HOOFDSTUK 2 Uitgangspunten van de regeling

Vergelijkbare documenten
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

De strafbeschikking. Ü) Kluwer a Wolters Kluwer business. M. Kessler B.F. Keulen. Deventer

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Integraal Handhavingsbeleidsplan De Ronde Venen, 26 september Bijlage VI Toelichting op de bestuursrechtelijke sanctiemiddelen

Wet OM-afdoening en de (fiscale) transactie: tijdsbesparing?

BOA PV. + combibon juni 2013/4 e druk lesboek. proces-verbaal = een woordelijk verslag van de gang van zaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet

Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet 1998

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Diverse andere toezichthouders/ inspecties******* Arbeidsinspectie********

Tabellen bij hoofdstuk 8

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling OM-afdoening

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Afdoeningen van overtredingen door de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

INHOUD. 103 Fiscale fraude / Ten geleide / 1

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Verkorte inhoudsopgave

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Afdoeningen van overtredingen door de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren

De buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten door het openbaar ministerie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Deze richtlijn omvat: 1. De bijlage van de Wet administratiefrechtelijke

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Criminaliteit Handelingen en gedragingen (zowel doen als nalaten) die de wetgever strafbaar heeft gesteld.

Mijnheer de Minister, mijnheer de voorzitter van het College van procureurs-generaal, dames en heren

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

ECLI:NL:RBDHA:2017:4929

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aanwijzing OM-afdoening

ECLI:NL:GHAMS:2015:3559 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

8 Overtredingen. F.P. van Tulder en H.G. Aten

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Milieu Specifiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Nr. 3 Memorie van toelichting 1. I. Algemeen. 1. Inleiding. De centrale verwerking openbaar ministerie

Zaaknummer: HHVYT01. Bestuurlijke boete en bestuurlijke strafbeschikking. Collegevoorstel

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging

5 Vervolging. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

Hoofdstuk 6: Het Openbaar Ministerie en de vervolging 6.1 Inleiding

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De aanpak van overlastfeiten in de openbare ruimte

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanwijzing OM-afdoening

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord verwerkt telkens vervangen door : opgeslagen.

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Datum 27 november 2017 Onderwerp Reactie op rapporten van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. Datum Document(soort) Kenmerk / vindplaats Beoordeling Artt. Wob M.b.t. onderdeel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Voorts is in het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) een technische omissie hersteld.

Artikel Wijzigingen (V) Communicatie het verbod tot toegang tot de werkplek wordt voortaan ja schriftelijk bevestigd (op verzoek van SOOA)

Alternative Disposal of Criminal Cases by the Prosecutor: Comparing the Netherlands and South Africa A.M. Anderson

STAATSCOURANT. Aanwijzing gebruik sepotgronden. Samenvatting. Achtergrond. Afdoening door het Openbaar Ministerie (OM) 26 augustus 2009

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijlage 3. Toelichting en procedures sanctiemiddelen

Gemeentelijke handhaving en strafrecht

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transcriptie:

HOOFDSTUK 2 Uitgangspunten van de regeling 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden een aantal algemene uitgangspunten besproken die aan de regeling van de strafbeschikking ten grondslag liggen. In 2.2 wordt uiteen gezet dat een daarvoor in aanmerking komend strafbaar feit door middel van een strafbeschikking formeel kan worden vervolgd en bestraft. In 2.3 komt aan de orde dat de strafbeschikking op een schuldvaststelling berust, en welke gevolgen dit heeft. In 2.4 staat de vraag centraal of consensualiteit bij de strafbeschikking een rol speelt. In 2.5 wordt de strafbeschikking bezien tegen de achtergrond van de afdoeningsmodaliteiten die de officier van justitie ter beschikking staan. 2.6 is gewijd aan de vraag in hoeverre er na het uitvaardigen van de strafbeschikking nog mogelijkheden zijn om voor hetzelfde feit de vervolging voort te zetten. Ook komt daarin aan de orde in hoeverre een vervolging kan worden ingesteld nadat een bestuurlijke boete is opgelegd. In 2.7 komt aan de orde welke invloed de regeling van de strafbeschikking heeft op de rollen van Openbaar Ministerie en strafrechter. In 2.8 staat de vraag centraal hoe de regeling zich tot de Grondwet en tot de internationale verdragen verhoudt. 2.2 Een daad van vervolging Door een strafbeschikking uit te vaardigen kan de officier van justitie een strafbaar feit zelf vervolgen en bestraffen (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1). Het uitvaardigen van een strafbeschikking is, net zoals dagvaarding voor de strafrechter, een daad van vervolging. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het opschrift van Titel IVa van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. Dat opschrift luidt: Vervolging door een strafbeschikking. Deze Titel gaat vooraf aan Titel V ( Aanhangig maken der zaak ter terechtzitting ) die handelt over vervolging door een dagvaarding. Door de positionering van de strafbeschikking als een daad van vervolging komt het rechtskarakter van de strafbeschikking volgens de memorie van toelichting meer overeen 5

