Advies van het Bestuur

Vergelijkbare documenten
aan de Staatssecretaris van de Noordzee

Bijlage D: Aanbevelingen

Advies van het Bestuur aan de Minister bevoegd voor de bescherming van het mariene milieu

Advies van het Bestuur

PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur. Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman

Nationaal Waterplan 4 alternatieven:

Advies van het Bestuur aan de Staatssecretaris voor de Noordzee

Impact windenergie op Noordzeemilieu: kansen & bedreigingen

Dirk van der Cammen en Raoul van Lambalgen ILVO seminar 30 juni 2011, Oostende

Bijlag. Marien Ruimtelijk Plan Bijlagen Bijlage 3

aan de heer Minister van Begroting en Overheidsbedrijven

aan de Staatssecretaris van de Noordzee

MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Noordzeedagen. Kennis Beleid Beheer Wind op Zee

Advies van het Bestuur aan de minister bevoegd voor de bescherming van het mariene milieu. betreffende:

(A) april 2019

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

Productie van tweekleppige weekdieren door middel van hangstructuren in 4 bepaalde zones in de zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België

ADVIES COMMISSIE VOOR DE REGULERING VAN DE ELEKTRICITEIT EN HET GAS

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Advies van het Bestuur aan de minister bevoegd voor de bescherming van het mariene milieu

Advies van het Bestuur

Advies van het Bestuur

Overzicht ontvangen brieven. In het totaal werden 26 brieven ontvangen. Tabel 1 geeft een overzicht van de sectoren die antwoorden.

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (Zuid)

Kavelbesluiten I en II Hollandse Kust (zuid)

WILFRIED VANDAELE Wenduine, 23 februari tot laagwaterlijn: Vlaanderen -dieper in zee: België. Nu: tegen 100-jarige stormen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Bijlage B: Milieueffectenbeoordeling

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies

EINDBESLISSING (B) CDC-1251

Offshore windenergiegebied Hollandse Kust (noord) Effecten van aanleg op zeezoogdieren ADDENDUM Effecten gewijzigde kavelindeling

(B) september 2017

BIJLAGEN 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R.

BEVRAGING LEDEN FMC MARIEN RUIMTELIJK PLAN

Ten Noorden van de Waddeneilanden. Aanwijzing Windenergiegebieden (partiële herziening Nationaal Waterplan) Hollandse Kust. Henk Merkus/Rob Gerits

EINDBESLISSING (B) CDC-1272

FEDERALE ENERGIESTRATEGIE

De inspraakprocedure vond plaats in Brussel en Oostende tussen 19 oktober en 18 november 2001.

Twee groepen Omwonenden Windpark Weert

1. Inleiding. 2. Overzicht ontvangen brieven

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Kavelbesluiten Borssele voor de kavels III, IV en V (innovatiekavel)

(B) november 2018

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

EINDBESLISSING (B) CDC-1273

Milieueffectenbeoordeling van het RENTEL offshore windmolenpark ten noordwesten van de Thorntonbank en ten zuidoosten van de Lodewijkbank

Voortgangsrapport windenergie op zee. Programma windenergie op zee

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Varen op zee is niet gevaarlijk, zolang je maar beseft dat het gevaarlijk is.

Het Energieatol Energieopslag in de Noordzee

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010

Berichten aan Zeevarenden. OOSTENDE 15 augustus 2013 Nr. 17

Windenergie op zee. Anita Nijboer

Bijlage 3: Acties tot uitvoering van het marien ruimtelijk plan

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben.

EINDBESLISSING (B) CDC-1478

KONINKRIJK BELGIE FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

Addendum Nadere Detaillering Ecologische effecten Windenergiegebieden op de Noordzee mei 2010

Het Belgische luchttoezicht boven de Noordzee

Aanvraag tot aanpassing van de lijst. Koen De Smet, Eva D Haese, Frédéric Lecomte, Sigrid Mulier, Valérie Noblesse

Groen bouwen op zee, bij definitie een schoolvoorbeeld van positieve interacties tussen industrie, beheerders en wetenschappers.

