Het jeugdstrafrecht in beweging. op zoek naar de leeftijdsgrenzen in het strafrecht

Vergelijkbare documenten
Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers

Inhoudsopgave. Voorwoord Een apart jeugdstrafrecht met eigen sancties en procedureregels De leeftijdsgrenzen 41

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

INHOUD. Afkortingen / XIII

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Aangepast strafrecht de rol van leeftijd en ontwikkeling

Het adolescentenstrafrecht

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Feiten en Achtergronden. De jeugdige in het jeugdstraf(proces)recht. 1 februari 2008

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN

Hoe beïnvloedt de scheiding de advisering rond strafrechtelijke of civielrechtelijke plaatsing?

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Als uw kind in aanraking komt met de politie

VAN PIJ NAAR TBS. Naam: A.H.J.P. Albers Titel afstudeerscriptie: Van PIJ naar TBS Scriptiebegeleider: Professor Vlaardingerbroek Studentnummer:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Adolescentenstrafrecht

WETGEVINGSADVIES. 1. Inleiding

Preadvies. van de. Adviescommissie Strafrecht. inzake

De artikelen 77b en 77c Wetboek van Strafrecht, verleden, heden en toekomst

Van persoonsgerichte sanctiecocktail naar onheldere sanctiesoep?

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever

Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief

Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht** inzake

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Strafrechtelijke reactie Vraag en antwoord

Het Conceptwetsvoorstel Adolescentenstrafrecht

Datum 17 juni 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen Recourt en Rebel over minderjarigen in voorlopige hechtenis

Geen noodzaak voor adolescentenstrafrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen (artt.486 t/m 505 Sv)

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Hoofdstuk Criminaliteit en Rechtsstaat

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Het adolescentenstrafrecht

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

Een paar nachtjes in de cel

Factsheet landelijke inkoopafspraken in het kader van het jeugdstrafrecht

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

Voorwoord. Lawbooks Grondslagen van Recht ( ) Beste student(e),

De problematiek rond de invoering van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Tijdschrift voor Strafrecht Afl. 4, april Tijdschrift voor Strafrecht. De bijzondere positie van de JEUGDIGE STRAFRECHT.

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Jeugddetentie Rechtsvergelijking tussen Nederland en Curaçao in het licht van het IVRK

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Een onderzoek naar de huidige positie van de kinderrechter

Advies in het kader van de internetconsultatie over het conceptwetsvoorstel Rechtsbijstand en Politieverhoor Defence for Children

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz. enz. enz.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inleiding. 1 Strafrecht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

Het adolescentenstrafrecht

Is multisysteemtherapie een passend alternatief voor jeugddetentie?

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

Samenvatting. Inleiding

De eindigheid van de PIJ-maatregel

Tijdelijk verlaten van de inrichting

Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig? Congres RSJ Donderdag 25 november 2010 Beurs van Berlage te Amsterdam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Laat mij niet zitten Schadevergoeding en vervangende jeugddetentie in het strafrecht jeugdstrafrecht

Jeugdreclassering. Proces van signalering tot en met maatregel 1

De afdoening van jeugdstrafzaken in de praktijk Mr. Sonja de Pauw Gerlings Döhrn

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Eerste Kamer der Staten-Generaal

maatschappijwetenschappen havo 2016-I

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Het adolescentenstrafrecht: een verbetering voor de jeugdige?

De omzetting van de pij-maatregel in de tbs-maatregel in het licht van artikel 37 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Reclassering Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

28741 Jeugdcriminaliteit Reclasseringsbeleid. Den Haag, 8 april 2015

Deze brochure 3. Dagvaarding 3. Bezwaarschrift 3. Rechtsbijstand 4. Slachtoffer 4. Inzage in uw dossier 4. Getuigen en deskundigen 5.

Jongeren, etniciteit en het (straf)recht.

Transcriptie:

Het jeugdstrafrecht in beweging op zoek naar de leeftijdsgrenzen in het strafrecht Annelies van Veen 21 augustus 2011

Naam: Annelies van Veen Instelling: Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: mr. dr. A. van Verseveld 2

Inhoudsopgave Inleiding 5 1 Het (internationaal) juridisch perspectief 8 1.1 Ontwikkeling van de leeftijdsgrenzen 8 1.2 Grondslagen en doeleinden van het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht 11 1.2.1 De strafdoelen in het volwassenenstrafrecht 11 1.2.2 De pedagogische grondslag van het jeugdstrafrecht 12 1.2.3 Verwevenheid tussen het jeugdstrafrecht en het civiele jeugdrecht 14 1.3 De invloed van internationale verdragen en richtlijnen 16 1.3.1 Het IVRK en de Beijing en Havana Rules 16 1.3.2 Artikel 40 IVRK: afzonderlijk jeugdstrafrecht 18 1.3.3 Artikel 37 IVRK: humane jeugddetentie 24 1.3.4 De invloed van het IVRK 28 1.4 De toepassing van de leeftijdgrenzen door de rechter 30 1.5 Conclusie 34 2 Het biologisch, psychologisch en psychiatrisch perspectief 36 2.1 Het biologisch en ontwikkelingspsychologisch perspectief 36 2.1.1 De relatie tussen onvolwassenheid en delinquent gedrag 36 2.1.2 De biologische en psychologische ontwikkeling van de jeugdige 39 2.2 Het (forensisch) psychiatrisch perspectief 40 2.2.1 De relatie tussen psychische stoornis en delinquent gedrag 40 2.2.2 De beoordeling van de ontoerekeningsvatbaarheid bij jeugdigen 41 2.2.3 De rol van de forensisch jeugdpsychiater 43 2.3 Conclusie 45 3

3 Het rechtsvergelijkend perspectief 47 3.1 Het Franse perspectief 47 3.1.1 Ontwikkeling en grondslagen van het jeugdstrafrecht 47 3.1.2 De leeftijdsgrenzen 48 3.1.3 Het jeugdstrafprocesrecht 49 3.1.4 De maatregelen en sancties 51 3.2 Het Duitse perspectief 52 3.2.1 Ontwikkeling en grondslagen van het jeugdstrafrecht 52 3.2.2 De leeftijdsgrenzen 53 3.2.3 De maatregelen en sancties 55 3.2.4 Het jeugdstrafprocesrecht 56 3.3 Conclusie 58 Conclusie en aanbevelingen 60 Literatuur 64 Adviezen 71 Regelgeving 72 Jurisprudentie 73 Overige bronnen 74 4

