Jeugdwelzijnswerk een situering Robert Crivit Het jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren is al even divers als zijn doelgroep zelf. Het gaat om kinderen en jongeren die institutionele kwetsing riskeren of er aan bloot staan. Omdat ze behoren tot etnisch-culturele minderheid, nieuwkomer zijn of in een achtergestelde buurt wonen, omdat ze opgroeien in armoede of in een huishouden onderaan de sociale ladder En dat jeugdwerk kan dan de vorm aannemen van een jeugdhuis, zowel als een speelpleinwerking, een atelier zowel als een kinderwerking, een meisjesof een kleuterwerking, maar ook van een vindplaatsgerichte werking. Ook het aanbod varieert: spel, sport, dans, theater, een boot timmeren, muziek, taalateliers, trajectbegeleiding, schoolopbouwwerk, jongereninformatiepunten, spelotheken, fietsen lassen De meeste werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ s) zijn sterk buurtgericht ze werken meestal in de 19 de eeuwse arbeidersbuurten. Maar sommige WMKJ s werken samen met asielcentra of met instellingen bijzondere jeugdzorg. Er zijn ook verschillen in de onstaansgeschiedenis van de WMKJ s: veel werkingen groeiden uit lokale groepen van jeugdbewegingen of uit jeugdhuizen die vooral in de eerste helft van de jaren 70 in een aantal buurten en kleinere industriecentra hun publiek zagen veranderen en zich engageerden om met dat nieuwe kansarme publiek te werken. Andere jeugdwerkingen groeiden uit het buurtwerk in de 19 de eeuwse buurten. En vrij recent zien we jeugdwerk groeien binnen allochtone zelforganisaties, uit verenigingen waar armen het woord nemen of zelfs centra voor algemeen welzijnswerk. En uiteraard zien we ook verschillen tussen de WMKJ s afhankelijk van de omgeving waar de werking ingebed is: de 19 de eeuwse buurten in Gent, Antwerpen of Brussel, de mijncités in Limburg of kleinere centra zoals Lokeren, Ronse of Eeklo. Verder zijn er ook grote verschillen in de draagkracht van de werkingen: van vrij grote fusieorganisaties in de belangrijkste centra (Brussel, Antwerpen, Gent of Genk) met telkens enkele tientallen betaalde jeugdwerkers en een veelheid aan jeugdwerkingen, tot kleinere teams in centra als Brugge, Mechelen of Oostende, of zelfs werkingen die volledig op vrijwilligers draaien. De meeste WMKJ s zijn zelfstandige particuliere vzw s of ze zijn gebed in een Vereniging waar armen het woord nemen, in Samenlevingsopbouw of in een CAW. In een aantal centra namen ook lokale jeugddiensten het initiatief om jeugdwerk op te zetten dat zich specifiek richt naar maatschappelijk kwetsbaren. Wat stellen deze werkingen voor op het terrein? In voorbereiding van haar congres van november 2008 organiseerde Uit De Marge een rondvraag onder de kleine 80 organisaties en jeugddiensten die bij het steunpunt aangesloten zijn. Eind 2008 bleken er ongeveer 350 jeugdwerkers professioneel actief te zijn met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Daarvan vinden we er meer dan 300 in particuliere initiatieven, ongeveer 30 in gemeentelijke initiatieven en ongeveer 20 in het ingebed jeugdwerk (in Samenlevingsopbouw, CAW s e.d.). De 80 lokale initiatieven organiseren meer dan 95 kinderwerkingen die samen meer dan 7000 kinderen bereiken, meer dan 70 tienerwerkingen die samen meer dan 2000 tieners bereiken, meer dan 60 jongerenwerkingen die samen meer dan 5000 jongeren bereiken en meer dan 20 meisjeswerkingen die samen meer dan 700 meisjes bereiken. Alles samen bereikt het werkveld dus zo n 15.000 kinderen en jongeren. Maatschappelijk kwetsbaar jeugdwerk? De notie maatschappelijke kwetsbaarheid is voor alle initiatieven in het werkveld een belangrijk referentiekader. Om verschillende redenen. Ze onderscheidt om te beginnen een ruime, zij het op zich diverse doelgroep : maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren groeien op in sociaal-cultureel en economisch lagere of ondergeschikte echelons van de sa- Jeugdwelzijnswerk. Een situering Robert Crivit 06.05.2009 1
