Preselectie van embryo s. In hoeverre bieden het EVRM en het IVRK bescherming aan het (ongeboren) kind?

Vergelijkbare documenten
BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 30 augustus 2010 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

De juridische geboorte van het ongeboren kind

Omdat PGD voorafgaand aan de zwangerschap plaatsvindt, kan het gezien worden

Verklarende Woordenlijst

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Samenvatting. Samenvatting 7

Figuur 1: schematische weergave van een cel

Verklarende woordenlijst

Inleiding. 1.1 Probleemanalyse

Het CBP voldoet hierbij aan dit verzoek. Kader

Preïmplantatie Genetische Diagnostiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als iemand slachtoffer is geworden van incest moet abortus ook kunnen worden gepleegd.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting. Het behandelbaarheidscriterium in de WBO

embryo kwaliteit bij BRCA1 of BRCA2 mutatie draagsters

Advies IS - Irak. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law. Postbus BA Amsterdam T

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Position Paper. Embryoselectie

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

Obstetrie en Gynaecologie PGD

Ons kenmerk z Contactpersoon

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Afwegingen bij de keuze voor ICSI. Polikliniek Gynaecologie Route 48

Gelet op de artikelen 5 en 6, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen;

Zwanger worden: via de natuurlijke weg of zijn er andere mogelijkheden?

Kinderwens spreekuur Volendam

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Patiënteninformatie folder

Nederlands Instituut van Psychologen inzagerecht testgegevens

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

Meer bescherming voor de ongeboren vrucht?

MEDEDELING AAN DE LEDEN

BRCA themamiddag, zaterdag 31 oktober UMCG expertisecentrum borst - eierstokkanker. Welkom

Anr: Rechtsgeleerdheid. Scriptiebegeleidster: mr. Y. Bogaers Tweede lezer: prof. mr. P. Vlaardingerbroek

intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI)

Pré-implantatie Genetische Diagnostiek brochure nr. 13

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

Student dhr. I. Mercanoglu Begeleider mr. M. Baks Examinator prof. mr. A.L.H. Ernes Universiteit Open Universiteit Faculteit Rechtswetenschappen

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

Tweede Kamer der Staten-Generaal T.a.v. leden van de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus EA DEN HAAG

Het conceptwetsvoorstel lesbisch ouderschap onder de loep

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

PERSONTMOETING 18 mei 2005 Geboorte van de eerste HLA baby s

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

Datum 27 maart 2013 Onderwerp Beantwoording Kamervragen Arib (PvdA) over het vaak niet melden van de dood van een minderjarige

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Nr. 135 Brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klinische Genetica. Geslachtsgebonden (X-chromosoom gebonden) recessieve overerving

Verworpen, ingetrokken en/of vervallen amendementen

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

Date de réception : 18/10/2011

Inleiding. 1 Strafrecht

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Keuzes bij kinderwens onder andere PGD (Preimplantatie Genetische Diagnostiek) Namens de werkgroep PGD azm Congres BVN 18 april 2009

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Handboek gezondheidsrecht

BROCHURE ONDERZOEK RESTEICELLEN, RESTZAADCELLEN EN RESTEMBRYO S

2011D50297 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

ICSI Intracytoplasmatische sperma-injectie

ANONIEM BINDEND ADVIES

Ons kenmerk z Onderwerp Advies concept besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg

Medisch behandeld worden in de EU

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

Bron: De verslaafde zwangere Rachel in haar woonkamer in de Bronx in New York. Beeld: Jessica Dimmock/VII Network, HH

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Onderscheid tussen methoden en beginselen

Inhoud Inhoud 5 Voorwoord 13 Introductie van het onderzoek 15 I. Inleiding 15 II. Participatie als juridisch begrip 16 III. Aanleiding tot het onderzo

Advies nr. 71 van 8 mei 2017 betreffende de praktijk van late zwangerschapsafbreking om medische redenen

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2005

Tweede Kamer der Staten-Generaal Aan de leden van de Vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport DATUM

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Zaak C-540/03. Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie

Er zijn twee onderzoeken mogelijk: 1. Met de combinatietest wordt onderzocht of er een verhoogde kans bestaat dat uw ongeboren kind Downsyndroom

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

31 mei 2012 z

EUROPEES PARLEMENT Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ONTWERPVERSLAG

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist

Dragerschap en erfelijke belasting

Transcriptie:

Preselectie van embryo s In hoeverre bieden het EVRM en het IVRK bescherming aan het (ongeboren) kind? Naam: J.J.M. Reijnen ANR: 229044 Sectie: Personen- & Familierecht Begeleiders: prof. mr. P. Vlaardingerbroek & mr. R. Heerkens Datum: 3 november 2014 1

Inhoudsopgave 1. Inleiding p. 4 1.1 Probleemanalyse p. 4 1.2 Onderzoeksdoel p. 7 1.3 Centrale onderzoeksvraag p. 7 1.4 Subvragen p. 7 1.5 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie p. 8 2. Preselectie van embryo s: een korte uitleg p. 10 2.1 Inleiding p. 10 2.2 De procedure p. 10 2.3 Enkele cijfers p. 11 3. De verhouding tussen embryoselectie en het recht op p. 12 menselijk leven en het respect voor de menselijke waardigheid 3.1 Inleiding p. 12 3.2 De status van het embryo p. 12 3.3 Het embryo-in-vitro en het recht op leven conform p. 16 artikel 2 EVRM 3.3.1 ECieRM X t. Verenigd Koninkrijk p. 16 3.3.2 ECieRM H t. Noorwegen p. 17 3.3.3 EHRM Boso t. Italië p. 18 3.3.4 EHRM Vo t. Frankrijk p. 19 3.3.5 EHRM Evans t. Verenigd Koninkrijk p. 20 3.3.6 De gevolgen van deze uitspraken met p. 20 betrekking tot het recht op leven van het embryo 3.4 Embryoselectie en het beginsel van respect voor de p. 22 menselijke waardigheid 3.4.1 De bescherming van de menselijke p. 23 waardigheid bij embryoselectie 3.5 Conclusie p. 26 4. De verhouding tussen embryoselectie en het recht op de p. 27 hoogst mogelijke graad van gezondheid 4.1 Inleiding p. 27 4.2 Artikel 14 IVRK p. 27 2

4.3 Definitie van het kind p. 28 4.4 Toepasbaarheid op embryoselectie p. 29 4.5 Conclusie p. 31 5. Het belang van het kind bij embryoselectie p. 32 5.1 Inleiding p. 32 5.2 Het belang van het kind conform artikel 3 IVRK p. 32 5.3 Toepasbaarheid op embryoselectie p. 33 5.4 Conclusie p. 35 6. Rechtsvergelijking met Italië p. 36 6.1 Inleiding p. 36 6.2 EHRM Costa en Pavan t. Italië p. 37 6.3 Commentaar op EHRM Costa en Pavan t. Italië p. 38 6.4 Conclusie p. 39 7. Conclusies & aanbevelingen p. 41 Bronnen p. 44 3

