CONVENANT Schone en Zuinige Agrosectoren (versie 0.27)

Vergelijkbare documenten
Intentieverklaring biomassa uit bos, natuur, landschap en de houtketen

VERGADERING : BESTUUR DATUM : 5 JUNI 2008 AGENDAPUNT : 10 BIJLAGE : 47 CONVENANT SCHONE EN ZUINIGE AGROSECTOREN 1 INLEIDING

CONVENANT Schone en Zuinige Agrosectoren (versie 1.0)

Biomassa: realistisch doel of niet?

Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren

De Overheidsvisie op de bio-based economy in de energietransitie

Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren

Programma Kas als Energiebron

Bijlage E: samenvatting convenanten energie efficiency

Programma Kas als Energiebron

C-153 Green Deal Groen Bouwen

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

De economische kansen van de glastuinbouw Workshop - G. Datum 05 april 2011

Green Deal van Essent New Energy met de Rijksoverheid

Wijziging Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw

Geothermie en Glastuinbouw Partners voor een duurzame toekomst? Nico van Ruiten Amsterdam, 31 maart

B-140 Green Deal: Groene Gevangenis Veenhuizen: naar een gevangenis voorzien van duurzame energie uit de regio

Green Deal van Essent, Nederlandse Groen Gas Maatschappij, en Friesland Campina met de Rijksoverheid

ENERGIE BESPAREN EN VERDUURZAMEN IN DE GLASTUINBOUW

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Europese lidstaten in het kader van de Lissabon-afspraken de EU tot de meest innovatieve economie ter wereld willen maken;

Biobased economy in het Groene Hart

Energie- en klimaatmonitor agrosectoren Hernieuwbare energie, reductie broeikasgassen en energiebesparing

Green Deals gesloten voor stimuleren groene economische groei

Helmonds Energieconvenant

B-85 Green Deal verduurzamen dierenbeschermingcentra

Presentatie Nieuwe energie voor het klimaat

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Energieneutraal keten sluisdeur Goese Sas

B-107 Green Deal Icoonproject recreatiegebieden en natuur Veluwe

AMBITIE NUTRIËNTEN 2018

Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw

Onderwerp: Kaders voor windenergie

Stand van zaken bioenergie in Nederland subsidies en regelgeving

Strategische visie Biomassa drs. Marten Hamelink Directie Topsectoren & Industriebeleid

Vertaling strategische Visie Biomassa 2030 naar Klimaattafels

Samenvatting. economy.

Jaarplan Energie Verantwoorde Glastuinbouw: morgen groeit vandaag

Beleggen in de toekomst. de kansen van beleggen in klimaat en milieu

Voordracht aan Provinciale Staten. van Gedeputeerde Staten. Watt anders, Energieagenda Ontwerpbesluit

De ka(n)s voor energie: The Big Picture

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regionaal Energie Convenant

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA

B-96 Green Deal de winst van paardenmest

Green Deal. 21 November 2013 Herry Nijhuis (AgentschapNL) Coördinerend manager Green Deals

Klimaatakkoord Rijk en UvW

ENERGIE-INFRASTRUCTUUR IN HET ROTTERDAMSE HAVENGEBIED. Maart 2019

Klimaatakkoord. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat T.a.v. de heer ir. E.D. Wiebes Postbus EK 'S-GRAVENHAGE

Het Energiebeleid van komende jaren. dr.j.a. Vijlbrief DG Energie, Telecom en Markten

Biomassa. Pilaar in de energietransitie. Uitgangspunt voor de biobased economie

Klimaat- en energiebeleid Gemeente Nijmegen

Beschikbaarheid houtige biomassa uit bos en landschap

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VNG Raadsledencampagne

Toelichting op de Nederlandse Roadmap Bioraffinage

Transitie naar een duurzame elektriciteitsvoorziening en de rol van biomassa. Ir. Harry A. Droog

