrekkingen, lopen ook de contacten met de katholieke kerk in het desbetreffende land via deze missies. 17 De nuntius staat in de rangorde van diplomaten gelijk met de ambassadeur. Naar landen die voorheen een gezant bij de Heilige Stoel geaccrediteerd hadden, werd over het algemeen een inter-nuntius gestuurd. De Heilige Stoel heeft lang op het standpunt gestaan dat de nuntius aanspraak maakt op het recht van voorrang in de rangorde der diplomaten. Dit droit 13 Duursma p.374-376, 386-390 14 J.P.A. François, Handboek van het volkenrecht (Zwolle 1949) p.438-440 15 Duursma p.386 16 Tammes p. 77 17 François, Handboek van het volkenrecht p.437; Duursma p.390 8

de préséance veroorloofde de nuntius, ongeacht anciënniteit, steeds op te treden als deken van het corps diplomatique. In landen waar de katholieken in de meerderheid waren, was dit ook het geval. Maar veel landen, waaronder Nederland, hebben deze protocollaire kwestie niet aanvaard. Zij zagen geen reden de pauselijke vertegenwoordiger anders dan de rest van het corps diplomatique te benaderen. 18 Toen in 1957 de Nederlandse gezant ten Vaticane tot ambassadeur werd verheven, werd de in Nederland geaccrediteerde internuntius dan ook geen nuntius, maar pro-nuntius. Daarmee gaf de Nederlandse regering aan dat het recht van voorrang niet toegekend zou worden. Pas in 1992, toen men in Rome afstapte van de eis het dekenaat van het corps diplomatique te vervullen, kwam in Nederland een nuntiatuur. 18 François, Grondlijnen van het volkenrecht p.205 9

boze. 19 De liberalen bezaten in 1870 en de daarop volgende jaren op papier vrijwel genoot. 21 De schoolstrijd 22, die in de tweede helft van de negentiende eeuw in alle hevigheid HOOFDSTUK 2 1871:Terugroeping der gezant Politieke situatie Omstreeks 1870 was er in Nederland op politiek gebied nog geen sprake van landelijke politieke partijen. Wel waren duidelijk politieke richtingen aanwijsbaar die zich langzaamaan wat meer begonnen te organiseren, maar vooralsnog gebeurde dat in zeer los verband. In het parlement kwam het voor dat onder kamerleden groepsvorming ontstond, gebaseerd op gemeenschappelijke opvattingen en soms versterkt door het optreden van een dominerende persoonlijkheid. Dit mocht echter niet te ver gaan. Werkelijke fractievorming was uit den voortdurend een meerderheid, maar wisten dat nauwelijks om te zetten in politiek succes. In werkelijkheid vielen zij uiteen in traditionele en vooruitstrevende kamergroepen en dat verhinderde hen tot een echte eenheid te komen. De conservatieven, die rond 1870 als aparte stroming bijna geheel van het politieke toneel verdwenen waren, sloten zich voor een deel aan bij de liberalen. De behoudende vleugel die daardoor ontstond, vergrootte de verdeeldheid onder de liberalen nog eens. 20 Die verdeeldheid gold niet voor de ideeën over de buitenlandse politiek van Nederland. Op dat gebied wensten de liberalen zich zo min mogelijk in te laten met de internationale verwikkelingen. De passieve en afzijdige politiek die hieruit voortvloeide, leidde ertoe dat het ministerie van Buitenlandse Zaken geen hoog aanzien losbarstte, had ertoe geleid dat ook de confessionelen actief deel waren gaan nemen aan de politiek. Resultaat daarvan was dat de protestanten in 1870 al in aanzienlijke mate 19 J.Th.M. Bank, J.J. Huizinga, J.T. Minderaa, Delta:Nederlands verleden in vogelvlucht. De nieuwste tijd:1813 tot heden (Groningen 1993) p. 130-134 20 ibidem, p.137-138 21 D.A. Hellema Buitenlandse politiek van Nederland (Utrecht 1995) p. 36-38; J.L. Heldring, Heeft de minister van Buitenlandse Zaken een achterban? in: S. Rozemond, J.G. Siccama ed., Vragen naar de onbekende weg. Kernproblemen van de internationale betrekkingen (Assen, 1990) p. 87 22 De inzet van de schoolstrijd was het al dan niet gelijkstellen van het openbaar en het bijzonder onderwijs. Vooral voor de orthodox-protestanten en de katholieken was dit van belang, omdat veel van hun scholen zouden moeten sluiten als zij het schoolgeld, dat voortaan facultatief gesteld werd, zouden mis lopen. 10