menleving. Ze hebben een ander referentiekader dan de middengroepen en komen daardoor vaker in contact met de sanctionerende en disciplinerende kant van de maatschappelijke instellingen die normeren vanuit een middenklasse referentiekader. Ze beschikken niet over de middelen om hun strategieën en waarden, passend in hun referentiekader, ingang te laten vinden bij die maatschappelijke instellingen. Dat resulteert veelal in mislukte sociale hechting. De sociale hechtingstheorie trekt een parallel tussen de noodzakelijke hechting tussen kind en moeder met de noodzakelijke hechting tussen een kind en een vertegenwoordiger van een maatschappelijke instelling, zoals een leerkracht. Die hechting is nodig om ook vertrouwen te kunnen stellen in andere maatschappelijke instellingen. Lukt dat niet dan kunnen opeenvolgende, zich herhalende kwetsingservaringen uitgroeien tot basiswantrouwen ten aanzien van alle maatschappelijke instellingen en haar vertegenwoordigers. Met alle negatieve gevolgen en nieuwe risico s van dien. Zoals sociaal isolement, ressentiment en sterk verminderde kans op maatschappelijke participatie. Maar ook een eerder negatief zelfbeeld en beperkt zelfvertrouwen. Een en ander kan er toe leiden dat jongeren zich terugtrekken in een peergroup van lotgenoten of zelfs eigen deviante overlevingsstrategieën ontwikkelen. Terzijde: dit referentiekader draagt duidelijk de sporen van het academisch milieu waarin het werd opgebouwd, namelijk de vakgroep jeugdcriminologie aan de KU Leuven, onder de bezielende leiding van prof. Lode Walgrave en Nicole Vettenburg. Een eenzijdig begrip van de notie maatschappelijke kwetsbaarheid kan leiden tot stigmatisering en een nieuwe opsluiting in een strikte doelgroep met alle gevolgen van dien voor eerder eenzijdige, probleem gefocuste strategieën. Het jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, ondersteund door Uit De Marge, hanteert een bredere lezing van de notie. Maatschappelijke kwetsbaarheid of kwetsing impliceert immers dat er niet alleen individuen of groepen zijn die kwetsingen riskeren maar dat er ook en vooral instituties of voorzieningen zijn die kwetsend kunnen optreden. Kwaliteitsvol jeugdwerk met deze kinderen en jongeren zal er om te beginnen over waken dat het niet zelf ook een kwetsende voorziening wordt. Altijd werkt men met zowel de kinderen en de jongeren zelf (en soms met hun ouders en andere netwerken, zoals de buurt) en tegelijk met voorzieningen of instanties in levensdomeinen waar die kinderen en jongeren kwetsing riskeren, zoals in het onderwijs, de hulpverlening of de wereld van de arbeid. En zoveel mogelijk is dit jeugdwerk erop gericht om te werken op basis van de sterktes van de kinderen en jongeren, op het versterken van hun mogelijkheden om maatschappelijk te participeren, op hun ritme. Emancipatie en empowerment dus. Maar nog altijd jeugdwerk: vertrekkend van een onvoorwaardelijk, laagdrempelig, groepsgericht aanbod in de vrije tijd bruggen slaan naar andere levensdomeinen. Wie betaalt? De lokale werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren werden tot 1994 zoals het andere open jeugdwerk (jeugdhuizen en jeugdateliers) erkend en gesubsidieerd door het beleidsniveau Vlaanderen op basis van duidelijke criteria die de erkenning en subsidiëring regelden. Die criteria voorzagen ook bijkomende ondersteuning met middelen en personeel voor initiatieven die specifiek werkten met zogenaamd kansarme kinderen en jongeren. In 1994 kwam hieraan een einde door het decreet op de erkenning en subsidiëring van het lokaal open jeugdwerk. Dat is sindsdien een bevoegdheid van de lokale besturen die hiervoor op basis van het aantal inwoners een subsidie genieten van de Vlaamse regering. Het opmaken van erkennings- en subsidiëringscriteria was voortaan een lokale kwestie. De eerste jaren van de nieuwe regeling kon het werkveld nog van enige bescherming genieten, maar sinds 2001 is de ondersteuning van van jeugdwerk met deze groepen een lokale kwestie. Jeugdwelzijnswerk. Een situering Robert Crivit 06.05.2009 2