1. Inleiding 1.1 Probleemanalyse Het is al vele decennia lang mogelijk een embryo voor de geboorte te onderzoeken op de aanwezigheid van mogelijke ziekten. Bijvoorbeeld door middel van een vlokkentest. Indien uit het onderzoek blijkt dat een ziekte aanwezig is, kan besloten worden de foetus te aborteren. Naast deze vorm van prenataal onderzoek, is het ook mogelijk het embryo nog voor de innesteling in de baarmoeder te onderzoeken. 1 Volgens de Embryowet is het toegestaan om hiertoe enkele cellen van een embryo in vitro af te nemen en deze te onderzoeken op de aanwezigheid van genetische aandoeningen. Deze methode wordt ook wel pre-implantatie genetische diagnostiek (hierna: PGD) genoemd. PGD is alleen mogelijk bij een IVF-behandeling, waarbij de bevruchting van eicellen met zaadcellen buiten het lichaam plaatsvindt. Van de embryo s die verkregen zijn door de IVFbehandeling worden een of enkele cellen afgenomen die worden onderzocht op de aanwezigheid van een bepaalde ziekte. Vervolgens wordt een selectie gemaakt om te bepalen welke embryo s in aanmerking komen om te worden teruggeplaatst in de baarmoeder van de vrouw. Alleen embryo s zonder de onderzochte afwijkingen worden geïmplanteerd. De andere embryo s worden vernietigd. 2 Het juridisch probleem dat in dit onderzoek centraal staat ziet op deze preselectie van embryo s voor implantatie. Voorwaarden die gesteld worden aan PGD zijn te vinden in de Wet bijzondere medische verrichtingen en enkele planningsbesluiten. Een van de voorwaarden is dat het moet gaan om aandoeningen met volledige penetrantie. Met penetrantie wordt bedoeld de mate waarin een bepaalde aandoening wordt overgegeven aan een kind. Volgens het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering 2003, kan PGD worden toegepast indien de wensouders een vastgesteld individueel verhoogd risico hebben op een kind met een ernstige genetische aandoening of ziekte. 3 Dit houdt echter in, dat ook aandoeningen met onvolledige penetrantie, zoals bepaalde vormen van erfelijke kanker, onderzocht kunnen worden, indien hier een reële kans op bestaat. Bij onvolledige penetrantie heeft het embryo wel het ziektedragende gen, maar het antwoord op de vraag of de ziekte zich zal manifesteren is afhankelijk van de graad of mutatie van de ziekte en van de familie waarin deze ziekte voorkomt. 4 Sinds het Planningsbesluit werd genomen bestaat er veel politieke onrust omtrent dit onderwerp. Preselectie zou namelijk 1 Bostyn e.a. 2001, p. 97. 2 Wat is PGD?, www.pgdnederland.nl, geraadpleegd op 4 maart 2013. 3 Toelichting bij het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering, onder C ad 2.3. 4 Kamerstukken II, 2007/08, 31 200 XVI, nr. 147 (Brief van de staatssecretaris van volksgezondheid, welzijn en sport), p. 1-2. 4

een inbreuk kunnen maken op rechten die men als fundamenteel beschouwt, zoals het recht op het menselijk leven 5, respect voor de menselijke waardigheid 6, het recht op de hoogst mogelijke graad van gezondheid 7 en het belang van het kind dat centraal dient te staan bij alle maatregelen die kinderen betreffen. 8 Echter, ook het zelfbeschikkingsrecht van de ouders speelt een rol, en het zogenaamde recht om niet te weten, waar later nog op wordt teruggekomen. Het grootste voordeel van preselectie van embryo s is dat ziekten voorkomen kunnen worden. De ouders kunnen drager zijn van bepaalde genetische afwijkingen, zonder dat zij zelf symptomen daarvan vertonen. Door preselectie kan worden voorkomen dat een embryo drager wordt van dergelijke afwijkingen. Hierdoor zal het tot kind uitgegroeide embryo de afwijking niet overerven en zullen ook diens kinderen de afwijkingen niet hebben. Embryo s die dus wel de afwijking met zich dragen, worden niet geïmplanteerd. 9 Hierdoor is een latere beslissing tot eventuele abortus niet meer noodzakelijk. Dit is voordelig voor de ouders, met name op psychologisch en moreel vlak. 10 Daarnaast komt preselectie tegemoet aan de wensen van de ouders en wordt daardoor hun zelfbeschikkingsrecht gewaarborgd. Zij nemen namelijk de beslissing welk embryo zij willen laten implanteren, en welke niet. 11 Er bestaan ook ziekten, zoals de ziekte van Huntington, die zich pas op latere leeftijd manifesteren. Ouders waarbij de ziekte zich voordoet in de familie, willen vaak niet weten of zij de ziekte ook hebben, aangezien dat zou leiden tot een psychische last. Echter, zij willen voorkomen dat hun kind drager van de ziekte zal worden. De ouders kunnen zich in dat geval beroepen op het recht om niet te weten. Er wordt dan gebruik gemaakt van embryoselectie, maar aan de ouders wordt het testresultaat niet bekend gemaakt. Hierdoor wordt alleen een embryo dat geen drager is van de ziekte geïmplanteerd, zonder dat de ouders te weten komen of zij zelf drager van de ziekte zijn. Sinds april 2013 is een dergelijke test, zonder de uitkomst van de test aan de ouders bekend te maken, toegestaan. 12 Dit kan er echter toe leiden, dat embryoselectie heeft plaatsgevonden, zonder dat dit noodzakelijk was. Bijvoorbeeld als de ouders geen dragers zijn. Er kunnen aldus embryo s worden gecreëerd en vernietigd zonder dat dit noodzakelijk was. 13 5 Art. 2 EVRM. 6 Preambule UVRM 1948 & Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, 2000/C 364/01, hoofdstuk I & HvJ EU 9 oktober 2001 (Nederland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie), zaak C-377/98, Jurispr. 2001, blz. I-7079 r.o. 70-77. 7 Art. 24 IVRK. 8 Art. 3 IVRK. 9 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 28-29. 10 Somsen 2006, p. 12-13. 11 Munthe 1999, par. 3. 12 Stcrt. 2013, 8672. 13 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 30. 5

Preselectie wordt ook gebruikt voor het creëren van een zogenaamde saviour sibling. Ouders met een ernstig ziek kind willen door middel van embryoselectie een embryo selecteren met hetzelfde weefsel als dat van hun zieke kind. Na de geboorte is dan transplantatie van bijvoorbeeld beenmerg mogelijk, wat een grote kans van slagen heeft, omdat het gezonde kind en het zieke kind hetzelfde weefsel hebben. Dit word HLAtypering genoemd. Hierdoor wordt het kind echter geïnstrumentaliseerd. Het wordt slechts geboren om het ernstig zieke kind te helpen. 14 In Nederland is het uitvoeren van PGD om een donorkind te creëren verboden. 15 Om een preselectie te kunnen maken is een IVF-behandeling noodzakelijk. Er worden hierbij meerdere embryo s gecreëerd, waarvan er slechts één of enkele worden geïmplanteerd. De andere embryo s worden vernietigd, omdat gedacht wordt dat zij niet gezond zijn. Echter, ook embryo s die drager zijn van een bepaalde ziekte kunnen een gezond leven leiden, zonder dat deze ziekte zich ontwikkelt of manifesteert. 16 Ook worden gezonde, overtollige embryo s vernietigd die niet langer nodig zijn, aangezien er al voldoende andere gezonde embryo s zijn om geïmplanteerd te worden. 17 Daarnaast is een IVF-behandeling niet zonder risico. Het kan leiden tot ovarium hyperstimulatie, en de kans op meerlingen is groter. 18 Het grootste nadeel van embryoselectie is dat velen het bestempelen als onethisch en onnatuurlijk. Geslachtsselectie is volgens artikel 26 van de Embryowet verboden, echter in het geval van geslachtsgebonden erfelijke aandoeningen bestaat hierop een uitzondering. De reden hiervoor is dat het een medisch doel dient. 19 De vrees bestaat dat deze uitzondering de weg opent voor meerdere uitzonderingen, waardoor de preselectie van embryo s meer en meer uitgebreid zal worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geslachtsselectie op grond van voorkeur, selectie op uiterlijke kenmerken, intellectuele kenmerken en dergelijke meer. Dit zou kunnen leiden tot het creëren van de Übermensch, wat over het algemeen als zeer onwenselijk wordt ervaren. Hierbij moet worden opgemerkt, dat het positief testen en selecteren op basis van intellectuele en uiterlijke kenmerken, met de huidige stand van de techniek nog niet mogelijk is. 20 1.2 Onderzoeksdoel In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) en het 14 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 29. 15 Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering, par. 3.4. 16 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XVI, nr. 136, p. 7. 17 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 29. 18 Somsen 2006, p. 13. 19 Kamerstukken II, 2012/13, 30 486, nr. A (Brief van de minister van VWS van 11 juli 2013). 20 Somsen 2006, p. 15. 6

