5.33 Steigers - veiligheidsaspecten gebruiker Deze Abomafoon beschrijft de volgende steigeronderdelen: - leuningwerk; - de afstand tussen steigervloer en gevel of object; - de aansluiting van steiger en bouwlift; - ladders en trappen; - vangvoorzieningen. De belangrijkste gevaren bij deze steigeronderwerpen betreffen vallen van hoogte en vallende voorwerpen. De bijbehorende doelvoorschriften zijn voornamelijk in het Arbobesluit beschreven. Praktische invulling < < Afmetingen leuningwerk De dimensionering van leuningwerk is: - bovenleuning minstens 1 m hoog; - kantplank minstens 0,15 m hoog; - tussenleuning op zodanige hoogte, dat openingen niet Figuur 1 Uitvoering en sterkte van groter zijn dan 0,47 m; leuning- of hekwerk - de leuninghoogte wordt gemeten vanaf het vloerniveau. Een 3 e leuning kan noodzakelijk zijn als er steigerdelen op elkaar zijn geplaatst of wanneer er schuifkortelingen op de liggers zijn aangebracht. Sterkte van het leuningwerk Aan leuning- of hekwerk worden op grond van NEN-EN 13374 de volgende eisen gesteld (zie figuur 1): - het mag bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte neerwaartse belasting van 1,25 kn niet bezwijken; - het mag bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte horizontale belasting van 0,3 kn zijdelings niet worden verplaatst en niet meer doorbuigen dan 55 mm; - het moet bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte opwaartse belasting van 0,3 kn in functie blijven (dus niet uit de bevestiging worden getild). Maximale overspanningen van leuningen Op grond van bovenstaande waarden adviseert Aboma de volgende maximale overspanningen (zie tabel). Separate leuninghouders Als separate leuningstaanders worden gebruikt, moet de staander aan de onderzijde zijn uitgevoerd met een stift die minstens 80 mm lang is. De horizontale speling tussen stift en bus mag maximaal 4 mm zijn. De complete leuningconstructie dient de eerder genoemde opwaartse belasting van 0,3 kn te kunnen opnemen zonder te worden uitgelicht. Bij korte leuningsegmenten kan daardoor een aanvullende borging noodzakelijk zijn. Leuningmateriaal Steigerdeel (32 x 200 mm) Stalen steigerbuis ( 48 mm x 3,2 mm) Aluminium steigerbuis ( 50 x 2 mm) Badding (56 x 156 mm) Regels (50 x 70 mm) Max. overspanning tussen staanders 3,0 m 3,6 m 2,5 m 4,8 m 2,4 m Dakrandbeveiliging Een steiger doet vaak ook dienst als beveiliging voor dakwerkzaamheden. Afhankelijk van de dakhelling moet het niveau van de bovenste steigervloer worden bepaald, alsmede de noodzakelijke breedte ervan. Abomafoon 4.02 geeft daarover uitgebreide informatie. Blad 1 van 5 Abomafoon 5.33
Afstand tussen steigervloer en gevel/object - De maximale breedte van de opening tussen werkvloer en gevel is 0,15 m. - Handhaaf dezelfde mate van veiligheid bij inspringen van de gevel of bij neggen. - Plaatselijk, tijdens het uitvoeren van werkzaamheden, mag deze breedte maximaal 0,30 m zijn. - Voorzie de steigervloer, overal waar de afstand groter is dan 0,30 m, ook aan de binnenzijde van leuningwerk. Een kantplank aan de binnenzijde kan achterwege blijven indien personen ter plekke niet kunnen worden getroffen door vallende materialen of voorwerpen. Aansluiting van steiger met bouwlift Om knelgevaar bij een passerend platform te voorkomen moet de horizontale afstand tussen stopplaatshek en platform minstens 500 mm zijn, ongeacht de soort of uitvoering van de verdiepingslaad- en losplaats. De horizontale afstand tussen platform en steigervloer mag niet groter zijn dan 100 mm. De aansluiting van het platform met de steiger kan op twee manieren plaatsvinden (figuur 2): - lift met een neerklapbaar platformgedeelte, dat de opening tussen platform en steigervloer overbrugt; het neerklapbare deel van