SAMENVATTING. Nicholas Andrew Bailey (7 december 2009)

Vergelijkbare documenten
A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Samenvatting. (Summary in Dutch. For a summary in English, see section )

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

KLASSIEKE STUDIËN LATIJN GRIEKS

Programma van Inhoud en Toetsing

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date:

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Programma van Inhoud en Toetsing

Antwoorden Nederlands Ontleding

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Eigen vaardigheid Taal

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

Online cursus spelling en grammatica

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Samenvatting Nederlands Module 9

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Een hele eenvoudige benadering van de oplossing van dit probleem die men wel voorgesteld heeft, is de volgende regel:

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet.

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

(werkwoordelijk gezegde)

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

Z I N S O N T L E D I N G

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

2 hv. 1

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Studiewijzer TaalCompetent

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Visuele Leerlijn Taal

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting in het Nederlands

Dagdeel 2 Werkwoordspelling: t ex-kofschip, vervoegen, werkwoordtijden

The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A.

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Nederlandse Samenvatting

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Over lezen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

We gaan het hebben over de woordvolgorde in Engelse zinnen.

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8


π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Emancipatie van het grammaticaonderwijs

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

LESSTOF. Basisgrammatica

Citation for published version (APA): Keijsper, C. E. (1987). Het werkwoord ligt dwars. Forum der Letteren, 28(4),

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Praktische taalbeschouwing op de basisschool en in de eerste graad secundair onderwijs anno 2010

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

vraag 1 Geef aan of het onderstreepte werkwoord hulpwerkwoord, koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord is.

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

1

WELKOM! Programma Welkom en opening Kennismaking en informatie ETS Historische achtergrond van het NT Pauze De vier Evangeliën

Inleiding: Combinaties

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

WELKOM! Inleiding op het NT Vier getuigenissen over Jezus. NT-les 1 ETS-jaar 1

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Samenvatting in het Nederlands

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Extra opdrachten met het zinsbouwpakket. Bijlage bij het Basisboek syntaxis

Transcriptie:

SAMENVATTING THETISCHE CONSTRUCTIES IN HELLENISTISCH GRIEKS: met bijzondere aandacht voor zinnen met εἰµί zijn, γίνοµαι gebeuren, ἔρχοµαι komen, ἰδού/ἴδε zie, en objectszinnen bij ὁράω zien Nicholas Andrew Bailey (7 december 2009) Deze dissertatie onderzoekt hoe theticiteit, een verschijnsel op het terrein van informatiestructuur, samenhangt met de volgende taalkundige verschijnselen in hellenistisch Grieks, en vooral in het Nieuwe Testament: volgorde van zinsdelen de betekenis en het gebruik van εἰµί (er) zijn en γίνοµαι gebeuren possessieve constructies met εἰµί en een bezitter in de datief of genitief de omschrijvende constructie van εἰµί+deelwoord het onbepaalde voornaamwoord τις een zekere constructies met waarnemingswerkwoorden, vooral objecten (lijdende voorwerpen) bij ὁράω zien en ἀκούω horen zinnen met ἰδού/ἴδε zie De resultaten van dit onderzoek zijn opgeschreven voor verschillende doelgroepen: taalkundigen, specialisten in Grieks, en vertalers. Wat is een thetische constructie? De definitie waar deze dissertatie voor kiest, is nauwer dan gebruikelijk is bij degenen die de term thetisch bedacht hebben (filosofen, Brentano en Marty) of op het terrein van de moderne taalkunde ingevoerd hebben (Kuroda 1972). In navolging van Lambrecht (1994, 2000, 1987, enz.) en onder invloed van Sasse (1987, 1995a, 1995b, 1996) wordt hier een definitie in termen van informatiestructuur voorgesteld: een thetische constructie heeft een breed focusdomein dat subject (grammaticaal onderwerp) en predicaat (gezegde) insluit, en dient er toe een entiteit in de tekst te introduceren. Omdat het focusdomein zowel subject als predicaat omvat, wordt deze informatiestructuur zinsfocus genoemd in de theorie van Lambrecht. Thetische constructies verschillen in vorm en functie van (a) constructies waarbij het focusdomein een enkel zinsdeel omvat (constituentfocus) en (b) constructies waarbij het predicaat in focus is (predicaatsfocus). In dit kader is voor ons vooral van belang hoe talen systematisch onderscheid maken tussen informatiestructuren met predicaatsfocus en die met zinsfocus. In het bekendste, prototypische geval van predicaatsfocus drukt het subject de topic uit, d.w.z. het subject bevat de informatie die de luisteraar wordt aangeboden als het gegeven vertrekpunt van de bewering. Bij thetische constructies, dus constructies met zinsfocus, drukt het subject niet de topic uit. Onderzoek in allerlei talen laat zien dat topicale subjecten meestal anders behandeld worden dan thetische subjecten, en dat de laatste vaak overeenkomsten vertonen met focale objecten in constructies met predicaatsfocus, bijvoorbeeld overeenkomsten in intonatie, positie in de zin en dergelijke. Talen verschillen echter in de wijze waarop en de mate waarin theticiteit (evenals andere vormen van informatiestructuur) gemarkeerd wordt, en hierdoor