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) grenzen stellen aan de preselectie van embryo s. Er wordt beoordeeld of, en zo ja, in welke mate, inbreuk wordt gemaakt op de in deze verdragen opgenomen rechten. Ook wordt beargumenteerd of dit gerechtvaardigd kan worden en hoe deze rechten zich tot elkaar verhouden. Vervolgens wordt onderzocht welke grenzen in de literatuur worden voorgesteld en door deze te beoordelen wordt geprobeerd te komen tot de beste en meeste praktische grenzen die gesteld zouden kunnen worden aan de preselectie van embryo s, zodat de rechten opgenomen in het EVRM en het IVRK niet geschonden worden, althans voor zover sprake zou zijn van schending daarvan. Het onderzoek zal plaatsvinden vanuit het perspectief van het (ongeboren) kind. Het doel van dit onderzoek is niet om een daadwerkelijk wetsvoorstel op te stellen, maar om grenzen aan te geven die aan de preselectie van embryo s gesteld zouden kunnen worden om een eventuele schending van verdragsrechtelijke bepalingen te voorkomen. Daarmee is aldus sprake van een gedeeltelijk beschrijvend en gedeeltelijk beoordelend onderzoeksdoel. 1.3 Centrale onderzoeksvraag In hoeverre bieden het EVRM en het IVRK bescherming aan het (ongeboren) kind bij preselectie van embryo s en op welke wijze wordt de problematiek van preselectie aangepakt in Italië? 1.4 Subvragen Elke subvraag zal in een apart hoofdstuk worden behandeld. 1. Wat houdt preselectie van embryo s in en welke ziekten kunnen worden achterhaald? Hier wordt een korte omschrijving gegeven van wat er op het gebied van preselectie van embryo s medisch gezien mogelijk is. Deze vraag zal zeer kort worden beantwoord, aangezien het gaat om een juridische scriptie. Het is echter wel noodzakelijk dat een uitleg wordt gegeven over wat preselectie is en welke ziekten daarmee kunnen worden achterhaald. 2. Hoe verhoudt de preselectie van embryo s zich tot het recht op menselijk leven zoals opgenomen in artikel 2 EVRM en het respect voor de menselijke waardigheid? In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe over preselectie van embryo s wordt gedacht onder juristen in het licht van het recht op menselijk leven en het respect voor de menselijke waardigheid. Laatstgenoemd recht is uitermate belangrijk en een grondslag voor alle grondrechten. De menselijke 7

waardigheid mag aldus niet geschonden worden door (verdragsrechtelijke) bepalingen. 21 3. Wat houdt het recht op de hoogst mogelijke graad van gezondheid zoals opgenomen in artikel 24 IVRK in en hoe verhoudt dit zich tot de preselectie van embryo s? Een korte uitleg van artikel 24 IVRK en vergelijking van dit artikel met de preselectie van embryo s. 4. Is de preselectie van embryo s in het belang van het kind conform artikel 3 IVRK? Ook hier wordt uiteengezet hoe hierover wordt gedacht onder juristen. 5. Hoe wordt de regulering van embryoselectie aangepakt in Italië om tegemoet te komen aan de rechten opgenomen in het EVRM en het IVRK? In dit onderdeel vindt rechtsvergelijking plaats. De stand van het recht en de rechtspraktijk wordt besproken alsook de meningen en oordelen daarover. 6. Aanbevelingen en conclusies In dit laatste hoofdstuk worden de antwoorden van deelvraag 1 tot en met 5 verwerkt om daarmee tot een voorstel van grenzen te komen. In de deelvragen komen de relevante artikelen uit het EVRM en het IVRK aan bod, waardoor zij van groot belang zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. De deelvraag over Italië is ook relevant, aangezien het EHRM zich heeft uitgelaten over de Italiaanse wet op het gebied van embryoselectie. 22 Deze uitspraak is aldus relevant voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. 1.5 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Dit onderzoek heeft een grote wetenschappelijke relevantie, aangezien nog weinig is geschreven over de preselectie van embryo s, noch in het algemeen noch op juridisch vlak. Door de preselectie van embryo s te toetsen aan enkele fundamentele rechten en door het voorstellen van mogelijke grenzen die gesteld zouden kunnen worden aan preselectie om deze fundamentele rechten te waarborgen, wordt belangrijke informatie toegevoegd aan de bestaande kennis en is aldus sprake van vernieuwing binnen de rechtswetenschap. 21 Preambule UVRM 1948 & Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, 2000/C 364/01, hoofdstuk I & HvJ EU 9 oktober 2001 (Nederland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie), zaak C-377/98, Jurispr. 2001, blz. I-7079 r.o. 70-77. 22 EHRM 28 augustus 2012 (Costa and Pavan v. Italy). 8

Maatschappelijk gezien is het onderzoek ook erg relevant. Embryoselectie gaat namelijk gepaard met vele juridische en ethische implicaties. 23 Het is belangrijk dat men weet wat de gevolgen van preselectie van embryo s zijn, omdat de gevolgen de gehele maatschappij raken. Het grootste voordeel is dat ziekten achterhaald en dus ook voorkomen kunnen worden. Daarnaast komt preselectie tegemoet aan de wil van de ouders. De ouders kiezen zelf welk embryo zij willen laten implanteren en welke niet. Er zijn echter ook gevaren aan verbonden. Door middel van preselectie van embryo s is namelijk ook geslachtsselectie mogelijk en wellicht op termijn ook selectie op uiterlijke kenmerken, intellectuele kenmerken en dergelijke meer. Dit zou kunnen leiden tot het creëren van de Übermensch. Ook bestaat de vrees dat de solidariteit wordt ondergraven. Het kind kan het de ouders verwijten indien het wel een ziekte heeft, dat zij hem of haar zo geboren hebben laten worden. Aan de andere kant kan de maatschappij de ouders dit ook verwijten, aangezien de zorgkosten voor een ziek kind vaak erg hoog zijn en dit middels belastinggeld wordt gefinancierd. 24 Preselectie van embryo s staat dan ook op gespannen voet met enkele rechten die men als fundamenteel en onmisbaar beschouwt. Uit dit onderzoek zal blijken in hoeverre enkele zeer belangrijke rechten al dan niet worden ingeperkt, zoals het respect voor de menselijke waardigheid en het recht op het menselijk leven. Dit is relevant voor de ouder bij het maken van een keuze over het al dan niet uitvoeren van preselectie, maar ook voor het (ongeboren) kind, omdat diens rechten besproken zullen worden in dit onderzoek. Daarnaast worden in dit onderzoek aanbevelingen gedaan aan de wetgever, waar deze rekening mee zou kunnen houden bij het opstellen van regelgeving met betrekking tot preselectie van embryo s. Ook voor de maatschappij in het algemeen is het relevant te weten in hoeverre een inbreuk wordt gemaakt op rechten die men fundamenteel beschouwd. 23 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 74-76. 24 Bosman 2008. 9

