VERLICHTING 1
2 OMGEVINGSFACTOREN 1. VERLICHTING Een goede verlichting is onontbeerlijk voor de meeste taken die door de mens worden uitgevoerd. Voor een correcte verlichting moet men streven naar: - een verlichtingssterkte aangepast aan de uit te voeren taak - een uniforme verlichting - een redelijk contrast tussen de verlichting, de taak en de achtergrond - geen verblinding - een aangepaste kleur voor het verlichtingsmateriaal en voor de omgeving. 1.1 BEGRIPPEN Een lamp brengt een bepaalde lichtstroom voort (lumen), verspreidt in verschillende richtingen (candelas). De hoeveelheid licht die op een oppervlak valt is de verlichtingssterkte (lux). De hoeveelheid licht teruggekaatst door dat oppervlak is de Luminantie (cd/m²). De eenheid van verlichtingssterkte is de LUX. De verlichtingssterkte wordt met een luxmeter gemeten.
3 De verlichtingssterkte is functie van de uit te voeren taak. Algemeen raadt men aan : een kunstmatige verlichting met voldoende lichtsterkte te voorzien, onafhankelijk van de hoeveelheid natuurlijk licht op sommige tijdstippen. In ons land is het natuurlijk licht zeer variabel : het is afhankelijk van het tijdstip, het seizoen, het klimaat. Het kan niet zorgen voor een constante en uniforme verlichting van de werkpost. gebruik te maken van bijkomende verlichting voor de werkpost indien de taak dit vraagt. periodiek onderhoud te voorzien voor de verlichtingsapparaten : doorgebrande lampen wisselen en de armaturen regelmatig reinigen. De aanbevolen verlichtingssterkte (cf. tabel 5 en 6) is functie van de taak. Tabel 5 : Door het ARAB aanbevolen minimum verlichtingssterkte : Aard van het werk Minimum Voorbeelden van overeen-stemmende verlichtingsniveau werkzaamheden Algemene waarneming 2 Rangeerstation 10 Rangeeremplacementen, binnenplaatsen en buitengelegen doorgangen 20 Buiten de gebouwen gelegen : stations voor transformatie van elektrische stroom, laad- en losplaatsen Geringe waarneming van de details Matige waarneming van de details Tamelijk scherpe waarneming van details Scherpe waarneming van de details 50 100 200 In de gebouwen gelegen : gangen, trappen, doorgangen, koelkamers Ruw en onregelmatig werk aan werkbanken of machines; inspectie en tellen van stukken in stock; ruwe assemblage Mechanische assemblage en nazicht middelgrote onderdelen 300 Kantoorwerk Zeer scherpe waarneming van de details 700 Tekenwerk; assemblage en nazicht kleine onderdelen Assemblage en nazicht van precisiestukken; fabricage van werktuigen en matrijzen; aflezen van meetinstrumenten Uiterst nauwkeurige waarneming van de details 1000 Uurwerkindustrie, drukkerijen In de praktijk situeert de ideale verlichting zich tussen 1 tot 2 maal de minimumverlichting.
4 Tabel 6 : Door het NBN L 13.006 aanbevolen verlichtingssterkte : Type lokaal, taak of activiteit Aanbevolen waarden in lux Schilderen : naargelang precisie 300-1000 Drukkerij : machinekamer afwerking, correcties en gravure reproductie of drukken in kleur Schrijnwerkerij werken aan werkbank houtbewerking Controle-laboratoria controlezaal inspecties vergelijking van kleuren Fabrieken productie-eenheden die zonder enige manuele interventie werken permanent bezette werkposten controleplatform, inspectie Open ruimten verlichting aan de grond doorgangen, toegangen, kaden en opslagplaatsen ruwbouw op een werf Lokalen binnen in het algemeen gangen, trappen, toiletten, kleedkamers refters, archieven infirmeries Werkplaatsen in het algemeen loodsen kantoren, vergaderzalen, bibliotheken tekentafels 1000 1 300 750 1 100 300 15 30 75 150 200 150 1000 Handelsruimten In de praktijk : minimum verlichtingswaarde 2/3 van de aanbevolen waarde maximum verlichtingswaarde 4/3 van de aanbevolen waarde. 1.2 UNIFORMITEIT VAN DE VERLICHTINGSINSTALLATIE De verlichtingsinstallatie moet dusdanig ontworpen worden dat het verlichtingsniveau ongeveer hetzelfde is op de verschillende werkposten van één werkplaats. Deze uniformiteit is afhankelijk van het aantal, het vermogen, de verdeling van de lampen en hun positie ten overstaan van de werkpost.