Westvoorne CO 2 - uitstoot

Stichting Springtij Ophelialaan 69-A 1431 HA, Aalsmeer

Wat verstaan we onder warmtehuishouding? Jo Cox Sponsor P2

Energietransitie Glastuinbouw en warmte

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Convenant Realisatie Windenergie in de Rotterdamse haven Ondertekend op 5 september 2009 Aan boord van de Nieuwe Maze in de haven van Rotterdam

Intentie-overeenkomst voor duurzame energie en energiebesparing

Hierna tezamen ook genoemd: Partijen; 1 Green Deal

WATER- SCHAPPEN & ENERGIE

B-128 Green Deal Biogas van Landgoed De Logt

Het huidige beleidstekort: er moeten nog heel wat tandjes bij. Ton van Dril 10 september 2009

Convenant De Plantage Amsterdam, het groene museumkwartier

Wat is het Agroconvenant?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Carola Schouten;

Datum 4 december 2018 Betreft Resultaten 2017 Meerjarenafspraken energie-efficiëntie MJA3 en MEE

Houtige biomassa in Nederland: markt, logistiek en potenties. Jan Oldenburger, Probos

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen

Datum 9 oktober 2015 Betreft Resultaten 2014 Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie MJA3 en MEE

Bio Energy to Overijssel

Datum 18 april 2013 Betreft Wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving in de Biobased

Hoeveel houtige biomassa komt er (in potentie) uit bos, landschap en de bebouwde omgeving?

OCW, provincie Drenthe, provincie Fryslân, provincie Groningen, gemeente Groningen, gemeente Leeuwarden

C-165 Green Deal Trias onderzoeksboring Westland

Opties voor productie van duurzame energie in de regio Helmond d.m.v. van mest en andere biomassa

Monitor Schoon en Zuinig

Presentatie Warmteproductie met snoeihout. 3 November 2011 Doen! Ervaring en tips uit de praktijk Ben Reuvekamp HeatPlus

Green Deal Elektrisch vervoer

Verkenning energie en verduurzaming glastuinbouw Limburg. 20 februari 2019

Ledenbijeenkomsten melkveehouderij 2018 NAJAARSRONDE

Subsidie voor innovatieve projecten. Informatie over het Innovatief Actieprogramma Groningen. provincie groningen

Circulair Congres TKI-BBE Ronald Zwart, Platform Bio-Energie 08 mei 2019

Tuinbouwakkoord. Preambule

C-157 Green Deal Productie Bioplastics uit Groente-, Fruit-, en Tuinafval

OVEREENKOMST. Verbeteren mineralenefficiëntie van melkveebedrijven via KringloopWijzer

Tuinbouw zoekt Chemie voor Puur Plantaardig

Energietransitie in de Betuwse Bloem

Houtige biomassaketen

Duurzaamheid, Energie en Milieu

Groene Fabriek Lochem

Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid Vaals

Symposium De Groene Delta van Nijmegen. Dag van de duurzaamheid 10 oktober 2014

Spelregels BioRaffinage

Beschikbaarheid en duurzaamheid in EU

Transcriptie:

Uittreksel Convenant voor bos (alleen de voor deze sector belangrijke teksten) 1 CONVENANT Schone en Zuinige Agrosectoren (versie 0.27) Ondergetekenden: 1. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mevrouw G. Verburg, ten deze handelend als bestuursorgaan, 2. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), mevrouw dr J.M. Cramer, ten deze handelend als bestuursorgaan; 3. De Minister van Economische Zaken (EZ), mevrouw M.J.A. van der Hoeven, ten deze handelend als bestuursorgaan; 4. De Staatssecretaris van Financiën (FIN), de heer mr. drs. J.C. de Jager, ten deze handelend als bestuursorgaan, partijen 1 tot en met 4 vertegenwoordigen de Rijksoverheid; en (..... ) 5. Vereniging Platform Hout in Nederland, statutair gevestigd te ten deze [rechtsgeldig] vertegenwoordigd door de heer K.W.T. Faber; 6. Het Bosschap, statutair gevestigd te Driebergen ten deze [rechtsgeldig] vertegenwoordigd door mevrouw A. Jorritsma-Lebbink; partijen 10 en 11 vertegenwoordigen de primaire sectoren bos, natuurterrein, landschap en de houtverwerkende industrie (hierna BNLH-sector); (..... ) Partijen 5 tot en met 15 gezamenlijk te noemen: de agrosectoren, hebben het volgende overwogen: 1. In het Coalitieakkoord van de regeringsfracties is als doel gesteld een reductie van 30 % broeikasgasemissies in 2020 ten opzichte van 1990, liefst in Europees verband, alsmede een aandeel van 20% hernieuwbare energie in 2020 en een energiebesparingtempo van 2% per jaar. Verder is de ambitie uitgesproken om in 2020 in Nederland één van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen in Europa te hebben. Nederland kan een voortrekkersrol vervullen, en zelfs gidsland zijn, als het maar innovatief en slim gebeurt. Dit alles in het belang van het klimaat, een duurzame energievoorziening en een goed draaiende economie. 2. Het kabinet heeft begin 2007 het project Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig geïnitieerd waarin wordt gewerkt aan het behalen van de klimaat- en energiedoelen. Het kabinet is in het project onder andere de dialoog aangegaan met een aantal vertegenwoordigers van agrosectoren. In het op 18 september 2007 gepresenteerde werkprogramma Schoon en Zuinig is met de inbreng van die agrosectoren zo goed mogelijk rekening gehouden en is vastgelegd welke stappen het Kabinet wil zetten om samen met alle sectoren de doelen binnen bereik te brengen. 3. Op 2 november 2007 heeft het kabinet een duurzaamheidakkoord gesloten met VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland (de werkgeversorganisaties). In dat akkoord hebben die partijen op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de aanpak van het werkprogramma Schoon

en Zuinig. Werkgeversorganisaties maakten een voorbehoud v.w.b. de CO2-reductiedoelstelling omdat zij van mening zijn dat aangesloten zou moeten worden bij de 20 % ambitie van de EU. Kabinet en werkgeversorganisaties spraken af dat de detaillering van de hoofdlijnafspraken vorm zal krijgen in akkoorden per sector. 2 4. Op 11 december 2007 heeft het kabinet een klimaatakkoord gesloten met de Nederlandse gemeenten verenigd in de VNG. In dit akkoord hebben die beide partijen op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de relevante bijdrage van partijen aan het werkprogramma Schoon en Zuinig. Genoemde partijen spraken af dat de implementatie van de afspraken nader zal worden uitgewerkt. Analoog aan het akkoord met de gemeenten werkt het kabinet ook aan een klimaatakkoord met de provinciën verenigd in IPO. 5. De agrosectoren zien het belang van energiebesparing, gebruik en productie van duurzame energie en broeikasgasreductie. Niet alleen vanuit milieu en klimaatoptiek, maar ook vanuit de wetenschap dat de schaarste aan fossiele brandstoffen tot grote economische en politieke onrust in de wereld kan leiden. 6. De agrosectoren kunnen en willen met betrekking tot de doelstellingen uit Schoon en Zuinig een duidelijke voorbeeldrol vervullen. Via kennisuitwisseling tussen sectoren maken ondernemers kennis met collega s uit een andere sector en passen het geleerde toe op het eigen bedrijf. Ook ontstaan rondom de productie van duurzame energie nieuwe coalities tussen partners in het landelijk gebied en tussen die partners en de urbane omgeving. 7. Partijen zien mogelijkheden voor het uitwerken en realiseren van nieuwe samenwerkingsvormen op basis van win win in termen van energie en economie. Voorbeelden zijn benutting reststromen, restwarmte en rest-co2, de energieneutrale stal, combinatie co-vergisting met glastuinbouw en een ethanolfabriek, koppeling mestverwerking en kunstmestvervangers, productie groene energie uit mest, uit reststromen zonder mest, snoeihout geleverd door boeren voor lokale warmteopwekking enzovoorts. 8. Het Transitieplatform Groene Grondstoffen heeft een streefwaarde geformuleerd van 30% vervanging van fossiele grondstoffen door groene grondstoffen in 2030. Het efficiënter omgaan met die grondstoffen is vooral gericht op het zoveel mogelijk reduceren van de CO 2 uitstoot en op het zo goed mogelijk benutten van de economische kansen van het gebruik van biomassa. De biomassastromen kunnen volgens het Platform Groene grondstoffen in 2030 in totaal 519 PJ per jaar aan vermeden fossiele energie opleveren, wat overeen komt met een reductie van de CO2- emissie met 34,7 Mton per jaar. 9. De overheidsvisie op de bio-based economy (BBE) is in oktober 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze visie geeft de Rijksoverheid aan dat Nederland een unieke uitgangspositie heeft voor een dergelijke economie: een sterke agrosector, een internationaal vermaarde chemie, uitmuntende havens en wereldtop kennisinstellingen. De visie geeft aan dat er grote hoeveelheden biomassastromen Nederland in- en uitgaan en dat er potenties zijn voor betere benutting van de reststromen uit deze biomassa. 10. Het transitieplatform Kas als Energiebron heeft zeer ambitieuze doelstellingen geformuleerd voor het jaar 2020. Zo moet in nieuw te bouwen kassen in 2020 klimaatneutraal geteeld worden en is het gebruik van fossiele energie daarbij sterk gereduceerd. In het programma Kas als Energiebron, een samenwerkingsverband tussen LNV en het bedrijfsleven, is tot nu toe aan zeven transitiepaden gewerkt: zonne-energie, aardwarmte, biobrandstoffen, teeltstrategieën/energiearme rassen, licht, duurzame(re) elektriciteit en duurzame(re) CO2.