Inleiding Vanaf het moment dat de eerste Nederlandse strafwetgeving werd ingevoerd, zijn de leeftijdsgrenzen in het strafrecht mede onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen onderwerp van discussie geweest. Dit heeft ertoe geleid dat de leeftijdsgrenzen met regelmaat aan wijziging onderhevig zijn geweest. Tevens zijn er in de jaren '80 voorstellen geweest tot het invoeren van een adolescentenstrafrecht waarbij rekening zou worden gehouden met het feit dat het bij jongeren tot 24 jaar vaak gaat om leeftijdsgebonden delinquent gedrag. Aan deze voorstellen is echter geen gevolg gegeven door de toenmalige regering. 1 Een strafrecht voor adolescenten lijkt echter weer serieus aan de orde te zijn nu het kabinet Rutte in het regeerakkoord heeft aangegeven een voorstel voor te bereiden voor een adolescentenstrafrecht voor de groep jongeren van 15 tot 23 jaar. Een dergelijk plan heeft onmiskenbaar grote implicaties voor de huidige leeftijdsgrenzen in het strafrecht en het toepassingsbereik van het volwassenen- en jeugdstrafrecht. De vraag die dit dan ook met zich meebrengt is of een adolescentenstrafrecht noodzakelijk dan wel wenselijk is. Meer in het bijzonder kan de vraag gesteld worden of er redenen zijn om de huidige leeftijdsgrenzen in het strafrecht bij te stellen en indien dit het geval is in hoeverre een adolescentenstrafrecht het antwoord is. Het kabinet heeft hiertoe inmiddels advies gekregen van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en de Raad voor de Kinderbescherming. 2 Tijdens het schrijven van de scriptie is bovendien gebleken hoe de plannen van het kabinet mede op basis van de genoemde adviezen concreet zijn ingevuld. In een brief aan de Tweede Kamer van 25 juni 2011 maakte staatssecretaris Teeven kenbaar dat hij voor de berechting van de groep van 16 tot 23-jarigen het hele arsenaal van sancties uit het jeugd- en volwassenenstrafrecht beschikbaar wil stellen. Daarnaast is hij van plan de maximale jeugddetentie voor 16 tot 18-jarigen te verhogen naar 4 jaar. 3 Het lijkt er derhalve op dat er voornamelijk politieke overwegingen aan de plannen van de regering ten grondslag liggen met als doel harder op te kunnen treden tegen jeugdcriminaliteit. Omdat uiteraard niet voorbijgegaan kan worden aan deze 1 Bol p. 7-15 2 RSJ 2011 en Raad voor de Kinderbescherming 2011 3 Kamerstukken II 2010/11, 28741, nr. 17, p. 6-7. 5

actuele ontwikkelingen zullen de concrete plannen van de regering zij het zijdelings - bij de beantwoording van de vraagstelling betrokken worden. In het eerste hoofdstuk zal onderzocht worden of er redenen zijn om de leeftijdsgrenzen in het strafrecht bij te stellen vanuit een (internationaal) juridisch perspectief. Hiertoe zullen allereerst kort de ontwikkeling van het jeugdstrafrecht worden beschreven en de belangrijkste verschillen met het volwassenenstrafrecht worden uiteengezet. Vervolgens zal bekeken worden in hoeverre het huidige jeugdstrafrecht voldoet aan de normen van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Hoewel daarbij de nadruk zal liggen op de leeftijdsgrenzen, zal ook worden gekeken naar de inrichting van het jeugdstrafrecht omdat dit hier niet los van gezien kan worden. Tot slot zal onderzocht worden hoe de rechter gebruik maakt van de bepalingen met betrekking tot de leeftijdsgrenzen. In het tweede hoofdstuk zal onderzocht worden welke argumenten er zijn om de leeftijdsgrenzen in het strafrecht bij te stellen vanuit het perspectief van de biologische en psychologische ontwikkeling van de jeugdige. Daarbij zal gekeken worden wat het verband is tussen de jeugdige leeftijd en delinquent gedrag en zal de vraag aan de orde komen in hoeverre de jeugdige leeftijd de forensisch psychiatrische diagnose bemoeilijkt en welke rol de forensisch jeugdpsychiater hierin kan spelen. In het derde hoofdstuk zal onderzocht worden welke argumenten er zijn om de leeftijdsgrenzen in het strafrecht bij te stellen vanuit een rechtsvergelijkend perspectief. Daarbij zal gekeken worden naar een aantal landen met een aan Nederland vergelijkbare (rechts)cultuur. Dit betekent dat het jeugdstraf(proces)recht in Frankrijk en Duitsland op hoofdlijnen beschreven zal worden. Vervolgens zal in de conclusie een antwoord gegeven worden op de vraag of de huidige leeftijdsgrenzen in het strafrecht bijgesteld moeten worden en op welke wijze dit dan zou moeten gebeuren. Tot slot van deze inleiding volgt een toelichting op de in deze scriptie gebruikte termen waarmee de verschillende leeftijdsgroepen in het jeugdstrafrecht worden onderscheiden. Kort gezegd is iemand tot aan het 18 e jaar kind en daarna volwassen. Het jeugdstrafrecht maakt daar een nuance op door de term jeugdige te reserveren voor het kind van 12 tot 18 jaar ofwel het kind waarop het jeugdstrafrecht van toepassing is. In 6

Frankrijk wordt bij kinderen tot 18 jaar gesproken van minderjarigen. In de literatuur en het Duitse jeugdstrafrecht worden volwassenen in de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar aangemerkt als jongvolwassenen. De term adolescenten heeft betrekking op de jeugdige en jongvolwassene van 15 tot 23 jaar. Het is de groep die zich in het overgangsgebied tussen jeugd en volwassenheid bevindt en tevens de groep waarop de plannen van staatssecretaris Teeven betrekking hebben. 7

1. Het (internationaal) juridisch perspectief In dit eerste hoofdstuk zal in de eerste twee paragrafen een korte beschrijving gegeven worden van de ontwikkelingen van de leeftijdsgrenzen in het strafrecht en de verschillen tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Vervolgens zal in de derde paragraaf ingegaan worden op de vraag in hoeverre het jeugdstrafrecht en de daarin gehanteerde leeftijdsgrenzen voldoen aan de eisen die het IVRK stelt. Tot slot zal in de vierde paragraaf onderzocht worden hoe de rechter gebruik maakt van de huidige bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de leeftijdsgrenzen. 1.1 Ontwikkeling van de leeftijdsgrenzen De strafrechtelijke ondergrens valt samen met de ondergrens van het jeugdstrafrecht en bepaalt wanneer de overheid strafrechtelijk mag ingrijpen in de opvoeding die in beginsel aan ouders voorbehouden is. De strafrechtelijke ondergrens maakt tevens duidelijk vanaf welke leeftijd voldaan kan worden aan het voor strafbaarheid vereiste van schuld of verwijtbaarheid. De jeugdige leeftijd kan aldus worden opgevat als een strafuitsluitingsgrond. 4 De bovengrens van het jeugdstrafrecht geeft aan tot welke leeftijd een jeugdige weliswaar strafrechtelijk aansprakelijk is maar toch nog strafrechtelijke bescherming geniet vanwege de jeugdige leeftijd. 5 Door de eeuwen heen is het uitgangspunt dat een jeugdige op grond van zijn leeftijd niet gestraft mocht worden gehanteerd en tot 1809 het belangrijkste criterium geweest om te beoordelen of een jeugdige aangesproken kon worden voor de door hem gepleegde strafbare feiten. Van een afzonderlijk jeugdstrafrecht was geen sprake. 6 Pas met de invoering van het Crimineel Wetboek van 1809, de eerste Nederlandse strafwetgeving, werd bepaald dat een jeugdige tussen de 12 en 18 jaar een lichtere straf kon worden opgelegd. Deze leeftijdsgrenzen verdwenen met de invoering van de Franse Code Pénal waarna er geen ondergrens meer was en een bovengrens gold van 16 jaar. Kinderen onder de 16 jaar werden veroordeeld als zij volgens de rechter 4 Bol 1991, p. 5. 5 Bol 1991, p. 16. 6 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 416. 8