Er rees vanuit de sector heel wat verzet tegen een decentralisering [van de subsidiëring] van dit type jeugdwerk. Enerzijds vreest men dat het veiligheidsbetoog van de voorbije jaren in bepaalde gemeenten de ruimte voor een jeugdwerkbeleid ten aanzien van bijzondere doelgroepen erg klein heeft gemaakt. Een decentralisering zou dan ook de doodsteek kunnen betekenen voor heel wat initiatieven binnen de betreffende gemeenten. Anderzijds vreest men dat er in sommige kleinere gemeenten onvoldoende deskundigheid voorhanden is om dit jeugdwerkbeleid ten aanzien van specifieke doelgroepen op degelijke wijze te coordineren en te evalueren. (Van Assche, 2001) Een grondige evaluatie van de Vlaamse beleidskeuzes in dit verband is hier niet mogelijk. Sinds 1994 hebben heel wat lokale jeugddiensten en lokale besturen geleerd om om te gaan met de lokale WMKJ s en vice versa. Maar het globale beeld wijst op een grote verscheidenheid over Vlaanderen: in sommige steden, groot en klein, hebben de WMKJ s zich weten te handhaven (al dan niet na een meestal opgelegde fusieoperatie) en is er een redelijk aanbod aan WMKJ. Maar in andere, soms heel vergelijkbare centra, bestaat er amper een emancipatorisch jeugdwerkaanbod dat zich uitdrukkelijk richt op de genoemde groepen. De jongste tien jaar zien we geen nieuwe initiatieven ontstaan. En enigszins begrijpelijk: ondanks de subsidie van de Vlaamse overheid blijft de (mogelijke) subsidiëring van WMKJ s voor gemeenten een stevige financiële dobber. Verantwoord werken met deze problematiek is nu eenmaal arbeidsintensief en kost navenant veel geld. Om aan dit euvel enigszins tegemoet te komen kan een veertigtal gemeenten, op basis van een reeks criteria, een beroep doen op trekkingsrechten bij de Vlaamse overheid voor jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbaren. Momenteel is er nog maar weinig zicht op de effectieve besteding van deze middelen door de betrokken gemeenten. Troeven en uitdagingen De sterkste troef van het werkveld van de WMKJ s is zeker de vertrouwdheid met de doelgroep gesteund op laagdrempelige aanwezigheid op het terrein en op de vertrouwensrelaties die de jeugdwerkers en de werkingen elke dag opbouwen met kinderen en jongeren (en in vele gevallen hun netwerken). Maar weinig andere diensten bereiken deze jongeren en die jongeren hebben het op hun beurt moeilijk om het bestaande aanbod te bereiken. Vanuit deze nabijheid beschikken de jeugdwerkers over bijzonder kostbare kennis en inzichten in de problematiek waarmee de doelgroep geconfronteerd wordt. Het is tegelijk een levensgrote uitdaging om deze inzichten ook met een zo groot mogelijke participatie van de jongeren zelf in te zetten bij een beleidsbeïnvloedende en belangenbehartigende signaalfunctie. Nog een troef is dat de diversiteit onder de doelgroep zich weerspiegelt in de diversiteit onder de jeugdwerkers. Dit jeugdwerk is een belangrijke werkgever van mensen uit kansengroepen zeker in de grotere steden en de mijnstreek waar veel allochtonen wonen. Bij sommige werkingen loopt de aanwezigheid van allochtone medeqwerkers op de werkvloer op tot veertig procent. Veelal gaat het om jongeren die opgegroeid zijn in de buurten waar dit jeugdwerk actief is. Ze gingen eerst meewerken als vrijwilliger om er later als beroepskracht voor te kiezen om zich in te zetten voor hun buurt, hun gemeenschap, de samenleving. Ook