Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/089

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 29 september 1998 Rapportnummer: 1998/406

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 17 september 2001 Rapportnummer: 2001/283

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2011/186

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 11 maart 1999 Rapportnummer: 1999/100

Rapport. Datum: 23 juni 2000 Rapportnummer: 2000/230

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Beoordeling. h2>klacht. Verzoekster klaagt erover dat:

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/259

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/421

Transcriptie:

Rapport Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/089

2 Klacht Op 3 februari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te 'sgravenhage met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 'sgravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd: Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden niet is opgetreden tegen een derde, die zonder ontheffing een waterskischool exploiteert op een deel van de locatie waar verzoeker mét vergunning een waterskischool exploiteert. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie in de door hem overgelegde brief van 4 juni 1996 van de gemeente 's-gravenhage, geen reden zag tot optreden. In die brief is onder andere vermeld dat de aanvraag van de betreffende derde voor uitbreiding van diens ontheffing voor exploitatie van catamarans en kajaks met een mogelijkheid tot waterskiën en jetskiën naar verwachting niet zal worden gehonoreerd door de gemeente. Achtergrond Ingevolge artikel 34 van de Algemene politieverordening voor 'sgravenhage 1982 (hierna ook: de APV) is het verboden een vaartuig op het strand te hebben of zich daarmee in de zee tussen de strandhoofden te bevinden. Burgemeester en Wethouders kunnen een ontheffing van dit verbod verlenen. Onderzoek In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en de gemeente 'sgravenhage een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Bevindingen De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

3. De feiten 1.Verzoeker exploiteert sedert 1987 een waterskischool in Scheveningen tussen de strandhoofden 46 tot en met 48 met ontheffing van het in artikel 34 van de APV neergelegde vaarverbod. 2. Bij brief van 24 augustus 1995 wendde verzoeker zich tot de gemeente 'sgravenhage, afdeling vergunningen (hierna ook: de gemeente). Hij deelde daarin onder meer mee dat hem was gebleken dat een aanvraag was ingediend voor een ontheffing ten behoeve van waterskiën in hetzelfde gebied als waar hij zijn waterskischool exploiteerde. Hij tekende aan grote moeite te hebben met een eventueel aan een derde te verlenen vergunning, onder meer omdat zijns inziens commercieel gezien geen plaats was voor een tweede gemachtigde. 3. Bij brief van 5 maart 1996 aan de gemeente herhaalde verzoeker zijn bezwaar tegen een tweede vergunning in "zijn" gebied. 4. Op 8 februari 1996 diende de heer B., eigenaar van strandtent O., die blijkens de aanvraag de voortzetting was van onderneming Ca.S., een "Aanvraag watersportvergunning voor het seizoen 1996 c.q. voortzetting van de eerder verleende vergunningen (ontheffingen) tussen de strandhoofden 46 en 47" in. Gevraagd werd onder meer ontheffing van het vaarverbod voor catamarans, kajaks en waterskiën. Tevens werd advies gevraagd in verband met jetski's en surfen. 5. Op 4 juni 1996 berichtte de Dienst stadsbeheer van de gemeente 'sgravenhage onder meer het volgende aan verzoeker: "Voor het strand/zeegedeelte tussen de strandhoofden 46 en 47 is destijds een ontheffing verleend om zes catamarans en zes kajaks op het strand te hebben en daarmede in zee tussen de strandhoofden te varen, (...). De heer B. heeft nu overschrijving van die ontheffing op zijn naam gevraagd met als uitbreiding een mogelijkheid tot waterskiën en jetski's. Naar verwachting zal de gevraagde uitbreiding niet worden gehonoreerd. Alvorens hierin een besluit te nemen zal u hierin worden gekend." 6. Op 19 juni 1996 stuurde verzoeker een fax naar de politie Haaglanden, waarin hij een telefoongesprek bevestigde dat hij met politieambtenaar C. had gevoerd. Hij stelde dat hij C. erop had gewezen dat hij de enige vergunninghouder op het Noorderstrand was. Hij verzocht de politie maatregelen te nemen tegen het gedogen van derden zonder vergunning op zijn gebied. 7. Op 1 juli 1996 diende verzoeker een klacht in bij de burgemeester van 'sgravenhage over optreden van de politie jegens hem. Hij klaagde onder meer over het feit dat hem - samengevat - sedert 1994 het werk onmogelijk werd gemaakt door het hoofd van de strandbrigade, terwijl (onderneming) O. werd toegelaten zonder vergunning in zijn (verzoekers) gebied te waterskiën. Hij deelde verder mee dat hem bekend was dat O. een vergunning had aangevraagd, maar dat hij de bevestiging had dat deze niet verleend zou worden. 8. De politie antwoordde op deze klacht bij brief van 3september 1996. In die brief staat onder meer het volgende: "U bent evenwel niet de enige die vergunning heeft om in zee te waterskiën en