2.2 Uitgangspunten van de regeling met dat van een rechterlijke veroordeling (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1). De strafbeschikking is een eenzijdige rechtshandeling die berust op een vaststelling van schuld aan een strafbaar feit door de uitvaardigende instantie. Wilsovereenstemming tussen de officier van justitie en de verdachte is daarbij in principe niet vereist. Doordat de strafbeschikking een daad van vervolging is, heeft het uitvaardigen daarvan het vermogen om de vervolgingsverjaring te stuiten. Dat is een belangrijk verschil met de transactie, waarvan het aanbieden geen stuiting van de vervolgingsverjaring tot gevolg kan hebben, omdat de transactie geen daad van vervolging is, maar integendeel strekt tot voorkóming van strafvervolging (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 15-16). Dit is vooral bij de overtredingen van belang, die een vervolgingsverjaringstermijn kennen van drie jaar (zie art. 70 onder 1 Sr). Die termijn wordt gestuit door voor de overtreding een strafbeschikking uit te vaardigen. Terminologie De inpassing van de strafbeschikking in het Wetboek van Strafvordering (en het Wetboek van Strafrecht) roept een aantal terminologische vragen op. In de regeling van de strafbeschikking wordt degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd, consequent aangeduid met de verdachte (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 20). Het nadeel van die term is in dit verband dat daaruit niet blijkt dat de verdachte, doordat jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd, wel degelijk is vervolgd en bestraft. Hantering van de term veroordeelde zou echter weer het misverstand kunnen opwekken dat de verdachte door de rechter is veroordeeld (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 20). Aandacht verdient dat deze terminologische vragen ook al speelden voordat de strafbeschikking in het Wetboek van Strafvordering werd opgenomen. De veroordeelde die tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep instelt, wordt in art. 408 als verdachte aangeduid, ook al is hij in eerste aanleg veroordeeld (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 7, p. 31-32). In beleidsregels van het Openbaar Ministerie zie bijvoorbeeld de Aanwijzing OM-strafbeschikking (Stcrt. 2013, 33003, p. 2) wordt een andere terminologische keuze gemaakt: de persoon jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd, wordt in deze beleidsregels consequent aangeduid met de term bestrafte. Een vergelijkbare terminologische vraag rijst bij de wettelijke term veroordeling. Kan daaronder ook een strafbeschikking worden begrepen? Daarover wordt in de memorie van toelichting gezegd dat nu een strafbeschikking 6