ondervindt vergelijkend taalonderzoek soms moeilijkheden. Voorbeeldzinnen (i) en (ii) laten het verschil zien tussen zinnen met predicaatsfocus en zinnen met zinsfocus (theticiteit). (HOOFDLETTERS duiden het hoofdaccent in de zin aan; FD=focusdomein.) Voorbeeldzinnen (iii) en (iv) illustreren twee andere typisch thetische constructies (waarbij het subject volgt op het predicaat). (i) Predicaatsfocus: [My car / It] TOPIC [broke DOWN.] FD (als antwoord op What happened to your car? ) (ii) Zinsfocus: [My CAR broke down.] FD (als antwoord op What happened? ) (iii) Once there was a BOY (begin van het verhaal, verteller gaat ervan uit dat de luisteraar niet weet over welke jongen het gaat) (iv) and then in walked John (midden in een verhaal, verteller gaat ervan uit dat luisteraar weet wie John is) Deze dissertatie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 is een inleiding. Er wordt onder meer op gewezen dat specialisten in klassiek of hellenistisch Grieks vaak spreken over de betrekkelijk vrije volgorde van woorden en zinsdelen. Recente studies hebben geprobeerd de verschillende volgordes te verklaren met behulp van pragmatische begrippen als topic, thematische (dis)continuïteit en focus. We vinden weliswaar nu en dan opmerkingen in de literatuur over de volgorde van zinsdelen in existentiële zinnen met εἰµί (er) zijn, waarvan er heel veel thetisch zijn, maar tot nu toe is er op het terrein van klassiek of hellenistisch Grieks nog geen systematisch onderzoek gedaan naar het verband tussen theticiteit en de volgorde van zinsdelen of naar theticiteit in het algemeen. Deze dissertatie probeert dat gat te dichten door te onderzoeken hoe theticiteit samenhangt met de volgorde van zinsdelen en andere verschijnselen in het hellenistisch Grieks (hierboven vermeld). Hoofdstuk 2 bevat een algemene inleiding in de informatiestructuur en kijkt dan preciezer naar theticiteit en een reeks van thetische constructies. Er worden veel voorbeelden, vooral uit het Engels, gegeven die de lezer voorbereiden op de bespreking van theticiteit in het Grieks. In overeenstemming met de hierboven gegeven definitie van theticiteit worden argumenten gegeven voor de stelling dat bepaalde typen zinnen, inclusief existentiële zinnen met polaire focus (zoals There IS a God.), geen echte thetische constructies zijn, of in elk geval geen prototypische thetische constructies. Om de verschillende thetische constructies te kunnen categoriseren, introduceer ik een taxonomie van etische (de tegenhanger van emische ) constructies, die rekening houdt met (i) het soort entiteit dat in de tekst geïntroduceerd wordt (primaire entiteiten verwijzen naar concrete dingen, bv. man, Jan, hond, steen; secundaire entiteiten zijn standen van zaken (gebeurtenissen, toestanden), bv. vertrek, vergissing, aardbeving; tertiaire entiteiten houden een bewering of gedachte in, bv. idee, drijfveer), (ii) het onderscheid tussen statische theticiteit en dynamische theticiteit, en (iii) de manier waarop de nieuwe entiteit al of niet een rol in de tekst blijft spelen. Het onderscheid tussen niet-deictische en deictische constructies met zinsfocus wordt besproken, waarbij vooral ook deictische constructies in het Engels, Frans, en Italiaans gepresenteerd worden (Engelse deictische constructies met zinsfocus zijn bijvoorbeeld THERE s a BOY sitting on your DOORSTEP en HERE S your PIZZA; ook zijn er Franse voorbeelden met voilà en voici en Italiaanse met ecco). Tenslotte wordt aangetoond dat waarnemingszinnen (met werkwoorden van zien en horen e.d. plus de (bij)zinnen die aangeven wat er werd waargenomen) vaak lijken op thetische constructies omdat ze ertoe dienen iets in de tekst te introduceren en ze ook vaak thetische objectszinnen bevatten. Maar hun syntactische en semantische eigenschappen zijn complexer vanwege inbeddingsverschijnselen en vanwege het feit dat er rekening gehouden moet worden met zowel het perspectief van de toehoorders

