Ode aan de doden 2009 Opinieonderzoek over rouw om overleden dierbaren Rapport 593 oktober 2009 Drs. Joris Kregting Dr. Gert de Jong Kaski onderzoek en advies over religie en samenleving Toernooiveld 5 65 ED Nijmegen Postbus 6656 6503 GD Nijmegen tel. 024-365 35 31 fax 024-365 34 85 www.ru.nl/kaski info@kaski.ru.nl
Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 3 1 Inleiding... 5 2 Samenvatting... 7 3 Figuren...11 3.1 Overleden dierbaren en oorzaak van overlijden...11 3.2 Duur van de rouw...12 3.3 Aard van de rouw...15 3.4 Begrip omgeving en sociale neveneffecten...19 Bijlage: Geloof in leven na de dood...21 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 3
4 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
1 Inleiding Voor het Allerzielen-televisieprogramma van de KRO Ode aan de doden 2009 heeft het Kaski een representatieve enquête onder 300 Nederlanders uitgevoerd naar de wijze waarop zij omgaan met het verlies van een dierbare. In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste resultaten over dit rouwproces weergegeven; hoofdstuk 3 bevat vervolgens de figuren met alle onderzoeksresultaten. Omdat de rouw om het verlies van een eigen kind niet te vergelijken is met het verlies van bijvoorbeeld een collega, maken we in het rapport onderscheid naar type overleden dierbare 1 : partner of kind; ouder, broer of zus; grootouder; ander familielid; vriend of collega. Nota bene, ook in 2008 heeft het Kaski het opinieonderzoek Ode aan de doden gehouden, toen over de opvattingen van mensen over de dood, overlijden en uitvaart (Kaski rapport nr. 582). Een onderzoeksvraag uit dat onderzoek, is er leven na de dood?, is in dit onderzoek ook gesteld. De resultaten hieromtrent staan in de bijlage. 1 De respondenten in het onderzoek hebben over één overleden dierbare de vragen over de rouwperiode beantwoord. Sommige typen dierbaren zijn bij elkaar gevoegd om voldoende respondenten in de subgroepen te behouden. Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 5
6 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
2 Samenvatting Nagenoeg iedereen heeft wel eens een dierbare verloren en daarna een periode van rouw gekend. Overleden dierbaren zijn vaak van een oudere generatie (72 procent heeft een opa of oma verloren, 56 procent een vader of moeder); slechts een klein gedeelte heeft hun partner (6 procent) of kind verloren (7 procent). Vanzelfsprekend hebben oudere mensen vaker dierbaren verloren dan jongeren. De periode van rouw na het overlijden van een dierbare kan als volgt worden getypeerd: De overleden dierbare leeft voort in herinnering. Vaak pakt men binnen een week of dan toch zeker binnen een maand het werk of de opleiding weer op. Hoewel men zichzelf daartoe dan wel in staat acht, wil dit niet zeggen dat het verwerkingsproces voorbij is: echt plezier in het leven heeft men nog niet. Bij het verlies van een partner of kind duurt de periode van rouw veel langer, heeft men veel meer tijd nodig om werk of opleiding op te pakken (die niet altijd wordt genomen) en veel meer tijd nodig om weer te gaan genieten van het leven. - 81 procent van de mensen denkt nog regelmatig (minimaal maandelijks) aan hun overleden dierbare, 31 procent zelfs dagelijks of constant. Een overleden grootouder wordt het minst vaak in herinnering gebracht (65 procent regelmatig) en een overleden partner of kind het vaakst (69 procent heeft hem of haar nog dagelijks of constant in gedachten). Een dierbare is minder vaak in gedachten van de mensen naarmate zijn of haar overlijden langer geleden is (vooral een jaar na het overlijden neemt dit snel af). - 27 procent heeft na het overlijden van hun dierbare meer dan een half jaar nodig gehad om weer plezier in het leven te hebben, 28 procent een maand tot een half jaar en 45 procent minder dan een maand. Bij een overleden grootouder geniet men sneller weer van het leven (42 procent binnen de week en 81 procent binnen de maand). Een overleden partner of kind zorgt voor een lange periode van rouw: bij 69 procent duurde het langer dan een half jaar voordat men weer plezier kon beleven en 10 procent kan nog steeds geen plezier beleven. - Bijna iedereen pakt binnen een maand na het verlies van een dierbare hun werk of opleiding weer op (97 procent) en 60 procent alweer binnen een week. Bij overleden grootouders, andere familieleden, vrienden of collega s gaat men veel sneller aan het werk (ongeveer driekwart binnen een week) dan bij een overleden partner of kind (66 procent binnen een maand, 21 procent na meer dan een maand; en 13 procent is nooit meer begonnen). 15 procent geeft aan dat men bij het weer beginnen met hun werk of op- Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 7
