Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel)

Vergelijkbare documenten
Toetsing beleidsregels grondwaterbeschermingsgebied ontwikkeling Bastion Hotel, Aalst

Provinciaal blad van Noord-Brabant

Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009;

HOOFDSTUK 2. INSPRAAK BIJ BESLUITEN VAN ALGEMENE STREKKING

PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND

Omgevingsverordening Limburg 2014/Wijzigingen hoofdstuk 4 inzake geothermie

ONTWERPBESLUIT tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland

PROVINCIAAL BLAD. Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake geothermie in milieubeschermingsgebieden)

INTEGRALE VERSIE VAN DE PROVINCIALE MILIEUVERORDENING NOORD-HOLLAND NA WIJZIGING (TRANCHE 10)

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Opheffen verbod op het toepassen Nr. RMW-634 van secundaire grondstoffen in integrale milieubeschermingsgebieden Vergadering 16 oktober 1998

Wijziging Omgevingsverordening ivm de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (WABO)

Provinciale Staten van Noord-Holland; besluiten. Inhoudsopgave

Besluit van Provinciale Staten van 14 december 2015 tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland

Provinciale milieuverordening Utrecht

PROVINCIAAL BLAD. overwegende dat het gewenst is de Provinciale milieuverordening Noord-Holland te actualiseren;

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel

Omgevingsdienst Brabant Noord

ONTWERP-WIJZIGING PROVINCIALE MILIEUVERORDENING ZUID-HOLLAND (ACHTSTE TRANCHE)

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESLUIT Ambtshalve wijziging vergunning (artikel 2.31 lid 2b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel

1 PS2013MME04. Toelichting pag. 35

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

1. In te trekken de Afvalstoffenverordening 2016 Dronten 2. Vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening 2019 Dronten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Raad van State gehoord (advies van, nr. ); HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Provinciaal blad van Noord-Brabant

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Provinciale milieuverordening Fryslân.

gelezen het advies van het dagelijks bestuur over herziening keur voor grondwater van 23 april 2013, nummer 13IT011855;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens)

ONTWERPBESLUIT. omgevingsvergunningen BAVIN BV - Veendam. intrekken omgevingsvergunningen. Billitonweg 1 te Veendam. kenmerk ODG: Z

INTREKKING VERGUNNING

Hoofdstuk 2 Inspraak bij besluiten van algemene strekking

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

Bijlage 4. Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 1 juni 2012;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanpassing van de provinciale wegenverordening van aan de WABO 0Net algemene bepalingen Omgevingsrecht). Deze is ingegaan op 1 oktober 2010.

Informatieblad Wabo en Activiteitenbesluit

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Voorstel voor de gemeenteraad Voorstelnummer RAAD/ Behandelend ambtenaar L. Wignand Postreg.nr. Tel.nr Datum:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

(Wijziging Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I, onderdeel D, komt te luiden: Artikel 54, tweede lid, komt te luiden:

Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Groningen 2018

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016.

*748887* Statenvoorstel. Aan: Provinciale Staten. Onderwerp: Verordening Groenblauwe zone. 1. Beslispunten:

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G (ONTWERP)

* *

gelezen het voorstel van het college van 18 september 2018, no. B ; gezien het advies van de raadscommissie van 15 november 2019;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2015, No. B B E S L U I T:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Sector Concernbeleid, Ondersteuning en Advies. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 september 2010, kenmerk ;

MODEL PROVINCIALE MILIEUVERORDENING

Eerste Kamer der Staten-Generaal

gezien het verslag van de inspraakprocedure; besluit vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel.

Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen (Besluit uniforme saneringen)

- regels zijn altijd gekoppeld aan digitale werkingsgebieden - de werkingsgebieden van de Verordening ruimte zijn digitaal

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2017;

Betreft : RAADSVOORSTEL - wijzigingsverordening APV (WA- BO)

Verzenddatum 1 9 APR^OIZ. 'ovlnciesecretaris. Onderwerp ontwerp 8e tranche Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV)

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Gezien het advies van de commissie Ecologie en Handhaving d.d. 16 januari 2015

Afvalstoffenverordening 2017 gemeente Aalten

Gemeente Delft. college van B&W Gescand archief S. Brandligt E. van de Giessen fl 9 J(/y?niK W W

Onderwerp Gezamenlijk besluit tot wijziging van het Reglement van Waterschap Vallei en Veluwe

omgevingsdienst HAAGLANDEN

RUD UTRECHT. MANDAATLIJST Gemeente, BEPERKT MANDAAT BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES) OPMERKING

Verordening gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Besluit tot vaststelling ontwerpbesluit tot wijziging Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2008

Afvalstoffenverordening Avri 2016

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

Afvalstoffenverordening van de gemeente Renkum 2016

omgevingsdienst HAAGLANDEN

De aanvraag wordt afgehandeld met toepassing van de titel 4.1 procedure van de Algemene wet bestuursrecht.

Ontwerp-besluit. besluiten

Afvalstoffenverordening Eemnes 2017

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Registratiebesluit externe veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

De Afvalstoffenverordening Woudenberg 2017:

Activiteitenbesluit Overgangsbepalingen

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen

Wet belastingen op milieugrondslag

Regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

PROVINCIAAL BLAD. Achtste wijzigingsverordening Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010

De aanvraag wordt afgehandeld met toepassing van de titel 4.1 procedure van de Algemene wet bestuursrecht.

Transcriptie:

Provinciale Staten Provincie Zeeland Gedeputeerde belast met behandeling: Onderwerp: De Reu, B.J. Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Vergadering PS: Nr: 11 november 2011 RMW-O13 Agenda nr: Vergadering GS: 12 juli 2011 Nr: 11105879 VOORSTEL Aan de Provinciale Staten van Zeeland Samenvatting: Dit voorstel strekt tot het vaststellen van een aantal wijzigingen van de Provinciale Milieuverordening Zeeland (PMV). De voorgestelde wijzigingen betreffen hoofdzakelijk: het actualiseren van de PMV in lijn met de laatste versie van de IPO-modelverordening (7de tranche); analoog aan de modelverordening van IPO wordt het onderdeel grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning aangepast en niet meer in de bijlagen van de PMV opgenomen, maar in een afzonderlijk hoofdstuk; diverse onderdelen van de PMV worden verplaatst (vernummerd) als gevolg van het nieuwe hoofdstuk inzake de regels voor grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning; de regels voor huishoudelijk afval en het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen vervallen; de regels ter voorkoming of beperking van geluidshinder alsmede de regels voor bodemsanering worden in technisch-juridische zin aangepast; de definitie van waterscooter wordt aangepast; de regels inzake de procedure tot het verlenen van ontheffing worden in technischjuridische zin aangepast; als gevolg van landelijke ontwikkelingen vervallen de regels voor het maken van een milieu-effectrapportage voor de aanleg, inrichting en gebruik van een luchtvaartterrein; bijlagen 3 tot en met 10 vervallen. De wijzigingen omvatten een aantal aanpassingen van overwegend technisch-juridische aard ter verbetering van de systematiek van de verordening en een beter begrip van de regels. De voorgestelde wijziging betreft echter vooral een aanpassing van het onderdeel grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning. Tevens was er de behoefte de regels voor de grondwaterbescherming niet langer op te nemen in een bijlage bij de provinciale milieuverordening, maar in een afzonderlijk hoofdstuk. De regels voor de grondwaterbescherming zijn thans opgenomen in een nieuw hoofdstuk 5. Dit komt de toegankelijkheid en de gebruikersvriendelijkheid van de verordening ten goede. Vanwege de invoering van het nieuwe hoofdstuk 5 is de gehele structuur van de verordening aangepast. Diverse onderdelen van de verordening zijn verplaatst (vernummerd). De reeds vervallen onderdelen (hoofdstukken, titels, bijlagen) zijn vervangen door bestaande onderdelen. Op deze wijze is de provinciale milieuverordening weer compact en overzichtelijk ingedeeld. De hoofdstukken 6 tot en met 10 zijn overigens niet verplaatst. Bij de voorgestelde wijziging vervallen eveneens de regels die betrekking hebben op huishoudelijke afvalstoffen en op het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels zijn tot nu toe in de verordening blijven staan op grond van het overgangsrecht van de Wet structuur beheer afvalstoffen. Volgens dit overgangsrecht blijven de betreffende regels van kracht, totdat

Onderwerp: Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) een algemene maatregel van bestuur ingevolge de Wet milieubeheer in deze onderwerpen voorziet. De betreffende algemene maatregel van bestuur is er na 9 jaar nog steeds niet en wordt ook niet meer binnen afzienbare tijd verwacht. Bovendien zijn de ontwikkelingen dusdanig, dat er geen behoefte meer is aan een dergelijke regeling in de provinciale milieuverordening. Het is gebleken dat de provincies er ook geen gebruik meer van maken. Een aantal provincies heeft de regels al laten vervallen. Het laten vervallen van de regels past uitstekend in het kader van deregulering en het schrappen van overbodige regels. Wat willen we bereiken? De Wet milieubeheer bepaalt dat provinciale staten ter bescherming van het milieu een milieuverordening vaststellen. Deze provinciale milieuverordening moet volgens de wet ten minste regels bevatten met betrekking tot het voorkomen en beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen gebieden en regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. In Zeeland is sinds 1993 de Provinciale milieuverordening (PMV) van kracht, die na diverse zogenaamde tranches door uw staten laatstelijk is gewijzigd in 2010. Sinds de vaststelling van de laatste wijzigingen zijn in IPOverband enkele aanpassingen in de modelverordening van IPO doorgevoerd, waarvan de aanpassingen ter zake van de regels voor de grondwaterbescherming, de voornaamste zijn. Het doel van de voorgestelde wijzigingen is in hoofdzaak: de PMV te actualiseren in lijn met de laatste versie van de IPO-modelverordening (7de tranche); analoog aan de modelverordening van IPO het onderdeel grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning aanpassen en niet meer opnemen in de bijlagen van de PMV, maar in een afzonderlijk hoofdstuk; diverse onderdelen van de PMV verplaatsen (vernummeren) als gevolg van het nieuwe hoofdstuk inzake de regels voor grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning; de regels voor huishoudelijk afval en het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen laten vervallen; de regels ter voorkoming of beperking van geluidshinder alsmede de regels voor bodemsanering in technisch-juridische zin aanpassen; de definitie van waterscooter aanpassen; de regels inzake de procedure tot het verlenen van ontheffing in technisch-juridische zin aanpassen; als gevolg van landelijke ontwikkelingen de regels voor het maken van een milieu-effectrapportage voor de aanleg, inrichting en gebruik van een luchtvaartterrein laten vervallen; bijlagen 3 tot en met 10 laten vervallen, daarvoor in de plaats te stellen een nieuwe bijlage 4. Waaraan kunnen we zien of alles bereikt is en wat doen we daarvoor? Met het vaststellen van voorliggende wijzigingcverordening voldoet de Provinciale Milieuverordening Zeeland aan de daaraan bij wet gestelde eisen, zijn de voornaamste ontwikkelingen ten aanzien van de diverse onderdelen van de verordening daarin vastgelegd, zijn deze zoveel mogelijk conform de modelverordening van IPO opgenomen, en is de Zeeuwse provinciale milieuverordening weer compact en overzichtelijk. Daarnaast heeft deregulering plaatsgevonden waar mogelijk en zijn de administratieve lasten verder gereduceerd door aanvragen om ontheffing waar mogelijk in enkelvoud te laten plaatsvinden. Alvorens de wijzigingen nader toe te lichten volgt een overzicht van de (nieuwe indeling van de) hoofdstukken en onderwerpen die in de provinciale milieuverordening worden geregeld. De in dit statenvoorstel voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de onderdelen die met een * zijn gemarkeerd. Als sprake is van vernummering, is dat als zodanig aangegeven. Hoofdstuk l - Algemeen (vernummerd) Hoofdstuk 2 - Inspraak bij besluiten van algemene strekking (vernummerd) Hoofdstuk 3 - Algemeen provinciaal milieubeleid* (vernummerd) Titel 3.1 Milieukwaliteitseisen* (vernummerd) Titel 3.2 Instructies voor inrichtingen (vernummerd) Titel 3.3 Afvalwater* (vernummerd) Titel 3.4 Gebruik van gesloten stortplaatsen* (vernummerd) Titel 3.5 Overige algemene regels* (vernummerd) Hoofdstuk 4 - Voorkomen of beperken van geluidhinder* (deels vernummerd) Titel 4.1 Algemeen Titel 4.2 Verbodsbepalingen* (vernummerd) Titel 4.3 Vrijstellingen* (vernummerd)

