Staten-Generaal Opvang en Vrije Tijd van Schoolkinderen BELEIDSAANBEVELINGEN EN VERANTWOORDING

Vergelijkbare documenten
Staten-Generaal Opvang en Vrije tijd van schoolkinderen. Docentendag Pedagogie Jonge Kind 12 september 2014

Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen

Bisconceptnota. Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen

Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie opvang en vrijetijd van kinderen. Ronde van Vlaanderen 2016

Opvang en vrije tijd van schoolgaande kinderen kleurt lokaal. Samen voor een lokaal gezinsbeleid maart 2017

Sylvia Walravens. Stafmedewerker Kennisontwikkeling en beleidsondersteuning

Vanuit werkgroep 1 werd voorgesteld om de naam van de Staten-Generaal te herformuleren als Staten-Generaal Opvang en vrije tijd van schoolkinderen.

Staten-Generaal Opvang en Vrije Tijd van Schoolkinderen

Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1]

Opvang en vrije tijd van schoolgaande kinderen krijgt samen vorm. David Vits Kind en Gezin Ann Lobijn VVSG

Ter inleiding. Artikel 31 van het kinderrechtenverdrag bepaalt dat kinderen recht hebben op:

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD

Functiekaart. Functie. Doel van de entiteit. Plaats in de organisatie. Voor kennisname

Figure 1 logo vrouwenraad. De Vrouwenraad wil voor elk kind betaalbare, toegankelijke en kwaliteitsvolle kinderopvang

Een sterke jeugdhulp, snel en dichtbij

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen

NAAR EEN VITALE SAMENWERKING tussen KINDEROPVANG en LOKAAL BESTUUR

VVSG #TREFDAGSOCIAAL. De kinderopvang van schoolgaande kinderen kleurt lokaal Ann Lobijn

Kinderopvang en MFC s realiseren samen inclusieve kinderopvang voor elk kind en elke ouder

Beleidsvisie Sociaal Werk

INHOUD. Voorwoord 9 INHOUD

Advies bij de conceptnota Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen

Kinderopvang = instrument in strijd tegen kinderarmoede

Regie van het lokaal sociaal beleid

Lokale bestrijding. kinderarmoede. Groeiactieplan. kinderarmoede

Visienota EDUCARE / Transities 0-6 jaar. Onderwijscentrum Brussel Entiteit Gezin

Inputnota Vlaamse Jeugdraad: lokaal jeugdbeleid in de nieuwe gemeentelijke beleids- en beheerscyclus

Brede School - Grimbergen

Naar een team Jeugd en Vrijetijdsparticipatie

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid

Huizen van het Kind. Gezinnen ondersteunen in hun kracht

Kwaliteitsvol. jeugdwerk. In vogelvlucht. Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad Brussel, 27 september 2016

De Vlaamse regering heeft op 25 juni 2010 een besluit goedgekeurd betreffende de beleids- en beheerscyclus (BBC)van de provincies, de gemeenten en de

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

Over de Conceptnota Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang en vrije tijd van schoolkinderen

Van twee naar één netwerk Een nieuw netwerk Een nieuwe naam

Opdrachtsverklaring Missie - Visie

Staten-Generaal Opvang van Schoolkinderen

Bouwen aan een breed sociaal beleid INLEIDING: DE SOCIALE GRONDRECHTEN EN HET SOCIAAL BELEID ONDER DRUK?

Lokale jeugddiensten en het participatiedecreet

Functiekaart. Dienst: Subdienst:

Vlaamse Regering keurt voorontwerp decreet Kinderopvang goed

Brussel, 10 september _AdviesBBB_Toerisme_Vlaanderen. Advies. Oprichtingsdecreet Toerisme Vlaanderen

Organisatie van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden

DIVERSITEIT VERBINDINGEN PARTICIPATIE. Kijkwijzer Brede School in Brussel 1

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012)

Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad, 27 september Didier Reynaert Lector sociaal werk, HoGent Gastlector kinderrechten, Odisee

Lokaal overleg kinderopvang Kortrijk

Pedagogisch beleid in Brede School de Waterlelie, Prinsenhof te Leidschendam

Tabel 3 bevat de verdeling volgens de beleidsprioriteit en de besteding van de middelen in 2016.