georganiseerd waren. Onder de naam antirevolutionairen vormden zij steeds meer kiesverenigingen, die zich in 1879 samenbundelden in de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Daarmee waren zij de eerste politieke richting die zich landelijk organiseerde. 23 De katholieken waren in veel mindere mate georganiseerd dan de protestanten. Wel begonnen zij voor het eerst een zelfstandige rol in de politiek te spelen door zich af te wenden van het liberalisme. Door de steun van de liberalen in de strijd om emancipatie waren veel katholieken lange tijd liberaal gezind geweest. Vanaf de jaren zestig ontstond echter, ondermeer door de schoolstrijd, steeds meer verwijdering. Toen de liberalen instemden met de bezetting van de Kerkelijke staat in 1870, behoefden zij definitief niet meer op de steun van de katholieken te rekenen. 24 Niet voorgaan, maar volgen Nadat de Kerkelijke staat door het koninkrijk Italië was overweldigd in 1870, kwam in Nederland de discussie op gang of men nu nog wel een gezant diende aan te houden bij de Heilige Stoel. Tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor het dienstjaar 1871 werd door de Commissie van Rapporteurs gewezen op de veranderde situatie te Rome, nu de paus geen wereldlijk gezag meer bekleedde. Enkele commissieleden achtten het om die reden niet langer nodig de missie te behouden. Omdat de positie van de paus op dat moment echter nog niet volkenrechtelijk geregeld was, waren de meeste commissieleden van mening dat de post voorlopig beter gehandhaafd kon blijven. Wel werd aan de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd of hij het standpunt van de regering nader wilde toelichten. 25 De katholieke minister J.L.H.A. Gericke van Herwijnen antwoordde daarop dat de regering het in verband met de zeer teedere belangen niet raadzaam achtte thans tot intrekking van de missie te Rome over te gaan. Bovendien leek het verstandig om enigszins in de gaten te houden welke beslissingen andere regeringen zouden nemen, alvorens enig initiatief te nemen. Voorzichtigheid alom dus, bij de regering. 26 Een jaar later kwam het onderwerp opnieuw ter sprake bij de behandeling van de begroting voor 1872. De Italiaanse regering had inmiddels, met de invoering van de garantiewet, het recht van de paus om gezanten te ontvangen erkend. Toch verklaarde nu een meerderheid van de Commissie van Rapporteurs zich tegen het behoud van de missie. Gericke 23 J.Th.M. Bank, J.J. Huizinga, J.T. Minderaa, Delta: Nederlands verleden in vogelvlucht p.131 24 ibidem, p.81, 130-131 25 Handelingen Tweede Kamer 1870-1871, Bijlage B nr. 31 p.13 26 Handelingen Tweede Kamer 1870-1871, Bijlage B nr. 42 p.29 11

betreurde deze ontwikkeling en benadrukte in zijn Memorie van Beantwoording dat het hier een van de gewigtigste vraagstukken geldt van den tegenwoordigen tijd.(..) Het nemen van een initiatief in dezen zoude met ons belang als kleine Mogendheid en met onze in de Europesche conflicten steeds aangenomen houding moeijelijk zijn overeen te brengen. 27 De minister van Buitenlandse Zaken wilde dus geen voortrekkersrol vervullen in deze kwestie. Met name omdat dat niet overeen kwam met de gebruikelijke politieke gedragslijn, maar des te meer omdat het zo n delicaat onderwerp betrof. Niet voorgaan, maar volgen was het beleid. Liever wachtte Gericke af wat zijn Europese collega s zouden doen - en tot dat moment had nog geen enkele mogendheid zijn gezant teruggeroepen - dan dat hij degene was die de status quo zou doorbreken. Tijdens de openbare beraadslaging in de Tweede Kamer over de begroting van Buitenlandse Zaken bleek dat veel kamerleden dit een te afwachtende houding vonden. Het amendement-dumbar Op 15 november 1871 diende het liberale kamerlid G. Dumbar een amendement in dat beoogde de Tractementen en bezoldigingen van het personeel der gezantschappen, te verminderen met acht duizend gulden, en het artikel dus vast te stellen op f 266.200. Doel van dit voorstel tot bezuiniging - dat overigens geheel paste in de lijn der liberale traditie van zo min mogelijk bemoeienis met buitenlandse aangelegenheden - was de regering te dwingen het gezantschap bij de paus op te heffen. Dumbar zag voor een land als Nederland, waar scheiding van kerk en staat bestond, geen reden meer daar een gezant aan te houden, nu de paus zijn wereldlijke macht verloren had en daarmee enkel geworden [was] het kerkelijke opperhoofd van een gedeelte der Christelijkheid. 