Uitgangspunten van de regeling 2.3 wat haar rechtsgevolgen betreft meer overeenkomt met een rechterlijke veroordeling de strafbeschikking in de bepalingen over de tenuitvoerlegging met een veroordeling gelijk is gesteld, dan wel onder het begrip veroordeling mede een strafbeschikking is begrepen, indien de toepasselijkheid van een dergelijke bepaling bij de strafbeschikking vanzelf spreekt (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 20). Een voorbeeld van dit laatste is art. 575 lid 1 eerste zin (in het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nr. 2 vervangen door art. 6:4:5 lid 1 eerste zin) krachtens welk artikel bij dwangbevel verhaal kan worden genomen op voorwerpen van de veroordeelde die in beslag zijn genomen. Dit kunnen ook voorwerpen zijn van de persoon jegens wie de strafbeschikking is uitgevaardigd. Aandacht verdient dat art. 78b Sr bepaalt dat waar in het Wetboek van Strafrecht van veroordeling wordt gesproken daaronder een strafbeschikking is begrepen voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt (zie nader Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 8, p. 4). Dezelfde systematiek wordt in art. 179 lid 9 en 179a lid 3 WVW 1994 gehanteerd. Voor het gebruik van de term strafbeschikking worden in de memorie van toelichting de volgende redenen aangedragen (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 66). Het Wetboek van Strafvordering reserveert de term beschikking voor alle niet op de terechtzitting gegeven beslissingen. Het uitvaardigen van een strafbeschikking kan daaronder worden begrepen. Daaraan doet volgens de memorie van toelichting niet af dat de strafbeschikking geen rechterlijke beschikking is (zie art. 138). Dat het gaat om een straf -beschikking neemt niet weg dat daarin ook sancties kunnen worden opgelegd die in het Wetboek van Strafrecht niet als straffen zijn gedefinieerd. In zoverre sluit de term strafbeschikking, zo kan daaraan worden toegevoegd, aan bij de veelgebruikte term straftoemeting, waarmee wordt gedoeld op het bepalen welke sanctie aan de schuldigverklaring van de verdachte moet worden verbonden. De toegemeten sanctie kan ook een maatregel zijn. 2.3 Schuldvaststelling Dat een strafbaar feit is begaan, moet op grond van art. 257a lid 1 door de officier van justitie worden vastgesteld. Dit onderdeel van art. 257a lid 1 kan, naar de letter genomen, de indruk wekken dat de officier van justitie alleen behoeft vast te stellen dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan, en zich niet hoeft bezig te houden met de vraag of de verdachte voor dat feit strafrechtelijk aansprakelijk is. De verdachte die meent dat hem een beroep op een strafuitsluitingsgrond toevalt, zou bestraffing dan alleen kunnen afwenden 7

2.3 Uitgangspunten van de regeling door verzet te doen tegen de strafbeschikking. Dat is echter niet zo bedoeld. De besproken passage is in art. 257a opgenomen door aanneming van een amendement (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 9). De bedoeling van het amendement was, zoals blijkt uit de daarop gegeven toelichting, duidelijker in de wettekst te verankeren dat de strafbeschikking op een schuldvaststelling berust. Mede tegen die achtergrond is aannemelijk dat moet worden bezien of de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het strafbaar feit waarvoor de strafbeschikking wordt uitgevaardigd. De vraag of een strafuitsluitingsgrond aanwezig is, maakt deel uit van die beoordeling. Strafbeschikkingen kunnen ook worden uitgevaardigd door anderen dan de officier van justitie. Zo bevat hoofdstuk III van het Besluit OM-afdoening een uitwerking van de door opsporingsambtenaren uit te vaardigen strafbeschikking en hoofdstuk IV een uitwerking van de door bestuursorganen uit te vaardigen strafbeschikking. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) verzendt de strafbeschikking namens de opsporingsambtenaar of het bestuursorgaan. In de praktijk betreft het hier de afdoening van lichte overtredingen met lage geldboetes die tariefmatig zijn vastgesteld in beleidsregels van het Openbaar Ministerie. Bij deze overtredingen gaat het in de regel om relatief gemakkelijk vast te stellen feiten waarbij de strafuitsluitingsgronden normaal gesproken niet aan de orde zijn. De opsporingsambtenaar zal echter in gevallen waarin aannemelijk is dat zich een strafuitsluitingsgrond voordoet, moeten afzien van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Wanneer aanwijzingen voor het zich voordoen van een strafuitsluitingsgrond ontbreken denk aan gevallen van constatering van een strafbaar feit op straat zonder dat een verdachte kon worden staande gehouden zal een verdachte daarop een beroep kunnen doen bij gelegenheid van een door hem ingesteld verzet tegen de strafbeschikking. Indien de officier van justitie meent dat van een strafuitsluitingsgrond sprake is, zal hij de strafbeschikking intrekken (of wijzigen). Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij verkeersovertredingen die op kenteken worden geconstateerd. Uit art. 181 lid 2 WVW 1994 vloeit voort dat van kentekenaansprakelijkheid bij een strafbeschikking geen sprake is wanneer de kentekenhouder voor het uitvaardigen van de strafbeschikking de bestuurder bekend heeft gemaakt, of niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Zoals blijkt uit de toelichting op de tweede nota van wijziging verheldert deze bepaling voor het geval een strafbeschikking overwogen wordt, in welke gevallen het uitvaardigen van een strafbeschikking tegen de kentekenhouder aan de orde is 8

