Klachtencommissie Huisartsenzorg Midden-Nederland Uitspraak KERN: Klaagster verwijt de aangeklaagde huisarts dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft verricht ondanks langdurige menstruatieklachten. Endometriose met grote gevolgen. DE PROCEDURE Bij brief van 27 december 2011 heeft klaagster een klacht ingediend jegens verweerder. Klaagster heeft op 19 januari 2012 de klachtencommissie schriftelijk gemachtigd de klacht voor te leggen aan verweerder en heeft hierbij tevens de klachtencommissie gemachtigd alle relevante gegevens betreffende de klacht op te vragen. Verweerder en klaagster zijn gehoord op basis van een schriftelijke procedure van hoor en wederhoor. De klachtencommissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken: de klachtbrief van 27 december 2011; het verweerschrift van verweerder van 25 februari 2012; de repliek van klaagster van 15 maart 2012; de dupliek van verweerder van 23 april 2012; het medisch dossier van klaagster. Op 30 mei 2012 vond een hoorzitting plaats. Klaagster was aanwezig, vergezeld door haar moeder mevrouw A.; verweerder was aanwezig. De uitspraak is vervolgens vastgesteld op 4 juli 2012. De klachtencommissie is als volgt samengesteld: mevrouw mr. M.J.M. Weerts, voorzitter, de heer drs. A.M. Mathot, huisarts, lid op voordracht Huisartsenkring, de heer drs. D. Rhebergen, huisarts niet praktiserend, lid op voordracht Huisartsenkring, mevrouw P. Nep, lid op voordracht Cliëntenbelang en mevrouw M. Verhoeven, lid op voordracht Cliëntenbelang. De klachtencommissie wordt bijgestaan door de ambtelijk secretaris mevrouw mr. M.B. Verkleij. Pagina 1 van 6
DE FEITEN De klachtencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de volgende feiten als vaststaand, of onvoldoende betwist, aangenomen: Verweerder is sinds juli 2005 als huisarts werkzaam bij de huisartsenpraktijk waar klaagster patiënt is. Klaagster, voorheen patiënt bij een andere huisarts in de praktijk, is vanaf dat moment bij verweerder als patiënt ingeschreven. Het huisartsenjournaal (hierna: journaal) maakt op 16 februari 2006 voor het eerst melding van menstruatieklachten bij klaagster. Het contact hierover tussen klaagster en een collega-huisarts van verweerder vindt telefonisch plaats. Het eerste contact dat verweerder met klaagster heeft dateert van 12 april 2006. Dit is een telefonisch contact waarin klaagster menstruatieklachten aangeeft. De orale anticonceptie wordt aangepast. Op 10 mei 2006 heeft klaagster over dezelfde klachten telefonisch contact met verweerder. Het journaal van die dag meldt dat er over twee tot drie maand een controle plaats moet vinden. Op 6 juli 2007 is er contact tussen verweerder en klaagster. Het journaal vermeldt dat klaagster forse pijnklachten heeft na de eerste twee dagen in de stopweek, gevolgd door vloeien dat na twee dagen weer afneemt. Het journaal vermeldt verder dat klaagster een afspraak heeft gemaakt bij de gynaecoloog. Verweerder legt uit dat een verwijzing hiervoor naar de gynaecoloog niet nodig is en geeft een verwijzing voor een gynaecologische echografie. Op 14 augustus 2007 vermeldt het journaal dat de uitslag van de gynaecologische echo helemaal goed is. In januari 2008 verandert klaagster van huisarts binnen de praktijk van verweerder. Op 4 januari 2011 wendt klaagster zich tot de huisarts, niet zijn de verweerder, in verband met een zwangerschapswens en menstruatieklachten. Op 14 januari 2011 verwijst de huisarts klaagster voor diagnostisch onderzoek naar de gynaecoloog. De op 2 februari 2011 verrichte diagnostische gynaecologische echo vertoont geen afwijkend beeld. Er wordt een afspraak gemaakt voor een poliklinische revisie. Op 22 februari 2011 vindt er gynaecologisch onderzoek bij