Beleidsnota Sociale Economie 08/01/2015

Intentieverklaring Brede School Boechorst te Noordwijk

Warme transitie Thuis Kinderopvang Kleuterschool Een verhaal van iedereen, ook van lokale besturen

Het Pedagogische Raamwerk en implicaties voor de opleiding van kinderbegeleiders

JINT zoekt assessoren voor projecten in Erasmus+/Youth in Action

nr. 237 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 2 januari 2017 aan LIESBETH HOMANS Lokale besturen - Financieringsmogelijkheden

De school werkt samen met een opvanginitiatief voor baby s en peuters

WERKGROEP GEZONDHEID REGIONAAL ZORGSTRATEGISCH PLAN

Contactpersoon Team vergunningen en erkenningen Telefoon Bijlagen 3

Brussel, 8 juli _SERV-advies projecten VSDO. Advies. Projecten Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling

Voorontwerp van decreet houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal Sport voor Allen beleid DE VLAAMSE REGERING,

VOORSTEL VAN DECREET VAN MEVROUW SONJA BECQ EN MEVROUW VEERLE HEEREN C.S HOUDENDE REGELING VAN DE THUISOPVANG VAN ZIEKE KINDEREN

Lerend Netwerk Arbeidsmarktkrapte

Missie & visie Opvoedingswinkel Gent

Kinderopvang: dienstencheques bieden geen garantie voor kwaliteitsvolle opvang

2. Een constructief voorstel voor een vernieuwde (begeleide) vrijetijdsbesteding voor kinderen

Hoorzitting Decreet Lokaal Sportbeleid

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op

Dikke vrienden. samenwerking jeugddienst - OCMW

Sterk door overleg. Adviesfunctie

Advies. Voorontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid

ALGEMENE FUNCTIEGEGEVENS. Kinderbegeleid(st)er buitenschoolse kinderopvang. Functiebeschrijving

Lokale bestrijding. kinderarmoede. OCMW Gent en. kinderarmoede

Inleiding. Het gaat om de kinderen, maar niet alleen om hen

werksessie: verborgen ISB- congres 20 maart 2013

Jeugd in het lokaal meerjarenplan

Green Paper Decreet Voorschoolse Kinderopvang

Lokaal loket kinderopvang Kinderopvangzoeker

Actieplan Kinderrechten SINT MAARTEN

Functiebeschrijving DESKUNDIGE KINDEREN EN JONGEREN B1-B3

Decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten

DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT, BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING,

VLAAMSE OUDERENRAAD. Advies 2009/1 Sport en Bewegen voor ouderen. Vlaamse Ouderenraad 25 maart 2009 Koloniënstraat bus Brussel

Ronde Tafel Vlaamse sportfederaties Verslagen thematafels

HET LOKAAL OVERLEG KINDEROPVANG

Advies over Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Groenboek beleidsplan Ruimte

Sport en tewerkstelling van jongeren. Marc Theeboom / Joris Philips

Functiekaart. Werkt onder de leiding van en rapporteert aan coördinator Afdeling opvoeden Buitenschoolse Kinderopvang)

Lokaal Sociaal Beleidsplan

Voorstelling jaarverslag Kinderrechtencommissariaat

Luc Van den Brande Laten we samen aan Europa bouwen

Kinderarmoede. Katrien Verhegge Administrateur-generaal

SESSIE GEZIN (BRON VAN GEZONDHEID)

Dia 1. Dia 2. Dia 3 BESTUURLIJKE UITDAGINGEN VOOR LOKALE BESTUREN. Een keten perspectief. Professor Dr. E. Wayenberg HoGent & UGent BLOSO

Functiebeschrijving TEAMVERANTWOORDELIJKE CULTUURCENTRUM A1a2a3a

ROADMAP HUIZEN VAN HET KIND

De doelstellingen van directie en personeel worden expliciet omschreven in een beleidsplan en worden jaarlijks beoordeeld door de directie.

GIBO HEIDE. pedagogisch project

V R A G E N K A A R T THEMA: KINDEROPVANG

Ontbijtvergaderingen. Gent. Samen voor een lokaal gezinsbeleid

Transcriptie:

Staten-Generaal Opvang en Vrije Tijd van Schoolkinderen BELEIDSAANBEVELINGEN EN VERANTWOORDING Om te komen tot de krijtlijnen voor een hedendaagse aanpak rond de opvang van schoolkinderen organiseerde Kind en Gezin in samenwerking met het departement Onderwijs, het departement Jeugd, Sport, Cultuur en Media en het agentschap Sociaal-Cultureel Werk afdeling jeugd op 24 april 2014 een Staten-Generaal over de opvang van schoolkinderen. Deze had als doel aanbevelingen te formuleren met betrekking tot de opvang van schoolkinderen buiten de schooltijd en tijdens schoolvakanties. De Staten-Generaal Opvang en vrije tijd van schoolkinderen werd voorbereid in drie werkgroepen. Elke werkgroep bestond uit een vertegenwoordiging van werkgevers, werknemers en belangenverenigingen vanuit de verschillende sectoren (i.c. onderwijs, jeugd, sport en welzijn), alsook uit een vertegenwoordiging van ouders en kinderen. Ook een aantal deskundigen werden uitgenodigd. Elk van deze werkgroepen behandelde een bepaald thema. In een eerste werkgroep werd het begrip schoolkinderopvang afgebakend. Aansluitend volgden twee parallelle werkgroepen waarin enerzijds de kwaliteit (werkgroep 2) en anderzijds de bestuurlijke organisatie (werkgroep 3) van de schoolkinderopvang onder de loep werd genomen. Werkgroepen 2 en 3 bouwden verder op de door werkgroep 1 geformuleerde aanbevelingen. De 3 werkgroepen kwamen elk tot een inventaris van vaststellingen en problemen enerzijds, en generieke aanbevelingen en hun mogelijke consequenties anderzijds. De resultaten van de 3 werkgroepen worden hier vandaag voorgesteld. De aanbevelingen van de drie werkgroepen werden in dit documetn gebundeld. Ze moeten gelezen worden als een verzameling van ideeën, een aanzet tot afbakening van begrippen en aandachtspunten zoals die binnen de werkgroepen naar voren werden geschoven. Waar er consensus is, wordt die zo weergegeven, waar er minder consensus over is en verschillende ideeën over leven, zal dit ook worden weergegeven. Woord vooraf Het onderscheid tussen het opvang- en vrijetijdsaanbod vervaagt. Daarom mag de oefening rond een nieuwe invulling en organisatie van de opvang en vrije tijd van schoolkinderen niet beperkt blijven tot het buitenschools opvangaanbod en de behoeften van het gezin. Er werd dan ook voor gekozen om de denkoefening, die in de werkgroepen van de Staten-Generaal werd gemaakt, te verruimen naar het gehele opvang- en vrijetijdsaanbod voor schoolkinderen. [1]

Bij de opstart van de voorbereidende werkgroepen werd zoveel mogelijk gestreefd naar een consensustekst. Gezien de inhoudelijke complexiteit van de thematiek enerzijds en de grote verscheidenheid aan betrokken actoren anderzijds, was dit binnen dit korte bestek van deze Staten-Generaal niet haalbaar. De kracht van de Staten-Generaal is dat er sectoroverschrijdend is gedacht rond de opvang- en vrijetijdsmogelijkheden van schoolkinderen. Alle betrokken actoren hebben hun visies en standpunten met elkaar gedeeld. Doordat men hierbij elk vertrekt vanuit een eigen voorgeschiedenis, regelgevend kader, soort van subsidiëring en specifieke opdrachten en noden, betekende dit sectoroverschrijdend denken en werken in de eerste plaats dat begrippen zorgvuldig moesten worden afgebakend en gehanteerd. Het nadenken over de bestuurlijke organisatie van opvang en vrije tijd voor schoolkinderen leidde tot heel boeiende discussies over de relatie tussen lokale besturen, Vlaamse overheid en private actoren. De problematiek is echter complex wat het niet eenvoudig maakt om binnen een dergelijk tijdsbestek tot gemeenschappelijk gedragen standpunten te komen. De slotsom van deze Staten-Generaal is dat er na een beperkt aantal vergaderingen binnen een kort tijdsbestek, eindrapporten van drie verschillende werkgroepen kunnen worden voorgelegd, die een aantal generieke aandachtspunten en aanbevelingen bevatten voor een nieuw concept voor de opvang en vrije tijd van schoolkinderen. Het is duidelijk dat verder onderzoek en verder diepgaand overleg met alle stakeholders van de verschillende betrokken sectoren noodzakelijk zullen zijn om tot een uitgetekend nieuw concept te komen. Verantwoording De aanbevelingen die door de Staten-Generaal naar voren worden geschoven vinden hun grondslag in de rechten van kinderen en ouders en in het pact 2020 dat kadert in het project Vlaanderen in Actie. Rechten van elk kind De werkgroepen van de Staten-Generaal hebben artikel 31 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind en de concrete invulling die het Comité voor de Rechten van het Kind daaraan geeft in zijn General Comment van 18 maart 2013 centraal gesteld. Artikel 31 van het kinderrechtenverdrag bepaalt dat kinderen recht hebben op: tijd en ruimte voor rust en vrije tijd; deelname aan spel en recreatieve activiteiten passend bij hun leeftijd; vrije deelname aan het culturele en artistiek leven. In zijn General Comment wijst het Comité op het belang van een integrale benadering van deze drie aspecten voor het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. Het Comité heeft in zijn General [2]