Partijen sluiten daarom een convenant met als titel: 3 Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren 1. In dit convenant wordt verstaan onder: Artikel 1 Begripsbepalingen: a. Agrosectoren: de sectoren veehouderij, akkerbouw, tuinbouw volle grond, bloembollen, paddenstoelen, glastuinbouw, bos-, natuur- en landschapsbeheer, houtverwerkende industrie, voeding- en genotmiddelenindustrie en verwerkers van reststromen uit die sectoren; b. Primaire sectoren: de glastuinbouw, akkerbouw, tuinbouw open teelt en veehouderij en de bos, natuurterrein, landschap en houtketen; c. Agro-industrie: de voeding- en genotmiddelenindustrie en verwerkers van reststromen uit de agrosectoren; d. Energiegebruik: het energetisch gebruik van energiedragers. Hieronder wordt niet verstaan het non-energetisch gebruik in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers (feedstock). e. energie-efficiency: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de energietoevoer hiervoor. Daarbij kan het gaan om procesefficiëntie, ketenefficiëntie en duurzame energie. f. energie-efficiencyverbetering: een toename van de energie-efficiëntie bij het eindgebruik ten gevolge van technologische, gedrags- en/of economische veranderingen. g. duurzame energie: uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken. h. gebruik van duurzame energie: gebruik van duurzame geproduceerde warmte, duurzaam geproduceerde elektriciteit en duurzaam geproduceerde (transport)brandstof (b.v. groen gas); i. door agrosectoren geproduceerde duurzame energie: duurzame energie die onderdeel uitmaakt van het bedrijfsresultaat van een bedrijf binnen de agrosector. 2. Voor de toepassing van dit convenant telt gebruik van duurzame energie voor de eigen bedrijfsvoering, ongeacht de herkomst, als besparing op fossiele brandstof. 3. Voor de toepassing van dit convenant telt door agrosectoren geproduceerde duurzame energie mee als aandeel in de nationale hoeveelheid duurzame energie, los van de vraag of men deze energie voor eigen gebruik aanwendt of levert aan derden. Artikel 2 Doel