Onderwerp: Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Titel 4.5 Milieukwaliteitseisen* (vernummerd) Titel 4.6 Hardheidsclausule (vernummerd) Hoofdstuk 5 - Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning* Titel 5.1 Algemeen Titel 5.2 Waterwingebieden Titel 5.3 Grondwaterbeschermingsgebieden Titel 5.4 Overige bepalingen Hoofdstuk 6 - Bodemsanering* Hoofdstuk 7 - Ontheffingen* Hoofdstuk 8 - Vergoeding van kosten en schade* Hoofdstuk 9 - Handhaving* Hoofdstuk 10 - Overgangs- en slotbepalingen* Bijlage 3 - Gebiedsgerichte milieukwaliteitseisen (gereserveerd) Bijlage 4 - Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning A. Niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stoffen B. Beoordelingsmethodieken C. Bord grondwaterbeschermingsgebied D. Bord waterwingebied E. Bord kwetsbaar gebied (l) F. Bord kwetsbaar gebied (2) G. Bord kwetsbaar gebied (3)) H. Aanwijzing van categorieën van inrichtingen die niet in grondwaterbeschermingsgebieden mogen worden opgericht of in werking worden gehouden Hoofdstuk 3 - Alqemeen ~rovinciaal milieubeleid Huishoudelijke afvalstoffen /gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen Deze regels zijn tot op heden in de verordening blijven staan op grond van de Wet structuur beheer afvalstoffen. Volgens dit overgangsrecht blijven de betreffende regels van kracht, tot dat een algemene maatregel van bestuur (AMvB) ingevolge de Wet milieubeheer in deze onderwerpen voorziet. Het Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 kondigt deze AMvB niet aan. De inzichten over regulering zijn gewijzigd. Zo geeft de rijksoverheid de gemeenten in casu veel beleidsvrijheid. Deze verruiming van de gemeentelijke beleidsvrijheid past in het kabinetsbeleid van deregulering, marktwerking en decentralisatie. De zorgplicht blijft echter gehandhaafd. Nu de provincies geen behoefte meer hebben om regelgeving op dit gebied vast te leggen, kunnen de betreffende regels vervallen. Milieu-effectrapportrage De regels voor het maken van een milieu-effectrapportage voor de aanleg, inrichting en gebruik van een luchtvaartterrein, vervallen. Recente wijzigingen in de landelijke en Europese wet- en regelgeving ter zake van het opstellen van een dergelijke rapportage, hebben tot gevolg dat het opnemen van regels in de milieuverordening overbodig is. Het nieuwe systeem sluit goed aan bij het doel dat oorspronkelijk met de regels in de verordening was beoogd: het voorkomen dat de geluidsemissie van vliegtuigen afkomstig van een bepaald luchtvaartterrein ongebreideld kon toenemen. Buisleidingen Op 1 januari 201 1 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. De verwachting was dat met de inwerkingtreding van dit Besluit de regels over buisleidingen in de verordening kunnen vervallen. Het Besluit ziet momenteel echter slechts op buisleidingen voor het transport van aardgas en aardolieproducten. De verwachting is dat het Besluit in de toekomst ook andere stoffen gaat reguleren. Zolang dat nog niet het geval is, blijven de vigerende regels in de milieuverordening van kracht, met uitzondering van de zaken die nu reeds door het Besluit worden gereguleerd. Vanwege deze reden wordt aan artikel 3.5.2.2 een vierde lid toegevoegd dat bepaalt dat de buisleidingen genoemd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen niet van toepassing zijn op de regels voor buisleidingen in de verordening. In samenhang met het voorgaande komt de overgangsregeling inzake buisleidingen in hoofdstuk 10, te vervallen. Hoofdstuk 4 -Voorkomen of beperken van cieluidhinder De regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder in de bij de verordening aangewezen gebieden (milieubeschermingsgebieden voor stilte) zijn inhoudelijk niet gewijzigd. Wel is nieuw dat de regels die voorheen in hoofdstuk 5 en in bijlage 10, onderdeel A, waren opgenomen, nu bij elkaar zijn gebracht in het nieuwe hoofdstuk 4. Op enkele punten heeft een aanpassing in technisch-juridische zin plaatsgevonden.

Onderwerp: Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Hoofdstuk 5 - Grondwaterbeschermina met het ooa OD de waterwinninq Een belangrijk onderdeel van de provinciale milieuverordening wordt gevormd door de regels voor milieubeschermingsgebieden, met name voor de gebieden voor de bescherming van het grondwater voor de drinkwaterwinning. Diverse ontwikkelingen nopen tot het aanpassen van de grondwaterbeschermingsregels. Het gaat voornamelijk om: diverse ontwikkelingen in wetgeving zoals het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, de herziening van de meststoffenwetgeving, regelgeving voor de gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de Drinkwaterwet; ontwikkelingen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water (KRW); a onderzoek naar de mogelijkheden van een risicobenadering voor bedrijfsmatige activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden door minder algemene verboden vast te leggen en aansluiting te zoeken bij de Nederlandse richtlijn bodembescherming; relevante beleidsmatige ontwikkelingen en ontwikkelingen t.a.v. nieuwe technieken (zoals bodemenergiesystemen en bodemwarmtewisselaars) en ondergrondse opslag van hemelwater; de wens voor minder regels en minder administratieve lasten; de wens tot vergroting van de gebruikersvriendelijkheid van de provinciale milieuverordening. De aard van de aanpassing van de grondwaterbeschermingsregels is in hoofdzaak een actualisatie van de bestaande regels en het onderbrengen van die regels in een separaat hoofdstuk. Hoofdstuk 6 - Bodemsanering In dit hoofdstuk heeft een reductie van de administratieve lasten plaatsgevonden door stukken niet meer aan te laten leveren in vijfvoud, maar in enkelvoud. Verder heeft op een enkel punt aanpassing in technisch-juridische zin plaatsgevonden om de kenbaarheid van de betreffende regel te vergroten. Hoofdstuk 7 - Ontheffinaen In dit hoofdstuk heeft op enkele punten aanpassing plaatsgevonden van terminologie en is de procedure voor het aanvragen van ontheffing beter geformuleerd. Hoofdstuk 9 - Handhavinq In dit hoofdstuk zijn de verbodsbepalingen van de regels voor buisleidingen (nieuw) op genomen en heeft vernummering plaatsgevonden van bestaande artikelen. Hoofdstuk 10 - Overqanas- en slotbe~alinaen In dit hoofdstuk heeft vernummering plaatsgevonden en zijn nieuwe overgangsbepalingen toegevoegd die verband houden met de grondwaterbeschermingsregels in hoofdstuk 5. Het overgangsrecht voor buisleidingen vervalt. In de plaats daarvan wordt in de regels voor buisleidingen verwezen naar het Besluit externe veiligheid buisleidingen, dat op 1 januari 201 1, in werking is getreden. Voor zover dit Besluit daarin niet voorziet, gelden de regels voor buisleidingen van de provinciale milieuverordening. Op het moment dat het Besluit in de toekomst wordt aangevuld met de onderwerpen die de verordening thans nog regelt, kunnen die bepalingen vervallen. Deregulering en administratieve lasten vermindering De voorgestelde wijziging van de provinciale milieuverordening heeft tot gevolg dat deregulering heeft plaatsgevonden doordat de regels voor huishoudelijk afval en het gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen vervallen, evenals de regels voor de milieu-effectrapportage voor de aanleg, inrichting en gebruik van een luchtvaartterrein. Voorts zijn waar mogelijk de indieningvereisten voor de aanvraag om ontheffing vereenvoudigd, doordat in die gevallen de aanvraag in enkelvoud kan geschieden. Met deze aanpassingen is een dereguleringsslag gemaakt en zijn de administratieve lasten voor de gebruiker verder gereduceerd. Wat mag het kosten? Uit het vaststellen en toepassen van de onderhavige wijzigingen van de Provinciale Milieuverordening Zeeland als zodanig vloeien geen kosten voor de provincie voort. Procedure, inspraak (zie bijgevoegde Antwoordnota) Wij hebben in onze vergadering van 22 februari 201 1 ingestemd met de ontwerp-wijzigingsverordening ten behoeve van de inspraakprocedure.