Markstudie naar kleine windturbines in Vlaanderen

De Bank van Heist en zeehonden

Gecumuleerde impact van NOZ HKZ en kavels I-IV HKZ op bruinvissen

EINDBESLISSING (B) CDC-1231

MKBA Windenergie binnen de 12-mijlszone

KONINKRIJK BELGIË FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

KONINKRIJK BELGIË FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West

Stand van zaken offshore windenergie in Nederland

NOTITIE. Aanvulling van KEC 3.0 berekeningen met OWEZ en PAWP

Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee Aanvulling gebied Hollandse Kust

Offshore windpark Tromp Binnen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de passende beoordeling

Algemene beschrijving

EINDBESLISSING (B) CDC-1464

Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen

Noordzeedagen 1 & 2 oktober

BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R.

Windmolenparken in de Noordzee: geïntegreerde beoordeling van het voornaamste landschapseffect : percentage bezetting van de horizon

De haven van Oostende, energie haven

Milieueffectenbeoordeling van het NORTHER offshore windmolenpark ten zuidoosten van de Thorntonbank

Milieu-effectenbeoordeling van het project ingediend door de AG Haven Oostende.

De aangroeiende zandbank te Heist: juridisch drijfzand? An Cliquet

Advies betreffende de natuurtoets die uitgevoerd werd voor een windturbinepark te Dessel

(B) juni Niet-vertrouwelijk

Een race for space op zee Mariene Ruimtelijke Planning in de Belgische Zeegebieden

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Windturbineproject Maatheide te Lommel

Besluit. TenneT TSO B.V. Datum Wnb; goedkeuringsbesluit Heiplan - Borssele Beta; NOZ Borssele. Geachte,

WKK-barometer december. Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Milieueffectenrapport van het ontwerp van marien ruimtelijk plan

Bijlage B: Milieueffectenbeoordeling

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Adviescomité SEA. Brussel, 11 april 2008

Windpark Fryslân. Toetsingsadvies over de aanvullende notitie bij het milieueffectrapport. 14 juli 2016 / projectnummer: 2673

Introductie windenergiesector

SEAGRIDS. Versterking van het elektriciteitsnet in de kustregio

Transcriptie:

KONINKLIJK BELGISCH INSTITUUT VOOR NATUURWETENSCHAPPEN OPERATIONELE DIRECTIE NATUURLIJK MILIEU BEHEERSEENHEID MATHEMATISCH MODEL VAN DE NOORDZEE Advies van het Bestuur aan de Staatssecretaris van de Noordzee betreffende: de machtigings- en vergunningsaanvraag van de THV Mermaid voor de bouw en exploitatie van een offshore energiepark (wind- en golfenergie) gelegen ten noordwesten van de Bligh Bank. Bijlage A: Openbaar onderzoek Januari 2015 BMM 100 Gulledelle B 1200 Brussel België

Bijlage A aan het advies: Openbaar onderzoek (kopie van de brieven) en bespreking 1

1. Inleiding Een officieel bericht met alle praktische modaliteiten van de procedure voor de publieke consultatie werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 oktober 2014. De milieuvergunningsaanvraag, die het milieueffectenrapport (MER) bevat, was consulteerbaar van 26 oktober tot 24 november 2014 in de burelen van de Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) gelegen te Brussel en Oostende en in iedere kustgemeente of -stad. Iedere belanghebbende persoon of vereniging kon zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren per aangetekende brief overmaken aan de BMM, hierna "het Bestuur" genoemd, vóór 9 december 2014. Omdat het project gelegen is langs de maritieme grens met Nederland en op korte afstand van het Verenigd Koninkrijk, werden de Nederlandse en Britse autoriteiten op 13 oktober 2014 ingelicht conform de wet van 9 juni 1999 betreffende de milieueffectenrapportage in grensoverschrijdend verband. Standpunten, opmerkingen en bezwaren uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk konden per aangetekende brief overgemaakt worden tot 8 januari 2015. Het aanvraagdossier, met inbegrip van het MER, werd op 26 oktober 2014 openbaar gemaakt op de internetsite van het Bestuur. Alle kustgemeenten en steden bevestigden dat het dossier ter inzage lag voor de bevolking tijdens de voorziene periode, en hebben daarover binnen de gemeente of stad de bevolking geïnformeerd. Er werd van de gemeente Bredene een proforma brief ontvangen die diende om het Bestuur in te lichten van het openen en het sluiten van de periodes van de openbare consultatie. In totaal werden één uit België verzonden brief met standpunten, opmerkingen en bezwaren ontvangen na de publieke consultatie in België: Natuurpunt vzw- Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, postdatum 5 december 2014 In totaal werden twee buitenlandse brieven met standpunten, opmerkingen en bezwaren ontvangen na de publieke consultatie in UK en Nederland: Marine Management Organisation (MMO), UK, ontvangen op 22 december 2014 Ministerie van Infrastructuur en Milieu (MIM) RWS Zee en Delta (MIM), ontvangen op 6 januari 2015 De door het Bestuur ontvangen brief werd zorgvuldig gelezen en alle relevante milieuargumenten werden in rekening gebracht bij de milieueffectenbeoordeling (MEB). Een kopie van de brief wordt bezorgd aan de bevoegde ministers alsook aan de THV MERMAID. Dit document geeft een overzicht van de belangrijkste milieuargumenten die aangehaald werden in de door het Bestuur ontvangen brieven. 1