28 De neutrale opstelling van de regering wees Dumbar om twee redenen van de hand. Ten eerste wilde hij graag dat de knoop werd doorgehakt om te voorkomen dat de zaak elk jaar opnieuw in de Kamer besproken zou worden. Ten tweede was hij het niet met de regering eens dat opheffing van het gezantschap Nederland in een moeilijke positie zou brengen, zoals door Gericke gesuggereerd was. 29 Drie dagen waren vervolgens nodig om iedereen aan het woord te laten die daar behoefte aan had. Er ontspon zich een debat waarin de emoties op sommige momenten hoog 27 Handelingen Tweede Kamer 1871-1872, Bijlage A nr. 103 p.8-9; nr. 115 p.38-39 28 Handelingen Tweede Kamer 1871-1872, 15 november 1871 p.214-215 29 ibidem 12

opliepen. Staatkundig en geestelijk belang kwamen in dit onderwerp zeer dicht bij elkaar voor sommige sprekers. Zij hadden er moeite mee de zaak uitsluitend uit politiek oogpunt te beschouwen en wilden het debat nogal eens op religieus terrein brengen. Vooral de katholieken spanden zich enorm in om de rest van de Kamer ervan te overtuigen tegen het amendement te stemmen. De bezetting van de Pauselijke Staat was hen zeer aan het hart gegaan en nu Nederland ook nog eens zijn gezant dreigde terug te roepen, waren zij in alle staten. Dat zou een huldiging zijn van die daad van geweld. Zij verwierpen de stelling van Dumbar dat de scheiding van kerk en staat in Nederland inhield, dat een gezantschap bij de Heilige Stoel zijn raison d être had verloren, nu de paus geen wereldlijke macht meer bezat. Hij bezat immers nog steeds het recht gezanten te zenden en ontvangen en zelfs de Italiaanse regering, die hem tenslotte beroofd had, erkende dat recht. Ook onderschreven de katholieken de mening van de minister van Buitenlandse Zaken dat Nederland niet voorop diende te lopen in deze zaak die op internationaal gebied nog onbeslist was. Maar naast de voorgaande argumenten beriepen zij zich ook op een argument dat van minder politieke aard was. Ze lieten niet na een beroep te doen op de geest van conciliantie van de Tweede Kamer. Zo hoopten ze dat kamerleden tegen het amendement zouden stemmen, om daarmee tegemoet te komen aan het innige verlangen van bijna twee vijfde van de bevolking, zoals ondermeer de afgevaardigde van der Does de Willebois het verwoordde. 30 Sommige protestantse kamerleden gaven gehoor aan de oproep van de katholieken, zoals de heer Storm van s Gravenzande. Omdat het behoud van het gezantschap in zijn ogen op geen enkele manier het staatsbelang schaadde, beschouwde hij het als eene courtoisie èn jegens den Paus èn (..) jegens onze Katholijke landgenooten om vooralsnog niet tot terugroeping over te gaan. 31 Maar deze verzoeningsgezindheid was niet bij alle protestanten aanwezig. Velen ondersteunden het amendement van harte. De reden daarvoor is door de heer Cremers als volgt verwoord: Het staatsbelang eischt het behoud van deze missie niet. Ja, ik ga verder, en zeg: wij, die de scheiding van Kerk en Staat hebben aangenomen, zouden werkelijk eene dwaasheid begaan, wanneer wij nog langer dezen post op den begrooting zouden dulden. 32 30 ibidem p.225-226 31 ibidem p.221 32 ibidem p.217 13

