Talentontwikkeling in de filmsector - een internationaal perspectief -



Vergelijkbare documenten
6. Film en televisie. 6.1 Nederlands Filmfonds

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Creative Europe Programma en Europe For Citizens Calls en deadlines 2014

C L Ii tj R RAA. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap T.a.v. mevrouw dr. M. Bussemaker Postbus Kenmerk: Fi1m2015.

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

MONITOR ECONOMISCHE EFFECTEN VAN DE STIMULERINGSMAATREGEL FILMPRODUCTIE IN NEDERLAND. Juli 2014 December 2017

Beleidsplan Tellus Film Fundering

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

European Festivals Association

VAF/MEDIAFONDS. Dit overzicht vervangt niet het integrale reglement!

VAF/FILMFONDS: DEELREGLEMENT TALENTONTWIKKELING

#BeActive Reglement ondersteuning clubs in het kader van Europese uitwisseling

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Deelregeling #NieuweStukken Fonds Podiumkunsten

Audiovisuele Mediacademie

ENTANGLE - Nieuwsbrief

Creatief Europa. programma

BIJLAGEN. bij. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Tarief voor de doorgifte via de kabel van prestaties van uitvoerende kunstenaars verschuldigd door de kabelmaatschappijen... Tarieffiche

VANDAAG IN VLAANDEREN INDUSTRIEËN CREATIEVE MAPPING EN BEDRIJFSECONOMISCHE ANALYSE

Klaartje Bult Creative Europe Desk NL Europadag 17 december 2013, Pakhuis de Zwijger

HERWAARDEER AMBACHT, KOM TOT GROEI

1. Inleiding. 2. Functioneren en activiteiten. 3. Terugblik

Tweede Kamer der Staten Generaal - Woordvoerders voor Cultuur en Media

Talentontwikkeling in de Nederlandse film en televisie-industrie. productie: Sevilla

nr. 699 van MIRANDA VAN EETVELDE datum: 12 september 2016 aan PHILIPPE MUYTERS VDAB - Jobbeurzen

Experimenteel reglement: Innovatieve partnerprojecten

Europese vergelijking systemen van volwasseneneducatie en aanpak laaggeletterdheid

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Kunstendecreet. decreet ondersteuning professionele. kunsten Vlaamse Gemeenschap

Stages in Europa. Erasmus+ Traineeship voor afgestudeerden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De kunst van samen vernieuwen

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG.. Datum 23 oktober 2014 Betreft uitwerking brief talentontwikkeling

Ordina ICT Talent Development. Zijn uw ICT medewerkers klaar voor de toekomst?

1. Hoeveel bedroeg het budget van Screen Flanders de voorbije vijf jaar. 2. Hoeveel projecten/films konden met dit budget ge(co)financierd worden?

1. De Vereniging - in - Context- Scan Wijk-enquête De Issue-scan en Stakeholder-Krachtenanalyse Talentontwikkeling...

Samenwerkingsovereenkomst. tussen. het Nederlands Fonds voor de Film en het Vlaams Audiovisueel Fonds vzw. m.b.t. Nederlands-Vlaamse coproducties

MEDIA-steun voor de ontwikkeling van Video Games

De wijzigingen ten opzichte van de originele versie (doc. 5799/00) staan vetgedrukt, terwijl weggelaten passages met vierkante haken zijn aangegeven.

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Verbeteren van de slechte schoolresultaten voor wiskunde en wetenschap blijft uitdaging voor Europa

Benodigde capaciteit, middelen, faciliteiten en infrastructuur

Nederlandse samenvatting

Eenzaamheid is de situatie waarin sprake is van een pijnlijk gemis aan contacten of gebrek aan kwaliteit van contacten.

9146/16 dui/sv 1 DG E - 1C

Arne van Vliet, Creative Europe Desk NL.

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

VAF SUMMER SCHOOL EEN CRASH COURSE IN FILM MANAGEMENT

Tarieven Europa: staffel 1

Het gaf mij veel energie om een eigen evenement te organiseren.

Verdrag van de Raad van Europa inzake cinematografische coproductie (herzien); Rotterdam, 30 januari Den Haag, 22 mei 2017

Van de canon en de mug Over de niet-bezoeker van cultuur. Prof.dr. Koen van Eijck, prof.dr. Evert Bisschop Boele Ministerie OCW,

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678

Europese feestdagen 2019

Werken in de culturele sector. 11 maart 2013 Info-avond KU Leuven

VAF SUMMER SCHOOL EEN CRASH COURSE IN FILM MANAGEMENT

NEDERLANDSE PARTICIPATIE AAN HET MEDIA PROGRAMMA

ENQUÊTE OVER DIVERSITEIT OP HET WERK EN ANTIDISCRIMINAT

VR DOC.0432/1

Europese feestdagen 2018

ICT als aanjager van de onderwijstransformatie

Iedereen doet mee Geleerde lessen

ONDERNEMERSCHAP. e-pathways CPD Handboek. Handboek nr. in serie

TALENTPUNT. Een Development Program speciaal voor HR professionals

Geachte Tweede Kamer commissieleden voor cultuur,

Antwoorden Aardrijkskunde Antwoorden Discovery par. 1

De arbeidsmarktintegratie van personen met een handicap in Europa. Barbara Vandeweghe IDEA Consult 12 december 2011

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

CIV SMART TECHNOLOGY

1 jaar UvA Job board

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

REGLEMENT INNOVATIEVE PARTNERPROJECTEN

PORTA CREATIO. Handleiding

CULTUUR IN BEELD Heeft u de app Cultuur in Beeld 2016 al gedownload?

d. Steun bij de afwerking (enkel als het werk geen steun kreeg bij de productie en als het draaien beëindigd is): - Voor een lange film - Voor een

Raad voor cultuur Raad voor cultuur Raad voor cultuur

Scorebord van de interne markt

Inhoudsopgave. Bladzijde 4/5 Bladzijde 4 Bladzijde 4 Bladzijde 5

Arbeidsmarkt allochtonen

The next Erasmus+ Lem van Eupen Director Nationaal Agentschap Erasmus+ 7 december 2017

Plan van aanpak Het plan van aanpak voor dit project bestaat uit drie fasen:

Andrea Posthuma, Creative Europe Desk NL 17 december 2013, Europa Dag 2013

ERASMUS+ STRATEGISCHE SAMENWERKING TUSSEN SCHOLEN SCHOOL EXCHANGE PARTNERSHIPS

Europese feestdagen 2017

De student kan vanuit een eigen idee en artistieke visie een concept ontwikkelen voor een ontwerp en dat concept tot realisatie brengen.

Talentontwikkeling in de Nederlandse AV-sector

De haperende groeimotor van het Nederlands kleinbedrijf

VAF/MEDIAFONDS: DEELREGLEMENT TALENTONTWIKKELING

FiT. Mastering Financiality. In tien maanden tijd je circle of influence vergroten

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Nieuwe beheersovereenkomsten en meer. 7 februari 2018

Exportmonitor Het noordelijke bedrijfsleven wordt steeds internationaler

knkpublishing Microsoft Dynamics De flexibele, innovatieve uitgeverijsoftware Nieuwe kansen in een veranderende media wereld

Om de achtergrondkleur te veranderen: NFF EXTENDED

Platformtaak volgens gemeente

TAMTOM TALENTNAVIGATIE

pilootprojecten (deel 1) Oost-Vlaanderen

Raadpleging van betrokken partijen bij het ontwikkelen van beleid voor kleine ondernemingen op nationaal en regionaal niveau

Transcriptie:

Talentontwikkeling in de filmsector - een internationaal perspectief - Binger Filmlab in samenwerking met Stichting Filmonderzoek Creative Europe Desk NL DutchCulture Nederland Juni 2015

2

Inhoudsopgave 1 Opdracht... 5 2 Aanpak en afbakening... 5 3 Data en onderzoek... 6 3.1 Inleiding... 6 3.2 Het begrip - talentontwikkeling... 7 3.3 Vraag en aanbod... 8 3.4 Korte en low budget films... 10 3.5 Festivals en netwerken... 11 4 Focuslanden en best practices... 11 4.1 Inleiding... 11 4.2 Scandinavië... 12 4.2.1 Denemarken... 12 4.2.2 Noorwegen... 13 4.2.3 Zweden... 14 4.3 Duitsland... 15 4.4 België... 16 4.4.1 Wallonië... 16 4.4.2 Vlaanderen... 17 5 Creative Europe MEDIA een kwaliteitskeurmerk... 19 5.1 Inleiding... 19 5.2 MEDIA Training... 19 5.3 Selectie en budget... 19 5.4 Inhoud en focus... 21 5.5 Nederlandse deelname... 22 5.6 Impact... 22 5.7 Evaluatie... 23 6 Trends en issues... 25 7 Samenvatting en conclusie... 29 7.1 Scope... 29 7.2 Filminfrastructuur en talentontwikkeling... 29 7.3 Starter versus bewezen talent... 30 7.4 Trainingen met en zonder projecten... 30 7.5 Kwaliteit en innovatie... 32 3