hadden gehandeld met oordeel des onderscheids 7 waarbij de volwassen straf wel werd omgezet in een lichtere straf. 8 Ondanks dat de strafmaxima voor kinderen lager waren, leidde dit tot extreme veroordelingen zoals in 1868 het geval was bij twee zusjes van 9 en 5 jaar die voor de diefstal van wat snoep en speelgoed een gevangenisstraf kregen van 7,5 jaar. 9 Het belang van een strafrechtelijke ondergrens wordt hiermee wel aardig geïllustreerd. Nadat de ondergrens weer in ere hersteld was met de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1881/1886, verdween deze vreemd genoeg weer met de invoering van de Kinderwetten in 1905. Het argument hiervoor was dat sommige kinderen beschikten over een vroegtijdige of abnormale rijpheid. Het werd aan de rechter overgelaten om hierover te oordelen. 10 Omdat de bovengrens met de invoering van de Kinderwetten was verhoogd tot 18 jaar betekende het verdwijnen van de ondergrens dat in de periode van 1901 tot 1965 alle kinderen tot 18 jaar strafrechtelijk aansprakelijk waren maar bij een veroordeling wel te maken kregen met lichtere straffen. Daarbij kwam het criterium van het oordeel des onderscheids geheel te vervallen. Deze verzwaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid werd benadrukt door de invoering in 1905 van een belangrijke uitzondering op de bovengrens. De uitzondering hield in dat het mogelijk was om het volwassenenstrafrecht toe te passen op 16-18 jarigen. 11 De reden om deze uitzonderingsbepaling in te voeren was om jeugdige misdadigers die met volwassenen gelijk gesteld konden worden harder te kunnen straffen. Op het ontbreken van een ondergrens is veel kritiek geweest, mede omdat bleek dat soms zelf kinderen van nog geen 3 jaar oud veroordeeld werden. 12 In 1965 werd dan ook in navolging van het advies van de commissie Overwater de strafrechtelijke ondergrens opnieuw ingevoerd. Kinderen onder de 12 jaar zouden van strafrechtelijke vervolging uitgesloten worden. 13 Ten aanzien van de bovengrens werd met de wetswijziging van 1965 uitdrukkelijk bepaald dat het tijdstip van het plegen van het delict de peildatum is voor de toepasselijkheid van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen van 16 tot 18 jaar. Daarnaast werden twee criteria verbonden aan de toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen. Er moest aanleiding bestaan 7 Vlaardingerbroek noemt het 'verantwoordelijkheidsbesef'. 8 Bol 1991, p. 17. 9 Bol 1991, p. 7. 10 Bol 1991, p. 7-8. 11 Bol 1991, p. 19. 12 Bol 1991, p. 8-9. 13 Bol 1991, p. 10. 9

die was gelegen in de ernst van het feit en de persoonlijkheid van de dader. De wetswijziging van 1965 bracht tevens een andere belangrijke uitzondering op de bovengrens met zich mee. Het werd namelijk mogelijk om onder bepaalde voorwaarden het jeugdstrafrecht op volwassenen van 18 tot 21 jaar toe te passen. 14 In 1979 werd de commissie Anneveldt ingesteld om voorstellen te doen voor een herziening en vereenvoudiging van het jeugdstrafrecht. 15 Daarbij werd de vraag onderzocht of de ondergrens opgetrokken moest worden tot 18 jaar. De commissie kwam evenwel tot de conclusie dat het jeugdstrafrecht met een ondergrens van 12 jaar gehandhaafd zou moeten worden. Het toepassen van civielrechtelijke maatregelen op jeugdigen tot 18 jaar was weliswaar minder stigmatiserend maar deed afbreuk aan het noodzakelijk geachte verband tussen sanctie en het gepleegde stafbare feit. Dit advies is door de minister opgevolgd want met de laatste wijziging van het jeugdstrafrecht in 1995 is de ondergrens op 12 jaar gebleven 16 en is thans vastgelegd in artikel 486 Sv. De commissie Anneveldt stelde als bovengrens 24 jaar voor. 17 Deze oprekking van de bovengrens was mede ingegeven door het feit dat het bij strafbare feiten die door jeugdigen begaan zijn vaak gaat om leeftijdsgebonden gedrag. Uit statistieken bleek dat het omslagpunt bij 24 jaar ligt. 18 De wetgever heeft er echter van afgezien dit voorstel te volgen. De wetgeving zou er onnodig ingewikkeld door worden. 19 Bij de wetswijziging van 1995 werd vastgehouden aan een bovengrens van 18 jaar met afwijkingen naar boven en naar beneden. Op 18 tot 21-jarigen kon het jeugdstrafrecht van toepassing worden verklaard, terwijl op 16 tot 18-jarigen het volwassenenstrafrecht toegepast kon worden. Bij deze laatste uitzondering is van belang dat in 1995 als derde grond de omstandigheden van het geval werden toegevoegd 20 en de aanvankelijk cumulatieve gronden voortaan als alternatieve gronden aangemerkt werden. 21 Het jeugdstrafrecht bleef daarmee gelden voor jeugdigen van 12 tot 18 jaar. Deze leeftijdsgrenzen zijn onveranderd gebleven en thans neergelegd in artikel 77a t/m c van het Wetboek van Strafrecht. 14 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419. 15 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 420. 16 Bol 1991, p. 15. 17 Commissie Anneveldt 1982, p. 16. 18 Bol 1991, p. 23 19 Kamerstukken II 1989/90, nr. 21 327, nr. 3, p. 5 20 Doek 2001, p. 145. 21 Doek & Vlaardingerbroek 2007, p. 479. 10

Uit deze paragraaf blijkt dat de jeugdige leeftijd fungeert als een strafuitsluitings- of strafverminderingsgrond. De strafrechtelijke ondergrens bepaalt vanaf welke leeftijd de overheid strafrechtelijk mag ingrijpen in de opvoeding die het kind krijgt van de ouders. Het criterium voor deze ondergrens is dat er sprake moet kunnen zijn van schuld of verwijtbaarheid. Door de eeuwen heen is het uitgangspunt gebleven dat de ondergrens bij 12 jaar ligt. De opvattingen over de bovengrens zijn minder eenduidig. De bovengrens van het jeugdstrafrecht bepaalt vanaf welke leeftijd de jeugdige in aanraking komt met het volwassenenstrafrecht en volledig strafrechtelijk aansprakelijk wordt geacht voor het gepleegde feit. Tegelijk bepaalt de bovengrens tot welke leeftijd de jeugdige weliswaar strafrechtelijk aansprakelijk is maar toch nog strafrechtelijke bescherming geniet. Bij de laatste wetswijziging van 1995 heeft de minister het advies van de Commissie Anneveldt om de bovengrens naar 24 jaar op te trekken niet gevolgd maar vastgehouden aan een bovengrens van 18 jaar met afwijkingen naar boven en naar beneden. 1.2 Grondslagen en doeleinden van het jeugd- en volwassenenstrafrecht 1.2.1 De strafdoelen van het volwassenenstrafrecht Het strafrecht kent verschillende doeleinden. De meest bekende doeleinden zijn de vergelding en de generale en speciale preventie. Terwijl vergelding is gericht op het toevoegen van leed om het begane onrecht te bestraffen, zijn de generale en speciale preventie gericht op respectievelijk het afwenden van toekomstig gevaar en het voorkomen van recidive. 22 Weijers stelt dat tussen de strafdoelen vergelding en preventie een principiële spanning lijkt te heersen. Terwijl de vergeldingsgedachte achteruit kijkt en de strafmaat wordt gebaseerd op de mate van schuld, is de preventie toekomstgericht en kent geen maat. Doorgaans is de straf echter zowel gebaseerd op de vergeldingsgedachte als op het belang van de algemene en bijzondere preventie. 23 In het volwassenenstrafrecht vindt de straf haar rechtvaardiging in het feit dat de dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor eigen handelen en hierop aangesproken kan worden. Het uitgangspunt daarbij is dat het handelen het resultaat is 22 Enschedé 2005, p. 12 23 Weijers 2001, p. 195-196 11