4 waterskilessen te geven. Sedert 1993 heeft Ca.S. te Scheveningen eveneens een dergelijke vergunning. In 1995 is aan Ca.S. voorts vergunning verleend voor het gebruik van zes catamarans en zes kajaks, het waterskiën en het geven van waterskilessen. Voor 1996 is verlenging van deze vergunning gevraagd door de huidige eigenaar en is tevens uitbreiding van de vergunning gevraagd voor het varen met jetskies en voor het surfen. Tegen deze uitbreiding is door de politie bezwaar gemaakt bij de Gemeente." Verder staat in de brief dat de heer C. op 19 juni 1996 aan verzoeker had meegedeeld dat tegen Ca.S., hangende de beslissing op het verzoek om verlenging van de vergunning door de nieuwe eigenaar, niet verbaliserend zou worden opgetreden. Verzoekers klacht werd niet gegrond bevonden.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.. Informatie van de gemeente 's-gravenhage 1. Daarnaar gevraagd berichtte de Dienst stadsbeheer van de gemeente 's-gravenhage bij brief van 28 april 1997 onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman: "Verleende ontheffingen In 1993 en 1994 is ontheffing verleend aan mevr. P. om van 1maart tot 1 oktober te waterskiën tussen de strandhoofden 46 en 47. Mevr. P. heeft haar bedrijfactiviteiten overgedaan aan de heer B. In februari 1996 is een aanvraag om ontheffing ontvangen van de heer B. om eveneens met 1 boot te waterskiën tussen de strandhoofden 46 en 48 (lees: 47; N.o.). Op deze aanvraag is formeel niet besloten, aangezien de ontheffing was overgenomen van mevrouw P. en de aanvraag eveneens een ontheffing betrof voor jetskiën. Voor jetskiën is en wordt vanuit veiligheidsoverwegingen geen ontheffing verleend. De aanvraag om ontheffing zou op dat onderdeel gedeeltelijk worden geweigerd, waarvoor de ondernemer op 19juli 1996 in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze hierover te geven. Tegen het verlenen van een ontheffing voor waterskiën bestond geen bezwaar, zodat dit in het strandseizoen 1996 is toegestaan. Aangezien het strandseizoen op het moment van horen van de ondernemer al aardig was verstreken is afgesproken, dat voor 1997 de ontheffing voor waterskiën opnieuw zal worden aangevraagd en bekeken. In dat kader bezien is er in 1996 niet tegen het waterskiën zonder formele ontheffing opgetreden. (...) Huidige situatie (...) In voorbereiding is de vaststelling van een Strandnota, waarin o.a. zal worden vastgelegd het maximale aantal te verlenen ontheffingen voor waterskiën voor de kust bij Scheveningen (2 maximaal 3 ontheffingen). De Waterskischool van de heer G. (verzoeker) krijgt net als voor 1995 en 1996 ook voor 1997 ontheffing voor het waterskiën. De over 1993 en 1994 verleende ontheffing aan mevrouw P. is overgedragen aan de heer B. Deze ontheffing zal voor 1997 worden verleend aan O, de heer B., de ondernemer, die ook in 1996 een aanvang heeft gemaakt met het waterskiën in Scheveningen. Laatstgenoemde aanvraag om ontheffing heeft formeel ter inzage gelegen, waartegen geen bezwaren zijn ingediend." 2. Bij de brief was onder meer het verslag gevoegd van het gesprek dat op 19 juli 1996 tussen de heer B. en enkele gemeenteambtenaren had plaatsgevonden. Hierin staat onder meer:

5 "Ten aanzien van het waterskiën heeft de politie negatief geadviseerd. Medegedeeld is dat de gemeente voornemens is dit advies te volgen. (...) Naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze (van de heer B.; N.o.) zal de gemeente zich nogmaals buigen over de vraag of waterskiën al of niet mag worden toegestaan." D. Het standpunt van de korpsbeheerder De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde bij brief van 10 juni 1997 op de klacht. Hij deelde mee zich te kunnen vinden in hetgeen de chef van het onderdeel Den HaagHaagse Hout/ Scheveningen hem had gerapporteerd in een brief van 26 mei 1997. In die brief adviseerde genoemde chef het (destijds gegeven) oordeel over de gegrondheid van verzoekers klacht niet te wijzigen (zie onder A.8.).. Nadere informatie van de gemeente 's-gravenhage In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde het plaatsvervangend hoofd Vergunningen van de dienst Stadsbeheer van de gemeente 's-gravenhage onder meer het volgende mee. "Mevrouw P. heeft bedrijfsactiviteiten ten aanzien van waterskiën verricht in de jaren 1993 en 1994. De heer B. is zijn gelijknamige bedrijfsactiviteiten gestart in 1995. In een schrijven van mevrouw P. van 25 september 1995 aan het Beheerskantoor Scheveningen staat vermeld de volgende zin: "Ca.S." is verkocht aan de heer B. Andere documenten zijn mij niet bekend. Voor het jaar 1995 is er geen ontheffing verleend voor mevrouw P., danwel voor de heer B. (...) Na 19 juli 1996 zijn er geen documenten, waaruit blijkt dat er vanwege de gemeente geen bezwaar meer bestond tegen waterskiën tussen de strandhoofden 46 en 48. Wel kan dit worden afgeleid uit het feit, dat de gemeente niet is opgetreden tegen het waterskiën zonder vergunning.(...) Het verlenen van 2 maximaal 3 ontheffingen voor waterskiën tussen de strandhoofden 46 en 48, past in het door de gemeente voorgestane beleid, zoals zij dat in de Strandnota zal gaan vastleggen. Nu mevrouw P. vanaf 1995 geen gebruik meer maakt van de aan haar verleende ontheffing, past het om deze ontheffing aan een ander te verlenen. Voor 1996 is deze toestemming mondeling verleend aan de heer B. (na 19 juli 1996).". De reactie van verzoeker Verzoeker handhaafde in reactie op de door de korpsbeheerder en de gemeente 'sgravenhage verstrekte informatie zijn eerder ingenomen standpunt. G. Nadere informatie van de korpsbeheerder 1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 11 september 1997 op nadere vragen van de Nationale ombudsman. Hij verwees daarin naar de bij zijn brief gevoegde rapportage van de onderdeelschef Haagse HoutScheveningen. Deze rapportage houdt het volgende in: "In tegenstelling tot het gestelde in het schrijven van de gemeente Den Haag aan de Nationale Ombudsman d.d. 17 juni 1997, werd aan Ca.S. op naam van mevr.p wel een vergunning verleend voor het seizoen 1995 voor onder andere waterskiën en het geven van waterskilessen. Deze vergunning was overeenkomstig de reeds afgegeven vergunning voor de seizoenen 1993/1994. (...) Ruim voor de aanvang van het seizoen 1996 werd van de zijde van het stadsdeelkantoor Scheveningen desgevraagd aan de strandcoördinator van de politie medegedeeld, dat de gevraagde vergunning van de heer B. verleend zou