Tabellen: 1. Succesfactoren en struikelblokken talentontwikkeling 2. Kenmerken DFI Film Workshop 3. Kenmerken New Danish Screen 4. Ateliers in Vlaanderen 5. Selectie MEDIA Subprogramma Training 6. Internationale trends en issues rond talentontwikkeling en training (2014) Grafiek: 1: Verdeling MEDIA Subprogamma training in categorieën, waardeketen en genres Bijlagen: 1. Gesprekspartners 2. Globale dataverzameling 3. Deelname NL aan MEDIA 2010 2014 4. MEDIA Raamwerk 2015 5. ATC leden 4

1 Opdracht In opdracht van het Ministerie van OCW laat het Nederlands Filmfonds onderzoek doen naar de infrastructuur voor talentontwikkeling in de Nederlandse filmsector. Men wil zich een beeld vormen van de waardering voor het huidige aanbod (inhoud en samenhang); en men wil mogelijke leemtes in kaart brengen. Het Fonds maakt onderscheid tussen talentontwikkeling voor beginnende filmmakers en voor bewezen talent ( mid- career professionals ); en tussen programma s met of zonder filmprojecten. Men wil inzicht krijgen in de huidige mogelijkheden via training on the job en trainingsprogramma s voor talentontwikkeling in de Nederlandse filmsector, als onderdeel van een bredere creatieve industrie (over de grenzen van disciplines heen). 1 Doel is te komen tot een samenhangende en continue professionele training in de beroepspraktijk die bijdraagt aan kwaliteit, innovatie en het concurrentievermogen van de Nederlandse film op internationaal niveau (festivalselectie, verkoop, brede exploitatie via diverse platforms). 2 Onderzoeksbureau DIALOGIC brengt het aanbod van talentontwikkeling in de Nederlandse filmsector in kaart door middel van mapping. Binger Filmlab is gevraagd de internationale context te schetsen. Het gaat daarbij met name om best practices, mogelijkheden in het buitenland voor Nederlandse filmmakers en trends en issues rond talentontwikkeling. Dit internationale perspectief dient een bijdrage te leveren aan het formuleren van aanbevelingen over structurele inbedding van talentontwikkeling in de Nederlandse filmsector. Gedurende de onderzoeksfase is de Nederlandse mapping en inventarisatie van de internationale context niet onderling op elkaar afgestemd. 2 Aanpak en afbakening In opdracht van het Fonds is dit internationale onderzoek uitgevoerd door middel van secundair bronnenonderzoek ( deskresearch ). Waar nodig, is een beperkt aantal internationale collega s gevraagd een toelichting te geven (Bijlage 1). Door de omvang van het onderwerp en het zeer grote aantal internationale trainingen, is afgezien van een kwantitatieve analyse. Er is geen alles omvattende database aangelegd. Wel is een grote hoeveelheid gegevens, m.n. rapportages, artikelen en links naar websites, bijeengebracht door Stichting Filmonderzoek (Bijlage 2). Dit levert een globale internationale dataverzameling op, naast meer specifieke gegevens over door het Fonds aangewezen focusgebieden: Scandinavië, Duitsland en België. In deze focusgebieden richtte het onderzoek zich met name op het identificeren van best practices ter vergelijking met het Nederlandse aanbod. Het Fonds vroeg om een kwalitatieve analyse van aanbod in Europa en voor zover relevant de rest van de wereld. Om tot een afbakening te komen, is gefocust op het Creative Europe MEDIA programma, dat onder meer training en netwerken op international niveau ondersteunt. 3 MEDIA s trainingsprogramma is een aanvulling op het nationale aanbod. Met behulp van Creative Europe Desk NL zijn data verzameld over deelname van Nederlandse professionals over de afgelopen vijf jaar (Bijlage 3). Daarnaast zijn gegevens geanalyseerd over de opbouw en reikwijdte van het huidige MEDIA programma (Bijlage 4). Dit geeft een beeld van inhoud en samenhang ter vergelijking met Nederlands aanbod. Tot besluit worden internationale trends en issues samengevat, die zijn geïnventariseerd door de Audiovisual Training Coalition. ATC is een pan- Europese instelling, die de zich o.m richt op internationaal onderzoek en beleidsontwikkeling rond training en talentontwikkeling. 4 Bijlage 5 bevat een lijst met leden van ATC. 1 Briefing Filmfonds, februari 2015. 2 Idem. 3 http://www.creative- europe- media.eu/trainings/courses. 4 ATC werd eind 2006 opgericht als reactie op door MEDIA aangekondigde bezuinigingen op het trainingbudget vanaf 2008. Bijlage 5 bevat een lijst van de leden van ATC. 5

3 Data en onderzoek 3.1 Inleiding Om een beeld te krijgen van talentontwikkeling op internationale schaal, heeft Stichting Filmonderzoek aan de hand van een ruim aantal Engelse zoektermen data verzameld. 5 Er is gezocht via Google, Google Books, Google Scholar (uitgebreid met een universitaire licentie) en op websites van organisaties, die actief zijn op het gebied van talentontwikkeling (festivals, fondsen, etc.), of zich daar specifiek op richten, zoals Creative Europe MEDIA en ATC. Bijlage 2 bevat de lijst rapporten, papers en weblinks, die zijn gecategoriseerd op land en type aanbieder. De rapporten en papers zijn over het algemeen niet ouder dan 5 jaar en zijn chronologisch gerangschikt. De data tonen in ieder geval aan dat er internationaal een overweldigende hoeveelheid activiteiten wordt ontwikkeld, gericht op talentontwikkeling in de filmsector als onderdeel van de creatieve industrie. Kort samengevat, constateert Stichting Filmonderzoek: Breed en divers aanbod. Het internationale aanbod aan talentontwikkeling voor professionele filmmakers is zeer breed en divers. De dataverzameling geeft hier een goed beeld van. Talentontwikkeling kent internationaal vele verschillende verschijningsvormen (seminars, workshops, trainingen met of zonder project, meeloopstages, handboeken, etc.), van verschillende intensiteit (van meerdere jaren tot één dag), voor verschillende doelgroepen (beginners en gevorderden), van verschillende typen aanbieders (overheidsinstellingen tot particulieren), voor verschillende fases in carrière en productieproces, en met verschillende uitgangspunten. Overlap en samenhang met de creatieve industrie. De filmindustrie is niet los te zien van de audiovisuele industrie, en in een groter verband, niet van de creatieve industrie. Trainingen zijn niet altijd slechts gericht op één discipline, maar veelal ook op meerdere grensoverstijgende disciplines binnen de creatieve industrie. De onderlinge samenhang en overlap tussen deze industrieën bemoeilijkt het trekken van grenzen in de dataverzameling, maar is op zichzelf een interessante indicatie van de complexiteit van talentontwikkeling voor professionele filmmakers. Veelheid aan aanbieders. In veel landen wordt talentontwikkeling van professionele filmmakers georganiseerd en / of ondersteund door overheidsinstellingen (ministeries, fondsen en instituten) naast een ruim aanbod van particuliere en onafhankelijke partijen. Opvallend is dat de meeste programma s en projecten een samenwerking zijn tussen publieke en particuliere partijen, waarbij vaak ook het bedrijfsleven en de filmindustrie zijn betrokken. Regionaal aanbod. Er bestaan verschillen in de intensiteit waarmee nationale overheidsinstellingen optreden; zo worden bijvoorbeeld in Duitsland projecten en programma s vooral op regionaal niveau aangeboden en vrijwel niet (meer) op nationaal niveau. Ook in Engeland is er een ruim aanbod op regionaal niveau en zijn bepaalde steden actief in het stimuleren van de creativiteit van filmmakers uit die regio, maar ook daarbuiten. 5 Vertaling van zoektermen en - resultaten in andere talen dan Engels viel buiten de scope van het onderzoek. 6