buiten de tekst als het perspectief van een personage waarover in de tekst gesproken wordt, waarbij één van beide perspectieven kan overheersen. Hoofdstuk 3 bespreekt een aantal eerdere publicaties over informatiestructuur in klassiek en hellenistisch Grieks. Vooral wordt er aandacht besteed aan het werk van H. Dik (1994, 1995, en in mindere mate 2007), Matić (2003a), en Davidson (1999) op het terrein van klassiek Grieks, en aan het werk van Callow (1992), Pike (2000), en vooral Levinsohn (2006, 2000, 1992, 1987) op het terrein van nieuwtestamentisch Grieks. Ik betoog dat zinnen die met een werkwoord beginnen in bijna alle contexten ongemarkeerd zijn, en dat ze over het algemeen meer continuïteit laten zien. Ik laat ook bewijs zien dat aantoont dat zowel de plaats voor het werkwoord als de plaats na het werkwoord gepaard kan gaan met konstituentfocus en met informationeel prominente elementen in een breder focusdomein, en dat dit geldt voor zinnen met en zonder koppelwerkwoord. Elementen die relatief opvallender of contrastiever of emotioneler zijn, worden vaak voor het werkwoord geplaatst. In het geval van zinnen met een koppelwerkwoord zijn er aanwijzingen dat het naamwoordelijk deel van het predicaat voor het werkwoord kan voorkomen om op die manier aandacht te vragen voor iets bijzonders, bijvoorbeeld voor het feit dat men daar verderop in de tekst weer op terug zal komen. Hoofdstuk 4 bespreekt een selectie van thetische en thetisch lijkende constructies in hellenistisch Grieks, die alle niet-deictisch zijn. Verschillende manieren waarop εἰµί (er) zijn gebruikt wordt, worden geïllustreerd. Er zijn voorbeelden van prototypische thetische constructies, waarin εἰµί, op een paar uitzonderingen na, geen koppelwerkwoord is, en verschillende voorbeelden van niet-thetische constructies, waarin εἰµί kan voorkomen als koppelwerkwoord of als zelfstandig werkwoord ( er zijn, bestaan ). Thetisch gebruik van εἰµί wordt ook onderscheiden van een gebruik van εἰµί dat de polariteit van een bewering en het absolute bestaan van een entiteit benadrukt (dit onderscheid is van belang voor theologen en filosofen). Besproken wordt hoe εἰµί zijn in een tekst wordt gebruikt en hoe dat gebruik verschilt van dat van γίνοµαι gebeuren. Εἰµί introduceert primaire, secundaire, en zelfs tertiaire entiteiten, maar als het een secundaire entiteit (d.w.z. een stand van zaken) introduceert, gebeurt dat zelden als onderdeel van de event line, de vertelde reeks gebeurtenissen in een tekst. Γίνοµαι introduceert vooral secundaire entiteiten, en zelden primaire. Tenslotte wordt γίνοµαι in nieuwtestamentisch Grieks nooit gebruikt om een thetische constructie met een toekomende tijd uit te drukken; in plaats daarvan wordt εἰµί gebruikt. Verschillende soorten possessieve zinnen worden behandeld, en de conclusie is dat S [-id] +ZIJN+DAT (d.w.z. met een bezitter in de datief en een onidentificeerbaar subject) in welke volgorde van zinsdelen dan ook) een existentiële constructie is die vaak thetisch gebruikt wordt. Ook wordt de omschrijvende constructie van εἰµί+deelwoord behandeld. Aangetoond wordt dat deze constructie vaak thetisch is. In verband met de bekende moeilijkheid om onderscheid tussen omschrijvende en niet-omschrijvende gevallen van εἰµί+deelwoord te maken, wordt er een poging gedaan te illustreren hoe in individuele gevallen dat onderscheid toch gemaakt kan worden door rekening te houden met diverse taalkundige factoren, inclusief theticiteit. Ook wordt behandeld wat ik noem thetisch τις (d.w.z. τις dat een bepaalde onidentificeerbare entiteit introduceert, bv. een zekere man ). Thetisch τις komt veel, maar niet uitsluitend, voor bij prototypische thetische onderwerpen. De keuze om het te gebruiken is volkomen vrij. Het is daarom niet vreemd dat het bijna uitsluitend in de geschriften van