2. Preselectie van embryo s: een korte uitleg 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de eerste subvraag van dit onderzoek behandeld, welke luidt: wat houdt preselectie van embryo s in en welke ziekten kunnen worden achterhaald? Zeer summier wordt een uitleg gegeven over embryoselectie, het onderzoeksproces, en de achterhaalbare ziekten. 2.2 De procedure Het is al decennialang mogelijk prenatale genetische tests uit te voeren bij volwaardige zwangerschappen, om te onderzoeken of het kind een genetische afwijking of ziekte bij zich draagt. De uitvoering van deze prenatale genetische testen ontwikkelt zich steeds verder. Vanaf het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw is het zelfs mogelijk een prenatale test uit te voeren voordat het embryo in de baarmoeder van de vrouw wordt geïmplanteerd. Deze vorm van prenatale test wordt pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD) genoemd, ook wel embryoselectie. Om embryoselectie uit te kunnen voeren, is een IVF-behandeling noodzakelijk. 25 De bevruchting van eicellen met zaadcellen vindt dan buiten het lichaam plaats. De embryo s die daaruit voortkomen, worden getest op bepaalde genetische afwijkingen. Hiertoe zijn verschillende methoden mogelijk. Een van de methoden is onderzoek op één of twee embryonale cellen. Dit is al zeer vroeg in het embryonale stadium mogelijk. In het vroege stadium waarin het embryo slechts nog uit zes tot tien cellen bestaat, kunnen enkele cellen worden afgenomen om in vitro te worden gekweekt, waarna het onderzoek plaatsvindt. Een andere methode is het onderzoeken van de cellen van de trofoblast dat het embryo omhult. In deze trofoblast ontwikkelen zich de buiten het embryo gelegen organen, zoals de placenta. 26 Laatstgenoemde methode kan maar zelden worden toegepast, aangezien slechts 10 tot 20 procent van de embryo s zich in vitro tot dit gevorderde stadium ontwikkelen. 27 Een derde methode kan zelfs nog voor de bevruchting worden uitgevoerd. De test vindt dan plaats op het poollichaampje van de onbevruchte eicel van de vrouw. Slechts embryo s zonder de onderzochte genetische afwijkingen worden vervolgens geïmplanteerd in de baarmoeder van de vrouw. 28 De overige embryo s worden vernietigd. 29 25 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 27. 26 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 148. 27 Advies Gezondheidsraad: Preïmplantatie genetische diagnostiek en screening, p. 92. 28 Asscher & Koops 2009, p. 28. 29 Bostyn e.a. 2001, p. 97. 10

Embryoselectie wordt door het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering slechts toegestaan indien de genetische ouders een individueel verhoogd risico hebben op een kind met een ernstige genetische aandoening of ziekte. 30 Op welke ziekten of genetische aandoeningen wordt getest, is afhankelijk van de hoogte van het risico dat het toekomstige kind deze aandoening zal hebben. Er wordt dus niet standaard een test uitgevoerd op een bepaalde lijst van ziekten, maar slechts op die aandoening waarvan bekend is dat daarop een verhoogd risico bestaat. Voor veel voorkomende genetische aandoeningen zijn reeds testen ontwikkeld. Het onderzoeksproces duurt dan enkele maanden. Indien nog geen test bestaat voor een bepaalde aandoening, kan deze worden ontwikkeld. Het proces zal dan echter langer duren, met een gemiddelde richttermijn van 1 tot 2 jaar. De exacte duur is afhankelijk van de moeilijkheidsgraad en de mogelijkheid van het ontwikkelen van een nieuwe test. 31 2.3 Enkele cijfers In 2012 werd in Nederland 330 keer PGD toegepast. Hiervan werd ondermeer 81 keer onderzoek gedaan naar chromosomale afwijkingen, 40 keer naar erfelijke borstkanker en 40 keer naar geslachtsgebonden aandoeningen zoals hemofilie en de ziekte van Duchenne. 32 Dit zijn dan ook de ziekten waarop het meest wordt getest. In Nederland wordt PGD alleen uitgevoerd door de Stichting Klinische Genetica Zuid-Oost Nederland, welke is gevestigd in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. 33 30 Toelichting bij het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering, onder C ad 2.3. 31 Wat wordt onderzocht?, www.pgdnederland.nl, geraadpleegd op 30 maart 2013. 32 Jaarverslag 2012, PGD Nederland, p. 7. 33 Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering, par. 2.3. 11

3. De verhouding tussen embryoselectie en het recht op menselijk leven en het respect voor de menselijke waardigheid 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de tweede subvraag van dit onderzoek behandeld: hoe verhoudt de preselectie van embryo s zich tot het recht op menselijk leven zoals opgenomen in artikel 2 EVRM en het respect voor de menselijke waardigheid?. Embryoselectie heeft vele voordelen, waarvan de belangrijkste de mogelijkheid om ziekten te voorkomen is. De voorkoming van ziekten leidt tot vooruitgang van de mens in het algemeen. Vooruitgang is noodzakelijk en is ook het belangrijkste aspect van de menselijke evolutie. Embryoselectie past dus in dat beeld. Echter, genetisch onderzoek mag nooit prevaleren boven respect voor de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de menselijke waardigheid. Dit volgt uit de Universal Declaration on the Human Genome and Human Rights 34, opgesteld door Unesco in 1997. Hieruit vloeit voort dat embryoselectie dient te worden beheerst door normen en waarden. Deze worden met name bepaald door het geheel van mensenrechten. Mensenrechten die een rol spelen bij embryoselectie zijn ondermeer het recht op gelijke behandeling, het beginsel van nondiscriminatie en de onschendbaarheid van het lichaam. 35 Een norm die wordt gesteld aan genetisch onderzoek, en dus ook aan embryoselectie, is dat het moet bijdragen aan de ontplooiing van de mens. Het mag echter niet leiden tot aantasting van de menselijke waardigheid of beperking van het zelfbeschikkingsrecht. 36 Ook mag het niet in strijd zijn met internationaalrechtelijke bepalingen, zoals het recht op leven. Voordat wordt ingegaan op de verhouding tussen embryoselectie en het recht op menselijk leven en het respect voor de menselijke waardigheid is het van belang de status van het embryo te behandelen. 3.2 De status van het embryo De juridische kwalificatie van een embryo is enigszins problematisch. Het is geen persoon, maar ook geen zaak en geen rechtssubject noch rechtsobject. 37 Hierdoor heeft het geen duidelijke plaats binnen het rechtssysteem en bestaat er ook geen consensus over de 34 Trb. 1997, 113. 35 Asscher 2008, par. 2.2.2. 36 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 68. 37 Van Beers 2009, p. 221. 12