het platform is al dan niet voorzien van leuningwerk aan beide zijkanten; - lift die een uitbouw van de steigervloer nodig heeft om de opening tussen platform en steigervloer te overbruggen. Figuur 2 Varianten: voorzieningen aan de bouwlift of aan de steiger Overige aandachtspunten - Vooraf overleg tussen betrokken partijen is noodzakelijk, over onder meer: de logistiek gezien gunstigste plaats voor de bouwlift(en); de inrichting van de bedieningsplaats beneden (in verband met eventueel vallende voorwerpen); idem van de stopplaatsen. - Een bouwlift mag niet aan de steiger worden verankerd, maar aan de achterliggende constructie, tenzij een berekening aantoont dat dit kan. - Is een lift niet hoger dan zijn toelaatbare vrijstaande hoogte dan mag hij aan de steiger worden gefixeerd; dit om ongewenste beweging bij het op hoogte laden en lossen van het platform te voorkomen. - De liftmonteur is verantwoordelijk voor de verankering van de lift, alsmede voor het elektrische systeem van afslagen, stopplaatshekken en beveiligingen. - Heeft het basisstation (beneden) een lagere liftafscherming, dan moet de bedieningsman door zijn werkgever of leidinggevende worden aangewezen (en hiervoor opgeleid). - Zie over dit onderwerp ook Abomafoon 3.22 Bouwliften voor goederenvervoer. Ladders en trappen Steigervloeren kun je bereiken via een ladder of trap. Voor grotere/hogere steigers treffen we ook wel speciale voorzieningen, zoals een trappenhuis of een personenlift. Wanneer een personenlift moet worden ingezet is in de Bouw-CAO voorgeschreven. Waar dat niet speelt kun je per bedrijf afspreken in welke situatie je welk type opgang toepast. Een voorbeeld van zo n afspraak is: - tot 9 m hoogte: ingebouwde ladderopgang; - van 9 tot 15 m hoogte: aangebouwde ladderopgang; - vanaf 15 m hoogte een trappentoren. Bij deze keuze spelen klimhoogte/klimfrequentie en het aantal personen dat van de opgang gebruik moet maken een belangrijke rol. Ladders en ladderopgangen In de steigerbouw gebruiken we ladders van staal, aluminium of hout. Bij steigers worden veelal stalen of aluminium ladders gebruikt, maar houten ladders zijn ook toegestaan. Blad 2 van 5 Abomafoon 5.33
Voor de opstelling van een ladder gelden de volgende regels: - geplaatst op een vaste ondergrond; - geborgd (aan de bovenzijde) tegen zijdelings wegglijden, bijvoorbeeld met een draaikoppeling aan ligger of korteling; - geplaatst onder de juiste helling (70 tot 75 ). Ezelsbruggetje: ga met de neus van je schoenen tegen de ladderstijlen staan en strek je armen recht vooruit. Als je dan gemakkelijk een sport kunt vastpakken staat de ladder onder de juiste helling; - steekt minstens 1 m boven de te bereiken vloer uit; één van de ladderstijlen verlengen tot 1 m boven de vloer mag ook; - ladders buiten de steiger (om de onderste steigervloeren te bereiken) staan evenwijdig aan de steiger. Hiertoe laat je een korteling uitsteken waartegen de ladder rust en waaraan hij wordt bevestigd; - de toegang vanaf een ladder naar de werkvloer moet veilig zijn, bijvoorbeeld door middel van een draaibaar hekje; over het leuningwerk klimmen is niet toegestaan; - als maximale klimhoogte (met één ladder) wordt 6 m geadviseerd; een grotere klimhoogte verhoogt het valgevaar aanzienlijk. Ladderopgangen - Ladderopgangen kun je binnen of buiten de steiger aanbrengen. Inbouwen betekent verlies van vloerruimte en een gevaarlijke opening in de werkvloer. Het is daarom verstandig om ladderopgangen te situeren daar waar geen bouw- of transportwerkzaamheden moeten worden verricht, bijvoorbeeld aan de kop van de steiger. Bouw je de ladderopgang buiten de steiger dan is er geen verlies van vloerruimte. - Een ladderopening in een werkvloer of bordes mag niet groter zijn