2.Grensoverschrijdende effecten 2.1. Argumentatie van de brieven Het MIM verwijst naar het hoofdstuk 7 van het MER rapport, waar wordt aangegeven dat meeuwen, sterns en aalscholvers uit verschillende Nederlandse Natura 2000 gebieden (Voordelta, Westerschelde & Saefthinge, Oosterschelde, Grevelingen) het plangebied kunnen bereiken en vraagt om inzicht te krijgen in het aantal aanvaringslachtoffers, inclusief een effectbeoordeling op populatieniveau (per Natura 2000 gebied). Het is voor het MIM, door het gebrek aan kwantitatieve inschatting van de effecten in het MER, niet duidelijk wat de internationale effecten van het Mermaid windpark op de Nederlandse wateren en de daarin gelegen Natura 2000 gebieden zijn. Zij verzoekt daarom om gebruik te maken van de meest recente literatuur en alsnog een kwantitatieve schatting te kunnen maken over de genoemde onzekere effecten. 2.2.Beoordeling van het Bestuur Vanermen et al. (2013) tonen aan dat het windmolenpark op de Bligh Bank een aantrekkende werking heeft op kleine mantelmeeuw en stormmeeuw. Aalscholvers en sternen werden er zelden of nooit aangetroffen. De zeevogelgemeenschap op de Mermaid locatie is zeer gelijkend als deze op de Bligh Bank en is nog verder van de kust gelegen. Het is bijgevolg onwaarschijnlijk dat het Mermaid project een belangrijke aantrekkende werking zal hebben op aalscholvers en sternen die broeden in Nederlandse Natura 2000 gebieden. De afstand van de projectlocatie tot de broedkolonies is ook verder dan de gekende foerageerafstand van deze soorten. Voor kleine mantelmeeuw is dit in theorie wel mogelijk (Camphuyzen, 2011). Meeuwen zijn ook het gevoeligst voor aanvaring met turbines, aangezien ze vaak op rotorhoogte vliegen (Vanermen et al., 2013). Voor aalscholvers en sternen, die meestal onder de rotorhoogte vliegen, wordt er verwacht dat het aantal aanvaringsslachtoffers zeer laag zal zijn. In een modelstudie van Poot et al. (2011) wordt besloten dat de bijkomende mortaliteit door een enkel windmolenpark bij geen enkele soort zorgt voor een neerwaartse trend in populatiegrootte. Diezelfde modelstudie maakt een inschatting van het aantal aanvaringsslachtoffers van 11 windmolenparken in het Nederlands deel van de Noordzee, door de gegevens die verzameld werden in het OWEZ park te extrapoleren. Volgens deze extrapolatie zouden het aantal aanvaringsslachtoffers bij alle soorten (behalve bij zilvermeeuw) niet voor een negatieve trend zorgen in de populatiegrootte. Er wordt dus niet verwacht dat de realisatie van dit project, en bij uitbreiding alle geplande windmolenparken in het Belgisch deel van de Noordzee, een negatief effect zullen hebben op de populaties sternen, meeuwen en aalscholvers in de Nederlandse Natura 2000-gebieden en dat de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden, voor wat betreft avifauna, niet in het gedrang komen. 2