rechtspositie van het embryo. 38 Over het algemeen wordt aangenomen dat het embryo een eigen status en waarde toekomt. 39 Wat deze status inhoudt wordt bepaald door de normatieve waardering die de rechtsgemeenschap aan het embryo toekent. Er bestaat momenteel echter geen overeenstemming omtrent deze normatieve waardering. Hierdoor is het bepalen van de mate van bescherming van het embryo problematisch. Daarbij komt ook nog het feit dat het embryo zich ontwikkelt volgens een continu proces, waarbinnen het moeilijk is onderscheid te maken in fasen. Door het recht worden echter wel enige markeringspunten aangebracht. 40 Door de innesteling, ook wel nidatie genoemd, verandert de juridische status van het embryo. Dit geldt zowel voor het embryo dat in de baarmoeder groeit, als het embryo-in-vitro. Bij een embryo dat in de baarmoeder groeit, vindt nidatie plaats na ongeveer twee weken. Internationaal is dan ook aangenomen dat het doorkweken van een embryo-in-vitro na twee weken verboden is. Dit werd vastgesteld in een aanbeveling van het Parlementaire Assemblee, het tegenwoordige Europees Parlement. 41 In de Nederlandse wetgeving is dit verbod opgenomen in artikel 24 sub e van de Embryowet. 42 De grens wordt getrokken bij veertien dagen, omdat vanaf die periode een onderscheid kan worden gemaakt tussen de cellen die zich zullen ontwikkelen tot persoon, en de cellen die zwangerschapsondersteunende weefsels zullen vormen. 43 Vóór het moment van nidatie is het toekennen van beschermwaardigheid nog moeilijker. In deze vroege fase gaan nog veel embryo s verloren. Het aannemen van rechtsbescherming zou dan moeilijkheden met zich meebrengen, aangezien dan ook eventuele vervolging van bijvoorbeeld artsen op grond van levensberoving mogelijk is. 44 Ook bestaat er op dat moment nog de mogelijkheid dat het embryo zich ontwikkelt tot een meerling. In vitro kunnen zelfs nog cellen worden samengevoegd om één embryo te creëren. In de fase voor nidatie kan het embryo dus nog erg veel veranderen, waardoor het toekennen van bescherming problematisch is. Leenen noemt het moment voor nidatie de status potentialis : het embryo heeft de potentie uit te groeien tot mens en naar zijn mening verdient het om die reden bescherming. 45 Hij geeft echter niet aan, wat de mate van bescherming dan zou moeten zijn. Voorstanders van een grote mate van bescherming van het embryo zijn van mening dat het embryo-in-vitro direct vanaf de conceptie bescherming verdient, aangezien 38 Van Beers 2005, p. 81. 39 Van Beers 2009, p. 226. 40 Van Beers 2009, p. 221. 41 Rec. EP 1986, 1026, nummer 14 sub a onder 4 (laatste zin). 42 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 131-134. 43 Kamerstukken II 2000/01, 27 423, nr. 3, p. 40-41 (MvT Embryowet). 44 Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 131-134. 45 Leenen 1985, p. 196. 13

het moeilijk is binnen het continue ontwikkelingsproces van het embryo markeringspunten aan te brengen. Petersen brengt hier tegenin dat het embryo-in-vitro zich niet geheel volgens een continu proces ontwikkelt, nu het afhankelijk is van implantatie in de baarmoeder door een derde. Het embryo-in-vitro heeft dus niet de mogelijkheid zich onafhankelijk van anderen te ontwikkelen tot mens. Volgens hem snijdt dit argument dus geen hout. Ook wordt door voorstanders vaak een beroep gedaan op de individualiteit van het embryo. Echter, zoals reeds eerder is aangegeven, is het in de fase voor nidatie nog mogelijk dat het embryo zich tot een meerling ontwikkelt, waardoor geen sprake kan zijn van individualiteit. 46 Sutorius is van mening dat er momenteel geen sprake is van rechtsbescherming van het embryo dat de levensvatbaarheidgrens van 24 weken nog niet heeft bereikt, aangezien het recht een dergelijke bescherming niet biedt en ook niet kan bieden. Om toch rechtsbescherming te kunnen bieden aan het embryo zou volgens hem aanvullende wetgeving nodig zijn met betrekking tot de rechtspositie van het embryo. 47 Hij geeft aan dat het ontbreken van rechtsbescherming niet inhoudt dat het embryo niet beschermwaardig is. Beschermwaardigheid noemt hij echter een morele status, die niet is verankerd in het recht. 48 Voornoemde juristen gaan uit van twee verschillende momenten van verandering in de status van het embryo. Leenen en Petersen kiezen voor het moment van nidatie, wat gewoonlijk plaatsvindt rond de achtste dag na de bevruchting. 49 Sutorius trekt de grens echter pas bij levensvatbaarheid van het embryo, waar pas sprake van is na circa 24 weken. Ongeacht of de grens wordt getrokken bij nidatie of levensvatbaarheid, er wordt geen rechtsbescherming toegekend aan het embryo-in-vitro bij embryoselectie. Het embryo-in-vitro is namelijk nog niet ingenesteld en heeft de levensvatbaarheidgrens ook nog niet bereikt. Echter, de meerderheid is het erover eens dat het embryo ook vóór nidatie beschermwaardig is. Dit is echter meer een morele bescherming, dan een juridische. In het algemeen vindt bescherming van het embryo plaats door het aan te merken als een vorm van menselijk leven, net als de menselijke persoon. 50 Hierbij wordt veelal gekozen voor een progressieve rechtsbescherming, inhoudende dat het embryo meer bescherming verdient naar mate het verder is ontwikkeld. 51 Ook de Nederlandse wetgever heeft voor 46 Petersen 2005, p. 452-453. 47 Sutorius 1993, p. 239-240. 48 Sutorius 1993, p. 236. 49 Rapport evaluatie Wet afbreking zwangerschap 2005, p. 24. 50 Van Beers 2009, p. 223. 51 Van Beers 2009, p. 230. 14