Lucas voorkomt. Wanneer het zelfstandig gebruikt wordt, introduceert het gewoonlijk (maar niet altijd) een entiteit die niet zo n belangrijke rol speelt. Wanneer het attributief, als kwalificatie bij het belangrijkste zelfstandig naamwoord in het subject, gebruikt wordt, introduceert het zonder uitzondering een primaire entiteit die verderop in het verhaal een belangrijke rol blijft spelen. Maar wanneer het een ander zelfstandig naamwoord kwalificeert, hoeft de entiteit die gekwalificeerd wordt, niet zo belangrijk te zijn. Hoofdstuk 4 bevat ook een bespreking van thetische constructies die te maken hebben met weer en tijd. Ik veronderstel that entiteiten van tijd (die in thetische tijdsconstructies kunnen voorkomen) een bijzonder soort secundaire entiteiten zijn, al vertonen ze belangrijke verschillen met typische secundaire entiteiten. Ik toon aan dat bepaaldheid (d.w.z. aan- of afwezigheid van het bepaalde lidwoord) in thetische constructies tenminste voor een deel afhankelijk is van naamwoordklasse en syntactische constructie. Hoofdstuk 5 behandelt het object bij waarnemingswerkwoorden, of dat nu een zelfstandig-naamwoordgroep is of een bijzin. Deze objecten lijken vaak op thetische constructies omdat ze een entiteit in de tekst kunnen introduceren. Eén van de doelstellingen van dit hoofdstuk is een onderzoek naar de manieren waarop het perspectief van de toehoorder buiten de tekst en het perspectief van een persoon in de tekst elkaar beïnvloeden en samenhangen met theticiteit (bepaaldheid kan een rol spelen als het object een eigennaam is). Wat de volgorde van zinsdelen betreft, toon ik bij het werkwoord ὁράω zien aan (i) dat de ongemarkeerde plaats voor het object die na het werkwoord is, (ii) dat het object meestal deel uitmaakt van het focusdomein, en (iii) dat het object gewoonlijk thetisch van aard lijkt te zijn, tenminste voor de persoon in de tekst die waarneemt. Ik toon ook aan dat wanneer het object gepaard gaat met een attribuut dat als predicatie functioneert, de volgorde bijna altijd object-attribuut is, ongeacht de pragmatische status van het object. Dus in het geval dat een object met deelwoord functioneert als een objectszin, kunnen we zeggen dat binnen die objectszin het subject het liefst voor het werkwoord (d.w.z. het deelwoord) staat, wat overeenkomt met een volgorde SV. Ik concludeer ook dat thetische constructies in het geval van waarneming met ὅτι gewoonlijk de volgorde SV vertonen, ook al is de volgorde van zinsdelen in deze constructie niet helemaal vergelijkbaar met die van een objectszin. Hoofdstuk 6 behandelt constructies met ἰδού/ἴδε zie!, kijk!. Er worden voorbeelden zowel van thetisch als van niet-thetisch gebruik gegeven. Er worden vijf verschillende groepen van gebruik onderscheiden. Elk van deze groepen - die bestaan uit wat in Construction Grammar constructies genoemd worden - koppelt vorm en zinsbouw aan betekenis en pragmatische omstandigheden van de tekst. De eenvoudigste constructie (C1 = constructie 1) is die waarin ἰδού/ἴδε een deictischthetische partikel is. Deze constructie is de beste kandidaat voor de centrale, prototypische constructie, waarop de andere constructies gebaseerd zijn. De combinatie van partikel en een zelfstandig-naamwoordgroep in de nominatief vormt een eenvoudige zin ἰδού/ἴδε NP NOM, waarin NP NOM de zelfstandig-naamwoordgroep (NP) in de nominatief is. De constructie wordt gebruikt om de toehoorder te wijzen op een entiteit in het hier-en-nu van de tekst. De meest waarschijnlijke analyse van ἰδού en ἴδε is dat ze morfologisch onveranderlijke werkwoordsvormen zijn, vergelijkbaar met het Italiaanse ecco en het Franse voilà. Een voorbeeld is Handelingen 8:36 Ἰδοὺ ὕδωρ Kijk, daar is water. C2 omvat deictische of semi-deictische thetische constructies die in syntactisch of semantisch opzicht afwijken van C1. Enkele typen van C2 zijn syntactisch net zo eenvoudig als C1, maar bij andere typen komt een predicaat voor, zoals een persoonsvorm of een plaatsbepaling (zonder werkwoord). Een voorbeeld is Johannes 12:15 ἰδοὺ ὁ βασιλεύς σου ἔρχεται Daar komt uw koning aan. Het meest voorkomende type van C2 in het Nieuwe