Uitgangspunten van de regeling 2.3 (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 24, p. 2-3). De kentekenhouder kan volgens deze toelichting logischerwijs slechts een beroep doen op deze bepaling wanneer hij op de hoogte is van het voornemen een strafbeschikking uit te vaardigen. De wet verplicht er niet toe, de verdachte in de gelegenheid te stellen de bestuurder bekend te maken voordat een strafbeschikking wordt uitgevaardigd (ibidem). Voorts volgt uit art. 181 lid 3 WVW 1994 dat de kentekenaansprakelijkheid bij berechting (door de rechter) niet geldt (o.a.) wanneer de kentekenhouder bij het doen van verzet tegen de strafbeschikking de bestuurder bekend heeft gemaakt. Op grond van art. 181 lid 4 WVW 1994 moet de verdachte in de strafbeschikking worden gewezen op de mogelijkheid om bij het doen van verzet de bestuurder bekend te maken. De officier van justitie wordt zo in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te plegen op basis van de door [de kentekenhouder] verstrekte informatie alvorens te beslissen of de strafbeschikking wordt ingetrokken dan wel de zaak op basis van het ingestelde verzet aan de strafrechter wordt voorgelegd, aldus de bedoelde toelichting (ibidem). Uit een en ander volgt dat de strafbeschikking in dergelijke gevallen berust op een schuldvaststelling jegens de kentekenhouder, ontleend aan de constatering van de verkeersovertreding op kenteken, die door de kentekenhouder kan worden ontkracht door verzet tegen de strafbeschikking te doen, en daarbij de bestuurder bekend te maken of omstandigheden aan te voeren waaruit voortvloeit dat hem er redelijkerwijs geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was. Dit een en ander komt aanvaardbaar voor, omdat het gaat om overtredingen, en er in de regel van mag worden uitgegaan dat de kentekenhouder behoudens wanneer deze zich bij gelegenheid van het verzet tegen de strafbeschikking disculpeert ook de bestuurder is geweest van de met zijn motorrijtuig begane verkeersovertreding. Aandacht verdient dat ook een bestuurlijke boete op een schuldvaststelling moet berusten die meer behelst dan het gedaan hebben. Dit volgt enerzijds uit art. 5:5 Awb waarin wordt bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke sanctie oplegt indien voor het feit een rechtvaardigingsgrond bestond, en anderzijds uit art. 5:41 Awb waarin wordt bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien het feit niet aan de overtreder kan worden verweten. Het in 10.3 uitgebreider besproken onderzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad naar de werking van de wettelijke regeling van de door de officier van justitie uitgevaardigde strafbeschikking ( Beschikt en gewogen, 2014) levert een ernstig te nemen indicatie op dat de grondigheid en de zorgvuldigheid 9

