Gezamenlijke visie, goede spreiding en doordachte inplanting en inrichting Bouwstenen voor kwaliteitsvolle speel- en sportterreinen De laatste jaren neemt de aandacht voor speelruimtebeleid, kindvriendelijke publieke ruimte en de speelweefselgedachte alsmaar toe. Zo n beleid vraagt een goede planning, met een ruime blik en geïntegreerde samenwerking. Kind en Samenleving vzw lijstte een aantal bouwstenen en aandachtspunten op om tot kwaliteitsvolle kindvriendelijke ruimte te komen. Steden en gemeenten zetten bij het plannen van hun speelruimtebeleid verschillende beleidsinstrumenten in: speelweefselstudies of speelweefselplannen, speelruimtebeleidsplannen, actieplannen kindvriendelijke publieke ruimte, inspraakprojecten, pilootprojecten Vaak wordt dit speelruimtebeleid aangestuurd en geïnitieerd vanuit de jeugddienst. Maar een belangrijk kenmerk is dat ook andere diensten hier mee input voor geven en het mee onderschrijven. Zo wordt het speelruimtebeleid ook verankerd binnen de sportdienst, ruimtelijke diensten (ruimtelijke ordening, technische dienst, groendienst, dienst stadsplanning, mobiliteit enz.), welzijnsdiensten en bijvoorbeeld ook de politie. Meestal wordt ook gestreefd naar goedkeuring van het college van burgemeester en schepenen en de gemeenteraad, zodat het een echt bestuursdocument wordt. Een geïntegreerd speelruimtebeleid Met het uitwerken van dergelijke beleidsinstrumenten is ook de aandacht voor kwantitatieve normen voor speelruimten gestegen. Vaak hebben gemeenten en steden volgende vragen: hoeveel vierkante meter speelruimte moet er voor kinderen voorzien worden in een stad of in een gemeente? Hoeveel speelruimten moet een wijk bezitten? Wat zijn minimumafstanden van de speelruimte tot achterkanten van huizen? Hoever wandelen kinderen om naar een speelruimte te gaan? Het antwoord op dergelijke vragen is zelden absoluut. Normen moeten telkens opnieuw concreet toegepast worden binnen de concrete ruimtelijke situatie van de stad, (deel)gemeente of wijk. Eigenlijk vormen normen slechts een indicator voor de gekozen beleidsstrategie: Kiest een gemeente voor een buurtbenadering of eerder voor centralisering op terreinen van wijkniveau? Neemt zij het landschapstype en de eigenheid van de wijk als uitgangspunt, of ziet zij meer heil in een gestandaardiseerde benadering? Staan alle woonkernen op hetzelfde niveau of is er toch eerder één centrale hoofdkern met daarrond ondersteunende Normen zijn slechts de aanleiding om genuanceerd na te denken over de (speel)betekenis van een ruimte woonkernen? Normen vormen dus slechts het startpunt om de gesprekken te openen en om meer genuanceerd na te denken over de (speel)betekenis van een ruimte. Een speelruimtebeleid kan op verschillende manieren uitgewerkt worden. Een eerste belangrijke punt is het ambitieniveau dat de gemeente of stad vooropstelt. Er is de eerder beperkter, waarbij de speelruimten zelf centraal staan in het sport- en speelruimtebeleid. Dan wordt er enkel nagegaan of er voldoende speel- en sportterreinen zijn, of deze goed zijn ingericht, of er voldoende aandacht is voor verschillende leeftijdsgroepen Aan de andere kant van het spectrum staat een sterk geïntegreerde kijk op speelruimten. Hierbij wordt, naast de klassieke speelruimten, ook de publieke ruimte (pleinen parken, wegen, sportinfrastructuur, schoolomgeving ) mee opgenomen in het plan. Deze manier van werken sluit nauwer aan bij het gedrag en de leefwereld van kinderen en jongeren. Zij maken immers gebruik (spelen, fietsen, lopen, ontmoeten ) van de gehele publieke ruimte. Deze laatste figuur 1: Bouwstenen voor een planmatige aanpak van het speelruimtebeleid Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N 232 29