dan voor normaal gebruik noodzakelijk is. Plaats de ladders boven elkaar. Op deze manier beperk je het gevaar in de vloeropening te stappen. - Om niet in de bovenste vloeropening te kunnen stappen moet de rugzijde worden afgezet met leuningwerk. Trappenhuizen - Een trappenhuis zorgt voor een veilige wijze van personentransport. De voordelen ten opzichte van een ladder zijn: een trap is gemakkelijk te belopen, hij heeft diepe treden (minstens 80 mm) en de trapbreedte is minstens 600 mm; een trap heeft dubbel leuningwerk aan beide zijden; bij beklimming van een trap heb je minstens één hand vrij; de helling van een trap is zodanig dat je hem rechtop kunt beklimmen. - Het gaat meestal om prefab trappen. De treden kunnen van ongeschaafd hout zijn of van multiplex met een antisliplaag. Stalen treden zijn van geperforeerd plaatstaal (antislip). - Er bestaan twee soorten trappenhuizen: trappen boven elkaar met omloopbordessen, waarvoor ook de steigervloer zelf kan worden benut; trappen naast elkaar, met bordessen aan de koppen van de trap. - Systeemtrappen overbruggen doorgaans een hoogte van 2 m. Wanneer de werk- of verdiepingsvloeren meer of minder dan 2 m uit elkaar liggen past men dat aan, bijvoorbeeld met pijpen en koppelingen. Voor bijna elke trappenhuis heeft de leverancier en/of het montagebedrijf een oplossing. Er zijn ook trappen die een hoogte van 1 m overbruggen. - Een trappenhuis kan zijn ingebouwd in de steiger, maar kan er ook buiten tegenaan zijn gesitueerd. Inbouwen van een trappenhuis in de steiger vraagt om minder vierkante meters, maar dit gaat ten koste van werk- en transportruimte op de werkvloer. Als het trappenhuis aan de kop van de steiger wordt gesitueerd, is een omloopvloer noodzakelijk. - Trappenhuizen worden meestal tegen de steiger aan gesitueerd. Zo ontstaat een op zichzelf staand trappenhuis. Hierdoor kun je op elke slaghoogte/vloer van de trap stappen. Het trappenhuis staat dan meestal met de zijkant tegen de steiger. De werkvloer is dan in zijn geheel te benutten. Vluchtwegen - Als richtlijn geldt een minimum van twee vluchtwegen bij een horizontale loopafstand van meer dan 30 m. De horizontale en verticale loopafstand samen mogen niet meer dan 54 m bedragen. Blad 3 van 5 Abomafoon 5.33
- Trappenhuizen functioneren ook wel als vluchtweg voor het personeel op de bouw, bijvoorbeeld bij dakdekkerswerkzaamheden. Of als vluchtweg voor derden, bijvoorbeeld voor het personeel van een bedrijf dat in het betreffende object werkt. Het komt ook voor dat een trappenhuis wordt gebouwd voor een locatie waar veel mensen naar een bepaalde hoogte moeten. Bij de laatste twee categorieën trappenhuizen kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan veiligheid en sterkte, bijvoorbeeld door Bouw- en Woningtoezicht en/of de Brandweer. - De vluchtwegen dienen gemarkeerd te zijn indien deze niet herkenbaar zijn of door lichtuitval niet meer zichtbaar zijn. - Minder vluchtwegen mag indien middels een risico-inventarisatie en -evaluatie aangetoond kan worden dat een minimaal gelijkwaardig veiligheidsniveau bereikt wordt. Vangvoorzieningen Bij het werken op een steiger kunnen materialen vallen. Dit moet als het kan aan de bron worden voorkomen. Lukt dat niet, dan moet worden voorkomen dat personen hierdoor worden getroffen. - Bronoplossingen zijn: afdichting/bekleding van de steiger met bijvoorbeeld netten, folie of zeilen (zie Abomafoon 5.32). Dit materiaal moet niet vlamonderhoudend zijn; voldoende hoge dichte hekken of schotten langs de werkvloeren; een vangvoorziening ter hoogte van het werkniveau (zie figuur 3); kantplanken, maar die bieden door hun geringe hoogte op zich onvoldoende bescherming. - Een vangvoorziening op werkvloerhoogte moet minstens 1 m