5 De categorie van de verlichtingstoestellen : klasse BZ 1 tot klasse BZ 10 (British Zonal) geeft de graad van verdeling van de verlichtingsintensiteit weer : Verlichtingstoestellen van - lagere categorieën zijn het minst divergerend - hogere categorieën verspreiden het licht meer. Het polair diagram van een verlichtingstoestel toont zijn spreiding van de lichtintensiteit in alle richtingen. Voorbeeld : 1.3 LUMINANTIEVERSCHILLEN Het contrast tussen twee oppervlakken wordt uitgedrukt door de verhouding van de luminanties van de 2 oppervlakken L 1 en L 2 (met L 1 als hoogste luminantie). Het geeft de mate van verschil in luminanties tussen de verschillende elementen van de werkpost weer. Het is belangrijk dat de luminantie van de achtergrond uniform is en geen te groot contrast vertoont met de luminanties op de werkplaats. Het luminantiecontrast tussen werkobject en aangrenzend werkmilieu mag niet groter zijn 3/1, terwijl de verhouding 10/1 het maximum is tussen werkobject en omgevend werkmilieu. indien L 1 /L 2 = < 3 is de situatie ideaal < 10 is de situatie aanvaardbaar > 10 moet de situatie worden verbeterd.
6 Gezien grote luminantiecontrasten oogbelastend zijn, is het belangrijk aandacht te besteden aan de verhouding tussen de verlichtingsniveaus van een werkpost. In het bijzonder : - vermijd schaduwen veroorzaakt door elementen van de werkpost of in de nabijheid ervan (paal, stock, ) - respecteer de verhouding van het verlichtingsniveau tussen de werkzone, zijn nabije en verre omgeving: maximum de luminantieverhouding 1:3:10 - gebruik maken van kleurencontrasten - gebruik kleurencontrasten om details beter te kunnen onderscheiden 1.4 VERBLINDING 1.4.1 Natuurlijke verlichting Vermijd verblinding veroorzaakt door natuurlijke verlichting door : de werkposten loodrecht t.o.v. de ramen te plaatsen. de werkpost bij voorkeur naar het noorden te richten wanneer het lokaal 4 gevels heeft. te vermijden dat zonnestralen het zicht hinderen, zowel direct, als via reflecties. zonnewering te voorzien (gordijnen, zonneblinden, vaste of oriënteerbare lamellen, filterglas, ). 1.4.2 Kunstmatige verlichting Vermijd verblinding veroorzaakt door kunstmatige verlichting door : de lampen evenwijdig met de ramen te plaatsen. armaturen van spiegeloptieken te voorzien. 1.4.3 Oppervlakken Vermijd verblinding veroorzaakt door oppervlakken door : matte of anti-reflecterende oppervlakken te gebruiken tegen een achtergrond met gemiddelde reflectiefactor. sterke luminantie te verminderen aan de bron van de weerkaatsing. oriënteerbaar materiaal te installeren.
7 1.5 KLEUR VAN HET VERLICHTINGSMATERIAAL EN VAN DE OMGEVING 1.5.1 Verlichtingsmateriaal Men kan verschillende verlichtingen bekomen afhankelijk van het type lamp. Het gamma mogelijkheden gaat van een koude tot een warme verlichting, met alle denkbeeldige schakeringen. Twee karakteristieken van de lamp laten toe het type verlichting te kiezen : de temperatuur van de kleur (in graden Kelvin) en de kleurindex. Deze karakteristieken worden op de lampen aangegeven door de fabrikant. De keurtemperatuur duidt de kleurkwaliteit van de verlichting aan - 2700 K : wit licht, zeer warm (rood) - 3000 K : wit licht, warm (roodachtig) - 4000 K : wit, licht, fris (wit) - > 0 K : wit licht, benadert het daglicht, zogenaamd koud (blauwachtig). De kleurweergave (van 0 tot 100) geeft aan in welke mate een lichtbron de kleuren even natuurgetrouw als het daglicht weergeeft : - Ra : 91-100 uitstekend - Ra : 81-90 goed - Ra : 51-80 gemiddeld - Ra : < 51 slecht. Gewoonlijk richt men zich tot een verlichting die aansluit bij het natuurlijk licht en waarvan de temperatuur 3000 à 4000 K bedraagt en de kleurweergave-index 80 à 90. 1.5.2 Oppervlakken Men moet zowel de fysieke als de psychologische factoren in overweging nemen wanneer men een combinatie van kleuren voor een lokaal voorstelt. Een juiste weerkaatsing van het omgevingslicht is de belangrijkste factor om een optimaal zicht te garanderen. Gebruik voor elke kleur de lichtste tint, om absorptie van licht te vermijden. Algemeen : - de kleur van de plafonds dient een maximale weerkaatsingcoëfficiënt hebben, - de kleur van de muren en de vloer wat minder hoge coëfficiënten. De persoonlijke voorkeur voor sommige nuances maakt dat het moeilijk is om "de beste kleuren" voorop te stellen. Er zijn echter minder nadelen wanneer men lichte of pasteltinten gebruikt.