Een gezamenlijk project van de stad of gemeente Om kwaliteitsvol te zijn, moet een visie ontwikkeld worden als een gezamenlijk en gedragen project van het gemeentemanier van werken impliceert dat er meer oplossingen mogelijk zijn om te werken aan speel- en sportmogelijkheden. Het inrichten van een woonerf kan leiden tot meer speelkansen in een buurt. Een bijkomende trage weg naar een gemeentelijk park zorgt voor toegankelijkere speel- en sportkansen voor de nabijgelegen wijk. Dit meer integrale sport- en speelruimtebeleid ent zich veel meer op andere beleidsdomeinen en speelt in op allerlei beleidsontwikkelingen. Kwantitatieve normen zijn dus eerder een instrument dan een doel op zich. Beter is het om op een geïntegreerde manier te werken aan speelruimte. Dit kan gebeuren door zich te focussen op vier grote bouwstenen voor een speelen sportruimtebeleid. Een eerste is het ontwikkelen van een (ruimtelijke) visie op sport en spel. Een tweede gaat over hoe we speelruimte op een goede manier kunnen spreiden over het grondgebied. Een derde onderdeel omvat de inplanting van een speelterrein in haar omgeving. Een vierde gaat over de effectieve inrichting en uitrusting van een speelruimte. Voor elk onderdeel bestaan er verschillende kwaliteiten en richtlijnen. BOUWSTEEN 1 Ontwikkelen van een visie Het ontwikkelen van een gedeelde visie op spelen, speelruimten, speelruimteplanning is noodzakelijk. Hier volgen drie belangrijke richtlijnen om te werken aan een visie. Speelweefsel en netwerk van publieke ruimten Een speelruimtebeleid wordt vaak gereduceerd tot de inrichting van speelruimten. Toch is er meer nodig om te kunnen spreken van een adequaat speelruimtebeleid of kindgerichte publieke ruimte. Vooreerst zijn er de klassieke speelpleintjes. Daarnaast zijn er de informele speelruimten (pleinen, parken, groene ruimten, woonerven). Wat dit alles met elkaar verbindt zijn de type wegen en straten (trage wegen, schoolroutes, veel gebruikte verbindingen, barrières ) die voor kinderen en jongeren belangrijk zijn. Leggen we die drie elementen als planningslagen op elkaar, dan kan men spreken van een netwerk van publieke ruimten. De term speelweefsel wordt hiervoor vaak gebruikt. Ook sportterreinen, in al hun verscheidenheid, zijn een onderdeel van dit netwerk. In die zin is het misschien correcter om over sport- en speelweefsel te spreken. Voorbeelden hiervan zijn: de trapveldjes en basketveldjes die vaak verbonden zijn aan speelruimten, sportterreinen van de sportclubs, de Finse piste in een gemeentelijk park, een fit-o-meter, skatetoestellen... Door zicht te krijgen op het sociaal-ruimtelijk netwerk van publieke ruimte die door kinderen en jongeren gebruikt wordt en belangrijk zijn, kunnen er structurele oplossingen gezocht worden voor bepaalde speelterreinen, sportterreinen, verbindingen Het is dus nodig om dit netwerk in beeld en woord te brengen. Het vormt in eerste instantie een praatplan voor verder overleg en samenwerking tussen verschillende diensten. Een dergelijk plan kan dan verder uitgewerkt worden tot een formeel beleids- en werkin- Een speelweefselkaart: een ruimtelijk netwerk van kinderen en jongeren in beeld gebracht strument. Verschillende acties, uit diverse beleidsdomeinen, kunnen hieraan gekoppeld worden. Perspectief van kinderen in kaart gebracht Dit ruimtelijk (beleids)perspectief moet verder aangevuld worden met het perspectief van kinderen. Aan de hand van doordachte inspraakacties en -processen kunnen kinderen en jongeren uitspraken doen over visie, spreiding, inplanting en inrichting van speelruimten. Hun perspectief kan op al deze niveaus geïntegreerd worden en het beleidsdebat hierover voeden. In een eerste stap moet er gepeild worden naar de manier waarop kinderen en jongeren de publieke ruimte gebruiken en