Testament is de narratieve deictische thetische constructie (C2c). Die dient ertoe de introductie van een nieuwe entiteit te verlevendigen, waarbij men vaak aan goddelijk ingrijpen kan denken. Bij dit type wordt er een secundaire entiteit geïntroduceerd in de voorstelling van de wereld van hier-en-nu die de verteller bezig is op te bouwen. De introductie kan gezien worden vanuit het perspectief van een personage in de tekst of vanuit het standpunt van een alwetende verteller. Een voorbeeld is Lucas 22:47 Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος ἰδοὺ ὄχλος... Terwijl hij nog aan het praten was, (zie!) een menigte mensen... (die voor Jezus ogen verschijnt). In C3 worden ἰδού en vooral ἴδε deictisch gebruikt (de spreker kan tegelijkertijd iets in de werkelijke wereld aanwijzen), maar het subject is de topic, en de zin heeft dus geen zinsfocus (d.w.z. is niet thetisch). In C4 gaat het partikel (vooral ἰδού) vooraf aan een konstituent met focus waarin een emotie meeklinkt. Net als in C1 vormt het partikel een syntactische eenheid met het focale zinsdeel, en daarom kunnen de partikels ἰδού en ἴδε hier focusmarkeerders genoemd worden. In het type C4a duidt de konstituent met focus een tijdsduur aan (waarschijnlijk steeds in de nominatief), en de combinatie met het partikel geeft aan dat de spreker de tijdsduur buitensporig vindt. In het type C4b ziet de konstituent met focus er anders uit: subject (nominatief), object (accusatief), bijvoeglijk naamwoord, of werkwoord. De duidelijkste voorbeelden van C4b duiden een buitengewone graad of maat aan. C5 staat aan het begin van één of meer zinnen die iets vertellen waarvoor de spreker bijzondere aandacht bij de toehoorder vraagt. Terwijl C1 de toehoorder vraagt visuele aandacht te geven, vraagt C5 de toehoorder mentale aandacht te geven, wat beschouwd kan worden als een overdrachtelijke uitbreiding van C1. Het partikel in C5 is dus een aandachtsrichter. C5 verschilt hierin van C1 en C3 dat het partikel niet deictisch gebruikt wordt om te verwijzen naar een entiteit in de werkelijkheid van hier-en-nu. Syntactisch gezien staat het partikel helemaal of bijna aan het begin van een zin (net zoals in C1), maar heeft geen sterke syntactische verbinding met de rest van de zin (en hierin komen C5 en C3 waarschijnlijk overeen). De vorm die de informatiestructuur in de zin kan aannemen, kent weinig beperkingen. Veel gevallen hebben een topic-comment functie; andere hebben de functie van konstituentfocus (waarbij de konstituent in focus gewoonlijk niet onmiddellijk op het partikel volgt); en weer andere komen overeen met een (niet-deictische) thetische constructie. Verscheidene secties in de hoofdstukken 4, 5 en 6 zijn gewijd aan de volgorde van zinsdelen in thetische constructies. Een belangrijke conclusie is dat één patroon niet voldoet om de volgorde van zinsdelen in thetische constructies te verklaren. In één systeem vertoont het patroon V...S de pragmatisch ongemarkeerde volgorde, en in het andere systeem is S...V ongemarkeerd (... duidt aan dat er een tussenliggend zinsdeel aanwezig kan zijn). Het criterium om een zin tot één van beide systemen te rekenen is vooral syntactisch van aard (bv. dat een thetische constructie een betrekkelijke bijzin is, of volgt op ἰδού, enz.), maar de plaats in een tekst kan ook bepalend zijn (bv. de plaats aan het begin van een tekst). Om preciezer te zijn: S...V is ongemarkeerd voor thetische constructies (i) die volgen op ἰδού zie, (ii) die samen met een deelwoord als object bij een waarnemingswerkwoord voorkomen, en waarschijnlijk ook (iii) die aan het begin van een tekst voorkomen en een nieuw begin maken waarvoor nog geen achtergrond geschetst is. In de meeste andere conteksten is de volgorde V...S ongemarkeerd. Factoren die gemarkeerde volgordes van zinsdelen kunnen verklaren, blijken verschillend van aard te zijn en niet altijd te vatten in begrippen op het terrein van informatiestructuur.