Onderwerp: Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Vervolgens heeft daarvan bekendmaking plaatsgevonden in de regionale huis-aan-huisbladen (rubriek Abdijnieuws). Het ontwerpbesluit heeft gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen van 18 maart ffm 29 april 201 1. Daarnaast is het ontwerpbesluit ter advisering voorgelegd aan de Provinciale Commissie Omgevingsbeleid (PCO), die het voorstel op 24 maart 201 1 heeft behandeld. Staande de vergadering hebben de aanwezige leden inhoudelijk ingestemd met de voorgestelde wijzigingen. Men heeft het niet nodig geacht een formeel advies uit te brengen. Gedurende de inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het ontwerpbesluit naar voren te brengen. Tijdens de inspraakperiode zijn zienswijzen ontvangen van de Kamer van Koophandel en van de HISWA vereniging. De inhoud van de zienswijzen is nagenoeg gelijkluidend. In onze vergadering van 5 juli 201 1 hebben wij ingestemd met de ontwerp wijzigingsverordening na verwerking van de inspraakreacties. Inhoud en behandeling inspraakreacties Van de Kamer van Koophandel en de HISWA vereniging zijn (gelijkluidende) reacties ontvangen. Deze reacties zijn aangemerkt als zienswijzen en hebben betrekking op hoofdstuk 4 (Voorkomen of beperken van geluidhinder). De indieners vragen zich af waarom het Veerse Meer niet als Deltawater is aangewezen. Zij concluderen dat waterscooters in artikel 4.2.1 worden uitgesloten op alle Deltawateren en het Veerse Meer. Voorts voeren indieners aan dat de maximale vaarsnelheid voor motorboten op het Veerse Meer - volgens hun interpretatie van de regels - maximaal 6 kmluur zou zijn. Zij achten dat extreem langzaam. Tenslotte wordt gerefereerd aan artikel 4.2.5 waarin de mogelijkheid van snelvaren op de Grevelingen is toegestaan. Zij stellen dat voor het Veerse Meer een dergelijke regeling niet is opgenomen, terwijl in het Veerse Meer wel twee banen liggen waar snelvaren mogelijk is. Naar aanleiding van deze zienswijzen is geconstateerd dat bij een eerdere wijziging van de provinciale verordening abusievelijk het verbod op het gebruik van waterscooters in de milieubeschermingsgebieden is weggevallen. Voor waterscooters gelden andere regels dan voor gewone motorboten vanwege de reden dat waterscooters overal in de Deltawateren kunnen komen. Waterscooters komen over het algemeen veel dichter bij de kust dan motorboten en veroorzaken daardoor meer geluidoverlast, reden waarom het varen met waterscooters in Deltawateren is verboden. Dit verbod werd echter geacht vanaf de inwerkingtreding van de provinciale milieuverordening (1993) te gelden. De omissie van het wegvallen van dit verbod bij een van de vorige wijzigingen van de verordening, wordt in voorliggend ontwerpbesluit hersteld. Ten aanzien van de maximale vaarsnelheid van motorboten wordt de verordening aangepast, aangezien het nimmer de bedoeling is geweest dat motorboten niet sneller mogen varen dan 6 kmluur. Wijzigingen van de ontwerp wijzigingsverordening na inspraak De ontwerp wijzigingsverordening is na inspraak aangepast in die zin dat aan het begrip Deltawateren in artikel 4.1.1, onder 4, het Veerse Meer wordt toegevoegd. Artikel 4.2.4, tweede lid, onder a, wordt aangepast in die zin dat gedeelten van het Veerse Meer en het Zeeuwse deel van de Grevelingen als vaarbanen worden aangewezen waar het verbod met een motorboor niet sneller te varen dan 20 kmluur, niet geldt. Voor de aanwijzing van de vaarbanen wordt aansluiting gezocht bij rijksregeling op dit punt. In samenhang daarmee komt artikel 4.2.5 te vervallen. Voorstel Wij stellen u voor - rekening houdend met onze overwegingen met betrekking tot de zienswijzen die tijdens de inspraakperiode zijn ingediend - te besluiten tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Zeeland, overeenkomstig het bepaalde in het ontwerpbesluit met toelichting. gedeputeerde staten, Karla Peijs, voorzitter, Viek Verdult, secretaris.

Onderwerp: Wijziging Provinciale milieuverordening Zeeland (voorontwerp statenvoorstel) Ontwerpbesluit De staten der provincie Zeeland, gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 12 juli 201 1, nr. 11 105879; besluiten: vast te stellen het ontwerpbesluit tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Zeeland