Comment ook uitgesproken aandacht voor de verantwoordelijkheid van de lokale besturen en het lokaal beleid. De kwaliteit en de beschikbaarheid van het opvang- en vrijetijdsaanbod is vandaag zeer divers. Vanuit het kindperspectief de rechten van kinderen is dit niet te verantwoorden. Elk kind heeft recht op toegang tot een opvang- en vrijetijdsaanbod. Rechten van ouders opvoeden een gedeelde verantwoordelijkheid Ouders zijn de eerste opvoeders. Zij delen de opvoeding van hun kind met: grootouders, familie, vrienden en kennissen; de school; vrijetijdsinitiatieven (jeugdwerk, sportclubs, initiatieven op sociaal-cultureel vlak) en maken daarbij keuzes. Opvoeden is m.a.w. een gedeelde verantwoordelijkheid. Dit geldt voor alle ouders, zowel werkende als niet werkende. Elk hebben ze een legitieme vraag en specifieke verwachtingen naar een kwaliteitsvol opvang- en vrijetijdsaanbod voor hun kinderen. Vlaanderen in Actie - Pact 2020 Vlaanderen heeft zich in het kader van Europa en het Pact 2020 geëngageerd om werk te maken van het verhogen van de tewerkstelling van vrouwen (meer vrouwen op de arbeidsmarkt, en ook langer werken) en dat vraagt maatregelen die het mogelijk maken werk en gezinsleven te combineren. Binnen dat kader is er de voorbije jaren veel geïnvesteerd in kinderopvang voor baby's en peuters. We stellen vast dat arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen het grootst is bij moeders van jonge kinderen, maar daalt naarmate kinderen ouder worden. Om de tewerkstelling van vrouwen met oudere kinderen te verhogen is investeren in een opvang- en vrijetijdsaanbod voor schoolgaande kinderen noodzakelijk. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar de lage arbeidsparticipatie van kansengroepen en dus naar de toegankelijkheid van het opvang en vrije tijdsaanbod. Ook moet worden opgemerkt dat een opvang en vrijetijdsaanbod niet het enige element kan zijn in het streven naar een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen. De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft immers zijn grenzen. Aanbevelingen In wat volgt bundelen we de aanbevelingen van de drie werkgroepen tot één geheel en staan we stil bij wat ze betekenen voor het toekomstig beleid. [3]

Naar een duurzaam en gevarieerd opvang- en vrijetijdsaanbod met sociaal oogmerk over de Vlaamse beleidsdomeinen (onderwijs, welzijn en jeugd, sport, cultuur) heen Op dit ogenblik voldoet het aanbod op kwantitatief en kwalitatief vlak niet aan de vraag van de gezinnen. De deelnemers aan de werkgroepen zien het als een opdracht om een kwaliteitsvol, duurzaam en gevarieerd opvang- en vrijetijdsaanbod voor schoolkinderen te realiseren. Dit is een gedeelde (maatschappelijke) verantwoordelijkheid tussen de verschillende beleidsdomeinen en overheden. Er wordt gevraagd rekening te houden met 2 types van aanbieders met elk een eigen dynamiek. Enerzijds is er sprake van een vrijwilligerswerking, waar de begeleiding in hoofdzaak wordt opgenomen door vrijwilligers, mogelijks inhoudelijk of logistiek ondersteund door een professionele kracht. Andere werkingen zijn geprofessionaliseerd. Hier zijn hoofdzakelijk professionele krachten aanwezig, al kunnen er hier ook vrijwilligers of werkzoekenden aanwezig zijn. Wat willen we bereiken? Een hedendaagse aanpak rond de opvang en vrije tijd van schoolkinderen vraagt een aanbod op maat van het kind, de ouders en de samenleving. Het opvang- en vrijetijdsaanbod: biedt kinderen ontwikkelingskansen en de mogelijkheid een leuke vrije tijd te hebben; laat ouders toe te participeren aan de arbeidsmarkt, een (beroeps)opleiding te volgen en/of deel te nemen aan activiteiten die bijdragen aan hun persoonlijke ontplooiing; bevordert de sociale cohesie. Een hedendaagse aanpak rond opvang en vrije tijd van schoolkinderen bevordert gelijke kansen voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Daarom is ondernemerschap met sociaal oogmerk een belangrijk aandachtspunt voor zowel private als publieke aanbieders. Het is aan de Vlaamse regering om dit te bewaken. Het opvang- en vrijetijdsaanbod houdt rekening houden met de economische draagkracht van de gezinnen. Voor wie is het opvang en vrijetijdsaanbod toegankelijk? Het opvang- en vrijetijdsaanbod moet gesitueerd worden op een continuüm dat rekening houdt met leeftijd en maturiteit van de kinderen. Dit betekent dat schotten tussen de leeftijden worden weggehaald. Het opvang- en vrijetijdsaanbod mag niet beperkt worden tot kinderen uit de basisschool. Het moet ook toegankelijk gemaakt worden voor oudere kinderen. Kleuters mogen niet worden beschouwd als een aparte groep. Het opvang- en vrijetijdsaanbod is toegankelijk voor alle kinderen. Het is er ook voor kinderen waarvan de ouders niet werken, voor kinderen uit kwetsbare gezinssituaties en voor kinderen met specifieke zorgbehoeften. Kinderen met specifieke zorgbehoeften moeten zowel inclusief als exclusief opgevangen kunnen worden, d.w.z.: [4]