3. Internationale afstemming - Scheepvaart 3.1. Argumentatie van de brieven Het MIM verwijst naar het Belgische, Nederlandse en Engelse proces om tot een gezamenlijk IMO aanpassingsvoorstel te komen van routeringsvoorstellen die zowel op Belgisch, UK als Nederlands grondgebied zullen plaatsvinden. In 2015 wordt daartoe gezamenlijk een FSA studie opgestart en zij vraagt om de veiligheidsbevorderende maatregelen volgend uit deze studie mee te nemen bij de bouw en exploitatie van windparken. Tevens verzoekt het MIM om de recreatievaart integraal mee te nemen in de studie. De Nederlandse overheid neemt eind 2015 een definitief besluit over het onder voorwaarde openstellen van de operationele windparken voor kleine schepen met een maximum lengte van 24m. Ook het Koninklijke Nederlandse Watersportverbond, Platform Waterrecreatie en BBZ Chartervaart pleit, middels een brief aan het MIM, voor de instandhouding van de recreatieroutes doorheen het windparkgebied van Mermaid. Het MIM vraagt aan België om hierbij te overwegen om de Belgische windparken eveneens op te stellen voor doorvaart door kleine schepen en wenst daarover verder van gedachte te kunnen wisselen en vraagt tevens aan België om eveneens de betreffende organisaties in het overleg te betrekken. 3.2. Beoordeling van het Bestuur Het is inderdaad niet wenselijk om recreatievaart of kleine vissersvaartuigen langs drukke scheepvaartroutes te laten varen. Deze scheepvaartroutes zijn echter duidelijk afgebakend en, in tegenstelling tot in de windparken, is er voldoende zichtbaarheid via radar en wanneer de scheepvaartregels worden gevolgd is het veiligheidsniveau aanzienlijk hoger. Bijkomend zijn er nog veel alternatieve vaarmogelijkheden voor de kleinere scheepvaart die gelet op hun beperkte diepgang ook veel dichter bij de kust kunnen varen of in de buurt van zandbanken waardoor de drukke verkeersstromen kunnen vermeden worden. Recreatievaart in de Belgische windparken is verboden op basis van het KB van 11 april 2012 dat elke vorm van scheepvaart verbiedt, met uitzonderingen van de gevallen bepaald in het KB zelf, in een veiligheidszone van 500 meter rond elk kunstmatig eiland, installatie of inrichting. Deze afstand is vastgelegd in de bepalingen van artikel 60 van UNCLOS en de instelling van de veiligheidszone is genomen conform overwegingen van IMO Resolution a.671(16) Safety zones and safety of navigation around offshore installations and structures. Op basis hiervan heeft België besloten uit veiligheidsoverweging om een veiligheidszone toe te passen, voor alle offshore installaties of kunstmatige eilanden, waarbinnen geen, anders dan bepaald in het KB, scheepvaartverkeer mag komen,, bijgevolg ook geen recreatievaart. Door het steeds meer toenemend multifunctionele gebruik van de zee is het vraagstuk van de scheepvaartveiligheid zeer actueel geworden. Hierdoor dient er te worden nagegaan welk effect deze evoluties hebben op de veiligheid en of er mitigerende maatregelen kunnen worden genomen die het veiligheidsniveau aanvaardbaar maken. Om op dit vraagstuk een antwoord te kunnen geven en om maatregelen voor te stellen aan de bevoegde regeringen, werd binnen de Kustwachtstructuur een vergadering van experten uit de Belgische federale overheidsdiensten, de Nederlandse administraties en de Vlaamse diensten opgericht (Nautische adviesgroep). Deze 3