Besluit van provinciale staten van Zeeland d.d. [datum], houdende wijziging van de Provinciale Milieuverordening Zeeland (besluit van provinciale staten d.d. 12 januari 1999, PB 1999, nr. 1 en 2, laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale staten d.d. 18 juni 2010 (PB 2009, nr. 25) Provinciale staten van Zeeland, gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 12 juli 201 1, nr. 11 105879; gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht, de Watenvet en de Wet bodembescherming; gezien het advies van de Provinciale Commissie Omgevingsbeleid van 24 maart 201 1, besluiten vast te stellen de verordening tot wijziging van de Provinciale Milieuverordening Zeeland Artikel I Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De onderdelen c. en d. worden geletterd b. en c. 2. De onderdelen e., f. en j. vervallen. 3. Onderdeel g. wordt geletterd d. 4. Onderdeel i. wordt geletterd e. 5. Onderdeel k. wordt geletterd f. Hoofdstuk 3 wordt vernummerd tot Hoofdstuk 2, en artikel 3.1 tot artikel 2.1. Onder vernummering van Hoofdstuk 4 tot Hoofdstuk 3 worden in dat hoofdstuk de volgende wijzingen aangebracht: 1. Titel 4.1 wordt vernummerd tot Titel 3.1. 2. Titel 4.2 wordt vernummerd tot Titel 3.2 en komt te luiden: Titel 3.2 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen (gereserveerd) 3. Paragraaf 4.3.2 wordt vernummerd tot Titel 3.3, en de artikelen 4.3.2.1, 4.3.2.2 en 4.3.2.3 tot de artikelen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3. 4. In artikel 3.3.1, eerste lid, wordt "vijfvoud" vervangen door: enkelvoud. 5. Titel 4.3 vervalt. 6. Titel 4.4 wordt vernummerd tot Titel 3.4, en de artikelen 4.4.1 tot en met 4.4.4 tot de artikelen 3.4.1 tot en met 3.4.4. 7. Titel 4.5 wordt vernummerd tot Titel 3.5. 8. Paragraaf 4.5.1 vervalt. 9. Paragraaf 4.5.2 wordt vernummerd tot paragraaf 3.5.1, en de artikelen 4.5.2.1 en 4.5.2.2 tot de artikelen 3.5.1.1 en 3.5.1.2. 10. In artikel 3.5.1.2 wordt "artikel 4.5.2.1" vervangen door: artikel 3.5.1.1.

11. Paragraaf 4.5.3 wordt vernummerd tot paragraaf 3.5.2, en de artikelen 4.5.3.1 tot en met 4.5.3.7 tot de artikelen 3.5.2.1 tot en met 3.5.2.7. 12. Aan artikel 3.5.2.2 wordt een vierde lid toegevoegd dat komt te luiden: In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Staatsblad 2010, nr. 686) van toepassing is. 13. In artikel 3.5.2.3 wordt "artikel 4.4.5.4" vervangen door: artikel 3.5.2.4 14. Paragraaf 4.5.4 wordt vernummerd tot paragraaf 3.5.3, en artikel 4.5.4.1 tot artikel 3.5.3.1. Onder vernummering van Bijlage 10, onderdeel A, tot Hoofdstuk 4 worden in dat hoofdstuk de volgende wijzigen aangebracht: 1. Het opschrift van het hoofdstuk komt de luiden: Hoofdstuk 4 Voorkomen of beperken van geluidhinder 2. Titel 1 wordt vernummerd tot Titel 4.1, en bepaling 1.1 tot artikel 4.1.1. 3. Het opschrift van titel 4.1 (nieuw) komt de luiden: Titel 4.1 Algemeen. 4. In artikel 4.1.1, aanhef, wordt "onderdeel van de bijlage" vervangen door: hoofdstuk. 5. In artikel 4.1.1, onderdeel 4, wordt toegevoegd na "Voordelta": Veerse Meer. 6. Artikel 4.1.1, onderdeel 6, komt als volgt te luiden: waterscooter: een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen en is gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen. 7. Na artikel 4.1.l worden de volgende artikelen ingevoegd: Artikel 4.1.2 1. De gebieden waarvoor regels gelden ter voorkoming of beperking van geluidshinder worden als zodanig aangewezen op de bij deze verordening behorende kaarten. 2. Gedeputeerde staten kunnen een op de kaart aangegeven grens nader bepalen. 3. Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat de in het eerste lid aangewezen gebieden als zodanig goed zichtbaar zijn aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door gedeputeerde staten. 4. De in het derde lid bedoelde borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van dat gebied. Artikel 4.1.3 1. Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder in een gebied dat in artikel 4.1.2 is aangewezen, kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten - behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening nadrukkelijk is toegestaan - dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod geldt; b. de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet; c. voor zover artikel 9.2.1.2 of artikel 10.1 van de wet, of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is.

Artikel 4.1.4 In een gebied dat in artikel 4.1.2 is aangewezen, gelden de in de titels 4.2 tot en met 4.6 omschreven regels. 8. Titel 2 wordt vernummerd tot Titel 4.2, en de bepalingen 2.1 tot en met 2.5 tot de artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.5. 9. Artikel 4.2.4, tweede lid, onder a vervalt "het gebied Grevelingen, aangegeven op de kaarten nrs. 5,6,7,36,37 en 38, een maximum vaarsnelheid van 15 km per uur" en vervangen door: de gedeelten van het Veerse Meer en het Zeeuwse deel van het Grevelingenmeer zoals aangewezen in artikel 1, eerste lid, onder ag en ah, van de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995, dat het verbod als genoemd in het eerste lid niet van toepassing is. 10. Artikel 4.2.5 vervalt. 11. Titel 3 wordt vernummerd tot Titel 4.3, en de bepalingen 3.1 en 3.2 tot de artikelen 4.3.1 en 4.3.2. 12. In artikel 4.3.1 wordt "bepalingen 2.1, tweede lid, en 2.2" vervangen door: artikel 4.2.1, tweede lid, en 4.2.2. 13. In artikel 4.3.2, aanhef, wordt "bepaling 2.1, tweede lid", vervangen door: artikel 4.2.1, tweede lid, wordt onder a. "bepaling 2.1, tweede lid, onder a", vervangen door: artikel 4.2.1, tweede lid, onder a, wordt onder b. "bepaling 2.1, tweede lid, onder c", vervangen door: artikel 4.2.1, tweede lid, onder c, en wordt onder c. "bepaling 2.1, tweede lid, onder ff, vervangen door: artikel 4.2.1, tweede lid, onder f. 14. Titel 4 wordt vernummerd tot Titel 4.4, en bepaling 4.1 tot 4.4.1. 15. In artikel 4.4.1 wordt "bepaling 2.1, eerste lid, en tweede lid onder e" vervangen door: artikel 4.2.1, eerste lid, en tweede lid, onder e. 16. Na Titel 4.4. wordt ingevoegd: Onder vernummering van titel 5.2 tot Titel 4.5 worden in die titel de volgende wijzingen aangebracht. 1. Titel 4.5 komt te luiden: Milieukwaliteitseisen. 2. De artikelen 5.2.1.l tot en met 5.2.1.6 worden vernummerd tot de artikelen 4.5.1 tot en met 4.5.6. 3. Artikel 4.5.1, eerste lid, komt als volgt te luiden: Ter bescherming van de omgevingskwaliteit rust en stilte worden binnen de gebieden zoals bedoeld in artikel 4.1.2, onderscheiden: 4. In artikel 4.5.1, tweede lid, wordt "milieubeschermingsgebied" vervangen door: gebied. 5. In artikel 4.5.1, tweede lid, wordt de volgende wijziging aangebracht: "milieubeschermingsgebied" wordt vervangen door: gebied. De verwijzing naar artikel 5.2.1.2 wordt gewijzigd in artikel 4.5.2 en de verwijzing naar bijlage 10, onderdeel A, vervalt. 6. Artikel 4.5.1, derde lid, komt als volgt te luiden: Bij het nemen van besluiten als bedoeld in het vorige lid, wordt indien activiteiten plaatsvinden binnen een gebied als bedoeld in artikel 4.5.1, eerste lid, die van invloed kunnen zijn op de rust en stilte binnen dit gebied, rekening gehouden met de richtwaarden als genoemd in artikel 4.5.2a en "bijlage 10, onderdeel A" wordt vervangen door: titel 4.2 tot en met titel 4.6. 7. Na artikel 4.5.2 wordt ingevoegd artikel 4.5.2a7 dat als volgt komt te luiden: Artikel 4.5.2a Als richtwaarde voor gebiedsvreemde stationaire geluidbronnen binnen de grenzen van een van een gebied als bedoeld in artikel 4.1.2, eerste lid, geldt het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid op de grens van het gebied dat SIsiek door de activiteit in beslag wordt genomen. 8. In artikel 4.5.2, aanhef, wordt "milieubeschermingsgebied" vervangen door: gebied, wordt "artikel 5.2.1 1, eerste lid, onder a" vervangen door: artikel 4.5.1, eerste lid, onder a, en wordt onder a en b, "referentieniveau" gewijzigd in: richtwaarde.