Partijen willen bereiken dat de in dit convenant beschreven afzonderlijke inspannings- en resultaatsverplichtingen van rijksoverheid en de verschillende agrosectoren tot gezamenlijk resultaat hebben dat: 4 a. In ieder geval de in het werkprogramma Schoon en Zuinig vastgelegde reductie van de broeikasgassen in 2020 wordt gerealiseerd, te weten ten minste 3.5 Mton CO2-uitstoot/jaar ten opzichte van 1990 en een ambitie om de reductie uit te laten komen op 4.5 Mton CO2- uitstoot/jaar; b. De in het werkprogramma Schoon en Zuinig vastgelegde reductie van overige broeikasgassen wordt gerealiseerd waarin het agro-aandeel 4.0 tot 6.0 Mton CO2-equivalenten ten opzichte van 1990 zal zijn; c. De in het werkprogramma Schoon en Zuinig vastgelegde ambitie wordt gerealiseerd om in 2020 circa 200 PJ duurzame energie per jaar uit biomassa te produceren. d. Er in 2020 een verdubbeling is van de hoeveelheid windenergie geproduceerd door de agrosectoren zodat de totale omvang windenergie uit de agrosectoren dan circa 12 PJ bedraagt. Artikel 3 Generieke convenantsafspraken 1. De onderscheiden agrosectoren zijn in dit convenant niet verantwoordelijk voor elkaars afspraken per agrosector zoals weergegeven in de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 van dit convenant, tenzij een partij specifiek is genoemd. 2. De rijksoverheid streeft zoveel mogelijk naar een internationaal level playing field zodat concurrentieomstandigheden waarbinnen de doelstellingen moeten worden gehaald niet slechter zijn dan in het buitenland en de ondersteuning van innovaties, zoals dat wordt vastgelegd in de Innovatieagenda Energie van het kabinet, niet achterblijft. 3. De rijksoverheid start in 2008 een nationaal project om regelgeving en procedurele voorzieningen die realisatie van de doelstellingen van het werkprogramma Schoon en Zuinig en ook dit convenant in de weg staan of onnodig vertragen, te inventariseren en daarvoor oplossingen te zoeken en waar mogelijk te bieden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om belemmeringen bij vergisting van reststromen op basis van de meststoffenwetgeving, afzetmogelijkheden voor digestaat, definities van afvalstoffen en/of vergunningverlening door Rijksoverheid, gemeenten en provincies. Maar het gaat ook om de realisatie van energie-efficiencyprojecten, innovatie t.b.v. de ontwikkeling van duurzame energie en de reductie van (overige) broeikasgassen. De Rijksoverheid betrekt de agrosectoren bij de voortgang van het nationaal project. Partijen realiseren zich dat sommige belemmeringen te herleiden zijn tot EU-regelgeving waardoor de nationale invloed beperkt is. 4. De rijksoverheid betrekt de andere bestuurslagen in Nederland zoveel mogelijk te bij de ontwikkelingen van het werkprogramma Schoon en Zuinig en stimuleert een pro-actieve houding bij bestuurders om mee te werken aan de implementatie van het programma inclusief het scheppen van ruimte voor innovatieve ondernemers. 5. De uitwerking en invoering van steunmaatregelen (als bedoeld in artikel 87 van het EG-verdrag) ter realisering van de doelstellingen van dit convenant, geschieden binnen de mogelijkheden en randvoorwaarden van het Europese steunkader.