3.2 Het begrip - talentontwikkeling Het Fonds omschrijft talent als: - Nieuwe makers die recent zijn afgestudeerd aan een kunst- of filmacademie dan wel in eigen beheer hun eerste film hebben gemaakt, die als talentvol kunnen worden bestempeld en/of hiervoor (inter)nationale waardering hebben gekregen, of kunstenaars die in andere disciplines actief zijn en starten in de filmsector. - Bewezen talent (mid career) met behoefte aan verdieping van hun vakgebied, kennis en kunde op nieuwe deelterreinen en/of peer review. 6 Talent en creativiteit liggen dicht bij elkaar en zijn cruciaal voor kwaliteit en artistiek succes. Naast projectfinanciering, worden ze ook gezien als belangrijkste randvoorwaarden voor economisch succes in de creatieve industrie. 7 In beleidsstukken wordt vooral een verband gelegd tussen snelle technologische (digitale) ontwikkelingen en de noodzaak om creatief talent en vaardigheden te ondersteunen en te ontwikkelen. Talentontwikkeling wordt gezien als een middel om toenemende concurrentie binnen de internationale creatieve industrie het hoofd te kunnen bieden. Om die reden geeft de Schotse regering bijvoorbeeld prioriteit aan talentontwikkeling als strategie om de nationale creatieve industrie te versterken. Kelly en Champion (april 2015) constateren dat creativiteit academisch vaker of beter is onderzocht dan het fenomeen talent, dat veel lastiger valt te definiëren. Talent wordt vooral gezien als een aangeboren of natuurlijke eigenschap om - onder de juiste omstandigheden - uitzonderlijk en succesvol te presteren. In beleid wordt dit vertaald naar doelbewust, continu trainen van vaardigheden ( skills ); en naar het creëren van kansen en mogelijkheden om op hoog niveau succes te bereiken. In het Schotse onderzoek van Kelly en Champion wordt opgemerkt dat talent in de film- en media- industrie vooral wordt geassocieerd met jong, blank en mannen. Flexibiliteit en potentieel worden over het algemeen hoger gewaardeerd dan vaardigheden, die in de loop der jaren worden ontwikkeld, of opgebouwde praktijk- ervaring. De audiovisuele sector is bovendien typisch een werkomgeving voor jonge mensen, waar de carrière piekt tussen de 32 en 38 jaar. Het is ook een sector met opmerkelijk veel freelancers en een hoge banenmobiliteit. De hoogste salarissen, zowel op het scherm als op het witte doek, worden betaald aan vooral blanke mannen. Etnische minderheden en vrouwen met name in de filmsector blijken onder vertegenwoordigd. Kelly en Champion hebben met knowledge exchange workhops onderzoek gedaan naar talentontwikkeling. Deze werkgroepen bestonden uit een mix van academici en vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk, die op basis van korte visie documenten met elkaar in debat gingen over diverse aspecten van talentontwikkeling (http://shapingscotlandstalent.co.uk). De discussies leverden uiteindelijk niet zozeer conclusies op, maar het begin van een strategische onderzoeksagenda naar talent, carrière ontwikkeling en de noodzaak om kritische massa te creëren in de sector om talent te kunnen onderhouden en verder te ontwikkelen. Er kwam uit naar voren dat de complexe en gevarieerde werkpraktijk binnen de sector zich lastig verhoudt tot simpele beleidsaanbevelingen voor talentontwikkeling. Ook constateerden de onderzoekers een zekere neiging om economisch belang en homogeniteit in de creatieve industrie te overschatten of voor politieke doeleinden te overdrijven. 6 Briefing Filmfonds, februari 2015. 7 Cultural Trends - Shaping screen talent: conceptualising and developing the film and TV workforce in Scotland (Lisa W. Kelly, Katherine Champion, april 2015). 7

De onderzoekers constateren: We argue that greater precision should be used in policy discourse to emphasize the importance of developing particular and discrete craft skills rather than privileging a workforce that is highly flexible and mobile. We also suggest that policy- makers and educators must acknowledge and encourage transparency regarding the precariousness of building a career within the screen industries. 8 3.3 Vraag en aanbod In 2013 is in Vlaanderen uitvoerig onderzoek gedaan naar talentmanagement, i.e. behoeften en prioriteiten bij het aantrekken, ontwikkelen, stimuleren en behouden van (voldoende) talent om een loopbaan uit te bouwen in de (Vlaamse) audiovisuele sector. 9 Talentmanagement overlapt met talentontwikkeling, maar legt de nadruk op professionalisering van bedrijven; het draait om human resource en ontwikkelen van expertise, knowhow en vaardigheden. Het Vlaamse, academische onderzoek omvatte een kwantitatieve analyse, literatuurstudie, internationale vergelijking en terugkoppeling naar de sector. Doel was concrete aanbevelingen te formuleren voor de opzet van de MediAcademie (http://www.mediarte.be/nl). 10 Het is een omvangrijk onderzoek. Een aantal observaties, ook in de opzet ervan, zijn hier relevant: en Diversificatie, internationalisering, fragmentering van het publiek en multimediale aanbodstrategieën kenmerken het digitale medialandschap. In dit landschap is het blijven investeren in kwaliteitsvolle en lokale content een uitdaging en dus prioriteit voor beleid geworden. Dit geldt niet in het minst voor kleine mediamarkten zoals de Vlaamse. Centraal in de hele mediaconstellatie blijft echter de mensen, hun capaciteiten en talent en hoe deze de mediacontent en diensten ten goede komen. Het belang van het creëren van de gunstige voorwaarden daarvoor (vanuit organisaties, opleiding, overheid, koepelorganisaties en fondsen, etc.) is hier cruciaal. Vlaamse initiatieven op het vlak van talentontwikkeling en talentmanagement bestaan, maar zijn vooralsnog vaak beperkt en eerder fragmentarisch. En dat is problematisch wil men jonge mensen motiveren om aan de slag te gaan én mensen die al aan de slag zijn, gemotiveerd en inzetbaar te houden. [ ] Eerder onderzoek uitgevoerd naar de werkomstandigheden van de journalistieke en audiovisuele sector (Segers et al., 2010 11 ) toonde ook de noodzaak aan van geïntegreerde platformen voor talentmanagement en opleiding en het belang van een continu opleidingsaanbod. Permanente vorming werd naar voor geschoven als centraal in het optimaliseren van een carrière in de media. Raats et al. analyseren de audiovisuele sector in relatie tot talentmanagement en talentontwikkeling. Belangrijke algemene sectorkenmerken zijn: Vraag en aanbod binnen de audiovisuele sector zijn slecht op elkaar afgestemd. Consumptie is niet rechtstreeks gerelateerd aan productie(kosten), waardoor het prijsmechanisme slecht werkt. Door de digitalisering - nieuwe platforms en exploitatiemodellen fragmenteert de consumptie van audiovisuele producties en gaan inkomstenmodellen op de helling. Tegelijkertijd ontbreekt een stabiele financiële basis, waardoor producenten terughoudend zijn om te investeren in experimenten en er wordt 8 Kelly en Champion, 27 april 2015. 9 De verzameling van personen en bedrijven die bewegend beeldmateriaal concipiëren, ontwikkelen en produceren en dit verspreiden via een scala aan afzetkanalen ( IDEA Consult & Vlerick Management School (2010). De Vlaamse audiovisuele sector in beeld: een socio- economische profilering. p. 8) 10 Raats, T., Moons, A., Ruelens, S., Islamaj, D. &C. Paulwes (2013). Behoeften- en prioriteitenanalyse talentmanagement in de audiovisuele sector. Een onderzoek in opdracht van MEDIAarte en de administratie Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Brussel: iminds- SMIT, Vrije Universiteit Brussel. 11 Segers, K.; Teugels, M. Resmann, N. & Vercaigne C. (2010). Talentmanagement in pers en audiovisuele sector: levelling the playing field? 8