een progressieve rechtsbescherming gekozen. Deze leer wordt echter niet volledig gevolgd in de Embryowet, aangezien door de wetgever 52 toch onderscheid wordt gemaakt tussen rest-embryo s en embryo s bestemd voor zwangerschap, terwijl deze zich in dezelfde fase van ontwikkeling kunnen bevinden. De bescherming van embryo s die zijn bestemd voor implantatie, reikt verder dan de bescherming van embryo s die niet zijn bestemd voor een zwangerschap. Eerstgenoemde embryo s mogen namelijk niet worden blootgesteld aan gevaar en mogen ook niet worden opgeofferd aan de wetenschap. 53 Door deze verschillen in soorten embryo s wordt een hiërarchie aangebracht in het menselijk leven. Het gaat bij de beoordeling van de beschermwaardigheid aldus niet slechts om de ontwikkelingsfase waarin het embryo zich bevindt, maar ook om de intenties van derden met het embryo. 54 Volgens Van der Burg kan daarom beter worden gesproken van een gedifferentieerde bescherming. 55 Dat de leer van de progressieve rechtsbescherming niet geheel wordt gevolgd, maar dat er wellicht meer sprake is van een gedifferentieerde rechtsbescherming in de Nederlandse wetgeving volgt ook uit artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarin het doden van een kind bij of kort na de geboorte strafbaar is gesteld. Hieronder wordt mede begrepen het doden van een vrucht waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze in staat is buiten het lichaam van de moeder in leven te blijven. 56 Een ander voorbeeld is artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarin is bepaald dat een kind als reeds geboren wordt aangemerkt indien zijn belang dit vordert. 57 Volgens Van Beers kan hierdoor niet worden gesproken van één enkele status van het embryo, maar bestaan er meerdere statussen. In artikel 82a Sr wordt de status namelijk bepaald aan de hand van de levensvatbaarheid van de vrucht, terwijl in artikel 1:2 BW het belang van het kind het criterium vormt. 58 Uit het voorgaande blijkt dat er geen overeenstemming bestaat over de status en de beschermwaardigheid van het embryo. Zeker over het embryo in de fase voor nidatie, zijn de meningen verdeeld. Dit vormt een leemte in het rechtssysteem, waardoor het onduidelijk is of het embryo rechten heeft, en zo ja, welke. Het is de taak van de wetgever om in deze leemte te voorzien. Tot nog toe heeft hij dit echter niet gedaan. Mijns inziens is de reden hiervoor het ontbreken van consensus binnen de maatschappij over deze problematiek. Naar mijn mening durft de wetgever geen knoop door te hakken, omdat de 52 Na daarover advies te hebben gekregen van de Gezondheidsraad. 53 Kamerstukken II 2000/01, 27 423, nr. 3, p. 22-23. (MvT Embryowet). 54 Van Beers 2009, p. 242-245. 55 Van der Burg 1994, par. 4. 56 Nieuwenhuis 1997, p. 58. 57 Nieuwenhuis 1997, p. 58. 58 Van Beers 2005, p. 81. 15

meningen zo verdeeld zijn. Dit is ook terug te zien in de gedifferentieerde rechtsbescherming die het embryo krijgt volgens de Nederlandse wet. 3.3 Het embryo-in-vitro en het recht op leven conform artikel 2 EVRM Artikel 2 EVRM bevat het recht op leven. Lid 1 van het artikel luidt als volgt: Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet. Vervolgens worden in lid 2 gevallen genoemd waarin beroving van het leven wel geoorloofd is, bijvoorbeeld ter verdediging tegen onrechtmatig geweld. Uit de tekst van dit artikel volgt niet of het ook van toepassing is op het embryo. De vraag of een embryo recht heeft op leven zoals opgenomen in artikel 2 EVRM, is dan ook meerdere malen voorgelegd aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (hierna: ECieRM). Dit gebeurde in het kader van abortus. Het EHRM probeerde een antwoord op deze vraag te omzeilen, aangezien er binnen de lidstaten geen overeenstemming hieromtrent bestaat. Toch werd er in enkele zaken iets gezegd over het recht op leven van het embryo. Deze zaken zullen hieronder summier worden besproken. 3.3.1 ECieRM X t. Verenigd Koninkrijk Deze zaak betrof een man die abortus bij zijn vrouw wilde voorkomen. Volgens de Britse Abortion Act 1967 was de abortus toegestaan en uitgevoerd. De man klaagde dat onder andere het recht op leven, zoals genoemd in artikel 2 EVRM, hierdoor werd geschonden. 59 Ten eerste werd opgemerkt dat het begrip een ieder in artikel 2 lid 1 EVRM niet wordt gedefinieerd in het verdrag. Het begrip wordt ook in andere artikelen gebruikt, zoals in artikel 5 EVRM met betrekking tot het recht op vrijheid en veiligheid en in artikel 6 EVRM met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (hierna: ECieRM) was van mening dat in deze artikelen de term een ieder alleen postnataal van toepassing kan zijn. Er was volgens haar geen enkele aanwijzing dat het ook prenataal van toepassing kan zijn, maar een dergelijke toepassing sluit zij niet geheel uit. Zowel het algemeen gebruik van het begrip een ieder in het EVRM, als het gebruik van de term in de context van artikel 2 EVRM, duidde volgens de ECieRM op een postnatale toepassing. In artikel 2 lid 2 EVRM wordt namelijk bepaald dat de beroving van het leven is toegestaan ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld, teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen ( ) en teneinde in 59 ECieRM 13 mei 1980 (X t. Verenigd Koninkrijk), onder 1. 16

overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken. Dit kan alleen betrekking hebben op een reeds geboren persoon. De ECieRM gaf vervolgens aan dat er tussen de partijen bij het EVRM geen overeenstemming bestaat over het toekennen van rechtsbescherming aan de foetus en op welk moment er sprake zou moeten zijn van rechtsbescherming. Daarbij werd verwezen naar een Duitse interpretatie van artikel 2 EVRM. In Duitsland wordt de term een ieder uitgelegd als zijnde elk menselijk, levend individu. Een ongeboren foetus valt daar dus ook onder, terwijl dat in de meeste andere landen niet zo is. 60 Ook de term leven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 EVRM, wordt niet gedefinieerd in het EVRM. De ECieRM vergeleek het EVRM op dit punt met artikel 4 lid 1 van het Amerikaanse Verdrag voor de Rechten van de mens van 1969, waarin expliciet is opgenomen dat het recht op leven dient te worden beschermd vanaf het moment van conceptie. Een dergelijke expliciete uitbreiding wordt niet gebruikt in artikel 2 EVRM. De ECieRM gaf ook aan dat het begrip leven een verschillende betekenis kan hebben in verschillende juridische instrumenten. 61 De ECieRM bepaalde uiteindelijk dat een foetus geen absoluut recht heeft op leven. De gronden hiervoor waren ondermeer dat de foetus onderdeel uitmaakt van het leven van de zwangere vrouw, en daar niet afzonderlijk van kan worden gezien. Daarnaast zou het toekennen van een absoluut recht op leven aan een foetus, een verbod op abortus inhouden, zelfs in het geval dat abortus de enige mogelijkheid is om het leven van de zwangere vrouw te redden. Het leven van de foetus zou dan van grotere waarde worden geacht dan het leven van de zwangere vrouw. Een dergelijke interpretatie zou in strijd zijn met het doel van het EVRM. Op de vraag of de foetus geen enkele bescherming krijgt van het EVRM of dat het wel bescherming krijgt, maar met beperkingen, deed de ECieRM geen uitspraak. Dit was volgens haar niet relevant voor deze zaak. De klacht van de man, inhoudende schending van artikel 2 werd niet-ontvankelijk verklaard. 62 3.3.2 ECieRM H t. Noorwegen Deze zaak betrof de abortus van een foetus van 14 weken en 1 dag oud. De man was niet betrokken bij de abortusprocedure en had geen inspraak gehad. Hij was van mening dat zowel zijn rechten, als de rechten van de foetus, waren geschonden. In dat kader deed hij ondermeer een beroep op artikel 2 EVRM. 63 60 ECieRM 13 mei 1980 (X t. Verenigd Koninkrijk), onder 7-9 en 13. 61 ECieRM 13 mei 1980 (X t. Verenigd Koninkrijk), onder 10-16. 62 ECieRM 13 mei 1980 (X t. Verenigd Koninkrijk), onder 17-24 en 28. 63 ECieRM 19 mei 1992 (H t. Noorwegen), p. 65-66. 17