beleven: Hoe vaak en op welke manier maken ze er gebruik van? Voelt een ruimte geborgen aan of niet? Welke zijn de belangrijkste belevingsplekken? Welke elementen zetten de verbeelding aan het werk? In een tweede stap wordt de publieke ruimte door de kinderen en jongeren geëvalueerd. Wat zijn de goede plekken en wat zijn de slechte ruimtes? Wat werkt goed en wat minder? Welke plekken verdienen verbetering? In een derde stap worden de noden en de wensen van kinderen en jongeren in kaart gebracht. Willen de kinderen meer op straat spelen? Meer natuurlijke speelruimte? Extra ruimte om te bladen? Meer verharding om te fietsen? Kortom: wat ontbreekt nog in de buurt, wijk, gemeente? Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N 232 31
De spreiding van formele speelruimten in een stad of gemeente zegt iets over hoe speelruimten zijn verdeeld over het grondgebied. Het begrip zegt ook iets over de afstand die kinderen en volwassenen dienen af te leggen om een formele speelruimte te bereiken en de barrières die ze eventueel onderweg tegen komen. Bij het werken aan de spreiding in een gemeente of stad komen vaak volgende vragen aan bod: heeft de gemeente voldoende speelruimten of zijn er gebieden met tekorten? Welke gebieden zijn onvoldoende voorzien en waar is er precies nood aan? Zorgt de grote steenweg er niet voor dat het wijkspeelterrein onvoldoende bereikt kan worden? Heeft deze wijk nood aan een grotere wijkspeelruimte of zijn de twee kleine buurtterreintjes voldoende? Is de gemeentelijke speelruimte wel goed bereikbaar voor de vele kinderen in de gemeente? Er kan op verschillende manieren gewerkt worden aan een betere spreiding. Tijdens een inspraakactie bespreken kinderen de kwaliteiten van de omgeving bestuur. Samenwerking met verschillende gemeentelijke diensten en actoren is absoluut noodzakelijk om kinderen voldoende en diverse speelmogelijkheden aan te kunnen bieden in de woonomgeving. De jeugddiensten, ruimtelijke ordening, groendiensten, sportdiensten en mobiliteit zijn vaak de eerste betrokkenen. Maar ook onderwijs, welzijn, politie, wijkmanagers hebben vaak interessante kennis en ervaring om in te brengen in een speelruimtebeleid. Dit gezamenlijk project moet leiden tot duidelijke uitgangspunten en beleidsstandpunten. BOUWSTEEN 2 Werken aan een goede spreiding van speelruimten Bepalen van geschikte schaalniveau van de verschillende speelterreinen Een eerste manier heeft te maken met het uitwerken van een aangepast systeem van schaalniveaus voor de verschillende speelruimten. In een ideaal scenario heeft de gemeente of stad helder voor ogen op welk niveau elk speel- en sportterrein dient te functioneren. Is het een speelruimte op niveau van de buurt, van de wijk of van de gemeente? Kan een ruimte een voetbalveldje aan op buurtniveau (trapveldje met kleine goals), op wijkniveau (grote goals maar geen officiële afmetingen) of op (deel)gemeenteniveau (officieel veld)? Dit systeem van schaalniveaus (zie figuur 2) doet uitspraken over de oppervlakte, inplanting, inrichting, gewenste uitrusting Het gemeentebestuur moet dus beslissen of de speelruimte gericht is op de kinderen en jongeren uit de straat, buurt, wijk, de volledige gemeente of zelfs voor naburige gemeenten. In functie daarvan kan ze dan de speelruimte verder ontwikkelen, afbouwen, verbeteren Indeling in deelgebieden Een tweede manier om de kwaliteit van de spreiding te beoordelen, is het opdelen van het grondgebied in verschillende deelgebieden. Het opdelen in deelgebieden zorgt voor een eenvoudigere ruimtelijke analyse. Door ook de barrières binnen dit grondgebied of deelgebieden goed in kaart te brengen is een nauwkeurigere inschatting van de spreidingskwaliteit van sport- en speelruimten mogelijk. Sommige gemeenten