2.4 Uitgangspunten van de regeling waarmee de schuldvaststelling moet plaatsvinden, in een aantal gevallen in de praktijk te wensen over laat en verbetering behoeft. Voor een bespreking van dit onderdeel van het rapport verwijs ik naar 10.3. 2.4 Strafbeschikking en consensualiteit De strafbeschikking is een eenzijdige rechtshandeling. Wilsovereenstemming tussen degene die de strafbeschikking uitvaardigt en de verdachte wordt daarbij niet verondersteld (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 52 en Kamerstukken I 2005/06, 29 849, C, p. 33). Als gevolg daarvan is verzet tegen de strafbeschikking volgens de memorie van toelichting niet een ontkenning van wilsovereenstemming, maar een rechtsmiddel tegen een beslissing waarbij een sanctie wordt opgelegd. Dit betekent dat de strafbeschikking, anders dan de transactie, geen consensueel karakter heeft. Toch is consensualiteit in de regeling van de strafbeschikking niet geheel overboord gezet. In de Kamerstukken wordt dit uitgedrukt met de stelling dat door de introductie van de strafbeschikking consensualiteit als allesoverheersend kenmerk van de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten is losgelaten (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 7, p. 3 en Kamerstukken I 2005/06, 29 849, C, p. 34). Voor de oplegging van de taakstraf en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in de strafbeschikking, evenals voor het geven van gedragsaanwijzingen in een strafbeschikking, is de wettelijke voorwaarde voorzien dat de verdachte zich bereid verklaart de straf te voldoen of zich aan de gegeven aanwijzing te houden (art. 257c lid 1; zie nader 4.3.1). Deze bereidverklaring omvat volgens de nota naar aanleiding van het verslag niet mede instemming van de verdachte met de strafbeschikking (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 7, p. 20-21). Het gaat er volgens die nota slechts om dat de verdachte bereid is de straf te voldoen of zich aan de aanwijzing te houden. De reden om bij de genoemde straffen en aanwijzingen een voorafgaande bereidverklaring door de verdachte voor te schrijven is, dat de verdachte daarzonder gelet op de relatieve zwaarte van deze sancties en de omstandigheid dat het rijbewijs voor velen heilig is vaak verzet zou doen tegen de strafbeschikking. Bij het ontbreken van de bereidverklaring kan maar beter direct tot dagvaarden worden overgegaan (zie nader 4.3.1). In de Zweedse regeling kan de officier van justitie bepaalde strafbare feiten afdoen met een geldelijke sanctie indien de verdachte het strafbaar feit bekent en instemt met de omstandigheid dat dit feit buitengerechtelijk door de officier van justitie wordt afgedaan (zie nader hoofdstuk 48, art. 9, van het 10

Uitgangspunten van de regeling 2.5 Zweedse Wetboek voor juridische procedures). De Nederlandse regeling van de strafbeschikking is anders van opzet; noch een bekentenis noch instemming met de omstandigheid dat het feit met een strafbeschikking wordt afgedaan, is vereist. Als de verdachte geen verzet doet tegen de strafbeschikking, betekent dit juridisch gezien slechts dat hij zich neerlegt bij de omstandigheid dat de officier van justitie hem schuldig acht, bij de in de strafbeschikking opgelegde sanctie, en bij de omstandigheid dat het feit met een strafbeschikking is afgedaan. Indien de verdachte meent dat hij zich niet aan het strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, en/of indien hij bezwaar heeft tegen de opgelegde sanctie de buitengerechtelijke afdoening van het feit, kan hij verzet doen. 2.5 De keuze tussen de afdoeningsmodaliteiten die de officier van justitie ter beschikking staan Dagvaarding, strafbeschikking en voorwaardelijk sepot De officier van justitie kan, indien hij het strafbaar feit wil vervolgen, kiezen tussen het uitvaardigen van een strafbeschikking of het dagvaarden van de verdachte om op de terechtzitting te verschijnen. Deze keuze bestaat vanzelfsprekend alleen indien het gaat om een strafbaar feit waarbij het uitvaardigen van een strafbeschikking wettelijk is toegestaan. Er is geen verplichting om strafbare feiten waarvoor een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, met een strafbeschikking af te doen. Dit sluit aan bij en vloeit voort uit het opportuniteitsbeginsel dat in art. 167 en 242 is neergelegd. Dat neemt niet weg dat in beleidsregels van het Openbaar Ministerie kan worden vastgelegd welke zaken voor afdoening met een strafbeschikking in aanmerking komen. Dat is gebeurd in de Aanwijzing OM-strafbeschikking (Stcrt. 2014, 33003). Naast vervolgen door een strafbeschikking of dagvaarden kan de officier van justitie beslissen om af te zien van vervolgen, dan wel de vervolgingsbeslissing onder voorwaarden uitstellen (zie nader art. 167 lid 2 en 242 lid 2). De laatstgenoemde vervolgingsmodaliteit betreft het voorwaardelijk beleidssepot. Daaraan zal in 3.3 nader aandacht worden geschonken. Overgangsperiode: transactie in plaats van strafbeschikking Voorlopig zal de transactie naast de strafbeschikking blijven functioneren. De transactie is een afdoeningsmodaliteit waarbij voorwaarden worden gesteld ter voorkoming van vervolging. Daarin verschilt de transactie van de strafbeschikking en van dagvaarding om voor de strafrechter te verschijnen, die beide daden van vervolging zijn, en komt zij overeen met het voorwaardelijk sepot. 11