9. In artikel 4.5.2, tweede lid, wordt na "referentieniveau" ingevoegd: van het omgevingsgeluid. 10. In artikel 4.5.2, derde lid, wordt "milieubeschermingsgebied" vervangen door: gebied, wordt "artikel 5.2.1 1, eerste lid onder b" vervangen door: artikel 4.5.1, eerste lid, onder b, en wordt in de laatste zinsnede "waarde" gewijzigd in: richtwaarde. 11. In artikel 4.5.2, vierde lid, wordt na "referentieniveau" ingevoegd: van het omgevingsgeluid. 12. In artikel 4.5.3 wordt "de artikelen 5.2.11 en 5.2.1.2" vervangen door: artikelen 4.5.1 en 4.5.2. 12. In artikel 4.5.4, eerste lid, wordt na "referentieniveau" ingevoegd: van het omgevingsgeluid, en wordt het bepaalde onder a tot en met c als volgt gewijzigd: a. het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006; b. de richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid (E-HR-15-01). 13. Artikel 4.5.4, tweede lid, vervalt. 14. In artikel 4.5.5, eerste lid, wordt "milieubeschermingsgebied" vervangen door: gebied, en wordt de verwijzing naar artikel 5.2.1.1, tweede en derde lid, vervangen door: artikel 4.5.1, tweede en derde lid. 15. In artikel 4.5.6, eerste lid, wordt "milieubeschermingsgebied" vervangen door: gebied, wordt de verwijzing naar artikel 5.2.1.1, tweede en derde lid, vervangen door: artikel 4.5.1, tweede en derde lid, en wordt de verwijzing naar artikel 5.2.1.4, eerste lid, vervangen door: artikel 4.5.4. 16. In artikel 4.5.6, tweede lid, wordt de verwijzing naar artikel 5.2.1.5 vervangen door: artikel 4.5.5, tweede lid. 17. Titel 5 wordt vernummerd tot Titel 4.6, en bepaling 5.1 tot artikel 4.6.1. 1 8. In artikel 4.6.1 wordt "bepaling 2.1 " vervangen door: artikel 4.2.1. Hoofdstuk 5 komt te luiden: HOOFDSTUK 5 GRONDWATERBESCHERMDJG MET HET OOG OP DE WATERWINNING Titel 5.1 Algemeen Artikel 5.1.1 (begripsbepaling) In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. boorput: met daartoe geschikte werktuigen aangebrachte put, daaronder begrepen een in de grond gecontroleerd en mechanisch aangebrachte sondering; b. buisleiding: buisleiding voor het transport van gas (met uitzondering van aardgas), olie of chemicaliën alsmede een leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën; c. drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwatenvet; d. grond- of funderingswerken: een werk in de bodem, daaronder begrepen het plaatsen of verwijderen van palen, damwanden of folies; e. NRB: door InfoMil uitgegeven Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten; f. een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof: een stof die als zodanig is aangewezen in bijlage 4, onderdeel A: g. een potentieel voor het grondwater schadelijke stof: een stof die behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet; h. verwaarloosbaar bodemrisico: een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen die kans op een verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof, verwaarloosbaar is gemaakt;

i. achtergrondwaarde, baggerspecie, grond, IBC-bouwstof, kwaliteitsklasse wonen, kwaliteitsklasse A en werk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit Bodemkwaliteit dan wel de Regeling bodemkwaliteit; j. extensieve beweiding: beweiding door maximaal anderhalf grootvee-eenheden per hectare per kalanderj aar. Artikel 5.1.2 (aanwijzing beschermingsgebieden) 1. De gebieden waarvoor regels gelden ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning worden als zodanig aangewezen op de bij deze verordening behorende kaarten. 2. Gedeputeerde staten kunnen een op de kaart aangegeven grens nader bepalen. 3. Het betrokken drinkwaterbedrijf plaatst langs alle openbare wegen en vaarwateren die toegang geven tot een grondwaterbeschermingsgebied en of waterwingebied, dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grenzen van het gebied borden die bij het betreffende gebied horen en waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4, onderdeel C en D. Artikel 5.1.3 (zorgplicht) 1. Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater in een gebied dat in artikel 5.1.2 is aangewezen, kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten - behoudens voor zover dat ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk uitdrukkelijk is toegestaan - dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade niet kan worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. 2. In geval van een verontreiniging of een direct dreigende verontreiniging van het grondwater behoort tot de maatregelen bedoeld in het eerste lid, in ieder geval dat degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten, terstond gedeputeerde staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf informeert. 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing a. voor zover artikel 9.2.1.2 of artikel 10.1, eerste, tweede of derde lid, van de wet of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is; b. met betrekking tot inrichtingen tenzij in deze verordening anders is bepaald. Titel 5.2 waterwingebieden Artikel 5.2. l (inrichtingen) 1. Het is verboden in een waterwingebied een inrichting op te richten of in werking te hebben indien die inrichting behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien het in werking hebben van de inrichting noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening. Artikel 5.2.2 (activiteiten buiten inrichtingen) 1. Het is in waterwingebieden verboden: a. stoffen, combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen, waarvan degene die de handeling verricht, weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat ze, op of in de bodem gebracht of gerakend, de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen; b. een constructie of werk van welke aard dan ook op of in de bodem op te richten, tot stand te brengen, aan te leggen, te hebben of te gebruiken, als daarmee de verspreiding of