6. In het ontwikkelen van plannen voor een verdere vergroening van het belastingstelsel hanteert de Rijksoverheid als uitgangspunt dat zowel burgers als bedrijven gevrijwaard blijven van per saldo lastenverzwaringen. Binnen de lasten kunnen wel verschuivingen plaatsvinden met het oog op de vergroening. 5 7. De Rijksoverheid zal bij de ontwikkeling van innovatieprogramma s samenwerken met de betreffende sectoren, brancheorganisaties en onderzoeksinstellingen. De innovatieprogrammas zijn vooral gericht op invulling van golf 2 en golf 3 zoals beschreven in het werkprogramma Schoon en Zuinig. De Rijksoverheid zal in de eerste helft van 2008 een innovatieagenda aan de Tweede Kamer aanbieden waarin de contouren voor de innovatie-ontwikkeling helder zijn gemaakt. De Rijksoverheid hanteert daarbij het uitgangspunt dat er voor innovatieprogramma s binnen ieder transitiethema (zoals b.v. Groene Grondstoffen, Kas als Energiebron of Duurzame Mobiliteit) een basisbudget van circa 30 miljoen over de periode 2008 tot en met 2012, beschikbaar is. Daarnaast kiest de Rijksoverheid voor verdere investeringen in innovatie door selectieve ophoging van de basisbudgetten of budgetten per innovatieprogramma waarbij o.a. kosteneffectiviteit belangrijk is. Tot slot houdt de Rijksoverheid ongeveer 25 % van het innovatiebudget beschikbaar als vrije ruimte voor innovatieprogramma s die niet onder de eerste twee categorieën vallen maar wel meewerken aan de doelstellingen van Schoon en Zuinig. 1 8. De Rijksoverheid betrekt de betreffende agrosectoren bij de inhoudelijke vormgeving van instrumenten en maatregelen die worden ingezet voor de realisatie van de doelen uit artikel 2. 9. De Rijksoverheid zet zich, binnen de financiële kaders en met inachtneming van het vijfde en zesde lid van dit artikel, in om energiebesparing en andere milieumaatregelen in de agrosectoren te stimuleren met de EIA en MIA-Vamil-instrumenten en de regeling Groen beleggen. 10. Partijen richten zich op het verbinden van schakels in de keten, waarbij de agrosectoren streven naar verdere optimalisatie van de bedrijfsvoering, minimalisering van gebruik van grond- en hulpstoffen en beperking van onnodige transportbewegingen. Een ketenaanpak van samenwerking en innovaties binnen agrosectoren is gericht op energiebesparing en aanwenden van duurzame energie. 11. De Rijksoverheid geeft in haar energiebeleid ruimte aan de ontwikkeling van decentrale en kleinschalige productie en aanwending van duurzame energie en houdt daar rekening mee bij de vormgeving van de energie-infrastructuur zoals ook beschreven in het Energierapport 2008 (smart grids). Artikel 4 Specifieke convenantsafspraken Artikel 4.1 Biobased economy 1. De Rijksoverheid geeft in de overheidsvisie op de bio-based economy de verbinding en ketensamenwerking aan tussen de agrosectoren, de chemie en de logistiek, waarin de optimale waardebenutting (cascadering) van biomassa centraal staat. De biobased economy richt zich primair op de niet-voedsel toepassingen; transportbrandstoffen, chemicaliën, materialen en energie (elektriciteit en warmte). Daarbij is vastgelegd dat de wens tot een duurzame 1 De innovatie-agenda is in mei 2008 interdepartementaal ambtelijk akkoord bevonden, maar moet nog worden bekrachtigd in de Ministerraad van 27 juni 2008.