Betoogd wordt dat tot de relevante factoren gerekend moeten worden: (dis)continuïteit, terugverwijzende tegenover vooruitverwijzende verbanden (bij thetische constructies die een verduidelijking inhouden), contrast, emotie (inclusief verrassing), en plaatsing op voorgrond of achtergrond (wat samenhangt met globale thema s in de tekst). Ik laat ook zien dat de manier waarop bepaalde elementen in een focusdomein reageren op de pragmatische factoren van contrast en emotie, getuigt van een systematische harmonie. Dit geldt enerzijds voor objecten in een focusdomein (de lezer zal zich herinneren dat de pragmatisch ongemarkeerde plaats van een object die na het werkwoord is) en anderzijds voor thetische subjecten in het systeem waarin V...S de ongemarkeerde volgorde van zinsdelen is. Deze feiten lijken te ondersteunen wat Lambrecht (2000) beweerde, namelijk dat er in tal van talen overeenkomsten in gedrag zijn tussen thetische subjecten in constructies met zinsfocus en focale objecten in constructies met predicaatsfocus. harmonie bij thetische subjecten en focale objecten gemarkeerde constructie ongemarkeerde constructie thetische constructie gemarkeerd thetisch subject werkwoord werkwoord thetisch onderwerp andere constructie gemarkeerd focaal object werkwoord werkwoord focaal object Tenslotte wordt aangetoond dat de plaats van het subject ten opzichte van een bijwoordelijke bepaling (inclusief voorzetselvoorwerpen en bijvoorbeeld meewerkend voorwerp) beïnvloed kan worden door de mate waarin en de manier waarop een nieuwe entiteit een rol blijft spelen in het vervolg van de tekst, althans in het systeem waarin V...S ongemarkeerd is. Bovenstaande conclusies ten aanzien van de volgorde van zinsdelen zijn van belang voor zowel taalkundigen als specialisten in Grieks. Verschillende benaderingen van de volgorde van zinsdelen in talen met relatief veel vrijheden op dat vlak veronderstellen dat één patroon alle volgorden van zinsdelen in meedelende zinnen kan verklaren en dat de factoren die de volgorde van zinsdelen bepalen gewoonlijk gevat kunnen worden in begrippen op het terrein van informatiestructuur (zoals topic, focus en activering). Aangetoond wordt dat beide veronderstellingen onjuist zijn ten aanzien van hellenistisch Grieks.