leiding hiertoe eigenlijk nog niet in staat was; bij iemand met een overleden partner of kind is dit 50 procent. De meeste mensen hebben zelf bepaald dat ze weer met werk of opleiding wilden beginnen (86 procent); de leidinggevende heeft hierop zelden de meeste invloed. De aard van het rouwproces uit zich vooral in vermoeidheid, weinig zin om dingen te doen en weinig zin om met mensen om te gaan. Gezondheidsklachten komen minder vaak voor. Deze gevolgen van het verlies zijn bij een overleden partner of kind veel groter dan bij andere overleden dierbaren. - De verwerking van het verlies van een overleden dierbare uit zich het sterkst in vermoeidheid of in het geen zin hebben om dingen op te pakken: ongeveer tweederde van de mensen heeft hier mee te maken gehad. Ongeveer de helft van de mensen geeft aan dat ze in hun periode van rouw geen zin hadden om onder de mensen te komen of zich bezig te houden met andermans beslommeringen. Gebrek aan eetlust en gezondheidsklachten had ongeveer tweederde van de mensen in hun rouwperiode. De verwerking van het verlies van een partner of kind is verreweg het zwaarst: het overgrote deel (80 procent of meer) was in de periode na het verlies vermoeid, had gezondheidsklachten, had gebrek aan eetlust en geen zin om dingen op te pakken en geen zin onder de mensen te komen. En bij een kwart van deze mensen was dit allemaal zelfs zeer sterk aanwezig (en 57 procent was zeer vermoeid). - Een kwart van de mensen heeft hun dierbare verloren na een lang ziektebed (de rest vooral na een kort ziektebed, acuut overlijden of door ouderdom). 41 procent van deze mensen vond dit lange ziektebed zwaarder dan de rouwperiode na het overlijden, procent vond juist de rouwperiode zwaarder (en 34 procent vond beide perioden even zwaar). Meestal is er wel voldoende begrip van de omgeving om het verlies van een dierbare te verwerken, al duurt de periode van begrip bij een overleden partner of kind en bij een overleden vriend of collega niet altijd lang genoeg. De impact van het overlijden van een dierbare heeft in bijna de helft van de gevallen ook consequenties voor de familieverhoudingen. - Tweederde van de mensen vindt dat hun familie en vrienden voldoende begrip heeft opgebracht voor hun rouwperiode, 27 procent ervoer dit begrip in eerste instantie wel maar niet lang genoeg. Slechts een klein deel (7 procent) heeft te weinig begrip ervaren. Bij het overlijden van een grootouder of ander familielid is het begrip van de omgeving vaker voldoende lang aanwezig (81 procent) dan bij het overlijden van een partner of kind (48 procent) en ook van een vriend of collega (55 procent). - Bij 43 procent van de mensen zijn de familieverhoudingen na het overlijden van een dierbare veranderd. Bij de meeste type overleden dierbaren zijn de verhoudingen iets vaker verbeterd dan verslechterd. Alleen bij overleden 8 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
grootouders is het net andersom: bij 26 procent zijn de verhoudingen verslechterd en bij 13 procent verbeterd (en bij 61 procent hetzelfde gebleven). - 23 procent heeft na diens overlijden meer waardering gekregen voor hun dierbare en slechts 2 procent juist minder. Bij de meeste mensen (75 procent) is de waardering gelijk gebleven. Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 9
10 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
3 Figuren 3.1 Overleden dierbaren en oorzaak van overlijden figuur 3.1 Welke dierbaren zijn overleden (in %) 100 80 60 72 66 56 46 40 33 20 13 7 6 % 0 grootouder ander familielid ouder goede vriend collega broer of zus kind partner figuur 3.2 Oorzaak van overlijden dierbare* (in %) lang ziektebed kort ziektebed acuut overlijden ouderdom ongeval anders 3 6 21 22 * Van de persoon over wie de rest van de vragenlijst is ingevuld. 23 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 11
3.2 Duur van de rouw figuur 3.3 Denken aan overleden dierbare* (in %) geen moment uit gedachte dagelijks wekelijks/maandelijks 1 of enkele keren per jaar nooit 4 2 10 9 15 12 17 14 21 31 42 50 72 57 48 56 33 21 17 16 10 9 3 6 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.4 Denken aan overleden dierbare, naar aantal jaren geleden dat de dierbare is overleden* (in %) geen moment uit gedachte dagelijks wekelijks/maandelijks 1 of enkele keren per jaar nooit 3 29 58 12 5 28 2 17 59 57 51 46 50 35 18 21 18 9 7 13 3 3 6 < 1 jaar 1-2 jaar 3-5 jaar 6-10 jaar 11 jaar of meer totaal * Verschillen naar aantal jaren geleden dat dierbare is overleden significant (p<.05). 12 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
figuur 3.5 Periode voordat men weer plezier kon beleven* (in %) < 1 week 1-4 weken 1-6 maanden > half jaar nog steeds niet 1 7 3 4 10 5 17 12 23 22 32 69 33 39 9 48 28 33 27 26 42 26 17 23 18 11 10 4 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.6 Periode voordat werk/opleiding weer werd opgepakt* (in %) < 1 week 1-4 weken > 1 maand niet meer 13 18 3 21 23 27 21 50 37 62 50 82 74 73 60 4 * 16 procent van de personen heeft geen werk of opleiding en worden buiten beschouwing gelaten. Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 13