energievoorziening in Nederland niet mag leiden tot concurrentie met voedselproductie en afname van biodiversiteit. 6 2. De beleidsagenda van de overheidsvisie Bio-based Economy heeft de volgende onderwerpen: Bioraffinage als sleuteltechnologie. Duurzame productie van biomassa wereldwijd. Groen gas en duurzame elektriciteit. Marktontwikkeling. 3. Met betrekking tot marktontwikkeling zal de Rijksoverheid het volgende ondernemen: Verdere internationale samenwerking van overheden met het bedrijfsleven om een internationale markt te creëren voor groene grondstoffen en intermediaire producten. Nederland dringt in Europa aan op een gelijk speelveld op het gebied van biobrandstoffen en certificering van duurzame biomassa. Expliciete Europese inzet op en steun voor de ontwikkeling van internationale standaarden en normen is noodzakelijk. De huidige situatie, waarin sommige lidstaten via tendering en fiscale regelgeving hun biobrandstoffenmarkt afschermen, acht Nederland ongewenst. De Europese marktontwikkeling van biobrandstoffen via verplichte bijmenging hangt af van het behalen van de duurzaamheideisen/randvoorwaarden die de Europese Raad stelt bij de 10 %- doelstelling voor 2020. Dit betekent dat het niveau van het kwantitatieve doel onderhevig is aan een periodieke toetsing in Europees verband op duurzaamheid, kosteneffectiviteit en commerciële beschikbaarheid van een tweede generatie. Nederland zal bij de behandeling van de duurzaamheidrapportages steeds haar standpunt ten aanzien van de genoemde procentsdoelstelling bepalen. Deze stap-voor-stap benadering is de kern van de Nederlandse afweging tussen de doelstelling en de daaraan gekoppelde randvoorwaarden. Om de herkomst en duurzaamheid van biomassa te kunnen garanderen, zet Nederland zich in voor aanpak van certificering van biomassa op EU-niveau, zodat sprake is van een level playing field en meerjarige zekerheid voor ondernemers. Daarnaast is het van belang om de ontwikkeling en toepassing van tweede generatie biobrandstoffen in de EU te stimuleren, o.a. via R&D. De Rijksoverheid wil groene grondstoffen opnemen in het Programma Duurzaam Inkopen, evenals in het programma De overheid als launching customer, dat de marktintroductie van innovatieve en duurzame producten tot doel heeft. Nagegaan wordt of ontwikkelingen zoals bioraffinage hierdoor bevorderd kunnen worden. 4. Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO) Onderzoek op het terrein van genetica (GGO en regulier) zal nodig zijn om hogere energiewaarde aan energiegewassen te geven en om ze aan te passen aan veeleisende groeiomstandigheden. Voorts kan overheidsbetrokkenheid nodig zijn bij GGO-toelatingen voor de non-food sector. Op dit moment is de acceptatie van GGO in Europa gering, hoewel niet op alle terreinen. Er is een geringe acceptatie van GGO-voedsel, omdat de consument weinig meerwaarde voor zichzelf ziet. Medische biotechnologie is wel breed geaccepteerd omdat de voordelen daarvan worden ervaren. GGO's voor non-food toepassingen lijken op minder weerstand te stuiten, zeker in termen van duurzaamheid. De Nederlandse overheid bereidt zich samen met Wageningen UR en The European Association for Bioindustrie (EuropaBio) voor op een eerste analyse van de huidige situatie en beziet op welke manier zij de GGO-discussie zo goed mogelijk vanuit Nederland in Europa kan gaan voeren. Voor verdere uitwerking van de beleidsagenda wordt verwezen naar de tekst van de overheidsvisie Biobased Economy. Artikel 4.2