reguliere opvangvoorzieningen die kinderen met specifieke zorgbehoeften inclusief opvangen stimulansen geven om hen daarin te ondersteunen; de bestaande mogelijkheden binnen het buitengewoon onderwijs behouden en ondersteunen. De toegankelijkheid van het opvang- en vrijetijdsaanbod wordt mede bepaald door de omvang van het aanbod. Wegwerken van de tekorten in het aanbod zowel tijdens het schooljaar als in de schoolvakanties moet dan ook absolute prioriteit krijgen. Tegelijkertijd gaat dit, in functie van de economische draagkracht van alle gezinnen, om uitbreiding van een betaalbaar aanbod. Waar moet het beleid zich op richten? Een hedendaagse aanpak rond de opvang en vrije tijd van schoolkinderen richt zich op een geïntegreerd en open aanbod aangeboden door verschillende lokale actoren elk vanuit zijn specifieke eigenheid en mogelijkheden dat kwaliteitsvol, behoeftedekkend voor gezinnen betaalbaar en leeftijdsoverschrijdend is. Een geïntegreerd aanbod vraagt een integrale visie op opvang en vrije tijd van kinderen op lokaal en op Vlaams niveau. Een dergelijke integrale visie vanuit de positie van kinderen, ouders en samenleving vraagt dat verder wordt nagedacht over beleidsstructuren en culturen op het niveau van zowel de Vlaamse als de lokale overheden. Op het Vlaamse niveau moet worden nagedacht over: de drempels tot integraal beleid die momenteel ingebakken zitten in de organisatiestructuur (de verschillende beleidsdomeinen, administraties en agentschappen, en de schotten er tussen); hoe die drempels kunnen worden weggenomen. Op lokaal niveau moet verder onderzocht worden in hoeverre de nieuwe instrumenten van meerjarenplanning en beheers- en beleidscycli kunnen bijdragen tot beleidsdomeinoverschrijdend denken en handelen. Essentieel in het debat over integraliteit van beleid is de rol van Onderwijs en Welzijn. Meer in het bijzonder moet de rol van Onderwijs en Welzijn in het debat over het organiseren van het opvang- en vrijetijdsbeleid uitgeklaard worden. De realiteit is immers dat scholen opvang aanbieden vóór en na schooltijd, soms op woensdagnamiddag. De Vlaamse overheid streeft naar een voldoende groot en kwaliteitsvol opvang- en vrijetijdsaanbod, op maat van de lokale situatie, voor alle kinderen die er nood aan hebben. Kiezen voor een voldoende groot en kwaliteitsvol aanbod impliceert een groeipad, met daaraan gekoppeld een budget, dat toelaat een vooropgestelde norm te bereiken. Deze norm sluit aan bij de idee van gelijkberechtiging: het recht van elk kind op een kwaliteitsvol opvang en vrijetijdsaanbod. Het groeipad heeft niet alleen aandacht voor kwantiteit (bv. uitbreiding van het aantal opvangplaatsen). Er moet ook aandacht zijn voor de kwaliteit en de toegankelijkheid. De Vlaamse overheid bepaalt welke doelstelling (kwantiteit, kwaliteit of toegankelijkheid) het prioritair wil bereiken. De norm moet concreet gemaakt worden. Wat is het minimale aanbod op het niveau van de gemeenten? In welke mate gelden er verschillende normen voor verschillende doel- [5]