vergadering heeft als doel de effecten van de verschillende beslissingen of evoluties op het scheepvaartverkeer na te gaan en indien nodig, in het kader van de scheepvaartveiligheid, maatregelen voor te stellen aan de bevoegde regeringen. De Nautische Adviesgroep heeft recent de eerste mogelijke veiligheidsmaatregelen bestudeerd en afgerond nl. het instellen van nieuwe scheepsrouteringssystemen die het scheepvaartverkeer rond de kritische zones zoals de zone voor hernieuwbare energie beter moet stroomlijnen en een veiligere doorgang moet mogelijk maken. De Nautische adviesgroep heeft zich hierbij vooral gefocust op drie belangrijke gebieden waaronder ook de noordkant van de zone voor hernieuwbare energie (Mermaid domeinconcessie). Dit resulteert in een voorstel van scheepvaartrouteringssystemen in de voormelde zones die er op gericht zijn om het huidige en toekomstige verkeer beter en veiliger te laten verlopen (Figuur 1). Op dit moment is de hele zone voor hernieuwbare energie ingesteld als voorzorgsgebied, rekening houdend met een veiligheidsafstand van 500 meter rond elke vaste constructie, zoals vastgelegd in het KB veiligheidsafstanden van 11 april 2012. Aan de noordelijke kant van dit voorzorgsgebied is er scheepvaartverkeer met een noordelijke bestemming, komende uit een Belgische kusthaven of komende uit het noorden en gaande naar een Belgische kusthaven. De schepen varen zo dicht mogelijk, in beide richtingen, tegen de grens van het voorzorgsgebied om zo gebruik te kunnen maken van het voorzorgsgebied Northhinder en bijgevolg niet in het Traffic Seperation Scheme Northhinder te moeten varen. Het risico op een kop kop aanvaring in dit gebied is hoog. Zeker gelet op het feit dat eenmaal alle windmolens geplaatst zullen zijn, de zichtbaarheid aanzienlijk zal afnemen. Ook zal het verkeer op deze verkeersstroom naar waarschijnlijkheid toenemen. Nu maken sommige schepen nog gebruik van de mogelijkheid om midden door de zone voor hernieuwbare energie door te varen, richting naar of komende van de loodspost Wandelaar. Dit verkeer zal via een andere weg moeten varen eens met de constructie van de windmolens van de middelste concessies (Seastar en Rentel) is begonnen. Dit verkeer zal zich waarschijnlijk verplaatsten naar de doorgang aan de noordkant of via de Westpitroute. Om al het verkeer vlot te laten verlopen en het risico van een kop kop aanvaring te minimaliseren, wordt door de Nautische Adviesgroep voorgesteld om een Verkeerscheidingsstelsel in te voeren met een separatie zone. Het uitgaand verkeer wordt geleid langs de rond van het voorzorgsgebied van de windmolenzone. Het inkomend verkeer zal tussen de separatiezone en de TSS Northhinder kunnen binnenvaren. Op deze manier wordt het inkomend en uitgaand verkeer gescheiden en wordt het risico van een kop kop aanvaring geminimaliseerd. Uiteraard moeten de uitgaande schepen voldoende veilig de windmolenzone kunnen ronden. Om deze schepen voldoende ruimte te geven om hun manoeuvre te maken en om een grotere veiligheidszone te bieden in het geval van een calamiteit wordt er voorgesteld om het voorzorgsgebied vanaf de uiterste palen van de windmolenzone aan de westelijke kant van de domeinconcessie Mermaid vijfhonderd meter verder naar het westen te leggen. Zo wordt er een veiligheidszone van meer dan 1000 meter breed gecreëerd wat meer veiligheid biedt in het geval van een calamiteit of bij een noodmanoeuvre. Het is wel de bedoeling dat dit een 4

voorzorgsgebied blijft. Het zal dus ten allen tijden mogelijk blijven om door deze zone door te varen. Om het inkomend verkeer zich sneller in de juiste richting van de TSS ten noorden van de zone voor hernieuwbare energie te kunnen laten organiseren en om het uitgaand verkeer makkelijker de correcte koers te laten volgen nadat de TSS aan de noordkant van de zone voor hernieuwbare energie is verlaten, wordt er door de Nautische Adviesgroep voorgesteld om de grens tussen de TSS Northhinder en Precautionary Northhinder verder te verleggen in westelijke richting. Zo sluit het TSS aan de noordkant van de zone voor hernieuwbare energie aan op het voorzorgsgebied Noordhinder. Hierdoor wordt vermeden dat het inkomend of uitgaand verkeer de TSS Northhinder moet kruisen om gebruik te maken van het nieuwe TSS. Figuur 1. Voorstel van de Nautische Adviesgroep tot het instellen van nieuwe aan de noordkant van de zone voor hernieuwbare energie. 4. (Internationale) cumulatieve effecten 4.1.Argumentatie van de brieven Het MIM merkt op dat het hoofdstuk 8 van het MER over cumulatieve effecten zich beperkt tot de Belgische windparken en de Belgische Natura 2000 gebieden. Gezien de grensoverschrijdende effecten op Nederlandse Natura 2000 gebieden zouden ook cumulatieve effecten met de andere geplande parken voor de Belgische kust op deze gebieden kunnen optreden. Het MIM vraagt om inzicht te krijgen in de aard en de omvang hiervan. 5

