Kaatje Kauw op de kinderboerderij Een uitgave van Natuur- en milieueducatie Afdeling Realisatie - Team Stadsruimte Gemeente Leiden, 2009 (in 2011 herzien)
Het was een mooie zomerochtend in september. Op de kinderboerderij was het nog stil, zonder al die mensen. Kaatje had er zin in! Kaatje is een kauwtje. Ze was nog maar net uit het nest. Ze kon al een beetje vliegen, van tak tot tak. Nu wilde ze de buurt wel eens verkennen. Ze had vanuit haar nest in de hoge boom al heel wat vreemde dieren in de verte zien rondlopen. Er was ook veel groen te zien: weilanden met gras en bomen. Kauwtjes zijn erg nieuwsgierig, dus Kaatje ook. Ze sprong van een tak en spreidde haar vleugels. Wie weet wat ze allemaal zou ontdekken Ze landde in een grote, groene wei. Dat ging niet helemaal goed! Met een plof vloog Kaatje tegen een van die vreemde dieren die daar rondliepen. Hè wat onhandig! Gelukkig was het een zachte landing door de dikke, pluizige vacht van het dier. Bèèèh, riep het pluizige dier geschrokken en het wilde al wegrennen. Toen zag hij dat het maar een kleine kauw was. Kaatje was zelf ook geschrokken, maar ook best brutaal, dus Goedemorgen en sorry voor de botsing. Het landen gaat nog een beetje moeilijk. Wat ben jij voor iets?, vroeg Kaatje aan het dier. Bèèèh, ik ben een schaap natuurlijk! En laat me nu met rust want ik ben net lekker aan het grazen. Kom maar eens terug als ik even pauze neem in de schaduw van een boom.
Goed hoor, zei Kaatje, en ze hipte weg van het schaap, bijna onder de enorme poten van een veel groter beest! Moe-oeoeh, uitkijken waar je loopt zeg! Ik moet mijn buik nog vol eten met gras en hooi, en daarna nog alles herkauwen! Ik heb geen tijd om uit te kijken voor eigenwijze kauwtjes. Kaatje liep snel naar de achterkant van het dier. Hier zou ze wel veilig staan, dacht ze. Maar het grote beest tilde net haar staart op en Een grote, donkerbruine kledder warme poep viel vlak naast Kaatje op het gras! Daar had ze alweer geluk gehad. Bijna had ze helemaal onder de smurrie gezeten. Dat noemen we nou een koeienvlaai, zei de koe, en het is heel goed voor het gras. Kaatje vond het maar niks. Iets verderop stond een hoge paal in het gras. Daar bovenop zou het wel veiliger zijn. En als je hoog zit, kun je goed om je heen kijken. Ze vloog omhoog en ontdekte bovenop de paal een heel groot nest van takken. Er lagen nog een paar veertjes in, wit en zwart. Welke vogel zou hier wonen, vroeg Kaatje zich ongerust af. Ze wilde liever niet opgegeten worden. Maar het nest was nu leeg en Kaatje kon geen grote vogels in de buurt ontdekken. Ze ging zitten en keek uit over de groene wei.