6 gaan worden voor het seizoen 1996, met uitzondering van de door hem gevraagde uitbreiding. Beperking van de vergunning ten aanzien van waterskiën zou, volgens opgave van de gemeente Den Haag op bezwaren stuiten, aangezien er geen negatieve ervaringen met waterskiën bekend waren. Uiteindelijk is de procedure tot afgifte van die vergunning zodanig vertraagd, dat deze in het seizoen 1996 niet meer werd afgegeven. Gezien het feit, dat de vergunning tot en met 1995 op naam van mevrouw P. afgegeven was geweest en de heer B. haar activiteiten zou voortzetten, waarbij door de gemeente Den Haag aan de politie was meegedeeld dat genoemde vergunning ook daadwerkelijk zou worden verleend, is door de politie in het seizoen 1996 niet opgetreden op het moment dat door of vanwege de heer B. watersportactiviteiten werden beoefend, die overeenkomstig waren met de genoemde activiteiten in de vergunning van 1993, 1994 en 1995. Op 24 juli 1997 is door de genoemde gemeente Den Haag beslist op de vergunningsaanvraag d.d. 8 februari 1996 van de heer B., waarbij hem ontheffing verleend werd voor dezelfde watersportactiviteiten als genoemd in de vergunningen afgegeven voor de seizoenen 1993, 1994 en 1995 aan mevrouw P." 2. De in de brief bedoelde ontheffing voor het jaar 1995 was bijgevoegd.. De nadere reactie van verzoeker Verzoeker deelde op 27 oktober 1997 telefonisch mee dat Ca.S. al sedert 1994 niet meer bestond. De politie liet al die jaren de heer B. zonder vergunning varen. BEOORDELING 1. Verzoeker exploiteert sedert 1987 een waterskischool in Scheveningen met de daarvoor benodigde ontheffingen. Hij klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden niet is opgetreden tegen een derde, die zonder ontheffing van het verbod in artikel 34 van de Algemene politieverordening van 'sgravenhage 1982 een waterskischool exploiteert op een deel van de locatie waar verzoeker mét ontheffing een waterskischool exploiteert. Met name klaagt hij erover dat de politie in de door hem overgelegde brief van 4 juni 1996 van de gemeente 's-gravenhage geen reden zag tot optreden. In die brief staat dat de aanvraag van de betreffende derde voor uitbreiding van diens ontheffing voor exploitatie van catamarans en kajaks, met een mogelijkheid tot waterskiën en jetskiën, naar verwachting niet zal worden gehonoreerd door de gemeente. 3. De korpsbeheerder heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. Van 1993 tot en met 1995 was aan mevrouw P. vergunning verleend voor onder andere waterskiën en het geven van waterskilessen. De heer B. zou de activiteiten van mevrouw P. voortzetten en had daartoe een vergunning aangevraagd, die volgens informatie van de gemeente 'sgravenhage ook daadwerkelijk zou worden verleend. Daarom is door de politie in het seizoen 1996 niet opgetreden tegen watersportactiviteiten van de heer B. die pasten binnen de ontheffingen van 1993, 1994 en 1995. 4. Blijkens het schrijven van de gemeente aan verzoeker van 4 juni 1996 en het verslag van het gesprek dat op 19 juli 1996 heeft plaatsgevonden tussen de heer B. en de gemeente, ging de gemeente er in eerste instantie - ten onrechte - van uit dat de door de heer B. gevraagde ontheffing voor het waterskiën een uitbreiding betekende ten opzichte

7 van de in 1993, 1994 en ook in 1995 verleende ontheffingen aan mevrouw P. Verzoeker, die er kennelijk niet van op de hoogte was dat al enige jaren aan een derde ontheffingen voor waterskiën waren verleend voor "zijn" locatie, werd daardoor door de gemeente op het verkeerde been gezet. Dat doet er echter niet aan af dat de politie beschikte over juiste gegevens omtrent voorgaande aan mevrouw P. verleende ontheffingen. Uitgaande van deze gegevens is de Nationale ombudsman van oordeel dat hetgeen de korpsbeheerder terzake heeft aangevoerd in redelijkheid de beslissing kon dragen om niet (verbaliserend) op te treden tegen het waterskiën door of vanwege de heer B. zolang er geen besluit was genomen op de ontheffingsaanvraag van de heer B. CONCLUSIEDe klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van 's-gravenhage), is niet gegrond.