4.2.Beoordeling van het Bestuur In de uitgevoerde MEB wordt de cumulatieve, grensoverschrijdende effecten behandeld indien van toepassing. Een beknopt overzicht wordt hierna per hoofdstuk weergegeven. Er wordt naar de MEB verwezen voor een uitgebreidere lezing. 4.2.1.Geluid Als men besluit om GBF te installeren of de suction bucket techniek te gebruiken dan kan men tijdens de constructie- en ontmantelingsfase gezien de slechts beperkte stijgingen van het geluidsdrukniveau geen cumulatieve noch grensoverschrijdende effecten verwachten op het vlak van onderwatergeluid. Indien echter heiwerkzaamheden van verschillende projecten (Norther, Rentel, Seastar, Mermaid, Northwester2, de Nederlandse parken in de Borssele zone) zouden samenvallen of overlappen dan zal de ruimtelijke omvang en/of onafgebroken periode van de verstoring beduidend toenemen. Anderzijds zou dit er toe leiden dat de duur van de verstoring afneemt. Door technieken toe te passen bij het heien die het niveau van het onderwatergeluid beperken, worden eventuele negatieve grensoverschrijdende effecten van de constructie van het energiepark grotendeels vermeden. 4.2.2.Benthos Na de realisatie zal het Mermaid windmolenpark bijdragen tot de cumulatieve effecten in de hele zone voorzien voor windenergie en bij uitbreiding in de hele zuidelijk Noordzee waar grote gebieden aangeduid zijn voor windmolenparken op zee. Cumulatieve effecten zullen vooral optreden tijdens de exploitatiefase. De toename aan artificieel hard substraat is een van de belangrijkste effecten met een versterking van het zogenaamde rifeffect. In de getijdenzone een zone die vroeger niet in open zee voorkwam door afwezigheid van harde substraten zal een toename van niet-inheemse soorten en een toename aan inheemse mosselen Mytilus edulis optreden. Dit kan leiden tot een Mytilisering van de Noordzee (Krone et al., 2013), die in een later stadium zou kunnen overgaan in een veroestering als de populatie van de niet-inheemse oester Crassostrea gigas zich verder ontwikkelt. Daarnaast zijn ook de gevolgen (na herstel van de impact als gevolg van de installatiewerken) van de sluiting van het gebied voor bodemverstorende visserij op bepaalde vissoorten en benthische habitats cumulatief. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn de Voordelta en de Vlakte van de Raan in Nederlandse wateren. De soorten waarvoor instandhoudingsdoelen (ISHD) zijn gedefinieerd, zijn Fint, Zeeprik en Rivierprik. Deze anadrome vissen worden vooral bedreigd door aantasting van hun habitat in het zoetwater. Daarom zal de constructie en de aanwezigheid van het Mermaid park geen (negatieve) invloed hebben op de ISHD voor deze soorten. 4.2.3.Zeezoogdieren Constructiefase Tijdens de constructiefase dienen twee mogelijkheden voor het optreden van cumulatieve effecten bij het heien van palen in twee parken binnen een straal van enkele tientallen km afstand te worden overwogen: Zeezoogdieren die het ene park ontvluchten omwille van excessieve geluidsniveaus 6

onder water, komen later mogelijk binnen het geluidsveld van een volgende park onder constructie terecht. Dit zou betekenen dat de cumulatieve effecten belangrijker zijn dan de som van de effecten van de constructie van elk park afzonderlijk. Het totale gebied waarover verstoring optreedt bij gelijktijdige constructie zal gedeeltelijk overlappen, waardoor het totaal verstoorde gebied x de tijdsduur van verstoring kleiner zal zijn dan bij een afzonderlijke constructie. Het valt niet te verwachten dat heien in twee parken dicht bij elkaar synchroon zal gebeuren: daardoor zal het totale acute geluidsniveau niet stijgen. Het lijkt daardoor aannemelijk dat de gelijktijdige constructie van twee parken dicht bij elkaar (binnen de 15 km), zoals Mermaid en het toekomstige Northwestern 2 of het geplande park Borssele, veel minder lang verstoring zou veroorzaken, weliswaar over een groter gebied, dan de sequentiële constructie van de diverse parken, en dit lijkt dus het scenario met het minst negatieve gevolgen voor zeezoogdieren. Gelijktijdige constructie van bijvoorbeeld Mermaid en Northwester 2 zal 38-80 (monopiles) of 72-240 (jackets) dagen in beslag nemen (zonder weerverlet), terwijl dat voor sequentiële constructie 73-150 (monopiles) of 138-450 (jackets) dagen in beslag zal nemen (zonder weerverlet). Indien de parken verder van elkaar af liggen (enkele tientallen km, zoals Mermaid - Norther), zal verstoring optreden over een veel groter gebied. Gezien bruinvissen elke dag moeten eten om fit te blijven, lijkt een gelijktijdige constructie in dit geval het scenario met het meest negatieve effect voor zeezoogdieren (cumulatief effect), met verstoring over een groter gebied. Operationele fase Gezien de effecten op zeezoogdieren van windturbines tijdens de operationele fase beperkt blijven tot een licht negatief effect (verstoring tot hoogstens tientallen-honderden m door het geluid van draaiende turbines), of een licht positief effect (aantrekking door verhoogd voedselaanbod), lijken cumulatieve effecten door de werking van diverse parken uitgesloten, inclusief cumulatieve effecten in Nederlandse wateren). Voor de WEC s is dit een hiaat in de kennis die onderzocht dient te worden in het pilootproject. 4.2.4.(Zee)vogels en vleermuizen Er wordt niet verwacht dat de realisatie van dit project, en bij uitbreiding alle geplande windparken in het Belgisch deel van de Noordzee, een negatief effect zullen hebben op de populaties sternen, meeuwen en aalscholvers in de Nederlandse Natura 2000-gebieden en dat de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden, voor wat betreft avifauna, niet in het gedrang komen. Meer en meer wordt duidelijk dat bepaalde soorten vleermuizen over zee migreren. De impact van windparken op deze soorten is voorlopig een leemte in de kennis en zal onderzocht worden in de monitoring. 4.2.5.Zeezicht De zichthoeken vanuit Westkapelle werden ook berekend voor het cumulatieve geval waarbij de verste uithoeken van zowel de Belgische als de Nederlandse windzone als hoekpunten worden 7