gebruiken reeds een opdeling van hun grondgebied: deelgemeenten of stadsdelen, of wijkgerichte opdeling Een vaak gebruikte opdeling om aan speelkansen te werken is de opdeling volgens wijk- of deelgemeente niveau. Het zijn ook opdelingen die nauw aansluiten bij de beleving van kinderen en jongeren. Zoeken naar lacunes Het zoeken naar ruimtelijke lacunes in het aanbod van formele speelruimten is essentieel. Een goede werkwijze bestaat erin om eerst het theoretische bereik (actieradius) van de verschillende formele speelruimten in kaart te brengen. Rondom de speelruimten worden dan afstandscirkels getekend (bv. met GIS-software). De zones waar geen figuur 2: Voorbeeldschema van richtlijnen voor inplanting, inrichting, uitrusting, oppervlakte van een buurtspeelterrein Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N 232 33
cirkels aanwezig zijn, kunnen in eerste instantie aangeduid worden als lacunes. Dit systeem kan men verder verfijnen door het systeem van schaalniveaus van speelruimten (zie eerder) toe te passen. Hoe hoger het uitrustingsniveau van de speelruimte, hoe groter de cirkel errond. Nog een verdere verfijning bestaat erin de fysieke barrières corrigerend te laten werken. Een speelruimte naast een drukke weg zal dan maar een halve actieradius toebedeeld krijgen. BOUWSTEEN 3 Een goede inplanting van de speelruimte is cruciaal De inplanting i van een formele speelruimte in haar omgeving is een cruciaal element voor het goede functioneren ervan. De term inplanting duidt op de wijze waarop het speelterrein is ingebed in haar omgeving. Een kwaliteitsvolle inplanting (van publiek toegankelijke speelruimte) betekent in het algemeen het volgende: De speelruimte is aanliggend aan bestaande (liefst trage) wegverbindingen voor zachte weggebruikers. De toegang is op een visueel open manier verbonden met de omliggende wegverbindingen. Er is een goede mogelijkheid tot sociale controle. Wat betreft ligging ten opzichte van bewoning: voorkanten, eerder dan achterkanten. Er is gepaste aandacht voor buffering naar de omliggende bewoning. De ligging van het terrein is zo centraal mogelijk ten opzichte van de beoogde wijk. Het terrein is aanliggend aan publieke voorzieningen. Inplanting is ook nauw verbonden met het gewenste schaalniveau. De inplanting van een speelruimte moet immers het gewenste schaalniveau van de speelruimte kunnen dragen. Niet zelden probeert men een speelruimte uit te bouwen boven het niveau dan dat de inplanting verdraagt. Dit kan aanleiding geven tot klachten uit de omgeving. Indien de inplanting bijvoorbeeld enkel een kleinschalige speelruimte toelaat (omwille van de vele achterkanten van huizen), is het niet wenselijk om hier hoge, spektakelachtige en sterk geluidsgenererende uitrusting te voorzien. Omgekeerd wordt de potentie van terreinen met een uitstekende ligging en inplanting soms onderbenut (bijvoorbeeld een gemeentelijk park zonder noemenswaardige speel- en sportvoorzieningen). Wanneer uit de analyse blijkt dat de inplanting goed is, kan men motiveren en besluiten om de voorzieningen op een hoger schaalniveau uit te bouwen. BOUWSTEEN 4 De inrichting van een speelruimte Een speellandschap De inrichting en uitrusting vormt een laatste stap in de uitbouw van speelruimten. De inrichting van speelruimte gaat over de wijze waarop de speelruimte is ingedeeld in zones. Een speelterrein dient niet louter te bestaan uit een reeks speeltoestellen en een valbrekende bodem. Een kwaliteitsvol speelterrein wordt opgebouwd uit meerdere zones, die samen een heus speellandschap vormen. Deze zones, en de verhouding ertussen, dienen zorgvuldig overwogen figuur 3: Een opdeling van het grondgebied Waregem per deelgemeente Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N 232 35