teruggegrepen op bestaande (succes)formules. De focus ligt op de productiewaarde van het eindproduct; vaste kosten en ontwikkelingskosten worden zo laag mogelijk gehouden. Onder invloed van de digitalisering heeft professionalisering in de creatieve sector sinds de jaren 90 geleid tot de opkomst van talrijke nieuwe kleine bedrijfjes en gespecialiseerde zelfstandigen. De sector is flexibel georganiseerd via projectnetwerken, i.e. korte termijn samenwerking binnen één productie. De audiovisuele sector vormt als geheel een interdependent network van grote, middelgrote en kleine bedrijven, waarbinnen men een evenwicht moeten bewaren tussen vaste basis, noodzakelijke in- huis expertise en het inhuren van freelancers, die over specifieke vaardigheden beschikken. Bedrijven streven naar netwerkstabiliteit en er zijn een groot aantal spelers in een relatief kleine markt. De sector is zeer competitief: de drempel voor instroom is hoog en de concurrentie is groot. Deze sectorkenmerken bepalen de behoefte, vorm en inhoud van talentontwikkeling: Een goede basisopleiding op zichzelf is niet genoeg; opmerken en opgemerkt worden, spelen een cruciale rol in succes en carrière. Talent moet direct inzetbaar zijn; ervaring en sociaal netwerk zijn doorslaggevend. Voor talentontwikkeling betekent dit o.m. dat er een goed evenwicht moet worden gevonden tussen kennis, theorie en praktijkervaring. Trainingen dragen idealiter bij aan het bouwen en onderhouden van netwerken. Er is een hoge kans op periodes zonder werk. Dit vergoot het risico op uitstroom of uitval van talent. Er is binnen bedrijven behoefte aan specialisatie en specifieke vaardigheden. Digitalisering en convergentie van media vergroten de behoefte aan (nieuwe en technische) vaardigheden Training moet zich hierop richten. Talent wordt vaak gezien als een intrinsieke persoonlijke kwaliteit, gericht op specifieke onderdelen van een project. Training in de audiovisuele sector dient niet per se om mensen multi- inzetbaar te maken. Dit betekent ook dat talent beperkt ad hoc inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Talentontwikkeling draait meestal om freelancers, die zelf zorgen voor hun carrière en ontwikkelingspad. Tijd en geld zijn struikelblokken. Training- on- the job verenigt de behoefte aan werkcontinuïteit, ervaring, netwerk en het ontwikkeling van vaardigheden. Echter, door het projectmatige karakter van de sector, de outputgerichtheid en tijdelijke contracten, investeren kleinere bedrijven nauwelijks in continue talentontwikkeling of los van een concrete productie on- the- job training van talent. Het leidt tot kosten en levert op de korte termijn te weinig op. In het Vlaamse onderzoek van Raats et al. is internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar behoeften en prioriteiten rond talentmanagement en - ontwikkeling. Hier ging het vooral om (publieke) omroepen. Het GOC (Nederlandse kenniscentrum voor de creatieve industrie) fungeerde als informatiebron; Engeland werd onderzocht als best practice. Als casussen werden de BBC, Channel4, TV Lab (Nederland) en de VRT s samenwerking met FilmAngel.TV bekeken. Dit leverde een beeld op van succesfactoren en struikelblokken voor initiatieven en organisaties op het gebied talentontwikkeling (Tabel 1). 9

Tabel 1: Succesfactoren en struikelblokken talentontwikkeling 12 Succesfactoren Struikelblokken Conclusie internationale vergelijking cases Sterke merken en een goede reputatie (effectiefst in bereik doelgroep). Samenwerking is cruciaal: hubs gebaseerd op kennisdeling, overleg en partnerships. Toegankelijkheid en laagdrempeligheid. Een sterke financiële basis - onafhankelijk in beheer; diversificatie van inkomstenstromen. Rol als aggregator: samenbrengen van informatie en kennis over stages, opleidingen, wetgeving, etc. binnen één webplatfom. Duidelijk afgebakende doelgroepen: jongeren, oudere werknemers, diversiteit en inclusie. Eigen onderzoek naar reële behoeften van de sector. Aansluiting op flexibiliteit en structuur van de sector: opleidingen verschuiven naar de praktijk en werkvloer. Samenbrengen van informatie over standaarden, contracten, stagemogelijkheden. Aantrekken van nieuw talent, gecombineerd met profilering van eigen activiteiten op bijvoorbeeld festivals: beurzen voor jong talent, awards en wildcards. Gebrekkige opvolging en controle; weinig zicht op impact. Fragmentatie van verschillende initiatieven; gebrek aan effectiviteit, hoge overheadkosten, onduidelijk beeld van opleidingsaanbod. Een (te) grote hoeveelheid samengevoegde informatie maakt ontoegankelijkheid Onderliggende eigen strategische doelstellingen: initiatieven zijn vaak geïnitieerd of gericht op het aantrekken en behoud van exclusief talent (vgl. BBC s Writers room). Hoge kosten van (te) populaire initiatieven (vgl. BBC s Writers room). Te grote nadruk op instroom van jong talent i.p.v. inspireren en behouden van eigen medewerkers. De klemtoon ligt op competitie en vooral productiviteit en economische waarde i.p.v. sociale aspecten van werk, werkomstandigheden en kwaliteit van leven. Hoge toegangsdrempels en te grote focus op uitmuntend talent. Dit versterkt het Mattheus- effect: de allersterksten, die het sowieso wel redden, worden nog meer ondersteund, terwijl opleidingen vaak niet toegankelijk zijn voor mensen die nog niet in (het netwerk van) de sector zitten Te hoge kosten voor freelancers, werkzoekenden of studenten. 3.4 Korte en low budget films Sommige nationale Europese fondsen en instituten creëren subsidiemaatregelen voor de ontwikkeling en productie van korte films en low budget films. 13 Dit zijn projectgedreven stimuleringsprogramma s die vaak maar niet uitsluitend zijn bedoeld voor beginnend talent. De korte film is strikt genomen een specifiek genre dat eigen eisen stelt aan vorm en inhoud en in de online wereld een steeds grotere populariteit geniet. Het biedt ook een rijke voedingsbodem voor creativiteit, experiment en nieuw talent. In de context van talentontwikkeling wordt het bij uitstek gezien als een formaat dat nieuwe makers in de gelegenheid stelt hun talent te etaleren en ervaring, plus een oeuvre, op te bouwen. Korte films worden vaak ook gezien als opmaat naar een eerste lange speelfilm. En een prijs op internationale filmfestivals voor een korte film is een manier om op te vallen en naamsbekendheid te krijgen. Voor debutanten van speelfilms en documentaires zijn in een paar Europese landen subsidies voorhanden om low budget films te maken. 14 Het is meer uitzondering dan regel. De bijdragen en filmbudgetten lopen per land zeer sterk uiteen, van enkele duizenden euro s tot ruim 2 ton voor films met een budget onder een miljoen euro. Hiermee haken fondsen in op digitale ontwikkelingen, die de productie- en distributiekosten van films in het afgelopen decennium dramatisch hebben doen dalen. Ondersteuning van low budget films op zich wordt meestal niet per se gezien als talentontwikkeling. Maar, onder invloed van de digitalisering ontstaan ook 12 Samenvatting uit: Raats,T., Moons,A., Ruelens,S., Islamaj,D. &C. Paulwes (2013). 13 Voor de korte film: België, Bulgarije, Kroatië, Denemarken, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Ierland, Litouwen, Noorwegen, Nederland, Polen, Portugal, Roemenie en Zwitserland. Er zijn geen specifieke programma s voor low budgetfilms in: Cyprus, Tsjechië, Slowakije, Finland, Frankrijk, IJsland Portugal, Spanje, Zwitserland (MEDIA Desks, 2013). 14 Low budget and debut funding in Europe, MEDIA Desk report: http://www.mediadesknederland.eu/. 10