groepen en leeftijden of voor verschillende momenten (schoolperiode versus vakantie)? Wat is de minimale norm inzake kwaliteit? Moet er gestreefd worden naar een gemeenschappelijk kwaliteitskader dat toelaat de opvang in de scholen gelijk te stellen met deze in de buitenschoolse opvanginitiatieven? Hoe meten we kwaliteit? Wat is toegankelijkheid en hoe vergroten we die? Vastleggen van een minimale norm hangt samen met de middelendiscussie. Gelet op de budgettaire situatie van de verschillende overheden in ons land zullen noodzakelijke (want gezien het IVRK dat centraal werd gesteld, dient het recht gerealiseerd te worden) bijkomende middelen niet in één keer, maar via een op te stellen groeipad moeten worden vastgelegd. Vragen die in dat kader gesteld moeten worden zijn: Kunnen de thans beschikbare middelen efficiënter worden ingezet? Hoeveel en op welke termijn zijn er bijkomende middelen nodig? Is een herverdeling van de beschikbare middelen een te bewandelen piste? Richtinggevende principes voor het ontwikkelen van organisatiemodellen rond het opvang- en vrijetijdsaanbod De uitvoering van een geïntegreerd en open opvang- en vrijetijdsaanbod is een gedeelde verantwoordelijkheid van de lokale actoren. Vrijetijdsinitiatieven kunnen een bijdrage leveren aan de opvang zonder dat het hun kerntaak is (zij hebben een secundaire rol). Opvang- en vrijetijdsinitiatieven werken samen en leveren inspanningen om hun aanbod op mekaar af te stemmen. Het organiseren van een op mekaar afgestemd aanbod draagt bij tot een groter en beter gespreid aanbod. Het geïntegreerd en open opvang- en vrijetijdsaanbod komt tegemoet aan de vraag en is afgestemd is op de diversiteit aan kinderen en hun ouders. Het vraagt een afweging van het individueel belang versus het groepsbelang, mede in functie van de grote diversiteit aan kinderen en de organiseerbaarheid van het aanbod. Het organiseren van een op mekaar afgestemd aanbod vraagt echter een initiatief op het Vlaamse beleidsniveau. Organisaties moeten, als ze afstemmen, immers een duidelijk mandaat hebben om over die afstemming keuzes te maken (vraagt m.a.w. een afstemming van de regelgevende kaders). De keuze om maximaal in te zetten op lokale samenwerking en afstemming impliceert dat het lokaal bestuur versterkt wordt in zijn rol als lokale regisseur. M.b.t. het laatste moet ook gewezen worden op de geldende bestuurlijke beleidskaders, m.n. het Witboek Interne Staatshervorming. Dit 'Witboek' bepaalt: De regiebevoegdheid betreffende de buitenschoolse opvang en vrije tijd van schoolkinderen wordt gedecentraliseerd van het Vlaamse naar het lokale niveau. Deze Staten-Generaal is slechts de eerste stap naar de ontwikkeling van organisatiemodellen van opvang en vrije tijd van schoolgaande kinderen. Er is nood aan verder diepgaand onderzoek waarbij alle relevante stakeholders betrokken zijn. Dergelijk onderzoek moet qua vraagstelling en conceptualisering van de probleemgebieden omvattend genoeg zijn om de complexiteit te vatten. [6]

De problematiek is complex en omvattend. Wie aan het touwtje trekt van de bestuurlijke organisatie van opvang en vrije tijd voor schoolkinderen zet heel wat met elkaar samenhangende discussies in beweging, als daar zijn: - De relatie tussen het lokale bestuur en de centrale overheid (welk bestuursniveau is bevoegd voor wat?). - De relatie tussen lokaal bestuur en private actoren (welke impact kan een lokaal bestuur hebben op private spelers, hoeveel impact moet dat zijn en hoe kunnen we dat realiseren?). - De relatie tussen centrale overheid en private actoren, die bovendien heel verkokerd en divers is (en hoe deze relatie de lokale coördinatie/regie kan belemmeren). Voor elk van deze drie relaties geldt ook nog dat er discussiepunten opdoemen over verschillende aspecten die met opvang en vrije tijd te maken hebben. Het lokaal bestuur vertrekt vanuit een integrale visie op opvang en vrije tijd van schoolkinderen en houdt daarbij rekening met de diversiteit van de doelgroep (aandacht voor specifieke doelgroepen, i.c. kinderen met specifieke zorgbehoeften en kinderen uit kansengroepen. Het recent geïntroduceerde strategische meerjarenplan, als deel van de beleids- en beheerscyclus, kan hiervoor het nodige kader bieden. Lokale besturen moeten voldoende autonomie krijgen om een eigen beleid op maat te kunnen ontwikkelen, en dat wegens de diversiteit tussen de 308 Vlaamse lokale besturen (inzake noden/vraag en aanbod). Deze autonomie wordt begrensd door het gegeven dat elk kind in Vlaanderen recht heeft op een opvang- en vrijetijdsaanbod. Gelet op het principe van gelijkberechtiging van kinderen en ouders ontwikkelt de Vlaamse overheid een kader inzake kwaliteit, kwantiteit en toegankelijkheid. Binnen dat kader krijgt het lokaal bestuur of eventueel een andere actor een coördinerende rol. Coördinatie betekent: Het in kaart brengen van de lokale noden en vragen. Het opzetten en coördineren van de opvangnetwerken met als resultaatsindicator het doelmatig afstemmen van vraag op aanbod. Het doelmatig aanwenden van alle infrastructuur die lokaal ter beschikking is (eigen gemeentelijk patrimonium en patrimonium van private actoren). Voldoende aanbod garanderen bij afwezigheid van private aanbieders. De manier waarop er op het niveau van het lokaal bestuur uitvoering gegeven wordt aan de coördinatie kan vele gedaanten aannemen. De vrijheid omvat het, in samenspraak met lokale actoren en eventueel andere lokale besturen bepalen van: De schaal van de regie, zijnde lokaal, intralokaal (buurt of wijk) of interlokaal (met verschillende lokale besturen samen). Wie er op de lokale schaal coördineert door middel van welk model (van zeer geformaliseerd zoals het oprichten van een lokale privaatrechtelijke EVA, tot zeer informele overlegstructuren). Hoe een integraal beleid naar opvang en vrije tijd van schoolkinderen kan afgestemd worden op de lokale specificiteit van contextfactoren (o.a. ruimtelijke ordening, publieke infrastructuur, mobiliteits- en veiligheidsproblematieken) binnen de context van de beschikbare financiële middelen. De Vlaamse overheid financiert het opvang- en vrijetijdsaanbod. De Staten-Generaal schuift in deze twee mogelijke financieringsmodellen naar voor: [7]