van een eigen en onafhankelijke keuze. 24 Een verkeerde keuze maakt dan ook dat de dader een verwijt valt te maken. De rechter zal daarbij kijken naar de ernst van het gepleegde feit en de verwijtbaarheid van de dader en de straf die hij oplegt zal een vorm van symptoombestrijding zijn. Dit betekent dat niet de oorzaak zoals een gebrek in de opvoedingssituatie wordt aangepakt maar de symptomen daarvan die zich uiten in de gepleegde strafbare feiten. Dit laatste vormt dan ook het meest wezenlijke verschil met het jeugdstrafrecht waar de opvoedingssituatie wel degelijk meegenomen wordt in de beoordeling van de strafbaarheid van de jeugdige. 25 1.2.2 De pedagogische grondslag van het jeugdstrafrecht Ofschoon de strafdoelen van het volwassenenstrafrecht ook gelden voor het jeugdstrafrecht ligt de nadruk onmiskenbaar op de speciale preventie. Dit gaat zelfs zover dat als de speciale preventie in strijd komt met de generale preventie en vergelding, de eerste altijd zal prevaleren. Met speciale preventie wordt in het volwassenenstrafrecht gerefereerd aan voorkoming van recidive. Bij jeugdigen moet echter vooral gedacht worden aan verbetering van de opvoedingssituatie. 26 Jongeren zijn nog volop in ontwikkeling en verschillen daardoor van volwassenen. De ontwikkeling van jongeren is in feite onvoltooid. 27 De straf of maatregel is dan ook een pedagogisch middel tot gedragsbeïnvloeding en het achterwege laten daarvan kan in strijd zijn met het opvoedingsbelang. 28 Het jeugdstrafrecht heeft aldus een pedagogische grondslag en onderscheidt zich van het commune strafrecht vanwege deze pedagogische inzet. 29 De pedagogische grondslag heeft tot gevolg dat in het jeugdstrafrecht de beschermingsgedachte een centrale rol speelt. Daarbij heeft de afgelopen decennia wel een verschuiving plaatsgevonden van een paternalistische aanpak naar nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige. De jongere wordt aangesproken op zijn moreel besef dat hij bepaalde waarden en normen heeft geschonden en dat dit hoogst vervelende gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. 30 Het OM hanteert op dit moment als uitgangspunt dat jeugdige delinquenten hun verantwoordelijkheid voor gepleegde delicten inzien en aanvaarden. Sancties en 24 Weijers 2001, p. 196 25 Bartels 1995, p. 13. 26 Bartels 1995, p. 3. 27 Raad voor de Strafrechtstoepassing 2011, p. 17. 28 Bartels 1995, p. 3. 29 Weijers 2001, p. 192. 30 Weijers 2001, p. 194. 12

maatregelen moeten echter gericht zijn op heropvoeding, resocialisatie en het voorkomen van recidive. Bij zorgen over de opvoeding moeten civielrechtelijke maatregelen overwogen worden. 31 In het jeugdstrafprocesrecht komt de beschermingsgedachte allereerst tot uiting in het feit dat jeugdigen berecht worden door een gespecialiseerde kinderrechter die daarbij in het belang van het kind handelt. 32 Deze kinderrechter is in 1921 ingevoerd als alleensprekende rechter en wordt niet alleen geacht juridisch geschoold te zijn maar ook verstand te hebben van pedagogiek. 33 Daarnaast brengt de beschermingsgedachte in het strafprocesrecht met zich mee dat de behandeling van jeugdstrafzaken plaatsvindt achter gesloten deuren, rechtsbijstand verplicht gesteld wordt, de ouders betrokken worden bij de procedure, een onderzoek wordt verricht naar de persoon en levensomstandigheden van de jeugdige verdachte 34 en bij de diverse beslissingsmomenten zoals de voorgeleiding bij de rechtercommissaris steeds weer gekeken wordt naar de ontwikkelingen en perspectieven van de minderjarige. 35 Maar bovenal komt de beschermingsgedachte in het strafprocesrecht tot uiting door het feit dat het overgrote deel van de jeugdstrafzaken buitengerechtelijk wordt afgedaan. 36 Het OM laat zich bij de beslissing over het al dan niet vervolgen leiden door het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en is van mening dat het strafrecht alleen geen oplossing biedt voor de vaak complexe en urgente maatschappelijke problemen die ten grondslag liggen aan de jeugdcriminaliteit. Jeugdcriminaliteit moet meer aan de voorkant worden aangepakt en niet pas in een (te) laat stadium. De gewetensfunctie van jeugdigen is nog niet volledig ontwikkeld en daardoor moeten zij de kans kans krijgen om zich te verbeteren. 37 Deze aanpak sluit aan op bevindingen uit onderzoek die erop wijzen dat er meer valt te verwachten van een pedagogische dan een puur repressieve reactie. 38 Indien het toch tot vervolging komt dan worden al in een vroeg stadium diverse hulpverleningsinstanties ingeschakeld en worden rapportages gevraagd van onder meer de Raad voor de Kinderbescherming. Van groot belang daarbij is dat er een plan 31 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2011A008), p. 3. 32 Bol 1991, p. 9. 33 Bac 1998, p. 177. 34 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 423. 35 Bartels 1995, 9-14. 36 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 245. 37 Aanwijzingen effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2011A008), p. 2. 38 Lipsey 1995, p. 63-78. 13