genomen. Indien de Nederlandse Borssele windzone volledig in gebruik genomen zou worden overschrijdt de zichthoek voor Westkapelle in het cumulatieve geval ruim de vooropgestelde 36. De cumulatieve zichthoek bedraagt dan 53 waarvan 39,5 ingenomen wordt door het Nederlandse voorziene Borssele windzone. 5.Zeezoogdieren 5.1. Argumentatie van de brieven Natuurpunt vzw vraagt welke milderende maatregelen zullen toegepast worden om het effect van geluidshinder tijdens de aanleg van het windmolenpark te milderen voor zeezoogdieren. 5.2. Beoordeling van het Bestuur Het Bestuur stelt in haar MEB voorwaarden voor m.b.t. het vermijden van het optreden van verstoring en fysieke verwonding van zeezoogdieren. Deze voorwaarden leggen mitigerende maatregelen vast, voor zowel windturbines als WEC s, en dit met betrekking tot: Seismische surveys (vermijden van verstoring van zeezoogdieren door middel van een aantal maatregelen); De periode waarin geheid mag worden (verbod op heien tijdens de periode met de hoogste densiteit aan bruinvissen in de zuidelijke Noordzee); Geluidsbeperkende maatregelen tijdens het heien tijdens de rest van het jaar, in uitvoering van bepalingen vastgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie; Preventieve maatregelen voor het vermijden van fysieke verwondingen van zeezoogdieren. 6.Werking golfenergie 6.1. Argumentatie van de brieven Natuurpunt vzw vraagt dat na de initiële testfase zoals vermeld in het MER een volledige evaluatie op basis van de levenscyclusanalyse uitgevoerd wordt voor de WEC s en bijhorende bekabeling. Tevens vraagt de vzw dat er een wetenschappelijk onderbouwd antwoord komt op de vraag of de golfwerking in deze zone sterk genoeg is om voldoende energie te kunnen opwekken in verhouding tot de grote afstand tot de kust. Natuurpunt vzw meldt dat er in het MER bij de aanvraag te veel onzekere factoren zijn die een reële inschatting van dit effect mogelijk maken, waardoor het MER zijn doel deels voorbijschiet. Het is voor het MIM niet duidelijk welke vlakken in het Mermaid gebied precies zullen ingevuld worden met WEC s. Zij vraagt tevens om bij de indeling van het gebied rekening te houden om mogelijke toekomstige openstelling voor doorvaart niet onmogelijk te maken. 8