dit is een concreet resultaat van empowerend en emanciperend werken met jongeren. Voor de werkingen houdt dit aanzienlijke kansen in: onder meer hierdoor blijft men nauw vertrouwd met de doelgroep te behouden. Een diverse begeleidersploeg verlaagt de drempels en draagt ertoe bij dat de diverse perspectieven van de verschillende doelgroepen in beeld komen. Al zijn er ook valkuilen. Af en toe stellen er zich problemen met betrekking tot afstand en nabijheid tussen jeugdwerkers en jongeren. En al te dikwijls kan het jeugdwerk weinig loopbaanerspectief bieden: veel van deze jeugdwerkers werken in eerder af- Jeugdwelzijnswerk. Een situering Robert Crivit 06.05.2009 3
tandse statuten zoals GESCO, ex-dac of andere tewerkstellingsprojecten. Meestal ondersteunen werkingen hen actief om werk te maken van hun opleiding. Ook zijn ze zich ervan bewust dat ze als organisatie werk moeten blijven maken van de doorstroming van bekwame medewerkers naar middenkader en kaderfuncties. Een andere sterkte is ongetwijfeld de veelzijdigheid van dit jeugdwerk. Binnen dezelfde werking werkt men veelal zowel met kinderen, tieners, jongeren als jonge volwassenen. Hierdoor kunnen vrij veel jongeren een jarenlang traject doorlopen in de werking. Tegelijk leggen de meeste WMKJ s vanuit hun vrijetijdswerking contacten met een hele reeks instanties, voorzieningen en andere organisaties in functie van de verhoging van de participatiekansen van de doelgroepen. Keerzijde is dat dit jeugdwerk er voorlopig niet in slaagt om zich duidelijk te profileren en het dikwijls moeilijk heeft om door gespecialiseerde organisaties en voorzieningen als vol te worden aangezien. Maar dit euvel treft wel meer eerstelijnorganisaties. Werken aan een sterkere beeldvorming en netwerking is hier zeker een opdracht. Een opgave voor de sector is zeker ook het verzekeren van de continuïteit van de teams: ook in de WMKJ s is er een vrij snel verloop van personeel. Te weinig continuïteit is zonder meer een probleem bij de opbouw van een traditie, een stevige en sterk geoperationaliseerde visie op de eigen opdrachten en de praktijk van het werkveld. Cruciaal hierbij is de permanente coaching, sturing en ondersteuning van de werkers via o.m. gerichte intervisie En last but not least is het van groot belang dat de initiatieven in het werkveld hun autonomie weten te behouden ten opzichte van de lokale besturen mét voldoende professionele medewerkers. Die autonomie is levensnoodzakelijk om als werking een vertrouwensrelatie op te kunnen bouwen met de doelgroepen, meteen de basis om emancipatorisch te kunnen werken. En om de nodige basiskwaliteit te kunnen leveren, zijn er dan weer voldoende professionele werkers nodig. De lokale WMKJ s werken in quasi voortdurende onzekerheid of de lokale besturen waarvan zij financieel afhankelijk zijn hen politiek de nodige ruimte willen garanderen. Lokale samenwerkingsovereenkomsten tussen besturen en jeugdwelzijnswerkingen zijn in duur soms beperkt tot een jaar. En de doelstellingen van het jeugdwelzijnswerk durven wel eens anders ineen te zitten dan de verwachtingen van een lokaal bestuur. Zo kan het gebeuren dat een lokaal bestuur een WMKJ subsidieert vanuit de verwachting dat dit zal bijdragen tot een vermindering van de sociale overlast terwijl die WMKJ gericht is op empowerment en emancipatie van de doelgroep. Niet dat de twee lijnen elkaar uitsluiten, maar helemaal sporen doen ze ook niet Het is maar de vraag of dit soort spanning werkbaar blijft in een situatie waarin het jeugdwelzijnswerk financieel grotendeels afhankelijk is van een lokaal bestuur. Hoeveel mogelijkheden heeft een WMKJ onder die voorwaarden om echt te wegen op de inhoudelijke invulling van een lokale samenwerkingsovereenkomst als een lokaal bestuur andere politieke inzichten heeft? Een