van aanpak tot stand komt waarin voorstellen worden gedaan hoe de jeugdige zijn leven denkt in te richten op gebied van werk/school, wonen en vrije tijd. 39 De pedagogische grondslag is evenwel sinds 1995 onder druk komen te staan door de behoefte om repressief op te treden tegen jeugdcriminaliteit. Zo heeft de wetswijziging van 1995 tot gevolg gehad dat het merendeel van de opvoedkundige maatregelen uit het oorspronkelijke sanctiepakket van 1905 zijn verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor een aantal bestraffende sancties als de jeugddetentie en de werkstraf. 40 Desondanks blijft de aanpak dadergericht met als doel heropvoeding en terugkeer in de samenleving. 41 Ook de minister van Justitie benadrukte ten tijde van de wetswijziging van 1995 dat de tenuitvoerlegging van het sanctiepakket nog steeds ten dienste staat van (her)opvoeding en resocialisatie van de jeugdige. 42 Dit uitgangspunt is thans neergelegd in artikel 2 van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Met de in 2008 ingevoerde Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) is bovendien weer een belangrijke opvoedkundige maatregel aan het sanctiepakket toegevoegd. Voor het strafprocesrecht betekende de wetswijziging van 1995 dat de centrale rol van de kinderrechter als zittingsrechter, rechter-commissaris en raadkamer 43 is teruggebracht doordat hij niet meer als zittingsrechter mag optreden indien hij als rechter-commissaris het GVO heeft geleid. 44 1.2.3 Verwevenheid tussen het jeugdstrafrecht en het civiele jeugdrecht De beschermingsgedachte is eveneens één van de belangrijkste kenmerken van het civiele jeugdrecht. Dit komt met name tot uiting in kinderbeschermingsmaatregelen als de ondertoezichtstelling, de uithuisplaatsing en de ontheffing uit de ouderlijke macht. De grondslag van de eerste kinderbeschermingsmaatregelen was gelegen in de bescherming van kinderen tegen het opgroeien bij onmachtige, ongeschikte of onwillige ouders. 45 Het minderjarig kind maakt immers deel uit van een opvoedingssituatie en degenen die het gezag over hem uitoefenen kunnen daarvoor verantwoordelijk gesteld worden. Tegenwoordig is die grondslag gelegen in het 39 Bartels 1995, p. 11. 40 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 418-421. 41 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 429-430. 42 Bruning e.a. 2011, p. 14 en Kamerstukken II, 1989/90, 21 327, nr. 3. 43 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419. 44 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 422. 45 Koens 1994, p. 48. 14

bedreigd opgroeien van het kind, wat alleen door middel van een gedwongen kader voorkomen kan worden. 46 De nadruk is daarmee meer te komen liggen op de belangen van het kind: het bedreigd opgroeien staat centraal en niet de ongeschiktheid van de ouders. De huidige strafrechtelijke ondergrens van 12 jaar maakt dat er bij kinderen van jonger dan 12 jaar niet strafrechtelijk gesanctioneerd zal worden maar dat wordt bekeken of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. In het jeugdstrafrecht kan echter zowel civiel- als strafrechtelijk opgetreden worden tegen strafbaar gedrag. Vanaf 18 jaar kan er alleen nog strafrechtelijk opgetreden worden. 47 De strafrechtelijke bovengrens valt immers samen met de in artikel 1:233 BW vastgelegde meerderjarigheidsgrens. Het OM gaat er eveneens vanuit dat indien er zorgen zijn omtrent de opvoeding van de jeugdige er ook civielrechtelijke maatregelen overwogen moeten worden. 48 Deze verwevenheid met het civiele jeugdrecht is een essentieel kenmerk van het jeugdstrafrecht. In de praktijk is dan ook vaak te zien dat een zaak die in beginsel strafrechtelijk van aard is civielrechtelijk verder wordt behandeld indien tijdens het onderzoek blijkt dat er bijvoorbeeld signalen zijn vanuit de thuissituatie die duiden op verwaarlozing of een anderszins onstabiele thuissituatie. 49 Deze verwevenheid van het jeugdstrafrecht met het civiele jeugdrecht maakt duidelijk dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de jeugdige niet losgemaakt kan worden van de opvoedingssituatie. 50 Met de wetswijziging van 1995 is helaas de organisatorische samenhang tussen civiele jeugdzaken en jeugdstrafzaken bij de meeste rechtbanken verdwenen. Omdat Nederland geen aparte jeugdrechtsector kent, kunnen jeugdzaken aangebracht worden bij de sector civiel, straf of kanton. Het blijkt dan vaak dat rechters niet goed zijn geïnformeerd over wat rechters uit een andere sector over het betreffende kind hebben beslist. Kinderrechters ervaren dit zelf als zeer belemmerend en vinden een betere afstemming wenselijk. 51 Uit deze paragraaf blijkt dat het jeugdstrafrecht wezenlijk verschilt van het volwassenenstrafrecht wat betreft strafdoelen en grondslagen. Terwijl in het volwassenenstrafrecht in de straf doorgaans zowel de vergeldingsgedachte als die van de algemene en speciale preventie besloten ligt, is in het jeugdstrafrecht de speciale 46 Bruning 2008, p. 124. 47 Bartels 1995, p. 1-2. 48 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2011A008), p. 3. 49 Bartels 1995, p. 1-2. 50 Bartels 1995, p. 14-15. 51 Vlaardingerbroek 2008, p. 69. 15

preventie de leidende gedachte. Speciale preventie in het jeugdstrafrecht betekent echter niet alleen het voorkomen van recidive maar vooral ook het verbeteren van de opvoedingssituatie. De straf is een pedagogisch middel tot gedragsbeïnvloeding. Sancties en maatregelen zijn dan ook gericht op heropvoeding en resocialisatie. De pedagogische gedachte staat de laatste jaren weliswaar onder druk door de behoefte van de wetgever om jeugdcriminaliteit harder aan te pakken maar is daarvoor niet geweken en wordt nog steeds ten uitvoer gebracht door het preventieve dadergerichte vervolgingsbeleid van het OM. Daarnaast wordt het jeugdstrafrecht gekenmerkt door een grote verwevenheid met het civiele jeugdrecht. In het jeugdstrafrecht kan dan ook zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden tegen strafbaar gedrag. 1.3 De invloed van internationale verdragen en richtlijnen 1.3.1 Het IVRK en de Beijing en Havana Rules Nederland heeft ingevolge artikel 2 IVRK met de ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in 1995 de nationale en internationale verplichting op zich genomen de verdragsrechten te eerbiedigen en te waarborgen voor iedere jeugdige die zich onder de jurisdictie van Nederland bevindt. Het Comité voor de Rechten van het Kind ziet daarbij toe op de naleving van het IVRK. Lidstaten moeten om de 5 jaar een rapport bij het Comité indienen waarin zij aangeven hoe het Verdrag in hun staat wordt toegepast. 52 Op het gebied van het jeugdstrafrecht zijn artikel 37 en 40 IVRK de belangrijkste bepalingen. Artikel 37 IVRK gaat vooral over de rechten bij de vrijheidsbeneming van de jeugdige en artikel 40 geeft normen voor de inrichting van een afzonderlijk kinderstrafrecht. Maar ook de algemene bepalingen van artikel 1 en 3 IVRK zijn van groot belang voor het jeugdstrafrecht. Artikel 1 bepaalt immers dat een ieder die jonger is dan 18 jaar als een kind in de zin van het Verdrag wordt beschouwd terwijl artikel 3 bepaalt dat bij alle maatregelen ten aanzien van kinderen het belang van het kind leidend moet zijn. Uit artikel 3 IVRK blijkt derhalve dat het IVRK niet alleen een aantal juridische normen bevat, maar dat het ook een duidelijke pedagogische boodschap afgeeft. 53 52 Ruijtenberg 2003, p. 1. 53 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 5. 16