Enkele protestanten schikten zich dus aan katholieke zijde, maar het merendeel ondersteunde het liberale standpunt van de heer Dumbar. Zij zagen het nut niet in van een missie bij de Heilige Stoel. Temeer omdat met de komst van de Italiaanse koning naar Rome daar toch al een Nederlandse vertegenwoordiger aanwezig was. Ook het pleidooi van minister Gericke kon hen niet meer op een ander standpunt brengen. Die gaf eerst nog eens aan dat hij uitsluitend uit politieke overwegingen handelde en dat niet Protestansche of Katholijke belangen, maar slechts Nederlandsche belangen in deze zaak de doorslag moesten geven. 33 Daarmee gaf hij enigszins blijk van zijn ongenoegen over de wending die het debat soms had genomen. De zaak mag en kan mijns inziens alleen beschouwd worden uit het oogpunt der internationale betrekkingen, en dus niet uit dat van onze binnenlandsche wetgeving en instellingen, stelde hij. 34 Gericke herhaalde zijn standpunt nog eens dat van een hoofdbeginsel van de Nederlandse buitenlandse politiek werd afgeweken, als in zo n belangrijk vraagstuk als dit gehandeld zou worden zonder gemeenschappelijk overleg met de andere mogendheden. Dat de zaak hem werkelijk aan het hart ging, bleek toen hij daarna nog eenmaal het woord nam en in een vrij persoonlijke oproep de Kamer nogmaals aanspoorde tegen het amendement te stemmen. Het mocht niet baten. Op 17 november 1871 werd het amendement-dumbar met 39 tegen 33 stemmen door de Tweede Kamer aanvaard. 35 Een maand later verklaarde de minister in de Eerste Kamer dat hij het votum van de Tweede Kamer betreurde. Maar de Eerste Kamer bevestigde het besluit omtrent de opheffing van het gezantschap bij de Heilige Stoel, door met 23 tegen 12 stemmen de door de Tweede Kamer gewijzigde begroting ongewijzigd te aanvaarden. 36 Gericke stelde de gezant op de hoogte en op 4 mei 1872 overhandigde L.G.I.F. Duchâtel zijn terugroepingsbrieven aan de paus. Daarbij verzocht hij de paus in overweging te nemen de in Nederland geaccrediteerde internuntius aan te houden. Aan dit verzoek is, tot vreugde van de Nederlandse katholieken, ook gehoor gegeven. 37 33 ibidem p.241 34 ibidem p.242 35 Handelingen Tweede Kamer 1871-1872, 15 november 1871 p.214-255 36 Handelingen Eerste kamer 1871-1872, 28 december 1871 p.131-132 14

Verstrengelde belangen De uitkomst van de stemming over het amendement-dumbar werd bepaald door overwegingen die niet alleen gebaseerd waren op opvattingen over buitenlands beleid. Het debat toonde aan dat een deel van de kamerleden de kwestie niet los kon zien van zijn eigen godsdienstige overtuiging. Op zijn minst was voor hen sprake van verstrengelde belangen. Tot ongenoegen van minister Gericke werd aldus de behandeling van de begroting voor 1872 beïnvloed door religieuze factoren. Het gevolg daarvan was dat de Nederlandse regering moest afwijken van haar gebruikelijke buitenlandse politiek van neutraliteit en afzijdigheid, door als eerste mogendheid de gezant bij de Heilige Stoel terug te roepen. De grote aandacht die naar het vraagstuk uitging - in een tijd dat het parlement over het algemeen weinig belangstelling toonde voor buitenlandse politiek -, geeft aan hoe beladen het onderwerp was in die tijd. Puchinger weet in zijn Colijn en het einde van de coalitie goed weer te geven hoe gevoelig het gezantschap bij de Heilige Stoel lag. Hij stelt dat alle discussie omtrent de politiek ten opzichte van het Vaticaan aan het einde van de negentiende eeuw beheerst werd door historische en religieuze tegenstellingen tussen katholieken en protestanten. Het gezantschap wekte de trots op van de principiële rooms-katholieken en de afkeuring van de extreme protestanten, aldus Puchinger. 38 In de jaren na 1871 gaven de katholieke kamerleden regelmatig blijk van hun teleurstelling over het feit dat de missie bij de paus er niet meer was. Het verlangen om de missie te herstellen bleef bestaan. Men was er echter zeer op bedacht dit verlangen niet al te provocerend naar voren te brengen. Dat zou alleen maar irritatie opwekken bij de tegenstanders van herstel. Veel verder dan het zo nu en dan uitspreken van de bestaande teleurstelling kwam men de eerste jaren dan ook niet. 39 Met name de voorman van de katholieken, H.J.A.M. Schaepman, zag in dat herstel niet mogelijk was zonder steun van liberale of antirevolutionaire zijde. Het wachten was dan ook op het juiste politieke klimaat om een poging tot herstel door te voeren. Voorlopig zou dit nog niet het geval zijn. Dit betekende echter niet dat Nederland het pauselijk gezag op diplomatiek niveau geheel kon ontkennen. 