breed zijn, aangebracht onder een hoek van maximaal 60º met de staanders; bij 60 steekt hij dan circa 850 mm uit en 700 mm bij 45. Bovendien geldt: de vangvoorziening sluit aan op een dichte vloer; bij netten mag de maaswijdte niet groter zijn dan 100 cm² en de breedte van de maas niet groter dan 50 mm; dubbel leuningwerk langs de werkvloer blijft verplicht. - Lager aangebrachte voorzieningen hebben qua veiligheid een lagere rangorde, want er wordt niet voorkomen dat materialen en voorwerpen kunnen vallen. Enkele voorbeelden: vangvoorziening (zie figuur 3); hoe lager je hem aanbrengt hoe verder hij moet uitsteken (zie tabel in figuur); overkapte doorgangen of toegangen; inrichten van een veiligheidszone tussen steiger en openbaar gebied (zie tabel op de volgende bladzijde). - Er kan ook worden gekozen voor een combinatie van genoemde voorzieningen. Figuur 3 Vangvoorzieningen op werkplekniveau en lager Blad 4 van 5 Abomafoon 5.33
Werkhoogte (m) Veiligheidszone (m) 10 3 15 3 20 4 30 5 40 6 50 7 90 11 Elke 10 m hoger 1 m erbij Tabel 2 Breedte van veiligheidszone tussen steiger en openbaar gebied Nadere bijzonderheden - Dichte verticale hekwerken of schotten moeten veelal worden gecombineerd met een bovenleuning, tenzij de sterkte van de constructie voldoet aan de sterkteen doorbuigingseisen van leuningwerk. - De uitvoering van verticale hekwerken of schotten: hoogte minstens 1000 mm, bij voorkeur 1200 mm; een eventuele maaswijdte niet groter dan 100 cm² en de breedte van de maas niet groter dan 50 mm; hekwerk/schot aansluitend op de werkvloer; goed vastgezet. - Schotten toepassen leidt tot meer winddruk en dus tot grotere krachten. Dat kan de sterkte en stabiliteit van de steiger in gevaar brengen, dus leg dit aan de constructeur voor. Overkapte doorgangen of toegangen Op plaatsen waar voetgangers door vallende voorwerpen kunnen worden getroffen (langs, door of onder de steiger) moet een vangvoorziening worden aangebracht. Deze voorziening moet bestaan uit een overkapping in combinatie met een hekwerk, schutting of een gelijkwaardige oplossing. Ook hier moet de uitvoering en sterkte zijn afgestemd op de aard, zwaarte en omvang van de mogelijk vallende voorwerpen. De breedte van de overkapping is mede afhankelijk van het te verwachten aantal personen dat er gebruik van gaat maken. Een overkapping is eveneens nodig voor toegangen tot de bouw en voor degenen die zich in een onveilige zone moeten begeven, bijvoorbeeld om een bouwlift te bedienen. Veiligheidszone Indien daar ruimte voor is, kan worden gekozen voor een niet toegankelijke veiligheidszone tussen steiger en openbaar gebied (zie tabel 2). Verwijzing - Arbowet hfdst. 2 afd. 5. - Arbobesluit art. 3.16, hfdst. 5 afd.1, art. 7.4, 7.4a, 7.11a, 7.17c, 7.23, 7.34 en hfdst. 8 afd. 1 en 2. - Richtlijn Steigers, Bouwend Nederland en VSB. - A-blad Steigerbouw, Stichting Arbouw, 2008. - A-blad Veilige Steiger, Stichting Arbouw, 2011. - Eurocodes 1 en 3 (onder andere NEN-EN 1993 Ontwerp en berekening van staalconstructies). - NEN-EN 12810-1 en -2 Gevelsteigers vervaardigd van geprefabriceerde onderdelen. - NEN-EN 12811-1, -2 en -3 Steigers. - Abomafoons 3.22, 4.02, 5.30 t/m 5.37. Datum: September 2015 Wijzigingen ten opzichte van vorige uitgave - Extra aandachtspunt toegevoegd met betrekking tot de leuninghoogte (1 m): een 3 e leuning kan noodzakelijk zijn als er steigerdelen op elkaar zijn geplaatst of wanneer er schuifkortelingen op de liggers zijn aangebracht. Uitgave: Aboma bv Maxwellstraat 49 a Postbus 141 6710 BC Ede tel. 0318 69 19 20 www.aboma.nl Heeft u naar aanleiding van deze informatie vragen, opmerkingen of verbetersuggesties, geef het aan ons door via Abomafoon@aboma.nl Wij helpen u graag! Blad 5 van 5 Abomafoon 5.33