figuur 3.7 In staat om weer met werk of opleiding te beginnen* (in %) ja, beslist wel eigenlijk wel eigenlijk niet nee, beslist niet 5 7 1 8 14 11 14 45 40 36 52 30 37 20 30 45 56 41 59 48 * 17 procent van de personen heeft geen werk/opleiding of is na het overlijden van hun dierbare niet meer gaan werken of aan de opleiding begonnen; zij worden buiten beschouwing gelaten. Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.8 Meeste invloed op beslissing weer met werk/opleiding te beginnen* (in %) ikzelf partner/naaste fam. leidinggevende anders 3 2 9 86 * 17 procent van de personen heeft geen werk/opleiding of is na het overlijden van hun dierbare niet meer gaan werken of aan de opleiding begonnen; zij worden buiten beschouwing gelaten. 14 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
3.3 Aard van de rouw figuur 3.9 Aard van het rouwproces (in %) zeer v. toepassing enigszins v. toepassing van toepassing niet v. toepassing geen zin dingen op te pakken 9 29 31 31 vermoeidheid 11 21 31 37 geen interesse wel+wee anderen 5 21 24 50 geen zin onder mensen komen 6 19 22 53 gebrek eetlust 5 12 23 60 gezondheidsklachten 6 12 15 67 figuur 3.10 Geen zin om dingen op te pakken in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 7 15 32 31 34 41 31 56 31 35 46 27 31 28 29 22 29 22 17 9 5 3 10 9 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 15
figuur 3.11 Vermoeidheid in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 4 38 46 38 40 37 14 32 30 31 47 57 23 18 21 7 5 12 3 12 11 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.12 Geen interesse in wel en wee anderen in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 48 49 41 55 50 67 22 26 27 24 12 27 34 22 15 21 18 16 4 9 3 3 2 5 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). 16 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
figuur 3.13 Geen zin om onder de mensen te komen in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 21 50 66 62 55 53 29 24 15 22 19 18 20 19 18 15 8 3 2 6 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.14 Gebrek aan eetlust in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 18 49 68 68 63 60 43 30 14 21 15 21 23 8 15 21 6 12 10 3 2 5 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 17
figuur 3.15 Gezondheidsklachten in rouwproces* (in %) zeer v. toepassing van toepassing enigszins v. toepassing niet v. toepassing 7 21 69 78 82 74 67 47 16 15 10 14 9 12 12 12 6 8 3 4 6 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.16 Zwaarte periode voor en na het overlijden* (in %) van ziekte tot overlijden rouw na overlijden even zwaar 34 41 * Alleen voor de mensen die hun dierbare na een langdurige ziekte hebben verloren (n=73). 18 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
3.4 Begrip omgeving en sociale neveneffecten figuur 3.17 Ervaren van begrip van familie en vrienden voor rouw en verdriet* (in %) (ruim) voldoende begin wel, later minder te weinig 11 7 6 6 10 7 13 13 27 41 35 48 68 81 81 55 66 * Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). figuur 3.18 Verandering familieverhoudingen door overlijden dierbare* (in %) verbeterd verslechterd onveranderd 44 52 61 54 76 57 20 20 17 19 26 2 36 28 29 22 24 13 Verschillen naar type overleden dierbare significant (p<.05). Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 19
figuur 3.19 Waardering voor dierbare na diens overlijden in vergelijking met ervoor (in %) meer minder gelijk 23 2 75 20 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009
Bijlage: Geloof in leven na de dood figuur 1 Ontwikkeling geloof in leven na de dood 1996-2009* (in %) ja weet niet nee 33 29 28 22 31 39 34 45 40 36 38 God in Ned. 1996 God in Ned. 2006 Ode a.d. doden 2008 Ode a.d. doden 2009 * Tussen 1996 en 2008 is het aantal mensen dat niet zeker weet of er leven is na de dood, snel gestegen (van 22 naar 39 procent). Deze trend heeft zich in 2009 niet voortgezet; vervolgmetingen moeten uitwijzen of hier sprake is van een trendbreuk of van een eenmalig afwijkende meting. figuur 2 Geloof in leven na de dood naar leeftijd* (in %) ja weet niet nee 26 31 35 29 35 40 23 45 40 29 42 tot 35 35-50 50-65 65 e.o. * Verschillen naar leeftijd niet significant (p<.05). Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009 21
figuur 3 Geloof in leven na de dood naar kerkelijke achtergrond (in %) ja weet niet nee 14 8 13 38 37 79 38 49 24 katholiek protestant onkerkelijk * Verschillen naar kerkelijke achtergrond significant (p<.05). 22 Kaski rapport nr. 593 Ode aan de doden 2009