40 37 Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1874-1880 Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nr.107 ( s-gravenhage 1962) 5 mei 1872 nr.240 38 Puchinger p. 117, 223-225 39 Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1891-1894 Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nr.132 ( s-gravenhage 1970) 31 december 1894 nr.444 Departementale nota Herstel der missie bij depaus 40 Puchinger p.102-104 15

dragen. 43 Vervolgens maakten nauwe samenwerking met de Nederlandse gezant in Rome en Vredesconferentie In 1899 kwam de diplomatieke relatie tussen Nederland en de Heilige Stoel enige tijd onder druk te staan. Ondanks de opheffing van het gezantschap in 1871, waren de betrekkingen altijd vriendschappelijk gebleven. De eerste Haagse vredesconferentie dreigde daar verandering in te brengen. Toen bleek dat de paus in het internationale diplomatieke verkeer nog steeds meetelde. De initiatiefnemer, de Russische tsaar Nicolaas II, wilde graag dat de conferentie in een van de kleinere Europese landen werd gehouden. Maar de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken W.H. de Beaufort deed geen moeite om de conferentie naar Den Haag te halen, omdat hij meteen al inzag dat dit wel een eer voor ons land zoude zijn, maar tevens een groote last die ons in veele moeielijkheden kon brengen. 41 De keuze van de tsaar viel toch op Den Haag en de regering, inclusief de Beaufort, was bij nader inzien toch erg ingenomen met dit besluit. Ook de jonge koningin Wilhelmina was enthousiast. Moeilijkheden bleek de conferentie evenwel al snel met zich mee te brengen; een daarvan was het wel of niet uitnodigen van de paus. 42 Rusland liet het aan Nederland, als ontvangende mogendheid over, om de uitnodigingen voor de conferentie te verzorgen. Al snel werd duidelijk dat de Italiaanse regering de paus niet vertegenwoordigd wenste te zien. Italië zou zelfs wegblijven op de conferentie als dit toch gebeurde. Dit bracht de Beaufort in een lastige situatie. Aan de ene kant zou de conferentie een mislukking worden als Italië - een van de grote mogendheden - niet mee zou doen. Aan de andere kant zou de paus beledigd worden als de Heilige Stoel geen uitnodiging ontving. Door kundig diplomatiek optreden wist de minister te bewerkstelligen dat Nederland samen met Rusland de verantwoordelijkheid voor deze lastige keuze zou veel contact met de Italiaanse gezant, alsmede de internuntius in Den Haag het mogelijk de Heilige Stoel nìet uit te nodigen, zonder dat dit de Nederlandse regering werd kwalijk genomen. De Italiaanse regering bleek na enig aandringen namelijk bereid een verklaring te 41 Dagboeken en aantekenigen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 J.P. de Valk en M. van Faassen ed. Rijks Geschiedkundige Publicatiën ( s-gravenhage 1993) p.45 42 Dagboeken en aantekeningen van Willen Hendrik de Beaufort p.46-47; M. Kuitenbrouwer Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme. Koloniën en buitenlandse politiek 1870-1902 (Amsterdam 1985) p.145 43 Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beuafort p.45-51 16

geven waaruit duidelijk naar voren kwam dat Italië de aanwezigheid van een pauselijk vertegenwoordiger op de conferentie weigerde, en niet Nederland, dat immers in alle opzichten buiten het Italiaans-Vaticaanse geschil stond. 44 Als laatste diplomatieke zet vroeg de Beaufort koningin Wilhelmina een brief te schrijven aan paus Leo XIII waarin zij hem vroeg om Zijne sympathie en zedelijken steun tot bevordering van de humanitaire beginselen, die tot grondslag liggen aan het programma der aanstaande vredesconferentie. De brief was bedoeld als daad van hoffelijkheid jegens de paus èn jegens de Nederlandse katholieken die teleurgesteld waren door het niet-uitnodigen van de paus. Tijdens de slotzitting van de conferentie werd de brief en het antwoord daarop van de paus voorgelezen. 45 Dankzij de inspanningen van de Beaufort kon de goede verstandhouding die de Nederlandse regering met het pauselijk hof onderhield behouden blijven. Maar al mocht Nederland dan ongeschonden uit de strijd gekomen zijn, eens te meer was gebleken dat het Vaticaan in internationaal diplomatiek opzicht nog volop functioneerde. 44 zie noot 11 45 Puchinger p.104-113 17