2.5 Uitgangspunten van de regeling In hoofdstuk 10 komt aan de orde op welke wijze de overgang van de transactie naar een strafbeschikking wordt gefaseerd en welk overgangsrecht daarbij geldt. Strafbeschikking na toepassing van ingrijpender strafvorderlijke bevoegdheden en (vrijheidsbenemende) dwangmiddelen De wettelijke regeling van de strafbeschikking is in het Wetboek van Strafvordering gepositioneerd tussen de bepalingen van het voorbereidend onderzoek en die van dagvaarding en berechting in. Het is, zoals ook blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag, wettelijk niet uitgesloten om een strafbeschikking uit te vaardigen na de inverzekeringstelling of na de toepassing van andere strafvorderlijke bevoegdheden, zoals de doorzoeking en de telefoontap (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 7, p. 24). Dat het Wetboek van Strafvordering afdoening met een strafbeschikking in dergelijke gevallen niet uitsluit, wil nog niet zeggen dat afdoening met een strafbeschikking in die gevallen voor de hand ligt. De strafbeschikking is primair bedoeld voor de afdoening van eenvoudige zaken. De inzet van ingrijpender opsporingsbevoegdheden of van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, is in zulke zaken doorgaans niet aan de orde. In het bijzonder geldt dat de strafbeschikking primair bedoeld is voor zaken waarin vrijheidsbeneming niet aan de orde is. Dat betekent volgens de nota naar aanleiding van verslag niet dat het uitvaardigen van een strafbeschikking na inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis niet meer aan de orde kan zijn. In die nota wordt het voorbeeld genoemd waarin een zaak aanvankelijk een vrijheidsstraf lijkt te rechtvaardigen, maar waarin na onderzoek blijkt dat de zaak adequaat kan worden afgedaan met een taakstraf of een geldboete. In zulke gevallen is afdoening met een strafbeschikking mogelijk. In dit verband wordt een strafbeschikking, uitgevaardigd na alleen de inverzekeringstelling, in de nota naar aanleiding van het verslag een betrekkelijk reële optie genoemd, en uitvaardiging van een strafbeschikking na de bewaring in bijzondere gevallen een optie (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 7, p. 24). De nota naar aanleiding van het verslag noemt de proformazitting als harde grens. Dat spoort met de omstandigheid dat de officier van justitie de dagvaarding niet meer kan intrekken nadat het onderzoek op de terechtzitting is begonnen (art. 266). In dit verband wordt in die nota nog opgemerkt, dat indien inverzekeringstelling en/ of voorlopige hechtenis is toegepast, en het feit daarna met een strafbeschikking wordt afgedaan, de verdachte de door die inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis geleden schade alleen op grond van art. 89 vergoed kan zien indien hij verzet doet tegen de strafbeschikking. 12