klaagster plaats. De conclusie na onderzoek luidt: Primaire fertiliteitstoornis bij endometriose en mogelijk adenomyosis. Er wordt een oriënterend fertiliteitonderzoek bij klaagster afgesproken. Op 7 april 2011 wordt een diagnostische hysteroscopie en laparoscopie verricht en wordt endometriose AFS IV gediagnosticeerd. In verband met nierfunctiestoornissen wordt klaagster op 4 mei 2011 en op 20 mei 2011 geopereerd. Op 28 juni 2011 vindt er een operatie bij klaagster plaats waarbij ten gevolge van uitgebreide endometriose onder meer een low-anterior resectie plaatsvindt. Pagina 2 van 6
DE KLACHT De klacht van klaagster houdt, zakelijk en samengevat weergegeven, het volgende in. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar (pijn)klachten niet serieus heeft genomen, dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarnaast heeft verweerder de bezoeken van klaagster niet zorgvuldig geregistreerd in het journaal. Klaagster licht haar klacht als volgt toe. Klaagster heeft vanaf het jaar 2003 klachten over haar menstruatie. Klaagster heeft hierover contacten gehad met de huisartsenpraktijk. Echter, er staat niets over deze contacten in het journaal vermeld. Doordat verweerder de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen is de situatie bij haar geëscaleerd. Klaagster heeft meerdere operaties, waaronder een complexe buikoperatie, moeten ondergaan, heeft daarbij een stoma gekregen en heeft slechts nog één werkende nier. Daarnaast kan zij nooit meer op een natuurlijke wijze zwanger worden. Verweerder heeft haar klachten nooit serieus genomen en meerdere keren aangegeven dat de klachten bij haar zouden horen. Om die reden kreeg klaagster geen verwijsbrief voor de menstruatiepoli. Klaagster heeft op eigen initiatief contact opgenomen met de menstruatiepoli. Klaagster geeft aan dat een arts niet verplicht is om een verwijzing te geven, maar dan is het wel van belang dat er eerst lichamelijk onderzoek wordt verricht. Dit is niet gebeurd. Klaagster vraagt zich af waarom verweerder heeft overwogen om een echo te laten maken terwijl zij in aanmerking kwam voor de menstruatiepoli. Bij een echo kunnen niet alle aandoeningen van de baarmoeder gediagnosticeerd worden zo stelt klaagster. Klaagster kan zich niet herinneren hoe het contact met verweerder, 6 juli 2007, is verlopen. Klaagster kan zich niet herinneren dat verweerder de goede uitslag van de echo, augustus 2007, persoonlijk met haar heeft besproken. Klaagster stelt dat zij niet altijd op de juiste wijze is bejegend door verweerder. Mede omdat klaagster zich bij haar huidklachten ook niet serieus genomen voelde is zij weer teruggegaan naar haar vorige huisarts. Verweerder heeft volgens klaagster niet de zorg verleend die van een zorgvuldig handelende huisarts verwacht mag worden en heeft in strijd met zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels gehandeld. Klaagster stelt dat zij door het handelen van verweerder gezondheidsschade heeft opgelopen. Klaagster heeft op 22 november 2011 een gesprek gehad met verweerder en de coördinator van de huisartsenpraktijk. Klaagster geeft aan dat dit een goed gesprek is geweest en dat verweerder tijdens dat gesprek zijn fouten heeft toegegeven. Klaagster wenst desalniettemin een onafhankelijk oordeel. Pagina 3 van 6