HOOFDSTUK 3 1915: Tijdelijk herstel ten behoeve van de vrede De eerste Wereldoorlog Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vertoonde de Nederlandse politiek inmiddels steeds meer kenmerken van een modern politiek stelsel. Een aantal kiesrechtuitbreidingen had een proces van democratisering op gang gebracht, waardoor politiek niet langer uitsluitend een zaak van een kleine elite was. Men kon niet meer om de verlangens van de massa heen. De directere betrokkenheid van een steeds groter deel van de bevolking had tot gevolg dat de bestaande politieke stromingen zich waren gaan organiseren in moderne politieke massapartijen. 46 Alleen de katholieke kamerfractie was nog geen hechte partij. Dat zou pas vanaf 1926 het geval zijn met de oprichting van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). In 1910 werd de priester W.H. Nolens tot fractievoorzitter gekozen. Hij bleek een zeer bekwaam leider, die vooral met zijn werk achter de schermen veel wist te bereiken en van de katholieke fractie een steeds meer aaneengesloten geheel wist te maken. 47 Naast de Anti-Revolutionaire Partij van Abraham Kuyper was een tweede protestantschristelijke partij ontstaan, de Christelijk-Historische Unie (CHU), onder aanvoering van A.F. de Savornin Lohman. In 1894 was een breuk ontstaan tussen Kuyper en Lohman over de uitbreiding van het kiesrecht toen de laatste hierin minder ver wilde gaan dan de eerste. In 1904 ontstond uit deze afsplitsing de CHU, een partij die al snel bekend kwam te staan als zeer antipapistisch. 48 De liberalen slaagden er niet in tot een hechte eenheid te komen. Zij kampten nog altijd met de verdeeldheid tussen conservatieven en progressieven. Sinds 1885 bestond de Liberale Unie, een landelijk verband waarbij een deel van de plaatselijke liberale kiesverenigingen was aangesloten. Daarnaast ontstonden links en rechts van de Unie - waar al sprake was van ernstige verdeeldheid - liberale afsplitsingsbewegingen. Deze verbrokkeling verhinderde de liberalen tot een sterk blok te komen. 49 46 J.Th.M. Bank, J.J. Huizinga, J.T. Minderaa, Delta: Nederlands verleden in vogelvlucht p.136 47 ibidem p.139-140; Algemene geschiedenis der Nederlanden XIV (Haarlem 1979) p.217 48 J.Th.M. Bank, J.J. Huizinga, J.T. Minderaa, Delta: Nederlands verleden in vogelvlucht p. 138-139 49 ibidem p.134-138 18

Uit de arbeidersbeweging was in 1894 de Sociaal-democratische Arbeiders Partij (SDAP) voortgekomen. Profiterend van de kiesrechtuitbreidingen wisten de sociaal-democraten een snelle opmars in de parlementaire politiek te maken. Waren P.J. Troelstra en H.H. Van Kol in 1897 de eerste twee volksvertegenwoordigers van de partij; na de verdubbeling van het zeteltal bij de verkiezingen in 1913 zaten 15 afgevaardigden in de Tweede Kamer. Een uitnodiging om naar aanleiding van deze verkiezingsuitslag mee te gaan regeren, werd door een kleine meerderheid van de SDAP echter van de hand gewezen. Toen vervolgens noch de confessionelen, noch de liberalen tot een kamermeerderheid wisten te komen, trad uiteindelijk het extra-parlementaire kabinet van P.W.A. Cort van der Linden aan. Het was samengesteld uit - overwegend liberale - niet-parlementariërs en ging uit van de voornaamste punten van een gezamenlijk programma van de verschillende liberale partijen. 