lozing van hetgeen bedoeld is onder a, in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan; c. grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde overschrijdt; d. handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. 2. Onder de in het eerste lid onder a bedoelde stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen, meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet, gewasbeschermingsgebieden en biociden als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de stoffen als bedoeld in Bijlage 4, Onderdeel A. 3. Onder de in het eerste lid, onder b, bedoelde constructies of werken worden in elk geval begrepen boorputten, grond- en funderingswerken, wegen, parkeergelegenheden voor motorvoertuigen, kampeerterreinen, recreatiecentra, leidingen, installaties, opslagreservoirs, begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as. 4. Het in het eerste lid onder a, b en c gestelde verbod geldt niet voor: a. het oprichten en hebben van boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; b. aardgasleidingen die dienen voor huishoudelijk gebruik; c. het toepassen van strooizout ten behoeve van de gladheidbestrijding; d. hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover dit aanwezig is en benodigd is voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen; e. het vervoeren van hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover dit gebeurt in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat; f. het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden van hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder a, niet zijnde gewasbeschermingsmiddelen of biociden, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden; g. het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen als gevolg van extensieve beweiding; h. het verspreiden van baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen. over her aangrenzend perceel met inachtneming van de Wet bodembescherming; 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien de betreffende activiteit of gedraging noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening. Titel 5.3 Grondwaterbeschermingsgebieden Inrichtingen Artikel 5.3.1 (niet toegelaten categorieën van inrichtingen) Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten of in werking te hebben indien die inrichting behoort tot één of meer van de categorieën die zijn aangewezen in bijlage 4, onderdeel D. Artikel 5.3.2 (instructies voor omgevingsvergunningen voor inrichtinyen) 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht en a. die is gelegen in een grondwaterbeschenningsgebied,

b. waarin een bodembedreigende activiteit wordt ondernomen, en c. waarvoor een omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist. 2. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende voorschriften: a. een voorschrift met gelijke inhoud als artikel 5.1.3, eerste en tweede lid (zorgplicht): b. het voorschrift dat bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen worden getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd; c. het voorschrift dat in de inrichting een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof als bedoeld in artikel 5.1.1, onder f, niet aanwezig mag zijn; d. het voorschrift dat in de inrichting van een potentieel voor het grondwater schadelijke stof als bedoeld in artikel 5.1.1, onder g, niet meer dan de hierna aangegeven hoeveelheden aanwezig mag zijn: 1' in geval van een giftige of anderszins schadelijke stof als bedoeld in bijlage 4, onderdeel B, tabel B. 1.1 of tabel B. 1.2: de voor de stof in die tabel aangegeven drempelwaarde; 2" in geval van een andere potentieel voor het grondwater schadelijke stof, zijnde een tot vloeistof gekoeld gas of een vloeistof: niet meer dan 5 m3 per opslageenheid; 3' in geval van een andere potentieel voor het grondwater schadelijke stof, zijnde een visceuze of vaste stof: niet meer dan 5000 kilogram per opslageenheid. e. het voorschrift dat indien in de inrichting een potentieel voor het grondwater schadelijke stof aanwezig is, de onder b bedoelde bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de hoogst mogelijke vorm van bescherming bieden, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat: 1' volledig gesloten procesapparatuur of procesapparatuur met geïntegreerde lekdetectie wordt toegepast 2' proces en opslag vrij van de grond boven een vloeistofdichte vloer of een lekbak plaatsvindt; 3' tussentijds bodemonderzoek met een tenminste tweemaal hogere frequentie plaatsvindt dan op basis van de NRB wordt aanbevolen, doch tenminste eenmaal per vijf jaar. f. voorschriften met een gelijke inhoud als die van de artikelen 5.3.5 tot en met 5.3.1 1, voor zover die regels betrekking hebben op de in het eerste lid bedoelde bodembedreigende activiteit. Daarbij wordt bepaald dat als voor een activiteit als bedoeld in die artikelen een omgevingsvergunning is vereist, de melding tegelijkertijd met de aanvraag om die vergunning wordt gedaan. 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder c, kan het bevoegd gezag bepalen dat een stof wel aanwezig mag zijn indien deze deel uitmaakt van: a. een geneesmiddel in de zin van de Richtlijn 2001/83/EG of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 200 1/82/EG; b. cosmetische producten waarop de Richtlijn 761768lEEG van toepassing is; c. de volgende brandstoffen en olieproducten: 1' benzine en dieselbrandstof als bedoeld in Richtlijn 98170lEG; 2' derivaten van minerale oliën, bestemd voor gebruik als brandstof in mobiele of vaste verbrandingsinstallaties; 3' brandstoffen die in een gesloten systeem worden verkocht (bijvoorbeeld flessen vloeibaar gas); d. kunstschilderverven die onder Verordening (EG) nr. l27212008 vallen; e. asbest, erioniet en vuurvast keramische vezels; f. derivaten van aardolie of minerale oliën die in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving worden gebruikt in wegverhardingen of dakbedekkingen (bijvoorbeeld asfalt). 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder d, 2' en 3) kan het bevoegd gezag bepalen dat de aanwezigheid van en grotere hoeveelheid van de daar bedoelde stof per opslageenheid is toegestaan als die stof - getoetst volgens de beoordelingsmethodiek die is opgenomen in bijlage 4, onderdeel B, sub B.2, - naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie toelaatbaar is.