Ook in deze zaak gaf de ECieRM aan dat zowel de context van het begrip een ieder, als de wijze waarop het begrip wordt gebruikt in artikel 2 EVRM, erop wijst dat de bepaling niet van toepassing is op ongeborenen. De gronden die zij hiervoor aanvoerde, zijn dezelfde als in ECieRM X t. Verenigd Koninkrijk. Echter, de ECieRM gaf wel aan, dat de eerste zin van artikel 2 EVRM: Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet, een ruimere verplichting voor de Staat inhoudt, dan lid 2 van hetzelfde artikel. Het houdt namelijk niet alleen in dat de Staat zich ervan moet weerhouden opzettelijk iemand van het leven te beroven, maar ook dat de Staat voldoende maatregelen moet treffen om het leven te beschermen. Een duidelijke beslissing omtrent de toepasbaarheid van artikel 2 EVRM op het embryo weigerde de ECieRM te geven. Zij gaf de lidstaten een ruime beoordelingsmarge, omdat er geen heersende opvatting omtrent de status van de foetus bestaat tussen alle lidstaten. De ECieRM wilde een dergelijke opvatting ook niet opleggen, aangezien het een zeer gevoelig onderwerp betreft. 64 Alle klachten werden nietontvankelijk verklaard. 65 3.3.3. EHRM Boso t. Italië Ook deze zaak betrof een abortus, waartegen de vader zich verzette. Zijn klacht omvatte mede een schending van het recht op leven. 66 Deze zaak bevestigt nogmaals wat reeds eerder is geoordeeld in ECieRM X t. Verenigd Koninkrijk en ECieRM H t. Noorwegen. De Staat heeft een algemene verplichting om maatregelen te nemen ter bescherming van het leven van degenen die onder diens jurisdictie vallen. Hieronder worden tevens preventieve maatregelen verstaan, welke genomen dienen te worden ter bescherming van een persoon wiens leven in gevaar is. Het EHRM was van mening dat zij niet hoefde te bepalen welke rechtsbescherming een foetus toekomt onder artikel 2 lid 1 EVRM, aangezien in deze zaak de abortus heeft plaatsgevonden volgens de procedure beschreven in de Italiaanse wet. Het EHRM oordeelde dat de Italiaanse wet omtrent abortus binnen de discretie van de lidstaten bij het EVRM valt, en dus was toegestaan. De vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. 67 3.3.4 EHRM Vo t. Frankrijk 64 ECieRM 19 mei 1992 (H t. Noorwegen), p. 67.-68. 65 ECieRM 19 mei 1992 (H t. Noorwegen), p. 70. 66 EHRM 5 september 2002 (Boso t. Italië), p. 3. 67 EHRM 5 september 2002 (Boso t. Italië), p. 4-5. 18

Deze zaak betrof een medische misser. In een Frans ziekenhuis in Lyon waren op hetzelfde moment twee vrouwen met de naam Vo aanwezig voor een afspraak. Één van hen, klaagster, was zwanger. Zij kwam naar het ziekenhuis voor een medische controle van de foetus. De andere vrouw had een afspraak om haar spiraaltje te laten verwijderen. Toen een dokter van het ziekenhuis de naam van mevrouw Vo omriep, reageerde klaagster. Aangezien de vrouw slecht Frans sprak, is de arts uitgegaan van het medisch dossier dat hij voor zich had. Ook heeft hij de vrouw niet verder onderzocht. Vervolgens wilde de arts bij de zwangere vrouw een spiraaltje, wat zij dus niet had, verwijderen. Terwijl hij dit deed, maakte hij een gaatje in de vruchtzak, waardoor de vrouw veel vruchtwater verloor. Uiteindelijk moest de zwangerschap om gezondheidsredenen worden beëindigd. 68 Deze zaak verschilt op dit punt van de voornoemde zaken, aangezien daar sprake was van vrijwillige abortus. In casu moest worden beoordeeld of het doden van de foetus strafbaar was in het licht van artikel 2 EVRM, ofwel of de foetus bescherming verdient van het recht op leven, zoals genoemd in dit artikel. 69 Ook in deze zaak wordt benadrukt dat dit onderwerp binnen de discretie van de lidstaten valt. Het EHRM verwijst daarbij naar de Europese Groep Ethiek (hierna: EGE) die de toekenning van rechtsbescherming aan het embryo ziet als een ethische kwestie die aan de discretie van de lidstaten wordt overgelaten. Het is volgens de EGE ongepast een uniforme regel met betrekking tot de rechtsbescherming van het embryo te creëren, aangezien er geen overeenstemming hieromtrent bestaat tussen de lidstaten. Daarnaast is het erg moeilijk om de nationale regelgeving te harmoniseren. Opvallend is dat wordt aangegeven dat de interpretatie van het EVRM aan evolutie onderhevig is en dat het geïnterpreteerd dient te worden in het licht van hedendaagse opvattingen. 70 Vervolgens wordt aangegeven dat ondanks het ontbreken van consensus, het embryo enige rechtsbescherming krijgt en dat dit noodzakelijk is door de vooruitgang van de wetenschap. Denk daarbij bijvoorbeeld aan genetische manipulatie en experimenten met embryo s. Het EHRM wil geen uitsluitsel geven over de beschermwaardigheid van het embryo, zij merkt slechts op dat alle lidstaten het embryo tot de menselijke soort rekenen. Het is volgens het EHRM onwenselijk om een antwoord te geven op de vraag of een embryo is aan te merken als persoon en dus onder het begrip een ieder te brengen valt, waardoor het rechtsbescherming zou verdienen op grond van artikel 2 EVRM. Daarnaast acht zij deze vraag in casu irrelevant, aangezien de Staat heeft voldaan aan de eisen met betrekking tot bescherming van het recht op leven. 71 De klacht, inhoudende schending 68 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), onder feiten. 69 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), r.o. 81. 70 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), r.o. 82. 71 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), r.o. 84-85. 19