nieuwe trainingsprogramma s, m.n rond microbudget filmmaking waarbij de nadruk ligt op innovatieve, creatieve werkprocessen, nieuwe content en ultra lage budgetten (< 500.000) voor een lange speelfilm. Vooral in het Verenigd Koninkrijk (Groot- Brittannië en Noord- Ierland) is de afgelopen tien jaar een aantal zeer succesvolle micro- budget programma s ontwikkeld, die zich met name richten op een combinatie van training en hands- on productiebegeleiding voor getalenteerde nieuwe generaties - digitale - filmmakers. 3.5 Festivals en netwerken Voor het digitale tijdperk waren internationale filmfestival dé plek waar filmprofessionals en liefhebbers kennis konden maken met bijzondere films uit verre, exotische landen. In het huidige online tijdperk, waar alles voor iedereen op elk moment beschikbaar en bereikbaar is, verandert deze functie van festivals. Nu zijn festivals voor alles evenementen waar het publiek, naast premières en primeurs, context bij specifieke selecties van films wordt aangeboden. Daarbij profileren filmfestivals zichzelf nadrukkelijk als plek waar door hen geselecteerd talent zichzelf kan presenteren en profileren. Steeds meer festivals richten zich daarom ook op ondersteuning van nieuw talent en op talentontwikkeling. In niet- publieke, professionele programmaonderdelen van festivals worden korte trainingen en masterclasses gegeven; vaak aan producenten, maar ook aan filmmakers die met behulp van ad hoc coaching hun projecten een boost willen geven. De training is door de duur van festivals per definitie kort en intensief. Inmiddels breiden sommige meer gerenommeerde festivals deze activiteiten uit door in de loop van het jaar follow- up te geven aan de festival- coaching, vaak in samenwerking met bestaande, gespecialiseerde trainingorganisaties. Een voorbeeld hiervan is Biënnale Film College, een microbudget trainingsprogramma van het Filmfestival van Venetië dat in samenwerking met Torino Filmlab is ontwikkeld. De crux is dat selectie door een festival voor deze trainingsprogramma s een manier is voor filmprofessionals om zicht onderscheiden als talent. Selectie door gerenommeerde festivals kan projecten ook verder helpen bij de financiering ervan. Waar het uiteindelijk vooral om draait is dat festivals en hun trainingsprogramma s mogelijkheden bieden om te netwerken en informeel projecten te presenteren aan potentiële financiers, die ook naar festivals komen om persoonlijk talent en projecten te scouten. 4 Focuslanden en best practices 4.1 Inleiding Het Filmfonds wees Scandinavië, Duitsland en België aan als focusgebieden voor verder internationaal onderzoek. Door middel van contact met vertegenwoordigers van filmfondsen en - instituten zijn in deze gebieden voor zover voorhanden uitgebreidere data verzameld en geanalyseerd door Stichting Filmonderzoek. 15 Vertegenwoordigers zijn telefonisch geïnterviewd over de aanpak van talentontwikkeling in eigen land en over best practices. In eerste instantie zijn vertegenwoordigers van focuslanden benaderd met de volgende vragen: Which talent development schemes, projects, training or workshops are available for professional filmmakers in your country? Could you provide us with examples of best practices in your country? Could you provide us with reports, policy papers or articles on talent development, which focus on dilemmas and challenges regarding talent development of professional filmmakers in your country? 15 Waar mogelijk, is een versimpelde versie van de matrix ingevuld, die door het onderzoeksbureau DIALOGIC is samengesteld voor de analyse van Nederlands aanbod. 11

4.2 Scandinavië 16 4.2.1 Denemarken Denemarken heeft een sterk ontwikkeld en regionaal gespreid netwerk van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling, bijvoorbeeld in Viborg, Aarhus en Odense. In Kopenhagen worden workshops aangeboden op het hoogste, meest professionele niveau door het Deense Film Instituut (DFI), het nationale instituut voor filmcultuur dat valt onder het Ministerie van Cultuur. DFI ondersteunt ontwikkeling, productie en distributie van films en beheert het nationaal filmarchief. Het DFI Film House in Kopenhagen is een publiek toegankelijk filmhuis, cinematheek en ontmoetingsplek voor filmmakers en - liefhebbers. Daarnaast ontfermt het DFI zich over filmeducatie en internationale promotie van Deense films. Het DFI houdt zich op twee niveaus bezig met talentontwikkeling: 1. Ondersteuning van beginnend talent door middel van de DFI Film Workshop 2. Ondersteuning van bewezen talent met het programma New Danish Screen. Tabel 2: Kenmerken DFI Film Workshop 1. DFI Film Workshop Doelgroep Regisseurs, producenten en scriptschrijvers Ervaring Starter 17 Met of zonder project Aanmelding Ondersteuning Training Budget (per jaar) Met project en on- the- job training 4 jaarlijkse rondes ± 70 projecten per ronde 18 fictie, documentaire en animatie m.n. korte films beoordeling door een selectiecommissie: twee Deense filmprofessionals worden jaarlijks als commissioner aangesteld. nadruk ligt op coaching door commissioners en de staf van de DFI/ Film Workshop prioriteit ligt bij (het ontwikkelen) van talent (i.p.v. project) 20 tot 30 projecten komen in aanmerking voor verdere ontwikkeling maximaal 12 projecten komen in aanmerking voor verdere productie steun 19 circa 800 voor de inhuur van mentoren en coaches; 2.700 productiesubsidie aanvullende financiering via bijv. filmorganisaties, omroepen of private ondernemingen subsidie voor: transport, catering, kostuums, decors, etc., mentoring, consulting en vertaling / ondertiteling 20 onbeperkt en kosteloos gebruik van professionele apparatuur en software (zoals AVID) (zelf) samenstellen van een crew (onder voorbehoud akkoord DFI) gratis kantoorruimte voor beginnende producenten om de commerciële praktijk onder de knie te krijgen. duur traject geselecteerde projecten: 1 tot 2 jaar (bij documentaires meestal langer) aanmelders kunnen deelnemen aan workshops (m.n. herschrijven van scripts, adviesgesprekken of productie van pilot scenes) DFI analyseert geselecteerde projecten om vast te stellen waar training nodig is (vervolg) workshops, seminars en talent campussen tijdens de ontwikkeling en productie van geselecteerde producties uitvoering door diverse regionale instellingen (in Viborg, Aarhus, Odense en Kopenhagen). 1 mln. (in 2014 784.000, 2% van totale DFI budget) 16 Denemarken, Noorwegen en Zweden i.e. de definitie die in Scandinavië zelf wordt gehanteerd. 17 Relatief onervaren emerging talent, doorgaans in de leeftijd van ongeveer 20 tot 34 jaar met 1 à 2 korte films op hun naam. 18 Het programma wordt gezien als een groot recruitment platform. 19 Er is ruimte voor 12 korte films; een speelfilm of documentaire telt voor 3 à 4 korte films. 20 Voor vertaling is een beperkt extra budget beschikbaar. 12

Tabel 3: Kenmerken New Danish Screen 2. New Danish Screen Doelgroep Teams van scenarioschrijver, regisseur en producent. Ervaring Starter en mid- career. 21 Met of zonder project Omschrijving Met project. focus ligt primair op talentontwikkeling, minder op projectontwikkeling zowel speelfilm, documentaire als cross- media projecten subsidie voor ontwikkeling, productie en promotie doel is talent de mogelijkheid te bieden nieuwe en innovatieve ideeën te ontwikkelen jaarlijks circa 14 projecten. Partners Danish Broadcasting Corporation DR en TV2. 22 Budget (per jaar) DFI budget: 4 miljoen (in 2014: 4.023.000, 9% van totale DFI budget ( 46.583.000). Het DFI werkt op dit moment aan een plan om alle initiatieven op het gebied van talentontwikkeling in Denemarken samen te voegen. Er wordt één website ontwikkeld, waarop al het aanbod wordt samengebracht. Doel is het aanbod te centraliseren en het systeem simpeler te maken. Hierdoor komt er meer focus op kwaliteit en kan het aanbod beter worden afgestemd op de industrie. Als best practice noemt Prami Larsen, Hoofd DFI Film Workshop, de nadruk op talentontwikkeling on- the- job. Het DFI heeft als motto dat men het meest leert in de praktijk - door op de set te staan - en begeleid te worden door mentoren; niet door in een klaslokaal te zitten. Training richt zich op professionaliseren van workflows, zodat filmmakers worden klaargestoomd voor de realiteit van de filmindustrie. Het DFI noemt dit staged professional film production, die met name is gericht op commerciële talentontwikkeling. Dit houdt in dat er niet alleen aandacht wordt besteed aan artistieke ontwikkeling, maar ook of juist aan voorbereiding op het werken in een commerciële industrie. Zo worden niet alleen producenten, maar ook regisseurs en scriptschrijvers gestimuleerd na te denken over hoe ze hun publiek kunnen aanspreken en bereiken. Het DFI streeft ernaar filmprojecten te ontwikkelen, die een grote kans maken om gerealiseerd te worden. Larsen vindt dat internationaal teveel tijd en geld wordt verspild aan de ontwikkeling van filmprojecten in filmlabs, die vervolgens geen productiefinanciering krijgen van fondsen en / of omroepen. Er is teveel aandacht voor het ontwikkelingsproces en te weinig voor praktische vaardigheden met professionele techniek. De verantwoordelijkheid moet naar zijn mening altijd liggen bij het creatieve team, dat risico s durft te nemen. Het DFI ondersteunt bij voorkeur geen korte fictiefilms, omdat daar geen markt voor zou zijn. Er zijn bovendien voldoende korte fictiefilms die zonder het DFI worden gemaakt bijvoorbeeld op scholen, universiteiten, door amateurs en in cursussen en workshops, met lokale subsidies of andere (particuliere) investeringen (rond de 250 à 300 per jaar). Het DFI vindt het daarom niet nodig om binnen New Screen extra geld te reserveren voor de productie van korte fictiefilms; er worden er hoogstens 1 à 2 per jaar ondersteund. 4.2.2 Noorwegen Het Norwegian Film Institute (NFI) ondersteunt als regel niet op continue basis of bij herhaling dezelfde talentontwikkelingsprogramma s. Er zijn verschillende geldstromen voor talentontwikkeling binnen het NFI: 1. Als onderdeel van de Afdeling Ontwikkeling en Productie worden trainingen en workshops georganiseerd op basis van behoefte(n) bij startend talent. Consulenten gelieerd aan het instituut beoordelen projecten 21 I.e. bewezen talent aan het begin van hun carrière of gevorderd (met bijvoorbeeld een filmopleiding of vergelijkbare ervaring, zoals drie tot vijf korte fictiefilms of enkele documentaires). 22 Aan subsidie zijn distributierechten gekoppeld van deze omroepen. 13