Uitgangspunten van de regeling 2.5 Inmiddels is beleid in gang gezet vanaf 2013 landelijk om strafzaken betreffende veelvoorkomende criminaliteit via een versnelde werkwijze af te doen. Deze zogenaamde ZSM-werkwijze houdt in dat strafzaken versneld worden afgehandeld op het politiebureau waar ook een of meer officieren van justitie zijn gestationeerd. Deze werkwijze moet worden onderscheiden van de daarna volgende wijze van afdoening (Frielink 2013, p. 277). Zij kan leiden tot berechting volgens het supersnelrecht of snelrecht, maarook tot uitvaardiging van een strafbeschikking. In het kader van deze werkwijze komt het geregeld voor, dat verdachten die eerst zijn opgehouden voor onderzoek en daarna in verzekering zijn gesteld, met een strafbeschikking worden heengezonden. Verkeersovertredingen: WAHV-afdoening of strafrechtelijke afdoening Door inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is art. 2 lid 1 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) per 1 februari 2008 in die zin gewijzigd, dat overtreding van de in de bijlage bij de WAHV genoemde verkeersvoorschriften via de WAHV kan worden afgedaan. Anders dan voorheen hoeft overtreding van die voorschriften niet meer via de WAHV te worden afgedaan. In zoverre is de WAHV optioneel gemaakt. Daarmee kan er in door de richtlijnen van het Openbaar Ministerie bepaalde gevallen ook voor worden gekozen om overtreding van de bedoelde verkeersvoorschriften strafrechtelijk af te doen, bijvoorbeeld met een strafbeschikking. Dat kan volgens de toelichting op het amendement waarbij deze wijziging van de WAHV aan het wetsvoorstel OM-afdoening werd toegevoegd, bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van notoire recidivisten die door de politie worden aangehouden (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 21). Deze wettelijke voorziening is blijkens de toelichting op het bedoelde amendement getroffen om het streven om de mogelijkheden te onderzoeken de WAHV in de OM-afdoening te integreren, te ondersteunen. In zekere zin slaat het gewijzigde art. 2 lid 1 WAHV een brug naar de toekomstige integratie van die wet in het strafrecht. Het voornemen om deze integratie op termijn tot stand te brengen is verschillende keren in de Kamerstukken betreffende de Wet OM-afdoening geuit (bijvoorbeeld Kamerstukken I 2005/06, 29 849, C, p. 18-19). Een latere wetswijziging die op gespannen voet lijkt te staan met deze koerswijziging in de verhouding tussen de WAHV en strafrechtelijke afdoening betreft de Wet van 31 maart 2011, Stb. 170 waarbij het strafbaar feit dat bestaat in het niet afsluiten van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor een motorrijtuig en dat door vergelijking van registers wordt geconstateerd (art. 30 lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, WAM) onder de werking van de WAHV werd gebracht (zie nader Keulen 2011). De centrale reden die 13

2.6 Uitgangspunten van de regeling daarvoor in de desbetreffende memorie van toelichting werd gegeven, was dat binnen de gefaseerde invoering van Wet OM-afdoening prioriteit moest worden gegeven aan afdoening van andere strafbare feiten met een strafbeschikking (Kamerstukken II 2009/10, 32 438, nr. 3, p. 4). Recent is evenwel een beweging zichtbaar om bepaalde verkeersovertredingen, begaan door bestuurders die in de desbetreffende beleidsstukken als verkeershufters worden aangeduid, voortaan niet meer via de WAHV af te doen met een administratieve sanctie, maar via het strafrecht (zie Dijkstra 2013). Dit beleid heeft vorm gekregen doordat, naar in de nota van toelichting op het desbetreffende wijzigingsbesluit (Besluit van 25 november 2014, Stb. 484) wordt vermeld, enkele hufterfeiten uit de bijlage bij de WAHV zijn verwijderd. Deze kunnen daarmee voortaan alleen via het strafrecht worden afgedaan, met dat is volgens die nota van toelichting de bedoeling een door de officier van justitie uitgevaardigde strafbeschikking. In de strafbeschikking kunnen voor deze verkeersovertredingen ook andere sancties dan alleen een geldboete worden opgelegd. En deze overtredingen worden in de justitiële documentatie vermeld, wat bij afdoening via de WAHV niet het geval is. 2.6 Verdere vervolging na een strafbeschikking en vervolging na een bestuurlijke boete In twee gevallen kan voor een feit waarvoor eerder een strafbeschikking werd uitgevaardigd waartegen geen verzet is gedaan, de vervolging door een dagvaarding worden voortgezet: de strafbeschikking is niet of niet volledig ten uitvoer gelegd (art. 255a); het gerechtshof beveelt verdere vervolging door een dagvaarding voor een feit waarvoor eerder een strafbeschikking is uitgevaardigd (art. 12). Indien de verdachte voor een feit waarvoor eerder een strafbeschikking is uitgevaardigd, wordt gedagvaard, is volgens de memorie van toelichting sprake van een vervolging in etappes (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 19). De vervolging wordt in dat geval voortgezet. In zoverre is een onherroepelijke strafbeschikking geen absoluut vervolgingsbeletsel. Indien de strafbeschikking deels of geheel ten uitvoer is gelegd, moet daarmee op grond van art. 354a rekening worden gehouden in de straftoemetingsbeslissing door de rechter (zie nader 5.5). 14