HET VERWEER Verweerder heeft zich verweerd door onder meer het volgende, zakelijk en samengevat weergegeven, aan te voeren. Verweerder is sinds juli 2005 als huisarts binnen de praktijk werkzaam. Vanaf dat moment stond klaagster bij hem als patiënt geregistreerd. Verweerder geeft aan dat hij in april 2006 voor het eerst telefonisch contact met klaagster heeft gehad over haar pijnlijke menstruatie. In mei 2006 heeft verweerder opnieuw telefonisch contact gehad met klaagster. Verweerder verwijst naar de notities in het journaal. Op 6 juli 2007 ziet verweerder klaagster op het spreekuur. Klaagster kwam met het verzoek voor een verwijzing naar de menstruatiepoli. Verweerder achtte aanvullend onderzoek wenselijk. Verweerder vond dat een gynaecologische echografie, om structurele afwijkingen in en rondom de baarmoeder uit te sluiten, de eerste stap zou moeten zijn. Verweerder meent zich te herinneren dat hij vanwege het niet goed verlopen van het gesprek met klaagster - klaagster was teleurgesteld vanwege het feit dat hij haar niet meteen naar de menstruatie poli door verwees - geen lichamelijk onderzoek bij klaagster heeft verricht. Verweerder heeft op 14 augustus 2007 de uitslag van de echo met klaagster besproken. De echo vertoonde geen afwijkingen. Daarna is er geen contact meer geweest tussen verweerder en klaagster en heeft zij in januari 2008 zijn praktijk verlaten. In het kader van een interne bespreking van de klachten van klaagster heeft verweerder, in bijzijn van de coördinator van het gezondheidscentrum, op 22 november 2011 een gesprek gehad met klaagster. Verweerder is geschrokken van de problemen die ten gevolge van de endometriose bij klaagster zijn ontstaan. Verweerder heeft in dit gesprek aangegeven dat hij het zichzelf kwalijk neemt dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft verricht tijdens het consult van 6 juli 2007. Dit had wel moeten gebeuren. De genoteerde anamnese, hoewel kort, geeft volgens verweerder aan dat de mate van hinder van klachten door hem is erkend. Hij heeft de klacht van klaagster serieus genomen. Wel geeft verweerder aan dat hij op 14 augustus 2007 te kort is geschoten in de registratie van het vervolg op de bespreking van de uitslag van de echografie. Verweerder kan zich niet goed meer herinneren hoe dit consult is verlopen. De klacht van klaagster is voor verweerder aanleiding geweest om onder meer uitvoeriger te zijn in zijn verslaglegging en aandacht te hebben voor vervolgafspraken. Verweerder betreurt het dat klaagster zich niet serieus genomen voelt. Hij herkent zich echter niet in de woorden van klaagster dat hij aangegeven zou hebben dat deze klachten bij haar zouden horen. Pagina 4 van 6
BEOORDELING VAN DE KLACHT De commissie stelt in de eerste plaats vast dat een deel van de klacht van klaagster betrekking heeft op de periode van vóór 2005, namelijk het jaar 2003. Verweerder was op dat moment nog niet werkzaam als huisarts binnen de praktijk waar klaagster patiënt is. Verweerder kan dan ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele gedragingen van vóór het jaar 2005. De commissie stelt verder vast dat uit het journaal niet blijkt dat klaagster in het jaar 2003 menstruatieklachten heeft aangegeven. Hoe teleurstellend dit voor klaagster wellicht kan zijn, de commissie kan aan de hand van het journaal niet vaststellen dat klaagster daadwerkelijk haar menstruatie klachten in het jaar 2003 nadrukkelijk heeft verwoord, en daarbij om een verwijzing naar de menstruatiepoli heeft verzocht. Klaagster heeft ook niet op een andere wijze aantoonbaar of aannemelijk gemaakt dat zij al vanaf het jaar 2003 haar menstruatieklachten kenbaar heeft gemaakt. De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht dan ook uit van melding van menstruatieklachten begin 2006. Klaagster is gedurende de periode april 2006 tot eind januari 2008 patiënt bij verweerder geweest. Klaagster beklaagt zich erover dat verweerder geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij de contacten met klaagster niet of onvoldoende heeft geregistreerd. In de periode dat klaagster patiënt was bij verweerder zijn er meerdere contacten geweest tussen