Aan de rand van de wei zag ze een paar andere dieren liggen in het gras, in het zonnetje. Zij hadden het, zo te zien, niet zo druk. Ze vloog omlaag en landde netjes vóór een van de dieren. Hallo, mag ik wat vragen, vroeg Kaatje voorzichtig. Het dier deed zijn ogen open. Kaatje zag dat de ogen prachtig goudgeel waren, met een donkere streep in het midden. Heel anders dan de ronde, blauwe kraaloogjes van Kaatje. Mèèèh, wat wil jij van mij, kleine, zwarte vogel, vroeg het dier. Wat een mooie ogen heeft u, zei Kaatje, want ze wilde graag aardig doen. Dat is om beter te kunnen zien natuurlijk. En wat een mooie sik en van die grappige lelletjes onder je kop.... Daar kun je aan zien dat ik een geit ben, zei de geit. Toevallig had deze geit wel zin in een grapje en vroeg aan Kaatje: wil je een dropje? Nou, daar zei Kaatje geen nee tegen. Daar liggen wat dropjes in het gras, eet smakelijk, zei de geit. Kaatje hipte naar het hoopje zwarte, glimmende bolletjes en pikte er een op met haar snavel... Ze liet het meteen weer vallen. Getsiebàh, zei Kaatje. Ha-ha-mèèh, riep de geit. Dat zijn mijn keutels, vind je ze niet lekker dan? Kaatje vond ze niet lekker, en het was ook niet grappig (pas veel later zou Kaatje leren dat in sommige soorten poep voor kauwtjes best wat lekkers kan zitten). Ze veegde haar snavel schoon aan het gras en fladderde weg
Uit de wei, over een hek, over een slootje... Ze landde op een ander hek, bij een heel andere wei. Vlak achter het hek stond weer een groot dier, maar heel anders dan de dieren in de eerste wei. Dit dier had zulke lange haren, dat ze voor zijn ogen hingen. Kun je mij wel zien?, vroeg Kaatje. Maar het dier wandelde al naar Kaatje toe. Heb jij nog nooit een Pony gezien? Dit zijn mijn manen, en ik ben er erg trots op. Ik kan ook mijn staart laten wapperen. En trappelen met mijn glanzende hoeven. Vind je mij niet mooi lopen, op mijn vier benen? Probeer dat maar eens na te doen. Kaatje probeerde het, maar... Dat kan ik niet, zei Kaatje, ik heb maar twee dunne pootjes en twee vleugels. Dat dacht ik wel, zei de pony. Wij paarden zijn zó goed in alles, zei de pony uit de hoogte. Poeh, wat een opschepper, dacht Kaatje. En Kaatje zei: probeer jij dit maar eens na te doen! En ze spreidde haar zwarte vleugels en vloog omhoog, hoger en hoger... De pony brieste hard en vond het allemaal maar onzin. Waarom zou je vliegen als het lekkerste gras zó onder je voeten groeit, dacht hij.
Mandarijneend Brilduiker
Nu wilde Kaatje wel eens iemand zien die net zo groot was als zij. Liefst eentje met veren, een echte vogel. Dan weet je tenminste allebei waar je over praat, dacht ze. Toen zag ze iets dat leek op vogels, maar... sommige zaten in de vijver! Van haar moeder had Kaatje geleerd dat ze heel voorzichtig moest zijn bij water. Als je erin viel kon je verdrinken. En dan was er geen Kaatje meer. Waren deze vogels ook aan het verdrinken?? Maar nee, al deze vogels bleven gewoon op het water drijven. En toen ze iets lager ging vliegen, leek het wel of die vogels zelfs niet nat werden van het water. Dat was vreemd, vond Kaatje. Want een paar dagen geleden, toen het zo hard regende, waren haar veren echt kleddernat geworden. Kaatje ging op een tak zitten, vlak bij de vijver. Hé, riep Kaatje naar zo n rare vogel in het water. Hoe komt het dat jullie niet verdrinken? Kwèk, zei de rare vogel, dat is omdat ik een eend ben natuurlijk. Voor groep 3-4: Wij eenden verzorgen ons verenpak wel 10 keer per dag met speciaal vet dat we uitsmeren over onze veren. Zo kan er geen water tussen onze veren komen en blijven we droog. Kun je mij ook zo n potje vet geven, vroeg Kaatje, dan hoef ik niet meer bang te zijn om te verdrinken. Ha-ha-ha, kwekte de eend hard, dat kan helemaal niet, want dat vet komt uit ons eigen lijf, uit een plekje boven onze staart. Alle eenden kwaakten van het lachen omdat Kaatje dat niet wist. Ook de mandarijneend, de tafeleend, de brilduiker en de gele boomeend allemaal moesten ze lachen om die rare Kaatje. Nou zeg, dacht Kaatje, het was maar een vraag. Zouden er hier ook dieren zijn waar ik wel gewoon mee kan praten?