Uit de preambule van het IVRK blijkt dat de bepalingen van het IVRK in grote mate zijn geïnspireerd door de Beijing Rules. 54 De Beijing Rules zijn een richtlijn die in 1985 door de Verenigde Naties is aangenomen. 55 Hoewel de Beijing Rules geen bindende werking hebben, zijn de VN-lidstaten opgeroepen de regels zo snel mogelijk in hun nationale recht op te nemen. 56 Volgens Mijnarends brengt een verdragsconforme jeugdstrafrechtpleging met zich mee dat de minderjarige zich kan beroepen op bepalingen uit de Beijing Rules voor zover deze zijn opgenomen in artikel 37 of 40 IVRK. 57 Meuwese, Blaak en Kaandorp zijn van mening dat de VNrichtlijn goed gebruikt kan worden om artikel 37 en 40 IVRK te interpreteren. 58 De Beijing Rules zijn vooral van belang voor de interpretatie van artikel 40 IVRK omdat het minimumnormen geeft voor de inrichting van een jeugdstrafrechtsysteem. Zo benadrukt regel 11 van de Beijing Rules het belang van de buitengerechtelijke afdoening en geeft regel 22 aan dat het personeel in het jeugdstrafrecht vakbekwaam moet zijn en regelmatig bijgeschoold moet worden. 59 De Havana Rules zijn later dan het IVRK tot stand gekomen en vormen een uitwerking daarvan. 60 De Havana Rules geven minimumnormen met betrekking tot de rechten van jeugdigen tijdens detentie. De belangrijkste regel is dat vrijheidsberoving ultimum remedium is en zo kort mogelijk moet worden toegepast. Verder is van belang dat jeugdigen gescheiden worden gehouden van volwassenen tenzij zij tot dezelfde familie behoren. 61 Evenals de Beijing Rules hebben ze een niet-bindende werking maar zijn de lidstaten wel opgeroepen om de richtlijnen in hun nationale wetgeving te verwerken. Meuwese, Blaak en Kaandorp zijn van mening dat de Havana Rules goed gebruikt kunnen worden bij de interpretatie van artikel 37 en 40 IVRK. 62 In de volgende subparagrafen zal bekeken worden in hoeverre Nederland voldoet aan de voorwaarden van artikel 37 en artikel 40 lid 3 IVRK in samenhang met de Beijing en Havana Rules en dan met name wat betreft de leeftijdsgrenzen. 54 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 521. 55 Mijnarends 2008, p. 85-86. 56 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 521. 57 Mijnarends 1999, p. 83. 58 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 521. 59 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 518-520 en Beijing Rules 1985, regel 11 en 22. 60 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 522. 61 Mijnarends 2008, p. 88 en Havana Rules 1990, regel 29. 62 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 528. 17

1.3.2 Artikel 40 IVRK: afzonderlijk jeugdstrafrecht Artikel 40 lid 1 en lid 3 IVRK luiden: 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en van de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. 3. De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit en, in het bijzonder: a. de vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan; b. de invoering wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelswijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd. Artikel 40 lid 1 juncto lid 3 IVRK roept staten op speciale wetten, procedures, autoriteiten en instellingen te creëren met betrekking tot de vervolging en berechting van kinderen. Dit zou onder meer kunnen betekenen dat er aparte jeugdrechtbanken ingesteld worden en gewerkt wordt met gespecialiseerde kinderrechters, jeuggdofficieren en jeugdadvocaten. Daarbij geldt dat het jeugdstrafrecht geen afgeleide mag zijn van het volwassenenstrafrecht. 63 Wetten en procedures In Nederland bestaat het materiële jeugdstrafrecht uit een aantal bepalingen die in een afzonderlijke titel zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om artikel 77a e.v. Sr. Naast de hiervoor al besproken bepalingen omtrent de leeftijdsgrenzen, wordt het sanctierecht hierin vastgelegd. In het jeugdsanctierecht wordt onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijkomende straffen (artikel 77g Sr). De hoofdstraffen bestaan uit de jeugddetentie de geldboete en de taakstraf (artikel 77h lid 1). Vervangende jeugddetentie kan ook opgelegd worden in geval van een nietbetaalde geldboete, het niet voldoen aan de voorwaarden van een taakstraf (artikel 77 63 Mijnarends 2001, p. 304. 18

p lid 1 Sr) of aan de voorwaarden van de GBM (artikel 77wc lid 1 Sr). 64 De duur van de jeugddetentie is maximaal 12 maanden voor jeugdigen van 12 tot 16 jaar en 24 maanden voor jeugdigen van 16 tot 18 jaar (artikel 77i lid 1 sub a Sr) en kan ook (deels) voorwaardelijk opgelegd worden (artikel 77x Sr). De bijkomende straffen zijn de verbeurdverklaring en de ontzegging van de rijbevoegdheid (artikel 77h lid 3 Sr). Terwijl de straf deels gericht is op leedtoevoeging zijn de maatregelen gericht op gedragsbeïnvloeding en staat aldus de pedagogisch aanpak meer centraal. 65 De voor het jeugdstrafrecht specifieke maatregelen zijn de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) en de GBM (Gedragsbeïnvloedende Maatregel). Daarnaast zijn er nog een aantal maatregelen die gelijk zijn aan die in het volwassenenstrafrecht zoals de onttrekking aan het verkeer en de schadevergoeding (artikel 77h lid 4 Sr). De PIJ-maatregel is een behandelmaatregel die in beginsel tenuitvoergelegd wordt in een justitiële jeugdinrichting (artikel 77s lid 5 Sr). Het verblijf in een justitiële jeugdinrichting is gericht op terugkeer in de samenleving. 66 De PIJ-maatregel staat in het kader van de opvoeding, zorg en behandeling van de jeugdige en mag alleen worden opgelegd bij feiten waar voorlopige hechtenis op staat, de veiligheid van anderen en een gunstige ontwikkeling van de jeugdige dit vereisen (artikel 77s lid 1 Sr). De PIJ-maatregel kan ook worden opgelegd indien de rechter de verdachte niet strafbaar acht vanwege ontoerekeningsvatbaarheid. De PIJ-maatregel heeft een onvoorwaardelijk karakter en wordt in beginsel opgelegd voor de duur van twee jaar (artikel 77 lid 6 Sr) maar kan onder bepaalde omstandigheden verlengd worden tot vier jaar of zes jaar (artikel 77t Sr). 67 De in 2008 ingevoerde GBM is de nieuwste maatregel in het jeugdsanctiepakket. De maatregel is vastgelegd in artikel 77w tot en met 77wd Sr en nader uitgewerkt in het Besluit Gedragsbeïnvloeding jeugdigen. De GBM kan alleen opgelegd worden indien het gaat om een ernstig feit of als er sprake is van recidive en moet in het belang zijn van een gunstige ontwikkeling van de verdachte (artikel 77w lid 1 Sr). De maatregel is ontwikkeld om de jeugdige een behandeling te bieden die niet met vrijheidsbeneming gepaard gaat. 68 De GBM bestaat uit één of meer gedragsinterventies die (voorlopig) erkend moeten zijn door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De beoogde doelgroep zijn veelplegers en harde kern jongeren voor wie een repressieve sanctie als de 64 Bruning e.a. 2011, p. 32. 65 Bruning e.a. 2011, p. 28. 66 Bruning e.a. 2011, p. 25. 67 Bruning e.a. 2011, p. 23. 68 Bruning e.a. 2011, p. 31. 19