8 De aangewezen reflectiecoëfficiënten zijn : Plafond 80-90 % Bovenkant van de muur 50-60 % Schilderwerk 15-60 % Onderkant van de muur 15-20 % Vloer 15-30 % Meubilair 30-40 %
9 In volgende tabel worden de weerkaatsingsfactoren voor enkele tinten weergegeven. Kleur Percentage licht Percentage licht Kleur weerkaatst weerkaatst Wit 85 Heldere kleuren Donkere kleuren crème 75 grijs 30 grijs 75 rood 13 geel 75 bruin 10 groen 65 groen 7 blauw 55 geel 65 esdoorn 42 bleekgeel 63 hout met satijnglans 34 grijs 55 eik 17 groen 52 notelaar 16 blauw 35 mahonie 12 Het is aan te raden om kleurengroepen die goed samengaan te gebruiken om te vermijden dat een bepaalde kleur de boventoon gaat voeren. Voorbeelden van kleurengroepen die goed samengaan : bovenkant muren onderkant muren plafond vloeren verven meubilair gebroken wit lichtgroen middengroen middengroen middengroen afwerking groen lichtgeel lichtgeel havannakleurig middenbruin middenbruin goudbruin gebroken wit lichtroze middenroze havannakleurig havannakleurig havannakleurig gebroken wit lichtblauw blauwgrijs grijs middenblauw afwerking blauw Vermijd volgende schakeringen : blauw en groen, blauw en geel, rood en groen. De lichte schakeringen van gelijk welke kleurengroep kunnen gelijktijdig gebruikt worden voor het plafond en de muren. Wanneer men het plafond, de muren en het houtwerk in dezelfde kleur verft, zal een lokaal groter schijnen. De psychologische factor speelt een belangrijke rol bij de keuze van de kleuren voor een lokaal. Voor ontspanningsruimten moet men gebruik maken van kalmerende kleuren, zoals groen, blauw en zekere tinten van bruin. De meest verzadigde kleuren, met stimulerend effect, moet gereserveerd worden voor de arbeidszones. Sommige kleuren verwarmen een lokaal terwijl andere een gevoel van koude oproepen. Rood-, geel- en bruintinten worden beschouwd als warme kleuren. Blauw- en groentinten zijn gekend als koude kleuren.
10 Sombere of verzadigde kleuren trekken de aandacht, bleke of weinig verzadigde kleuren verdwijnen in het niet. Dit principe moet worden toegepast op plaatsen waar leidingen of andere installaties of uitrusting zeer zichtbaar opgesteld zijn en het lokaal verkleinen. 1.6 SOORTEN LAMPEN 1.6.1 Gloeilampen Op zeer hoge temperatuur gebrachte wolframdraad. Wanneer de temperatuur stijgt, neemt het lichtrendement toe, maar daalt de levensduur. In de praktijk : - levensduur : 1000 uren - lichtrendement : 10 lm/w - keurtemperatuur : 2600 K - kleurweergave-index : Ra 100. 1.6.2 Fluorescentielampen Ionisering van kwikdamp met emissie van UV-straling die door de interne bekleding van de buis in licht wordt omgezet. Lichtrendement en levensduur zijn hoger. In de praktijk : - levensduur : 10.000 uren - lichtrendement : 40-80 lm/w - keurtemperatuur : variabel : 3000-0 K - index kleurweergave : variabel : Ra 50-80 - frequent ontsteken beperkt de levenduur aanzienlijk. 1.6.3 Halogeenlampen Regeneratie van de wolframdraad door middel van een halogeengas. Zij hebben dus een langere levensduur en een groter lichtrendement dan gloeilampen.
11 In de praktijk : - levensduur : 2000 uren - lichtrendement : 15-25 lm/w - keurtemperatuur : 2900 K - index kleurweergave : Ra 100 - frequent ontsteken beperkt de levensduur aanzienlijk.