Een centraal gestuurd financieringsmodel De Vlaamse overheid financiert private actoren en/of lokale besturen die zelf opvang inrichten en laat actoren verantwoording afleggen inzake kwaliteit en toegankelijkheid. De Vlaamse overheid kan een bijkomende incentive voorzien voor private actoren die zich engageren in een lokaal opvang- en vrijetijdsnetwerk. Een gedecentraliseerd financieringsmodel Het lokaal bestuur krijgt een enveloppe-subsidie. Private actoren met een opvangaanbod voor schoolkinderen worden gefinancierd via het lokaal bestuur. Dit betekent dan ook dat de private actoren een stuk verantwoording afleggen inzake kwaliteit, kwantiteit, en toegankelijkheid aan het lokaal bestuur, voor de activiteiten die zij ontplooien op de lokale schaal. Een combinatie van de twee financieringsmodellen is mogelijk in functie van het: garanderen van de bestaanszekerheid van private en publieke actoren en de tewerkstelling in elk van deze sectoren stimuleren van samenwerking tussen de lokale actoren. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de subsidiëring voor de dienstverlening te ontkoppelen van de subsidiëring voor het samenwerkingsverband. Bij wijze van voorbeeld wordt verwezen naar het decreet Huizen van het kind waar men het samenwerkingsverband, incl. de link naar het lokaal bestuur, en de actoren zelf subsidieert in combinatie met opdrachten voor zowel het samenwerkingsverband als de lokale actoren zelf. Kwaliteitskader Een hedendaagse aanpak rond de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen vraagt dat er wordt ingezet op een coherent referentiekader dat rekening houdt met de diversiteit van de aanbieders en hun gezamenlijke opdracht om te komen tot een kwaliteitsvol, duurzaam aanbod. Werkgroepleden verkiezen de term referentiekader boven kwaliteitskader. Er wordt ook bewust niet gekozen voor een pedagogisch referentiekader om het mogelijk te maken dat een diversiteit aan begeleiders (jeugdwerkers, begeleiders met een deskundigheid inzake sportactiviteiten, kinderbegeleiders, ) in aanmerking zouden komen om een functie op te nemen in het opvang- en vrijetijdsaanbod. Het referentiekader heeft betrekking op het geheel van het opvang- en vrijetijdsaanbod en bevat gemeenschappelijke doelstellingen en algemene principes die van toepassing zijn voor alle betrokken sectoren. Het stelt Artikel 31 van het kinderrechtenverdrag, en de concrete invulling die het Comité voor de Rechten van het Kind daaraan geeft, centraal. Het referentiekader beoogt: tijd en ruimte voor rust en vrije tijd; de vrije deelname aan sport en spel aan recreatieve, culturele en artistieke activiteiten afgestemd op de eigenheid en diversiteit van kinderen (cf. interesses, (zorg)behoeften, mogelijkheden, talenten) ; autonomie en participatie van kinderen; een omgeving waar kinderen zich veilig en geborgen kunnen voelen. [8]