jeugddetentie weinig soelaas zal bieden. Vanwege het sterke preventieve karakter van de maatregel is deze met name gericht op first offenders. 69 Wat betreft het strafprocesrecht gelden voor jeugdigen tussen de 12 en 18 jaar in beginsel ook alle bepalingen van het Wetboek van Strafvordering waarbij in een afzonderlijke titel een aantal bijzondere bepalingen voor jeugdigen zijn vastgelegd (artikel 486 e.v. Sv). De meest opvallende bijzondere bepalingen zijn de behandeling achter gesloten deuren (artikel 495b Sv), de ambtshalve toevoeging van een raadsman (artikel 489 Sv), de verplichting van de officier van justitie om een advies te vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de persoon van de verdachte en diens levensomstandigheden (artikel 494 Sv), de verschijningsplicht van de jeugdige verdachte en de aanwezigheid van de ouders bij de zitting (artikel 496 Sv). Het lijkt er derhalve in beginsel op dat Nederland voldoet aan de voorwaarde van aparte wetten en procedures. Het procesrecht kent een aantal bepalingen waarmee het pedagogisch karakter van jeugdstrafrecht wordt gewaarborgd. Het materiële jeugdstrafrecht bestaat echter voornamelijk uit sancties die een afgeleide zijn van de sancties in het volwassenenstrafrecht. Hoewel de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie gericht is op heropvoeding en resocialisatie, heeft de jeugddetentie ook een sterk bestraffend karakter. 70 Er blijven slechts twee maatregelen over waarin het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht duidelijk herkenbaar is. De PIJmaatregel en de GBM kunnen echter alleen onder bepaalde omstandigheden opgelegd worden. Zoals uit paragraaf 2 van dit hoofdstuk bleek, is van het oorspronkelijke sanctiepakket van voornamelijk opvoedkundige maatregelen weinig meer overgebleven. Het valt derhalve te betwijfelen of het Nederlandse jeugdstrafrecht niet te veel een afgeleide is geworden van het volwassenenstrafrecht. Autoriteiten en instellingen De belangrijkste autoriteit in het jeugdstrafrecht is onmiskenbaar de kinderrechter. Ook in Nederland is dit volmondig erkend. In artikel 53 van de Wet RO is daartoe het ambt van de kinderrechter vastgelegd. Het artikel bepaalt dat kinderzaken behandeld worden door een kinderrechter die zitting heeft in een enkelvoudige kamer. Er bestaat echter geen specifieke opleiding tot kinderrechter. Meestal doen rechters het 'erbij' en hebben ze alleen een aantal cursussen op gebied van jeugd(straf)procesrecht gevolgd 69 Bruning e.a. 2011, p. 30. 70 Bruning e.a. 2011, p. 26. 20

en zich door middel van zelfstudie vervolgens in de gedragsdeskundige kant van jeugdcriminaliteit verdiept. 71 Of dit voldoende is om aan de normen van het IVRK te voldoen, valt te betwijfelen. Ook momenteel blijkt het nogal aan de kennis van de kinderrechter te schorten. Een van de aanbevelingen in een rapport van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming uit 2010 is dan ook om meer te investeren in de opleiding van kinderrechters. De kinderrechter dient niet alleen kennis te hebben van de ontwikkeling van de jeugdige maar ook van de specifieke juridische mogelijkheden en gedragsinterventies. 72 Er bestaat daarentegen geen specifiek ambt van jeugdofficier. Hoewel in sommige arrondissementen met steeds meer jeugdofficieren wordt gewerkt, is dit niet wettelijk vereist. Dit kan beslist als een leemte in het huidige systeem worden aangemerkt. Zeker met het oog op de steeds grotere rol die de officier van justitie is gaan spelen bij bijvoorbeeld het ontwikkelen van speciale schorsingsvoorwaarden is het van belang dat externe partijen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering met een deskundige officier in overleg kunnen treden. 73 Uit onderzoek blijkt echter dat die deskundigheid te wensen over laat. 74 Ook de specialisatie jeugdadvocaat bestaat niet in die zin dat er geen opleiding tot jeugdadvocaat is. De meeste jeugdstrafrechtadvocaten zijn specialisten omdat ze zich in het jeugdstrafrecht hebben verdiept en jeugdzaken zijn gaan behandelen. Maar in principe mag iedere advocaat een jeugdzaak behandelen. 75 Gezien de hiervoor reeds besproken wezenlijke verschillen met het volwassenenstrafrecht kan dit beslist als een mankement in de jeugdstrafrechtpleging worden beschouwd. Het nog niet in werking getreden protocol Toevoegen advocaten in jeugdzaken zou hier verbetering in kunnen brengen omdat het voorwaarden stelt aan advocaten om door de rechtbank te kunnen worden toegevoegd in jeugdzaken. 76 Daarnaast kent Nederland - zoals uit de vorige paragraaf is gebleken - geen aparte jeugdsector. De zaak wordt in beginsel ingevolge artikel 495 Sv door de kinderrechter als alleensprekende rechter berecht. Behandeling door een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter voorzitter is - gebeurt alleen als naar het oordeel van de officier van justitie de ingewikkeldheid van de zaak zich daarvoor leent of als de 71 Bac 1998, p. 84. 72 Sozio-SPH-website 73 Bac 2000, p. 40. 74 Raad voor de Stafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2011, p. 36. 75 Ruijsendaal 2002, p. 74. 76 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2011, p. 37. 21

verwachting bestaat dat een PIJ-maatregel of een detentie van meer dan 6 maanden zal worden opgelegd. Ook de alleensprekende rechter kan ingevolge artikel 499 juncto artikel 377 Sv de zaak doorverwijzen naar de meervoudige kamer als hij dat nodig vindt. 77 Hier lijken geen wettelijke criteria aan ten grondslag te liggen. Alleen als een PIJ-maatregel is geïndiceerd is de kinderrechter verplicht de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen. De alleensprekende kinderrechter heeft derhalve de bevoegdheid om vrijheidstraffen tot 6 maanden op te leggen en heeft een ruime discretionaire bevoegdheid bij het doorverwijzen naar een meervoudige kamer. Geconcludeerd kan worden dat nog niet voldoende gevolg gegeven wordt aan de oproep in artikel 40 lid 3 IVRK juncto artikel 22 Beijing Rules om voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit een speciaal daartoe getraind en opgeleid justitiepersoneel voor jeugdzaken in te zetten en dit personeel regelmatig bij te scholen op het gebied van het jeugdrecht. 78 Buitengerechtelijke afdoening Artikel 40 lid 1 juncto lid 3 sub b IVRK roepen staten op ervoor te zorgen dat jeugdigen zo veel mogelijk buiten het rechterlijk circuit gehouden moeten worden. Het doel van deze bepaling is dat jeugdigen niet onnodig worden gestigmatiseerd en zo snel mogelijk in de maatschappij kunnen reïntegreren. Het nemen van gerechtelijke stappen tegen jeugdige verdachten moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Deze manier van afdoening wordt ook wel omschreven als diversie ofwel het afdoen van zaken in een vroeg stadium van opsporing en vervolging. 79 Het Nederlandse jeugdstrafrecht kent een goed ontwikkeld systeem van buitengerechtelijke afdoening. De belangrijkste buitengerechtelijke afdoeningen zijn de transactie, het voorwaardelijke sepot en HALT. 80 HALT is een vorm van politiesepot en staat voor HetALTernatief dat ontstaan is uit een experiment in Rotterdam om jeugdige vandalen via een HALT-bureau de aangerichte schade te laten herstellen. 81 Deze wijze van afdoening is thans geregeld in artikel 77e Sr. Ongeveer 40 tot 45% van de zaken wordt door de politie onder verantwoordelijkheid van het OM door een waarschuwing of een HALT-verwijzing afgedaan. 82 Indien de zaak niet voor een 77 De Jonge & Van der Linden 2007, p. 15. 78 Bac 2000, p. 40. 79 General Comment 10, 2007, p. 8. 80 Bartels 1995, p. 34. 81 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 450. 82 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 446. 22