Artikel 5.3.3 (regels voor niet-om~evingsveraunninmlichtige inrichtingen) 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht en a. die is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, b. waarin een bodembedreigende activiteit wordt ondernomen, en c. waarvoor geen omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist. 2. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid, drijft, treft de bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. 3. Het is verboden dat in de inrichting een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof als bedoeld in artikel 5.1.l, onder f, aanwezig is. 4. Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet indien de stof deel uitmaakt van: a. een geneesmiddel in de zin van Richtlijn 2001183lEG of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 200 1182lEG; b. cosmetische producten waarop de Richtlijn 76/768/EEG van toepassing is; c. de volgende brandstoffen en olieproducten: 1' benzine en dieselbrandstof als bedoeld in Richtlijn 98170EG; 2' derivaten van minerale oliën, bestemd voor gebruik als brandstof in mobiele of vaste verbrandingsinstallaties; 3' brandstoffen die in een gesloten systeem worden verkocht (bijvoorbeeld flessen vloeibaar gas); d. kunstschilderverven die onder Verordening (EG) nr. 127212008 vallen; e. asbest, erioniet en vuurvast keramische vezels; f. derivaten van aardolie of minerale oliën die in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving worden gebruikt in wegverhardingen of dakbedekkingen (bijvoorbeeld asfalt 5. In de inrichting mag van een potentieel voor het grondwater schadelijke stof als bedoeld in artikel 5.1.l, onder g, niet meer dan de hierna aangegeven hoeveelheden aanwezig zijn: a. in geval van een giftige of anderszins schadelijke stof als bedoeld in bijlage 4, onderdeel B, tabel B. 1.1 of tabel B. 1.2: de voor de stof in die tabel aangegeven drempelwaarde; b. in geval van een andere potentieel voor het grondwater schadelijke stof, zijnde een tot vloeistof gekoeld gas of een vloeistof: niet meer dan 5 m3 per opslageenheid; c. in geval van een andere potentieel voor het grondwater schadelijke stof, zijnde een visceuze of vaste stof: niet meer dan 5000 kilogram per opslageenheid. 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, onder b en c, is de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid van de daar bedoelde stof per opslageenheid toegestaan als die stof - getoetst volgens de beoordelingsmethodiek die is opgenomen in bijlage 4, onderdeel B, sub B.2, - naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie toelaatbaar is. 7. Indien in een inrichting als bedoeld in het eerste lid, een potentieel voor het grondwater schadelijke stof aanwezig is, bieden de in het tweede lid bedoelde bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de hoogst mogelijke vorm van bescherming, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat: a. volledig gesloten procesapparatuur of procesapparatuur met geïntegreerde lekdetectie wordt toegepast b. proces en opslag vrij van de grond boven een vloeistofdichte vloer of een lekbak plaatsvindt; c. tussentijds bodemonderzoek met een tenminste tweemaal hogere frequentie plaatsvindt dan op basis van de NRB wordt aanbevolen, doch tenminste eenmaal per vijfjaar. 8. De artikelen 5.1.3, eerste en tweede lid, 5.3.5 tot en met 5.3.1 1 en 5.4.4 zijn van toepassing op een inrichting als bedoeld in het eerste lid. 9. Bij het melden als bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, van de wet, wordt medegedeeld welke potentieel voor het grondwater schadelijke stoffen in de inrichting aanwezig zullen zijn en

welke bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen zijn of worden getroffen. 10. Indien ten aanzien van een inrichting een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8.40 van de wet van toepassing is en niet een melding op grond van artikel 8.41 van de wet is voorgeschreven, geeft degene die de inrichting drijft, kennis van de in het zesde lid bedoelde gegevens. Artikel 5.5.3 van deze verordening is op deze melding van toepassing. Het in de eerste volzin bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van een inrichting type A als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. 1 1. Het tweede tot en met zevende lid is niet van toepassing op degene die een inrichting drijft, voor zover op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriele regeling de in die leden bedoelde voorschriften reeds voor die inrichting gelden met het oog op de waterwinning. Activiteiten buiten inrichtingen Artikel 5.3.4 (werkingssfeer) De artikelen 5.3.5 tot en met 5.3.1 1 hebben uitsluitend betrekking op activiteiten die in een grondwaterbeschermingsgebied en buiten een inrichting worden ondernomen tenzij in deze verordening anders is bepaald. Artikel 5.3.5 (boorputten en wond- of funderingswerken) 1. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben. Het verbod geldt niet voor: a. boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; b. het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van de Wet bodembescherming: of c. tijdelijke bronbemaling ten behoeve van de uitvoering van werken, mits het VKB- Protocol 2006 Mechanisch boren, in acht wordt genomen. 2. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien wordt voldaan aan de volgende algemene voorschriften: a. bij graafwerkzaamheden: indien de grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken: l'grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet; 2' in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of 3' schoefpalen. 3. Van het voornemen tot het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- of funderingswerken waarbij toepassing wordt gegeven aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften, doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. Ten aanzien van de melding is artikel 5.4.3 van toepassing. Artikel 5.3.6 (buisleidingen) Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een buisleiding te leggen, te hebben, te vervangen, te veranderen of te verleggen.

Artikel 5.3.7 (gebouwen, wegen en andere verhardingen) 1. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om afstromend water van gebouwen en verhardingen op of in de bodem te lozen. Het verbod geldt niet a. ten aanzien van gebouwen: 1' indien geen bouwmaterialen worden gebruikt die tot gevolg hebben dat hetgeen is bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid, onder a, door afspoelen of uitloging in het afstromend water kan komen, of 2 O indien afstromend water uitsluitend infiltreert via een doelmatig werkend zuiveringssysteem; b. ten aanzien van wegen: indien het afstromend water uitsluitend infiltreert via een doelmatig werkend zuiveringssysteem; Van het voornemen tot het lozen van afstromend water op of in de bodem doet degene die de activiteit onderneemt, een melding. Ten aanzien van de melding is artikel m van toepassing. 2. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden afstromend water via diepinfiltratie in het grondwater te lozen. 3. Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden op eigen terrein te parkeren of parkeergelegenheid voor motorvoertuigen aan te bieden indien het terrein niet is voorzien van een aaneengesloten verharding. Het verbod geldt niet indien het een parkeergelegenheid betreft met maximaal vier parkeerplaatsen. Artikel 5.3.8 (meststoffen) 1. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied meststoffen op of in de bodem te brengen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het op of in de bodem brengen van: a. dierlijke meststoffen; b. anorganische meststoffen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; c. compost als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; d. kalkmeststoffen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Artikel 5.3.9 (begraafplaatsen) Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats aan de leggen of te hebben. Artikel 5.3.10 (warmtetoevoeging en -onttrekking) 1. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. 2. Onder een handeling als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval begrepen het oprichten. in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem. Artikel 5.3.1 1 (1BC-bouwstoffen, verontreinigde grond en baggerspecie) 1. Het is verboden in een grondwaterbescheriningsgebied IBC-bouwstof toe te passen. 2. Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied grond of baggerspecie toe te passen. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor de toepassing van grond of baggerspecie: a. op of in de bodem: indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie 1 ' de achtergrondwaarde niet overschrijdt; dan wel 2" de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse wonen en de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is; b. in oppervlaktewater: indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie 1' de achtergrondwaarde niet overschrijdt, dan wel 2" de maximale waarden van de kwaliteitsklasse A niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende waterbodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse A en de grond