figuur 4: Verschillende stappen om een speellandschap te ontwikkelen: omtrek terrein, zoneringsplan, grondwerken, groenstructuur en uitrusting en uitgetekend, te worden waarna ze met grondwerken (niveauverschillen, bodembedekkingen, paden, doorgangen, keerwanden ) en groenaanplanting vaste vorm krijgen. Tot slot krijgen de speeltoestellen hierbinnen een logische inplanting. Een goed gezoneerde speelruimte kan, zelfs zonder speeltoestellen toch tal van speelmogelijkheden bieden en kan meerdere generaties meegaan. Terreinen die enkel bestaan uit toestellen op een valbrekende bodem kennen eigenlijk geen sterke inrichting en hebben in principe weinig kans om kwaliteitsvol te zijn. Gevarieerde uitrusting Een ingericht terrein krijgt zijn afwerking door het plaatsen van passend meubilair. Dit is de uitrusting van een speelruimte. De uitrusting kan bestaan uit speeltoestellen, maar ook uit straat- en parkmeubilair (banken, verlichting, kleine speelaanleidingen, fietsrekken ). Het is zinvol speeltoestellen in een voldoende brede betekenis te beschouwen. Naast de speeltoestellen uit de speeltoestellenhandel (in vele vormen, gericht op uiteenlopende spelvormen) kunnen er ook andere speelse elementen worden toegepast. Sportgerichte toestellen, zelfgemaakte speelaanleidingen, natuurlijke elementen als speeluitdaging Een speelruimte met een visueel open toegang langs een trage weg verhoogt goede sociale controle Diversiteit Het is wenselijk om een zo divers mogelijk aanbod aan speelruimten te voorzien, dat zorgt voor een breder gamma aan speelmogelijkheden en type spel. Ook binnen eenzelfde terrein worden best meerdere zones gecombineerd. Dit verhoogt de speelkansen. Zo kunnen aanliggende zones zorgen voor een kruisbestuiving tussen spelvormen. Een verhard sportterreintje vormt voor BMX ers een aanvulling op het avontuurlijk heuvelachtig speelterrein in de weide ernaast Open karakter Geregeld duikt de discussie op of een speelruimte een afgesloten geheel moet vormen of net een open karakter moet vertonen. De speelwaarde van speelruimten hangt in grote mate af van het open of gesloten karakter. Een meer gesloten terrein biedt beschutting en geborgenheid, maar de speelwaarde moet dan vooral van de inrichting en uitrusting binnen de afsluiting komen. Bij een meer open en landschappelijke geïntegreerde speelruimte zijn er meer mogelijkheden om de speelwaarde te verhogen. Er kunnen dan relaties ontstaan tussen de speelruimte en de omgeving (de straat, het park, het plein ). Hierdoor kan een speelruimte beter geïntegreerd worden in de publieke ruimte. Raadpleeg ook de tendenskaart Sport/bewegen en ruimte in de ISB-Kennisbank (www.isbkennisbank.be) waarin onder andere de uitdaging om openbare ruimte sportiever en sportieve ruimte meer openbaar te maken aan bod komt. Over Kind & Samenleving vzw De ruimtecel van Kind & Samenleving ontwikkelde de afgelopen jaren een duidelijke visie over wat kwaliteitsvolle speelruimte en speelruimteplanning is. Met de publicatie Speelruimte & planning is het de bedoeling om steden en gemeenten, beleidsmedewerkers en ontwerpers verschillende kwaliteitsnormen en richtlijnen aan te reiken voor speelruimteplanning. Meer info en achtergrond over dit onderwerp vind je in Speelruimte & planning. Kwaliteiten en richtlijnen voor spreiding, inplanting en inrichting van speelruimten (2011). Het is een uitgave van Kind & Samenleving vzw. Dit artikel is een samenvatting van deze publicatie. Meer info en bestellen via www.k-s.be en info@k-s.be. Francis Vaningelgem stafmedewerker ruimtecel Kind & Samenleving vzw Foto s en illustraties: Kind & Samenleving vzw Trefwoord(en): ruimtelijke ordening, speelterreinen, kinderen Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N 232 37