klaagster en verweerder. Van belang hierbij is de datum van 6 juli 2007. De commissie stelt vast dat verweerder uitgaat van een spreekuurconsult op die datum en dat hij van mening is dat hij tijdens dit consult een lichamelijk onderzoek bij klaagster had moeten verrichten. Verweerder baseert zich daarbij op het journaal omdat hij het zich, vanwege het tijdsverloop, niet meer exact kan herinneren. Klaagster heeft echter ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat zij zich niet meer precies kan herinneren hoe een en ander verliep, maar dat het op 6 juli 2007 om een telefonisch consult ging en dat zij belde voor een verwijzing naar de menstruatiepoli. Klaagster heeft eveneens ter zitting meegedeeld dat zij maar één spreekuur consult bij verweerder heeft gehad in de tijd dat zij patiënt bij hem was en dat zij tijdens dat consult verweerder heeft meegedeeld dat zij terug wilde naar haar vorige huisarts. De commissie stelt vast dat in het journaal op 28 januari 2008 staat vermeld dat klaagster terug wil naar Koen (red. vorige huisarts). De commissie overweegt als volgt: Voor de beoordeling van de gegrondheid van een klacht is het van belang dat relevante feiten vast komen te staan. Verweerder is bij zijn verweer en in het gesprek met klaagster op 22 november 2011 uitgegaan van een spreekuur consult. Klaagster daarentegen heeft, zoals hiervoor uiteengezet, nadrukkelijk gesteld dat het op 6 juli 2007 een telefonisch consult betrof. De lezingen van partijen staan tegenover elkaar. De commissie kan aan de hand van het journaal en wat ter zitting ter sprake is gekomen niet vaststellen of er nu op 6 juli 2007 wel of geen spreekuur contact is geweest. Nu de commissie ook geen aanleiding ziet om aan de lezing van de ene partij meer waarde te hechten dan aan andere, kunnen de Pagina 5 van 6
relevante feiten niet worden vastgesteld. Voor de beoordeling van de klacht is namelijk van belang dat met zekerheid is komen vast te staan wanneer een spreekuur consult plaatsvond en wat er tijdens dat consult is besproken. Immers, was het contact op 6 juli 2007, zoals klaagster stelt, geen spreekuur contact maar een telefonisch consult, dan betekent dit niet per definitie dat verweerder, door klaagster telefonisch voor een gynaecologische echo te verwijzen, verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder kon immers op dat moment geen lichamelijk onderzoek bij klaagster verrichten en heeft, door klaagster voor een gynaecologische echo te verwijzen, in overeenstemming met de normen van de beroepsgroep gehandeld. Hoezeer de consequenties voor klaagster te betreuren zijn de commissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de klacht ongegrond is. De commissie merkt ten overvloede op dat de verslaglegging over de uitslag van de echo, 14 augustus 2007, en de kennisgeving hiervan aan klaagster summier is. De commissie stelt eveneens vast dat er na augustus 2007 geen vervolgafspraak of plan is gemaakt of verdere stappen door verweerder zijn ondernomen. Verweerder heeft dit ook erkend en de klacht is voor hem dan ook aanleiding om in het vervolg uitgebreider te rapporteren en aandacht te hebben voor vervolgafspraken. DE UITSPRAAK De commissie verklaart de klacht ongegrond DE REACTIE VAN DE HUISARTS In overeenstemming met artikel 2 lid 5 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) heeft de huisarts de plicht om binnen een maand na ontvangst van deze uitspraak schriftelijk aan klaagster en aan de klachtencommissie mee te delen of hij naar aanleiding van de uitspraak maatregelen zal treffen en zo ja, welke. Ingeval de huisarts niet binnen een maand aan deze verplichting voldoet, behoort hij dit met vermelding van de redenen te laten weten. Pagina 6 van 6