en ander verklaart mee waarom er nogal wat ongelijkheid is in de geografische spreiding van het aanbod aan jeugdwelzijnswerk. Vraag is dan ook of het Vlaamse beleidsniveau hier niet op een of andere manier mee een verantwoordelijkheid moet opnemen. Al dan niet in samenspraak met het lokale beleidsniveau. Al was het maar omdat de problematiek waarmee maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren geconfronteerd worden en waarmee de WMKJ s werken, in belangrijke mate het lokale kader overstijgt. Ondersteuning Uit De Marge fungeert sinds 25 jaar als steunpunt voor jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en is daarvoor ook erkend op het decreet landelijk jeugdwerk. Ook voor het steunpunt betekende de decentralisering van de subsidiëring van dat jeugdwerk een crisis: tot einde de jaren 90 was de belangenverdediging van de WMKJ s bij Jeugdwelzijnswerk. Een situering Robert Crivit 06.05.2009 4
de Vlaamse overheid een centrale taak. De decentralisering vroeg ook aan Uit De Marge een nieuwe orëntatie. Sinds 2003 ging Uit De Marge zich onder impuls van de werkingen in de grotere steden Antwerpen, Brussel, Gent toeleggen op de uitbouw van een aangepast kadervormingsaanbod en op visieontwikkeling. En daarnaast werkt Uit De Marge niet louter in functie van de WMKJ s: ook het main stream jeugdwerk, lokale jeugddiensten, sportdiensten of lokale besturen doen nu een beroep op Uit De Marge voor advies, procesbegeleiding In de komende beleidsperiode 2010-2012 wil Uit De Marge in de eerste plaats de belangenbehartiging opnemen, zowel van de brede doelgroep maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, als van het jeugdwerk dat met deze problematiek werkt. In dat kader wil Uit De Marge sterker het Vlaamse en lokale beleid ten aanzien van deze groepen opvolgen. Dat betekent stevig studiewerk en dossiervorming, o.m. ook om jeugdwerkers de mogelijkheid te ondersteunen om op een adequate manier vanuit het werkveld de minderjarigen te vertegenwoordigen in de advies- en reflectiegroepen Integrale Jeugdhulpverlening of mee te werken aan Brede Schoolprojecten. Meer dan in het verleden zal Uit De Marge streven naar afstemming en samenwerking met andere organisaties, hogescholen en universiteiten. Nu al bouwt Uit De Marge aan netwerking met partners als het Vlaams Armoedenetwerk, Samenlevingsopbouw of het Minderhedenforum. Daarnaast blijft Uit De Marge inzetten op visieontwikkeling, vorming van jeugdwerkers en andere kadervoring. de uitbouw van een expertisebank. En tenslotte is er de vorming op maat: ook in de komende jaren kan het main stream jeugdwerk, lokale jeugddiensten, sportdiensten of lokale besturen een beroep doen op Uit De Marge voor advies, procesbegeleiding Robert Crivit is coördinator van Uit De Marge vzw. Met dank aan Jan Deduytsche en Mieke Nolf, stafmedewerkers van Uit De Marge vzw. Deze tekst werd geschreven op vraag van TerZake, tijdschrift voor Samelevingsopbouw, in juni 2009. Literatuur Van Assche, V., Jeugdwerk met maatschappelijk achtergestelde jongeren, in: Gids sociaalcultureel en educatief werk jeugdwerk Afl. 30, juni 2001. Ook beschikbaar op www.uitdemarge.be. Vercoutere, M., Onderwijs en maatschappelijke kwetsbaarheid, Uit De Marge, 2008, www.uitdemarge.be. Vettenburg, N., Maatschappelijke kwetsbaarheid, schoolervaringen en jeugddelinquentie. In: Goris, P. en Walgrave, L., Van kattenkwaad en erger, Actuele thema s uit de jeugdcriminologie, Leuven-Apeldoorn, Garant, 2002, (59-64) Vettenburg, N. en Walgrave, L., Een integratie over theorieën over persisterende delinquentie: maatschappelijke kwetsbaarheid. In: Goris, P. en Walgrave, L., Van kattenkwaad en erger, Actuele thema s uit de jeugdcriminologie, Leuven-Apeldoorn, Garant, 2002, (44-59). Jeugdwelzijnswerk. Een situering Robert Crivit 06.05.2009 5