HALT-afdoening in aanmerking komt, wordt deze doorgestuurd naar het OM. Deze zaken worden besproken in het Justitieel Casusoverleg (JCO) bestaande uit vertegenwoordigers van de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, het OM en Bureau Jeugdzorg. 83 Van deze zaken doet het OM het merendeel (ongeveer 75%) af met een transactie of een sepot. 84 Het overgrote deel van de jeugdstrafzaken wordt derhalve afgedaan zonder dat vervolging plaatsvindt. Hoewel de buitengerechtelijke afdoening geheel in overeenstemming lijkt te zijn met het IVRK is het wel de vraag in hoeverre dit stand houdt naarmate de transactie en het voorwaardelijk sepot steeds meer vervangen zullen worden door de strafbeschikking. De strafbeschikking is immers een daad van vervolging én bestraffing. 85 Dit betekent dat in de gevallen waarin voorheen middels de transactie en het sepot geprobeerd werd de jeugdige buiten het strafrechterlijk circuit te houden, de jeugdige delinquent een veroordeling boven het hoofd hangt. 86 Hiertegen kan hij weliswaar in verzet gaan bij de rechter 87 maar het uitgangspunt dat de jeugdige buiten het strafrechtelijk circuit moet worden gehouden, lijkt hiermee geheel verlaten te zijn. De gedachte achter de OM-afdoening is het ontlasten van de rechterlijke macht 88 maar de gevolgen hiervan lijken zeer beslist niet in overeenstemming te zijn met het IVRK. Minimumleeftijdsgrens Artikel 40 lid 3 sub a IVRK bepaalt dat staten een minimumleeftijdsgrens moeten instellen voor toepassing van het strafrecht. Het noemt daarbij geen specifieke leeftijd. Het Comité voor de Rechten van het Kind (CRC) heeft uit de periodieke rapportages van staten geconcludeerd dat onder de lidstaten grote verschillen zijn wat betreft het hanteren van een minimumgrens van strafrechtelijke aansprakelijkheid. 89 Het Comité vindt de leeftijd van 12 jaar de absolute ondergrens en dringt er bij staten op aan dat zij hun minimumleeftijd naar deze ondergrens optrekken, waarna ze verder aangemoedigd worden om de minimumleeftijd te verhogen naar 14 tot 16 jaar. Het Comité stelt ondubbelzinnig dat een hogere minimumleeftijd van 14 of 16 jaar immers geheel bijdraagt aan een jeugdstrafrecht conform artikel 40 lid 3 sub b van het 83 Aanwijzingen effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, p. 10. 84 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 446. 85 Kamerstukken II 2004/05, 29849, nr. 3, p. 1 86 Aanwijzingen effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, p. 11 87 Aanwijzing OM-afdoening, p. 125 88 Kamerstukken II 2004/05, nr. 29849, nr. 3, p. 3 89 Ruijtenberg 2003, p.1 23

IVRK. 90 Zoals in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk bleek, hanteert Nederland een minimumleeftijd van 12 jaar en voldoet daarmee aan de minimale ondergrens van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat kinderen onder de 12 jaar niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Voor hen is de Aanpak 12-min ontwikkeld die in 2010 gefaseerd is ingevoerd. 91 Deze aanpak houdt in dat de politie kinderen onder de 12 jaar die delicten plegen melden bij Bureau Jeugdzorg, die de melding vervolgens beoordeelt en nagaat of het delictgedrag het gevolg is van achterliggende (gezins)problemen. Zo nodig wordt zorg en hulp verleend aan deze kinderen. 92 Ook kunnen zij te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. 1.3.3 Artikel 37 IVRK: humane jeugddetentie Artikel 37 IVRK luidt: De Staten die partij zijn waarborgen dat: a. geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan 18 jaar. b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur; c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat er rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dit beroep. Artikel 37 IVRK geeft waarborgen tegen een onmenselijke behandeling of bestraffing. Artikel 37 sub b IVRK bepaalt dat detentie van kinderen ultimum remedium is en zo kort mogelijk moet duren. Hoewel de jeugddetentie als hoofdstraf 90 CRC/C/GC/10, 25 april 2007, p. 10-12 91 aanpak12-min-website 92 Rijksoverheid-website 24

wordt aangemerkt in het Wetboek van Strafrecht wordt de jeugddetentie in de praktijk als ultimum remedium beschouwd. Daarbij wordt uitgegaan van het door het OM gehanteerde principe van taakstraf, tenzij... 93 Wat betreft de duur van de jeugddetentie heeft de Nederlandse wetgever zich met de wetswijziging van 1995 weinig aangetrokken van artikel 37 sub b IVRK door zonder nadere motivering de maximale duur van de jeugddetentie te verhogen van 6 naar 12 maanden voor jeugdigen onder de 16 jaar en van 12 naar 24 maanden voor jeugdigen van 16 tot 18 jaar. 94 De recent aangekondigde plannen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om de maximumduur van de jeugddetentie nog verder op te hogen naar 4 jaar 95 doet hier een behoorlijke schep bovenop en is derhalve evident in strijd met artikel 37 sub b IVRK. Artikel 37 sub c IVRK bepaalt dat een kind dat van zijn vrijheid is beroofd gescheiden geplaatst wordt van volwassenen. Samenplaatsing is alleen toegestaan indien dit in het belang van het kind is. Een kind zal daarom wel bij volwassen familieleden geplaatst kunnen worden. Nederland heeft echter bij de toetreding tot het Verdrag een voorbehoud gemaakt op artikel 37 sub c IVRK. The Kingdom of the Netherlands accepts the provisions of article 37 (c) of the Convention with the reservation that these provisions shall not prevent the application of adult penal law to children of sixteen years and older, provided that certain criteria laid down by law have been met. De voornaamste reden die hieraan ten grondslag heeft gelegen is dat als gevolg van de mogelijkheid om het volwassenenstrafrecht toe te passen op jeugdigen van 16 tot 18 jaar deze jeugdigen geplaatst worden in penitentiaire inrichtingen voor volwassenen. 96 Dit zou uiteraard in strijd zijn geweest met artikel 37 sub c IVRK. Het maken van een voorbehoud houdt in dat de rechtsgevolgen van de bepaling waar het voorbehoud betrekking op heeft voor de verdragspartij die het voorbehoud maakt niet gelden. 97 Het voorbehoud dat Nederland op artikel 37 sub c IVRK heeft gemaakt brengt dan ook met zich mee dat het toepassen van het volwassenenstrafrecht op kinderen van 16 tot 18 jaar waardoor zij in gewone gevangenissen geplaatst worden niet in strijd is met artikel 37 sub c IVRK. 98 Bij dit voorbehoud zijn echter een aantal kanttekening te maken. 93 Richtlijn voor Strafvordering Jeugd (2010R012), p. 2. 94 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 422. 95 Kamerstukken II 2010/11, 28741, nr. 17, p. 7. 96 Doek 2001, p. 146. 97 Nollkameper 2007, p. 202. 98 United Nations-website 25