op leemtes en geven daarover feedback aan het NFI. Op basis hiervan organiseert NFI programma s. Dit kunnen workshops, seminars, lezingen e.d. zijn, met en zonder project(begeleiding). De programma s zijn dus op maat gemaakt voor zowel beginners als meer gevestigde filmmakers, voor multidisciplinaire teams en voor verschillende disciplines. Ook kunnen regionale fondsen worden betrokken. Er worden vooral veel workshops gegeven op het gebied van documentaire en fictie, slechts enkele voor animatie. 2. Regionale organisaties kunnen steun krijgen voor het organiseren van eigen trainingen. Initiatiefnemers zijn beroepsorganisaties (Directors Guild, Producers Association, etc.) of filmfestivals, maar ook georganiseerde individuele makers (cameramensen, editors, sound engineers, etc.). Jaarlijks worden rondetafelgesprekken georganiseerd met vertegenwoordigers uit de sector waarbij ook behoeftes aan training en talentontwikkeling op de agenda staat. 3. Het NFI geeft beurzen aan professionele filmmakers om internationale workshops en seminars te volgen. Budgetten: 1 en 2: 400.000 euro per jaar. 3: internationale beurzen: 200.000 euro per jaar Korte films worden ontwikkeld met reguliere projectsubsidies van het NFI, los van talentontwikkeling. Daarnaast wordt scriptontwikkeling ondersteund. Hiervoor bedraagt het budget 1 mln. per jaar. Elin Erichsen, Hoofd Ontwikkeling van het NFI, noemt als best practice het continue evalueren van de behoefte aan talentontwikkeling via consulenten. Hierdoor is het aanbod optimaal afgestemd op het vullen van leemtes in ervaring en kennis bij filmmakers en gaat er geen tijd verloren aan het ontwerpen van trainingen en workshops, die hun doel voorbij schieten. Een vast omlijnd talentontwikkelingsprogramma bestaat hierdoor niet. De evaluatie van initiatieven gebeurt via feedback van participanten en/of is gebaseerd op feedback van consulenten over de kwaliteitsverbetering van projecten. 4.2.3 Zweden Het Swedish Film Institute (SFI) is het nationale filminstituut in Stockholm, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Zweedse overheid en wordt gefinancierd met publieke middelen en een (10%) heffing op bioscoopkaartjes. Het takenpakket van het SFI is veelomvattend: het instituut herbergt een filmhuis en cinematheek; ontwikkelt beleid en subsidieert films in alle fases van ontwikkeling van idee tot het doek. Daarnaast is het SFI verantwoordelijk voor de internationale promotie van Zweedse films, filmeducatie en beheer van het audiovisuele erfgoed. Ook biedt het instituut financiële steun aan filmfestivals met activiteiten op het gebied van talentontwikkeling en beschikt het over een budget en een consultant voor korte films en low budget films. Dit laatste ziet het SFI overigens niet per se als onderdeel van talentontwikkeling. Het SFI voert zelf geen programma voor talentontwikkeling uit. Wel heeft het instituut de ambitie op te treden als nationale coördinator van talentontwikkelingsprojecten. Er zijn diverse regionale organisaties met een focus op talentontwikkeling. Zij bieden allemaal programma s, die zich richten op de ontwikkeling van filmprojecten en/of vaardigheden op twee verschillende niveaus: Ondersteuning gericht op jonge starters (15-26 jaar) met een interesse voor film Ondersteuning van bewezen talent (mid- career) en starters met afgeronde filmopleiding. Jaarlijks vindt in Zweden een bijeenkomst plaats van de Arts Council, het SFI en de verscheidene regionale instituten om ontwikkelingen op het gebied van talentontwikkeling te bespreken. Naast de regionale instituten bestaan in Zweden in verscheidene steden filmlabs ( talent hubs ), bijvoorbeeld in Stockholm, Malmö en Göteberg. Deze labs ondersteunen elk jaar filmmakers en projecten door middel van subsidies en steun bij het vinden van financiering, inhoudelijke ondersteuning tijdens verschillende projectfasen, workshops, trainingen, eenjarige coaching en netwerkbijeenkomsten. 14

In 2013 ontwikkelde het SFI in samenwerking met SVT, Regionala filmresurscentrum en Film Stockholm Mälardalen Region een driejarig programma: Moving Sweden. Met een jaarlijks budget van ruim 2 miljoen euro richt dit programma zich op innovatie. Het daagt filmmakers uit te experimenteren met nieuwe korte formats van 60, 45 en 30 minuten. Per Eriksson, Hoofd Filmeducatie en Training van het SFI, verwijst als best practice naar een project van het Zweedse Arts Council, waarvan hij projectleider is. Omdat de Zweedse overheid gelijkheid tussen mannen en vrouwen hoog in het vaandel draagt, beoogt dit project vooral jonge vrouwelijke filmmakers meer kansen te bieden bij het opbouwen van continuïteit in hun werkpraktijk. De training richt zich op het bieden van professionele productieondersteuning en is met name bedoeld voor vrouwen, die de potentie hebben om door te breken. Meestal hebben deze filmmaaksters een debuutfilm of enkele korte films op hun naam staan. Het budget voor dit project is geheel afkomstig van de Arts Council. De duur van het programma was oorspronkelijk vier jaar en wordt wegens succes verlengd. Volgens Per Eriksson is het project succesvol omdat: Vrouwen naderhand beter werden opgenomen in de Zweedse filmindustrie. Het aansluit op de behoeften van de filmmakers. Het mogelijkheden biedt voor het opbouwen van een netwerk. Het mogelijkheden biedt om te experimenteren. Het project bewustwording creëert onder talentontwikkelingsinstituten over de grote behoefte binnen de Zweedse filmindustrie aan een dergelijk project. Per Eriksson heeft de ambitie binnen het SFI een soortgelijk project te starten. 4.3 Duitsland Het Beauftragter der Bundesregierung für Kultur und Medien (BKM) is het Duitse ministerie voor Cultuur en Media. Het draagt o.m. met het Deutscher Filmförderfonds (DFFF) jaarlijks bijna 6o miljoen euro bij aan filmproductie. Doel is de Duitse film als cultuurgoed te ondersteunen door de economische infrastructuur voor film te verbeteren en de internationale concurrentiepositie van de Duitse filmindustrie te versterken. De Filmförderungsanstalt (FFA), het federale overkoepelende overheidsinstituut voor de film, beheert o.m. het DFFF. Dit instituut heeft een breed takenpakket en financiert haar activiteiten naast directe overheidsbijdragen uit verschillende inkomsten: een percentage van de bioscooprecette, bijdragen uit de video- industrie en uit private en publieke televisieomroepen. Op het gebied van talentontwikkeling zijn de activiteiten van het FFA sinds 2013 beperkt. Vóór 2013 reserveerde het FFA een jaarlijks budget van circa 450.000 voor ondersteuning van onder meer ACE workshops 23, postproductie workshops, casting - en acteur trainees. Inmiddels ondersteunt het FFA alleen nog Atelier Ludwigsburg- Paris 24 en de Berlinale Talents. Daarnaast steunt het FFA ad hoc initiatieven op het gebied van talentontwikkeling zoals de jaarlijkse Short Tiger Award, een onderdeel van het NEXT GENERATION SHORT TIGER programma, waarmee de promotieafdeling German Films jong Duits filmtalent international voor het voetlicht brengt. Het FFA heeft ook intern twee stageplaatsen gecreëerd voor staffuncties (management en communicatie) en een voor marktonderzoek. Er zijn beurzen beschikbaar van maximaal 5.000 voor beroepstraining en 25.000 voor maatregelen op het gebied van beroepsopleidingen en professionele training. Het bestuur van het FFA selecteert. In Duitsland wordt talentontwikkeling echter voornamelijk uitgevoerd op regionaal niveau. In 2014 was er in totaal een budget voor talentontwikkeling van 2,87 miljoen euro gereserveerd. Hiervan was, vanuit de grote 23 Ateliers du Cinéma Européen is een netwerk van meer ervaren internationale producenten. ACE richt zich ook op training. 24 Een eenjarig programma voor Europese filmproducenten en distributeurs. 15