Het referentiekader is een hulpmiddel voor lokale actoren om samen met andere lokale actoren en gebruikers te reflecteren over de eigen werking. Het biedt lokale actoren de mogelijkheid om af te stemmen met elkaar. Ze kunnen rekening houdend met het opvangmoment en de context, eigen accenten te leggen. Om te kunnen afstemmen moeten organisaties een duidelijk mandaat hebben om over die afstemming keuzes te maken (zie ook hoger). Het referentiekader is een hefboom naar middelen, d.w.z. subsidiëring voor wie zich achter de gemeenschappelijke doelstellingen en de algemene principes schaart. Het referentiekader bevat minstens volgende elementen: Een coherent en continu aanbod op lokaal niveau Het lokale opvang- en vrijetijdsaanbod biedt kinderen een plek waar zij zichzelf mogen zijn, een plek met een verrijkend, uitdagend en stimulerend aanbod aan activiteiten en spelmateriaal op maat van de kinderen die er zijn. Het opvang- en vrijetijdsaanbod verleent kinderen autonomie en laat hen participeren. Ook moeten kinderen een stem krijgen in het geheel van het opvang- en vrijetijdsaanbod. Het opvang- en vrijetijdsaanbod promoot zowel de fysieke als de sociaal-emotionele veiligheid van de kinderen. Het geheel van het lokaal opvang- en vrijetijdsaanbod biedt kinderen ontwikkelingskansen en een uitdagende omgeving waarin zij risico s kunnen en durven nemen en waarin zij zich sociaal en emotioneel veilig voelen. Het lokale opvang- en vrijetijdsaanbod laat kinderen toe vrij te kiezen tussen een gevarieerd activiteitenaanbod (mogelijkheid om te rusten, huiswerk maken, vrij spelen of deelnemen aan begeleide activiteiten). Een en ander betekent ook dat fysieke drempels, die toegang tot het aanbod beperken of verhinderen, zoveel als mogelijk worden weggenomen (zie ook infrastructuur). Begeleider/kindratio De begeleider/kind ratio wordt opgesteld en verbeterd in functie van (zorg)behoeften van de kinderen, de aard van de activiteit, de fysieke ruimte en de competenties van de begeleiders. In sectoren waar een begeleider/kind ratio wordt opgelegd is deze evidence-based en gestoeld op wetenschappelijke inzichten. Rekening houdend met de diversiteit tussen de verschillende sectoren werd er gekozen voor een beleidsaanbeveling in algemene termen. Een ratio staat ook nooit op zich, maar is contextgerelateerd. Werkgevers- en werknemersorganisaties verbonden aan de kinderopvangsector benadrukken dat deze algemene formulering er niet mag toe leiden dat de kwaliteit in de sector er op achteruit gaat. Zij pleiten minstens voor het behoud, en waar nodig een optimalisatie, van de huidige ratio (1 begeleider per 14 aanwezige kinderen). Een kwaliteitsvol begeleidend en ondersteunend team in functie van de kinderen De initiatiefnemers hebben op organisatieniveau een visie op het rekruteren van begeleiders, zowel professionelen als vrijwilligers (cf. de juiste man/vrouw op de juiste plaats met oog voor diversiteit in functie van aanwezige kinderen). [9]

Binnen deze algemene aanbeveling kan elke sector eigen accenten leggen, zoals werken met vrijwilligers, met gekwalificeerde professionelen of met een combinatie van beiden. Werkgevers- en werknemersorganisaties verbonden aan de kinderopvangsector wijzen op het belang van een lage instap voor laag- en kortgeschoolde mensen. Daarmee samenhangend de vraag naar: - leertrajecten en doorgroeimogelijkheden (lees, een aangepast vormings-, trainings- en opleidingsbeleid); - specifieke en bijkomende omkadering ter ondersteuning van laag- en kortgeschoolde begeleiders in een leer- of opleidingstraject. Individuele begeleiders tewerk gesteld in het opvang en vrijetijdsaanbod? beschikken over een aantal minimale competenties inzake: - Omgaan met kinderen en samenwerken met ouders, teamleden en externen. - Respect voor diversiteit, eigenheid en integriteit. - Reflecteren over teamwerking, eigen handelen en dat van de kinderen en zijn bereid om het eigen handelen bij te sturen/te verbeteren in functie van de aanwezige kinderen. - Begeleiders leveren elk vanuit hun eigen rol en deskundigheid - een actieve bijdrage in de werking van het opvang- en vrijetijdsaanbod voor schoolkinderen. Een bereikbare en toegankelijke infrastructuur die kinderen ontwikkelingskansen biedt Infrastructuur moet bereikbaar en gemakkelijk toegankelijk zijn voor kinderen. De lokaal beschikbare gebouwen en de publieke ruimte moeten optimaal worden ingezet en een gevarieerde keuze in het aanbod van opvang- en vrijetijdsaanbod mogelijk maken (cf gemeenschappelijke doelstellingen). Infrastructuur is fysiek veilig (cf. General comment: vrij van afval, verkeer en andere fysieke gevaren) en biedt kinderen voldoende uitdagingen. Vanuit economisch (maximaal gebruik van bestaande infrastructuur) en ecologisch (mobiliteitsproblemen) perspectief houden de werkgroepleden een pleidooi voor het multifunctioneel gebruik van gebouwen en publieke ruimte. Het subsidiebeleid zou hiertoe stimulansen moeten geven. De school moet versterkt worden als opvangplaats, wat niet betekent dat de school ook de uitvoerder of de verantwoordelijke moet zijn. Ook moet de school niet de enige opvangplaats te zijn. Van daaruit de vraag aan de Vlaamse regering om hiertoe de nodige randvoorwaarden te creëren. De Vlaamse regering laat zich bij het ontwikkelen van het referentiekader - adviseren door gebruikers aanbieders, deskundigen en sociale partners. Sylvia Walravens Kind en Gezin stafmedewerker Kennisontwikkeling en beleidsondersteuning [10]