6.2. Beoordeling van het Bestuur De vergunninghouder wordt gevraagd om na twee jaar exploitatie van de WEC s een update te maken van de LCA van het pilootproject. Dit om de leemte in de kennis met betrekking tot de werkelijke CO 2 uitstoot van de types WEC s gebruikt in het project in te vullen en om na te gaan in hoeverre de LCA (IMDC, 2014c) een correcte inschatting maakt van de impact van het pilootproject op de emissiebalans. Dit in het kader van een mogelijke latere aanvraag tot uitbreiding van het project voor golfenergieconvertoren tot 60 MW geïnstalleerd vermogen. De doelstellingen en methodiek van de bovenstaande LCA moet voorafgaandelijk aan de BMM voorgelegd worden ter goedkeuring. De in 2013 verschenen BOREAS studie (Belgian Ocean Energy Assessment) geeft een overzicht van de bestaande WEC s en hun geschiktheid voor gebruik in het BDNZ. Het rapport besluit dat het op datum van schrijven (2013) onwaarschijnlijk is dat WEC s een significante bijdrage zullen leveren aan de Belgische energieproductie de komende 5 jaar. Op internationaal vlak wordt er echter grote vooruitgang geboekt in het onderzoek naar energie uit de zee en verschillende proefvelden op zee worden uitgewerkt. Op middellange termijn (5-10j) kunnen WEC s (ontwikkeld voor een gematigd golfklimaat) bijdragen tot de energieproductie, maar alleen indien in een eerste fase de nodige investeringen voor O&O naar specifieke conversie technologiën beschikbaar zijn en in een tweede fase een geschikt systeem van verhandelbare groene certificaten wordt ontwikkeld. Het WEC pilootproject heeft als hoofddoel de technische haalbaarheid en de onzekerheden over de effecten op het mariene milieu van deze nieuwe technologie in het veld te evalueren. Dit moet toelaten om later een nieuwe aanvraag in te dienen voor scenario s met een groter geïnstalleerd vermogen waarbij voldoende informatie beschikbaar is voor een degelijke milieueffectenbeoordeling. Wat betreft de locaties van dit basisveld in de pilootfase, wordt de noordzijde van de Mermaid concessiezone best vermeden gezien de nabijheid van scheepvaartroutes. Ook de westzijde van de concessiezone is minder geschikt omdat deze zone mogelijk de toegang tot het transformatieplatform in de concessiezone zou kunnen hinderen en een onnodig bijkomend aanvaringsrisico zou betekenen. De locaties aan de oostzijde nabij de Belgisch-Nederlandse grens zijn beter geschikt. De locatie van het basisveld voor het WEC pilootproject zal bepaald worden in overleg met het Bestuur, op basis van een update van de bestaande veiligheidsstudie. Deze studie dient rekening te houden met zowel de werkelijke configuratie van het Mermaid windpark als de geselecteerde types WEC s en hun karakteristieken. Op basis van de veiligheidsstudie (Marin, 2014) werd besloten dat de kans op aanvaring- of aandrijfongevallen van schepen met het proefproject in het worst case scenario gevoelig hoger ligt dan de kans op aanvaring- of aandrijfongevallen van schepen met de Mermaid turbines In de radarstudie (Flemtek-IMDC, 2014) werd gesteld dat de zichtbaarheid binnen het park zowel door de turbines als door de WEC s beperkt zal worden. Het is dan ook de mening van het Bestuur dat recreatievaart in het park dient vermeden te worden. 9

7.Energieopbrengst 7.1. Argumentatie van de brieven Het MIM verzoekt om de effecten van het windpark Mermaid op de energie opbrengt in het Nederlandse windgebied Borssele te onderzoeken en tevens rekening te houden met mogelijke gelijkaardige effecten van de ontwikkeling van het windgebied Borssele op het windpark Mermaid. 7.2.Beoordeling van het Bestuur Zowel de Nederlandse als Belgische concessiehouders moeten rekening houden met een minimum veiligheidsafstand van 500 meter rond het windmolenpark. Dit zal resulteren in een minimum afstand van 1 km tussen de Belgische en Nederlandse parken. Dit laat een optimaal gebruik van de zones toe zonder dat er effecten verwacht kunnen worden die de werking van de turbines in het gedrang brengen (bv. verhoging turbulentie). Echter, aangezien de overheersende windrichting ZW is, zouden de toekomstige Nederlandse parken rekening moeten houden met het negatief effect op het rendement (parkeffect) dat de dichtstbijzijnde turbines zouden ondervinden. Omgekeerd zouden de Belgische parken, in mindere mate wellicht, eveneens dienen rekening te houden met dit negatief effect op het rendement van de dichtstbijzijnde turbines. De invloed van dit wederzijds parkeffect is onvermijdbaar en ondergeschikt aan de interne parkeffecten van deze projecten. 10