regionale fondsen Medienboard Berlin- Brandenburg en Film- und Medienstiftung NRW, respectievelijk 0,81 miljoen euro en 0,94 miljoen euro beschikbaar. Op regionaal niveau werken fondsen, festivals, televisiezenders, filmscholen en andere opleidingsprojecten nauw samen om de regionale filmindustrie te bevorderen. Verschillende regio s hebben individueel of als partner met andere regio s filminstituten opgezet, gesteund door regionale overheden en regionale omroepen. Bijvoorbeeld in Nordrhein- Westfalen zijn, naast de staat, onder meer de omroepen Westdeutscher Rundfunk Cologne, RTL Television en Zweites Deutsches Fernsehen aandeelhouders van het grootste regionale fonds Film- und Medienstiftung Nordrhein- Westfalen (het NRW fonds). Het NRW fonds houdt zich voornamelijk indirect bezig met talentontwikkeling. Het fonds richt zich primair op het verstrekken van subsidies aan filmproducties voor bioscoop- en televisievertoning en beschikt zelf niet over een talentontwikkelingsprogramma. Het fonds ondersteunt andere regionale organisaties, die trainingen en workshops aanbieden. Het NRW fonds heeft bijvoorbeeld een aandeel van 90% in de IFS, Internationale Filmschule Köln en verstrekt beurzen voor een aantal workshops en cursussen die de IFS aanbiedt. Tevens ondersteunt het fonds het Mediengründerzentrum NRW, waarvan zij ook aandeelhouder is. Dit is een organisatie, die filmmakers steunt bij het opstarten van een eigen productiebedrijf door middel van advies, seminars en een eenjarig studiebeursprogramma. Verder zet het NRW fonds zich in om Europese organisaties en netwerken zoals ACE aan te trekken en organiseert het mediaconferenties en maandelijkse netwerkbijeenkomsten. Als best practice noemt Helga Binder, adjunct hoofd Film Subsidiëring, de mogelijkheid voor filmmakers om beurzen te combineren met andere vormen van ondersteuning. Door de nauwe samenwerking en partnerships tussen verschillende regionale instituten probeert men om de regio aantrekkelijk te maken voor filmmakers. Naast verschillende filmscholen met workshops en trainingen, biedt Nordrhein- Westfalen veel mogelijkheden voor financiële steun en manieren om toe te treden tot een groot netwerk. Binder zegt goede ervaringen te hebben met het combineren van diverse elementen die de regio biedt en ziet dit als gezamenlijke best practice. 4.4 België 4.4.1 Wallonië Het Centre du Cinéma et de l Audiovisuel (CCA) van de Federatie Wallonië- Brussel (FWB 25 ) ondersteunt film in verschillende stadia, van scenario tot distributie en vertoning. Naast o.m. productiesubsidie en fiscale maatregelen, draagt het CCA ook zorg voor o.m. ondersteuning van talent, festivals, distributeurs, exploitanten, promotie en digitalisering. Het CCA initieert zelf geen trainingprogramma s. Zij verstrekt beurzen voor deelname aan nationale en internationale training op gebied van audiovisuele media. Doel is om theoretische kennis en praktische vaardigheden te vergroten. Subsidie aan deelnemers dekt deels de deelnamekosten. Bij selectie wordt een door de overheid samengestelde lijst met goedgekeurde (externe) trainingsprogramma s gehanteerd. Het budget bedraagt voor fictie en documentaire projecten maximaal 1.500,- per project (jaarlijks budget van 35.000,- ). 25 De Fédération Wallonie- Bruxelles is verantwoordelijk voor o.m. het cultuurbeleid van het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad.; het bevoegde gebied valt grotendeels samen met de gewesten Brussel en Wallonië. 16

Daarnaast verstrekt het CCA financiële steun aan drie typen ateliers. 26 Er worden subsidies verstrekt met een looptijd van twee jaar of programmacontracten met een duur van 5 jaar: Atelier d accueil (in Brussel en Wallonië): de belangrijkste missie is ondersteuning van het creëren van audiovisuele werken door middel van subsidies of van advies, bijvoorbeeld coaching of steun bij het bouwen van een netwerk. Doel is de promotie en distributie van projecten in België en buitenland. Alleen coproducties komen in aanmerking, niet tussen landen maar tussen verschillende Belgische producenten. Zowel starters als bewezen talent komen in aanmerking. Atelier de production audiovisuelle : financiële steun en advisering bij (co)producties met als doel promotie, distributie of vertoning, bijvoorbeeld op filmfestivals. De focus ligt bij publieksbereik of het behoud van cultureel erfgoed. In dit geval kan een producent zelfstandig een aanvraag indienen. Het moet gaan om projecten van jonge, debuterende filmmakers of om projecten waar moeilijk financiële steun of een coproducent voor te vinden is, bijvoorbeeld bij een experimenteel project. Atelier d école : doel is de eindexamen producties van studenten van filmopleidingen te ondersteunen. Een tweede missie is reflectie op cinematografische kwaliteiten. Dit atelier is gekoppeld aan instellingen in het kunstvakonderwijs. Als best practice binnen de ateliers noemt Fatmire Blakaj, Hoofd Commissie Vertoning CCA, dat zij zich richten op distributie en marketing en de productie en distributie van experimentele film en documentaire. De ateliers zijn cruciaal voor de audiovisuele sector, omdat België een klein land is en het van groot belang is dat films geëxporteerd kunnen worden. De vorm die deze steun aanneemt, is aangepast aan de specifieke situatie in eigen land; een succesfactor naar het oordeel van Blakaj. Zij benadrukt daarnaast het belang van steun en advies aan nieuwe generaties filmmakers door middel van de ateliers. 4.4.2 Vlaanderen Het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) ondersteunt en promoot de Vlaamse audiovisuele creatie en werkt voornamelijk in opdracht van de Vlaamse minister van Cultuur en Media. Het VAF speelt een centrale rol in talentontwikkeling van professionele filmmakers in Vlaanderen. Dit doet het VAF op vijf verschillende wijzen: 1. Ateliers voor verschillende genres ( atelierwerking ). 2. Studie- en werkbeurzen voor scenaristen, regisseurs, producenten en kunstenaars voor verdere professionele ontwikkeling (maximaal 50% van de kosten). Studiebeurzen met bovengrens van 2.000,- per persoon per jaar, werkbeurzen met een bovengrens van 5.000,-. 3. Ondersteuning voor organisatoren van externe, onafhankelijke opleidingsinitiatieven voor audiovisuele professionals. Initiatieven dienen complementair te zijn aan lespakketten in het reguliere audiovisuele onderwijs. 4. VAF- campussen, bestaande uit workshops, seminars en praktijkgerichte informatiesessies voor audiovisuele professionals. 5. E- Mission: een ecologisch project met als doelstelling duurzaam produceren. Ondersteuning van filmmakers middels introductieworkshops en coaching. 26 Ateliers worden omschreven als adviesstructuren, c.q. adviescentra die door CCA worden ondersteund. 17