Ze vloog weg bij de lachende eenden vandaan, weer over een hek, en landde op een donker heuveltje in een modderig landje. Groíínk, hoorde Kaatje ergens vandaan. Het heuveltje bewoog even. Hé, de grond beweegt, dacht Kaatje, en wat is dat voor een vreemd geluid? Kaatje trippelde over het heuveltje. Plotseling begon de heuvel nog meer te bewegen. Ze hoorde ze een knorrende stem zeggen: waarom maak je me wakker? Ik lag net zo lekker te dutten in de koele modder! Kaatje zag nu dat de heuvel een kop had, met oren, ogen, een grote bek en een heel aparte neus. Ja sorry hoor, ik dacht dat je een heuveltje was, door al die modder op je lijf en zo. Had je maar wat schoner moeten zijn! Poeh, zei het dier. Wij varkens zijn schoner dan je denkt! We rollen af en toe door de modder om al die vervelende beestjes, zoals vlooien, teken en muggen van ons lijf te houden. Maar daar heb jij zeker geen last van hè? Kaatje schaamde zich een beetje, want zij had eigenlijk wel vaak last van vlooien en luizen. Maar ja, als zij door de modder zou gaan rollen, zou ze helemaal niet meer kunnen vliegen. Vlieg nu maar op, zei het varken, want anders neem ik misschien wel een hap van je. Kaatje zag de scherpe hoektanden van het varken en ging er gauw vandoor.
Kalkoen Parelhoen / Poelepetaat Pauw
Kaatje begon honger te krijgen van al die avonturen. Kon ze hier ergens eten vinden? Kaatje keek rond en Dat is boffen, ik zie vogels die aan het eten zijn! En er is genoeg, zo te zien. Kaatje kon zien dat het vogels waren, want ze hadden veren, net als Kaatje. Maar vliegen deden ze niet. Kaatje vond dat ze best een paar graantjes mocht meepikken. Ze zag geen grote, gevaarlijke dieren en er was geen water of modder. Dus kon ze veilig landen tussen de andere vogels. Die vogels waren wel een stuk groter dan Kaatje, daarom moest ze een beetje stiekem doen. Gauw snoepte ze wat graan- en maïskorrels naar binnen. Ondertussen keek ze rond en zag tussen al die vreemde vogels ook sommige met hele mooie verenpakken. Er was er één met een prachtige blauwe nek en een kroontje op zijn kop. Dat is misschien wel de baas, dacht Kaatje. Er was ook een grote, dikke vogel met rode wratten aan zijn nek en zijn snavel. En er waren kleinere, gestippelde vogels die hard en lelijk konden schreeuwen. Wat een herrie! Maar het meeste geluid dat Kaatje om zich heen hoorde, klonk als tóóók-tok-tok. Dat kwam van de vogels met die rare, rode kammetjes op hun kop. Zo is het wel genoeg, er zijn hier alleen maar rare dieren, zei Kaatje. Ze vloog omhoog, steeds hoger zodat ze alle dieren kon zien die ze een bezoekje had gebracht.
Toen vloog ze terug naar haar boom aan de rand van de kinderboerderij. In de boom waren ook haar broertjes en zusjes uit het nest, en alle andere kauwtjes die er woonden, wel meer dan twintig. Dat is toch veel gezelliger, vond Kaatje. En ze ging zitten op een dikke tak en viel in slaap. En ze droomde van
Dit boekje is een uitgave van Natuur- en milieu educatie Afdeling Realisatie - Team Stadsruimte Gemeente Leiden, 2009. Kaatje Kauw maakt deel uit van het project Dieren in de Wei op de kinderboerderij Merenwijk in Leiden. Het boekje is op papier verkrijgbaar voor bezoekers van de kinderboerderij voor 1,-. Voor meer informatie: tel. 071-5167711
Kaatje