van artikel 2 EVRM, werd wel ontvankelijk verklaard. Uiteindelijk werd, met veertien stemmen voor en drie stemmen tegen, besloten dat er geen sprake was van schending van artikel 2 EVRM. 72 3.3.5 EHRM Evans t. Verenigd Koninkrijk 73 Deze zaak betrof een vrouw met eierstokkanker, waardoor haar eierstokken moesten worden verwijderd. Voordat deze ingreep plaatsvond, had zij samen met haar man een IVF-behandeling ondergaan, waarbij zes embryo s werden gecreëerd. Deze embryo s werden opgeslagen, aangezien de vrouw deze pas kon laten implanteren twee jaar na het verwijderen van haar eierstokken. In de tussentijd was het echtpaar gescheiden en vervolgens weigerde de man zijn instemming om een embryo bij de vrouw te implanteren. Voor de vrouw waren deze embryo s haar enige mogelijkheid om zwanger te worden van een kind dat uit haar eigen gameten bestaat. Zij had namelijk geen eitjes laten opslaan, aangezien de kans op succes groter was bij het opslaan van embryo s. De man heeft haar destijds verzekerd dat dit ook niet nodig was, aangezien zij toch bij elkaar zouden blijven en hij graag de vader van haar kind wilde worden. 74 De vrouw klaagde bij het EHRM over schending van onder andere artikel 2 EVRM. De Grote Kamer, die moest oordelen over deze zaak, was unaniem van mening dat het recht op leven van het embryo niet was geschonden. Zij verwees hierbij naar EHRM Vo t. Frankrijk, waarin reeds werd bepaald dat lidstaten zelf mogen bepalen wanneer het recht op leven begint. Volgens het Engelse recht heeft een embryo geen onafhankelijke, individuele rechten en kan er daardoor geen beroep worden gedaan op het recht op leven van het embryo. 75 3.3.6 De gevolgen van deze uitspraken met betrekking tot het recht op leven van het embryo Uit bovenstaande zaken blijkt dat het EHRM weigert een eenduidig antwoord te geven op de vraag of een embryo recht heeft op leven. In ECieRM X t. Verenigd Koninkrijk werd wel besloten dat het embryo geen absoluut recht heeft op leven. Deze beslissing werd genomen omdat anders geen ruimte zou bestaan om de belangen van de vrouw af te wegen. In de overige zaken onthielden de ECieRM en het EHRM zich van een daadwerkelijk oordeel door te beslissen dat de lidstaten op dit punt een ruime beoordelingsmarge toekomt, omdat er geen heersende opvatting omtrent de status van 72 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), onder for these reasons the court. 73 EHRM 10 april 2007 (Evans t. Verenigd Koninkrijk). 74 EHRM 10 april 2007 (Evans t. Verenigd Koninkrijk), r.o. 13-17. 75 EHRM 10 april 2007 (Evans t. Verenigd Koninkrijk), r.o. 53-56. 20

de foetus bestaat tussen de lidstaten. Een dergelijke opvatting willen zij ook niet opleggen, vanwege de verschillende ethische normen en waarden die landen hebben. Het opleggen van een uniforme regel wordt ongepast geacht. 76 Van Beers is van mening dat de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Evans t. Verenigd Koninkrijk wel de knoop doorhakt, door te oordelen dat het embryo in die zaak geen recht heeft op leven. Zij trekt hieruit de conclusie dat het embryo-in-vitro in het algemeen geen recht heeft op leven onder het EVRM. 77 Naar mijn mening is dit echter niet helemaal juist. De conclusie in de zaak Evans luidt namelijk dat het embryo in casu geen recht heeft op leven conform artikel 2 EVRM, de overwegingen van de Kamer in ogenschouw nemend. Enkele regels voorafgaand aan dit oordeel worden deze overwegingen genoemd, inhoudende dat het aan de lidstaten is overgelaten om te bepalen wanneer het recht op leven begint, en dat het embryo naar Engels recht geen onafhankelijke, individuele rechten heeft, waardoor een beroep op het recht op leven niet mogelijk is. 78 Naar mijn mening sluit de Grote Kamer van het EHRM dus niet uit dat een dergelijk beroep in een andere lidstaat wellicht wel mogelijk is en kans van slagen heeft. Uiteindelijk luidt het oordeel van het EHRM naar mijn mening dus nog altijd dat het binnen de beoordelingsmarge van de lidstaten valt om het beginpunt van het recht op leven te bepalen, ongeacht of dit een embryo-in-vitro of een embryo-in-vivo betreft. De keuze van het EHRM om zich niet uit te laten over de status van het embryo is begrijpelijk, aangezien de uitbreiding van rechten kan leiden tot een devaluatie van de tekst van het verdrag. Ook kunnen er door het toekennen van beschermwaardigheid in bepaalde landen tegenstrijdigheden ontstaan met betrekking tot het toestaan van abortus. 79 Of een embryo-in-vitro in Nederland recht heeft op leven is nog onbekend. Vastgesteld is dat het geen absoluut recht heeft op leven. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat het recht op leven conform artikel 2 EVRM niet zo ver reikt dat abortus verboden moet zijn in de bij het Verdrag aangesloten Staten. 80 Of er echter onder bepaalde omstandigheden wel sprake is van een recht op leven is nog niet bekend. Een dergelijke casus is nog niet voorgelegd aan de Hoge Raad. Binnen de Nederlandse rechtsliteratuur zijn de meningen nog altijd verdeeld, zo spreekt Nieuwenhuis over een onvervreemdbaar recht van het 76 EHRM 8 juli 2004 (Vo t. Frankrijk), r.o. 82. 77 Van Beers 2009, p. 282-283. 78 EHRM 10 april 2007 (Evans t. Verenigd Koninkrijk), r.o. 53-56. 79 Nieuwenhuis 1997, p. 57. 80 HR 16 juni 1995, NJ 1997, 131. 21

ongeboren kind op leven, terwijl de meeste andere juristen een dergelijk recht niet aan het embryo willen toekennen. 81 3.4 Embryoselectie en het beginsel van respect voor de menselijke waardigheid Het idee van de menselijke waardigheid werd voor het eerst gecodificeerd in de preambule van het Handvest van de Verenigde Naties op 26 juni 1945. 82 Deze codificatie was het gevolg van de dehumanisering van bepaalde bevolkingsgroepen in de Tweede Wereldoorlog. Het werd gezien als de grondslag voor alle mensenrechten. Enige tijd later werd het respect voor de menselijke waardigheid als zelfstandig grondrecht opgenomen in het Handvest van de Grondrechten van de EU, met de opmerking dat het ook nog steeds als grondslag dient voor alle grondrechten. 83 Ook al mist het beginsel bindende kracht, aangezien het niet als apart recht is opgenomen in het EVRM, bij de interpretatie van het EVRM wordt uitgegaan van de menselijke waardigheid. De bepalingen in het EVRM worden dan ook uitgelegd in het licht van het respect voor de menselijke waardigheid. 84 Een eenduidige definitie van het beginsel van respect voor de menselijke waardigheid is niet te geven. Het beginsel dient geïnterpreteerd te worden in het licht van de huidige ontwikkelingen en opvattingen, waardoor het aan verandering onderhevig is. 85 Daarnaast zijn de meningen verdeeld. Over het algemeen wordt aangenomen dat de menselijke waardigheid kan worden bezien vanuit twee visies: de individuele visie en de collectieve visie. De individuele visie op menselijke waardigheid gaat uit van het zelfbeschikkingsrecht. Een persoon mag zelf beslissingen nemen over zijn eigen leven en lichaam en dient daarin zo min mogelijk te worden beperkt. 86 Volgens de collectieve visie vormt de menselijke waardigheid een begrenzing of beperking van lichamelijke zelfbeschikking. Het beschermt tegen objectivering en instrumentalisering van de mens. Een mens is een persoon en geen zaak. En geen enkel mens kan tot zaak worden gemaakt. De gelijkheid van mensen ligt hieraan ten grondslag. Volgens deze visie is niet het individu het subject van de menselijke waardigheid, maar 81 Nieuwenhuis 1997, p. 50. 82 Stb., F 321. 83 Art. 1 Handvest van de grondrechten van de EU. 84 Petersen 2005, p. 459. 85 Voor de rechten opgenomen in het EVRM werd dit bepaald in EHRM 25 april 1978 (Tyrer t. Verenigd Koninkrijk), r.o. 31. 86 Somsen, Bovenberg & Van Beers 2009, p. 140. 22