Tabel 4: Ateliers in Vlaanderen De atelierwerking Doelgroep Primair regisseurs ( scenarioatelier: scenaristen), incidenteel i.s.m. producenten Ervaring Starter (en bij animatie ook mid- career) 27 Met of zonder project Met en zonder project 28 Omschrijving Focus op scouting en coaching nieuw talent Ateliers voor fictie, documentaire, animatie en FilmLab (experimentele single screen film) voor steun bij het maakproces. VAF- Wildcard voor pas afgestudeerde fictie-, documentaire- en animatieregisseurs, bestaande uit startbudget en coaching. (Versnelde toelating tot bovengenoemde ateliers). Apart scenarioatelier. Gericht op debuterende scenaristen. Scenariopremie à 6.000 en gedurende zes maanden individuele coaching bij scriptontwikkeling. Middels aan project aangepaste opdrachten. Einddoel is oplevering van een eerste of tweede versie van het script. Stageprogramma gedurende 3 maanden voor jonge animatoren i.s.m. animatiestudio s (De werkvloer op!). Stagebeurs à 750 per maand. Ontwikkelingsatelier debuterende animatiefilmmakers. Beurs à 5.000 per project en 1.000 per maker. Professionele coaching gedurende zes maanden bij de ontwikkeling van een korte animatiefilm. Aanvullend workshops scriptwriting, storyboarding en pitching. Partners Internationaal Kortfilmfestival Leuven (voor vertoning en uitreiking VAF Wildcardcompetitie) Budget 444.879 in 2014 Naast het VAF worden in Vlaanderen ook opleidingen voor professionele filmmakers georganiseerd door beroepsorganisaties, filmfestivals, MediAcademie en het Kunstenloket. Veel initiatieven van deze partijen worden ook door MEDIA ondersteund. Al deze partijen (inclusief het VAF) gaan vaak partnerships aan, die zowel financieel, organisatorisch als inhoudelijk kunnen zijn. Daarnaast investeert het VAF in samenwerking met gerenommeerde Europese opleidingen om talentvolle Vlaamse filmmakers een kans te bieden een internationaal netwerk op te bouwen. Als best practice noemt Siebe Dumon, hoofd Vorming en Onderzoek van het VAF, de sterke focus op coaching; bijvoorbeeld in de ateliers en bij gesubsidieerde projecten, waaraan een beoordelingscommissie zowel facultatief als verplicht mentoren kan toewijzen voor begeleiding van de filmmakers. 29 Dumon noemt het Wildcardsysteem als ander voorbeeld van een best practice. Hierbij bekijkt een professionele jury alle deelnemende afstudeerprojecten van de Vlaamse filmhogescholen. De meest getalenteerde filmmakers ontvangen een VAF- Wildcard: een startbudget om hun eerste buitenschoolse project te ontwikkelen en een coach te kiezen die hen daarbij begeleidt. Zo worden afgestudeerde filmmakers direct ondersteund in hun ontwikkeling binnen de professionele werkpraktijk. 27 Het animatieatelier en ontwikkelingsatelier zijn gericht op zowel debuterende als ervaren animatie professionals. 28 De ateliers fictie, documentaire, animatie en Filmlab bestaan uit coaching bij een nieuw project. Het ontwikkelingsatelier animatie heeft ook de ontwikkeling van een filmproject ten doel. Bij het animatie stageprogramma worden de animatoren ingeschakeld voor een concreet project maar is het doel het ontwikkelen van de vaardigheden. 29 In alle fasen van ontwikkeling en productie; scenario coaching komt het meest voor. 18

5 Creative Europe MEDIA een kwaliteitskeurmerk 5.1 Inleiding Ondersteuning van een trainingsprogramma door Creative Europe wordt algemeen gezien als kwaliteits- keurmerk. Creative Europe 30 is het belangrijkste instrument van de EU om audiovisuele en culturele initiatieven in Europa en daarbuiten te bevorderen. Het programma is erop gericht creativiteit te stimuleren en de economische groei en werkgelegenheid binnen de creatieve sector te ondersteunen met projecten en activiteiten voor een breed Europees publiek. Het budget bedraagt bijna 1,5 miljard euro voor de periode 2014-2020. Daarvan is 824 miljoen euro bestemd voor MEDIA, een subprogramma dat zich specifiek richt op ondersteuning van de Europese audiovisuele sector. Prioriteiten van Creative Europe MEDIA zijn: Behoud en versterking van de Europese culturele diversiteit en haar audiovisuele erfgoed; en het garanderen van de toegang daartoe voor Europese burgers en stimuleren van een interculturele dialoog. Bevordering van de circulatie van Europees audiovisueel werk, binnen en buiten de grenzen van Europa. Bijdragen aan de Europese doelstellingen voor duurzame en inclusieve economische groei. Vergroting van het concurrentievermogen van de Europese av- sector in een competitieve markt Culturele en creatieve sectoren helpen zich aan te passen aan het digitale tijdperk en globalisering. 31 5.2 MEDIA Training Creative Europe MEDIA ondersteunt internationale audiovisuele trainingsprogramma s van lidstaten, die toegankelijk zijn voor inwoners van lidstaten, en - in beperktere mate - voor professionals van buiten Europa. Het programma focust op de ontwikkeling van vaardigheden en competenties van zowel beginnende als ervaren professionals. Onderwijs ( initial training ) valt sinds 2014 onder Erasmus+ 32. Bij training liggen de prioriteiten bij kennisdeling, netwerken, gebruik van digitale technologieën en publieksbereik. Daarnaast is het doel to develop the capacity of audiovisual professionals to understand and integrate a European and international dimension in their work. 33 5.3 Selectie en budget Aanvragen worden technisch en inhoudelijk getoetst aan een groot aantal formele criteria, aan de hoofddoelstellingen van MEDIA en aan de kwaliteit van voorstellen. Dit laatste gebeurt door een wisselende selectie van internationale experts uit de beroepspraktijk, die advies uitbrengen aan het MEDIA bureau. 30 Het Creative Europe programma van de EU ging op 1 januari 2014 van start na een evaluatie onder beleidsmakers en vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk. Het voegt voormalige programma s van MEDIA, MEDIA Mundus en Cultuur samen. 31 Creative Europe desk NL DutchCulture en Creative Europe Desk Vlaarderen 32 Erasmus+ is het Creative Europe programma voor onderwijs, jeugd en sport en richt zich op lifelong learning. 33 Training & Networks, MEDIA 2014. 19

Tabel 5: Selectie MEDIA Subprogramma Training Criteria Relevantie en Europese meerwaarde Kwaliteit van de inhoud van de activiteiten Verspreiding van de projectresultaten, effect en duurzaamheid Kwaliteit van het projectteam Definitie Relevantie van de inhoud van de activiteit met inbegrip van haar internationale/europese dimensie ten opzichte van de doelstellingen van de oproep tot het indienen van voorstellen, de behoeften van en de ontwikkelingen in de sector, de mate van innovatie van het project in relatie tot het bestaande Europese opleidingsaanbod en de partnerschappen met de audiovisuele sector. Geschiktheid van de methodologie om de doelstellingen te bereiken (formaat, doelgroep; deskundigheid, kostenefficiëntie van de activiteit). Mechanismen voor het delen van goede praktijken en resultaten tussen de deelnemers, het effect op de deelnemende beroepsbeoefenaars, geselecteerde projecten, afzonderlijke bedrijven en de audiovisuele sector, alsmede het effect op de toegang tot internationale netwerken en markten van personen en bedrijven. Relevantie van de internationale technische en pedagogische deskundigheid van de docenten, deskundigen en coaches ten opzichte van de doelstellingen van de actie. Bron: Creative Europe MEDIA Sub- programme Support for Training Guidelines, 2014. In 2014 werden in totaal 59 programma s in 16 verschillende landen geselecteerd voor tweejaarlijkse ondersteuning; ongeveer de helft van het totale aantal aanvragen. 34 Circa 20% van deze programma s werd voor het eerst ondersteund. Het merendeel daarvan was Europees, maar sommige zijn internationaal. Er werd in totaal een bedrag toegekend van bijna 8 mln. euro (2014). 35 Het gemiddelde subsidiebedrag bedraagt ongeveer 135.000. 36 Bijlage 4 geeft een overzicht van door MEDIA ondersteunde trainingsprogramma s in 2015. De meeste programma s richten zich (ook) op producenten (58), naast regisseurs (35) en scenaristen (20). Bijna twee keer zoveel progamma s richten zich (ook) op gevorderden (71) vergeleken met startende filmmakers (36). Het aantal programma s met of zonder project is nagenoeg gelijk. Bijna de helft van de door MEDIA geselecteerde programma s (45%) wordt verzorgd door organisaties, die zijn gevestigd in landen met de grootste audiovisuele productie binnen Europa: Duitsland, Frankrijk en Engeland. Bovendien voeren trainingorganisaties bijna de helft van hun programma s buiten het eigen land uit. Dit gebeurt om aanvullende financiering - vaak lokale subsidies - te kunnen genereren, een sterkere band met de lokale audiovisuele sector te ontwikkelen en de Europese dimensie te bevorderen. In de praktijk vindt vaak stapeling plaats van publieke middelen i.c. lokale, nationale en Europese subsidies. Het merendeel van alle MEDIA ondersteunde trainingsprogramma s vindt daardoor uiteindelijk ook plaats in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Hier is blijkbaar ook de meeste aanvullende, lokale ondersteuning voorhanden. 34 Van de Nederlandse aanvragen werd 62,5 % toegekend voor 2014 en 2015; het ging om in totaal 5 projecten voor een totaal bedrag van 451.675 per jaar (circa 15% van het budget). 35 In 2015 zullen vergelijkbare subsidies worden toegekend aan deze partijen o.b.v. vereenvoudigde updates van de aanvragen. 36 Bron: Creative Europe Programme Commitee meeting, 27 april 2015 20