50 Kort na het aantreden van het kabinet-cort van der Linden brak de Eerste Wereldoorlog uit. De neutraliteitspolitiek die Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw had gevoerd, wilde men ook nu graag voortzetten. Al snel bleek dat geen vanzelfsprekende zaak te zijn. De regering had de handen vol aan het handhaven van de neutrale en onafhankelijke positie. Nederland lag ingeklemd tussen de twee machtigste rivalen van dat moment, Engeland en Duitsland. Manoeuvreren tussen deze mogendheden was dan ook de belangrijkste doelstelling van de Nederlandse buitenlandse politiek gedurende de oorlog. 51 Een ander aspect van de buitenlandse politiek tijdens de oorlogsjaren was de belangstelling voor het bevorderen van de vrede in Europa. Sinds de eerste Haagse vredesconferentie in 1899 was Nederland in toenemende mate een actieve rol voor zichzelf gaan zien op dit gebied. Het streven naar de bevordering van de internationale rechtsorde dat hieruit voortvloeide, had tot gevolg dat in 1913 het Internationale Hof van Arbitrage in Den Haag werd gevestigd. Tijdens de oorlog probeerde Nederland onder andere aan herstel van de vrede bij te dragen door contacten te leggen met de overige neutrale staten. Dit had ook gevolgen voor de betrekkingen met de Heilige Stoel. 52 Het Vaticaan groeide tijdens de Eerste Wereldoorlog uit tot een diplomatiek centrum van betekenis. Vanaf het uitbreken van de oorlog toonde Paus Benedictus XV zich zeer actief als 50 ibidem p.140-143; Algemene geschiedenis der Nederlanden XIIV (Haarlem 1979) p.443 51 D. Hellema p.58-67 52 ibidem p.39-40,67 19

het ging om diplomatieke vredespogingen en openlijke oproepen tot vrede. De eerste bemiddelingsacties van het Vaticaan ten gunste van de vrede kwamen dan ook snel op gang, iets dat ook in Nederland niet onopgemerkt bleef. Daarmee leek de tijd aangebroken voor de Nederlandse katholieken om hun slag te slaan. Voor het eerst sinds jaren was een klimaat ontstaan waarin herstel van het gezantschap bespreekbaar werd. Ten gunste van de vrede Met de nodige voorzichtigheid stelde Nolens op 17 december 1914 in de Tweede Kamer het onderwerp aan de orde. Naar aanleiding van de vredesacties in het Vaticaan had Engeland besloten om een diplomatiek vertegenwoordiger die kant op te sturen. Nolens vroeg daarop aan de minister van Buitenlandse Zaken, J. Loudon, of niet ook Nederland in de huidige situatie er goed aan zou doen op een ruim veertig jaar geleden genomen beslissing terug te komen. 53 De minister wilde op dat moment echter niet ingaan op punten die niet in het voorlopig verslag behandeld waren en daarmee was de zaak voor dat moment afgedaan. 54 Het voorlopig verslag van de Eerste Kamer van 22 januari 1915 bevatte wel een paragraaf over de missie bij de Heilige Stoel. Daarin werd door enkele commissieleden de wenselijkheid uitgesproken voor herstel van de missie, speciaal ter verkrijging van de vrede. Ook nu werd gewezen op de benoeming van een Engels diplomaat bij het Vaticaan en de kans die daardoor was toegenomen dat vredesonderhandelingen in Rome gevoerd zouden worden. Het zou in het Nederlands belang zijn daar ook bij vertegenwoordigd te zijn. Deze visie werd niet door alle commissieleden gedeeld. Er waren er ook die niet warm liepen voor herstel van de missie. Zij betwijfelden of Rome wel de aangewezen plaats was voor het aangaan van vredesonderhandelingen. 55 Uit de memorie van antwoord bleek dat Loudon de argumenten van de commissie van rapporteurs om het gezantschap te herstellen niet overtuigend vond. Een neutrale mogendheid als Nederland had met andere belangen te maken dan een oorlogvoerende partij als Engeland. In dat perspectief achtte hij het beter om geen veranderingen in de buitenlandse vertegenwoordiging van Nederland aan te brengen. Dat zou alleen maar aanleiding kunnen geven tot gevolgtrekkingen, die niet overeenstemden met de bedoeling der Regeering. 56 Zoals het een liberaal bewindsman in die tijd betaamde, als het om buitenlands politieke 53 Handelingen Tweede Kamer 1914-1915, 17 december 1914 p.381 54 Handelingen Tweede Kamer 1914-1915, 17 december 1914 p.388 55 Handelingen Eerste Kamer 1914-1915, Bijlage A nr. 1 p.1 56 Handelingen Eerste Kamer 1914-1915, Bijlage A nr. 2 p.3 20