Agrologistiek 7 Rijksoverheid en Platform Agrologistiek hebben het volgende overwogen: 1. Binnen het Innovatieprogramma Duurzame Logistiek (Connekt) werken bedrijfsleven en overheid aan een vermindering van het energiegebruik in de logistieke keten. Doelstelling is zoeken naar intelligente logistieke oplossingen en creëren van duurzame ketens volgens de principes clusteren, verbinden en regisseren. 2. De inzet is erop gericht de bedrijfseconomische rentabiliteit en de effecten op duurzaamheid inzichtelijk te maken. Het Platform Agrologistiek, bestaande uit bedrijfsleven en overheid, werkt sinds 2001 aan de verbetering van logistiek van dieren en agroproducten. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, milieu, mobiliteit en een vitale economie is een efficiënte en duurzame logistiek van belang. 3. Een duurzaamheidslabel maakt inzichtelijk hoeveel CO 2 de keten heeft weten te reduceren. Het gaat om een gezamenlijke inspanning van vervoerders en verladers om de supply chain zodanig duurzamer te maken dat dit ook vanuit een bedrijfseconomische invalshoek ondersteund kan worden. In de USA wordt het soortgelijke concept/label SmartWays met succes toegepast. Het is de bedoeling om dit label voor en door het bedrijfsleven, waaronder de agribusiness, in Nederland te ontwikkelen samen met het Innovatieprogramma Duurzame Logistiek. In het kader van de uitvoering van het Actieplan Opschaling Agrologistiek (oktober 2007 verstuurd naar de Tweede Kamer) zijn de volgende acties gepland: Faciliteren van huidige en nieuwe pilotprojecten; Mondiale samenwerking met overheden en het bedrijfsleven; Logistieke leerervaringen uit de agrosector inbrengen in het onderwijs; Branche gerichte aanpak (samen met het Innovatieprogramma Duurzame Logistiek en branches) worden ondernemingen doorgelicht op logistieke besparingsmogelijkheden. Icoon: energieke clustering Bedrijvencluster Zuid-Groningen in Musselkanaal is een industrieel ecosysteem, waarbij de reststroom van het ene bedrijf fungeert als grondstof voor het andere bedrijf. Zo wordt de restwarmte van de energiecentrale Dobbestroom gebruikt voor gebouwen en kantoren. Een bedrijf in dierlijke vetten en eiwitten voor diervoeder- en levensmiddelenindustrie levert ook restgrondstof voor een buurbedrijf in geur- en smaakstoffen. Tijdens de verwerking van het dierlijk vet komt ook een eiwitrijke stroom proceswater vrij dat weer gebruikt wordt voor halffabrikaten voor de levensmiddelenindustrie en voor de productie van filmrolletjes. De reststroom van dit laatste bedrijf is weer brandstof voor de energiecentrale waarmee de kringloop gesloten wordt. Uiteraard levert de clustering enorme transportbeperking op (- 300.000 km). Verder is de behoefte aan stoom met meer dan de helft verminderd en het elektriciteitsgebruik met ruim een derde gedaald. Artikel 4.3 Agrologistieke afspraken 1. Op basis van de becijferde effecten van de huidige projecten van het Platform Agrologistiek (bron: Monitoring Pilotprojecten Agrologistiek, Buck Consultants International, 2007), alsmede ervaringen uit soortgelijke programma s is een inschatting gemaakt van de potentiële effecten van het Actieplan Agrologistiek. Rijksoverheid en Platform Agrologistiek gaan op basis van die aanname de besparing stimuleren van naar schatting veertien miljoen wegkilometers tot en met 2010. Dit staat gelijk aan een vermeden CO 2 -uitstoot van 12.000 ton.

8 2. Het duurzaamheidslabel wordt voor en door het bedrijfsleven, waaronder bedrijven uit de agribusiness, in Nederland ontwikkeld. Via het Innovatieprogramma Duurzame Logistiek en het Platform Agrologistiek wordt hierin gefaciliteerd. Afspraken per afzonderlijke agrosector (..... ) Artikel 9 Primaire sectoren: Bos, natuurterrein, landschap en houtketen (hierna BNLH-sector) Artikel 9.1. Rijksoverheid en BNLH-sector hebben het volgende overwogen 1. In Nederland is ongeveer 500.000 ha bos- en natuurterrein, alsmede ongeveer circa 130 ha aan provinciale en gemeentelijke groenelementen en ruim 42.000 kilometer landschapselementen aanwezig. Deze arealen zullen als gevolg van het natuurbeleid in de nabije toekomst nog verder uitbreiden. Uit dit areaal komen primaire, secundaire en tertiaire reststromen voort, waarvan een belangrijk deel in beginsel kan worden ingezet voor de opwekking van duurzame energie. 2. De Nederlandse bossen, natuurterreinen, landschapselementen en andere groengebieden en groenelementen vervullen ook een belangrijke functie voor het vastleggen van CO-2 en het afvangen van fijnstof. Het is ook om die reden van groot belang de oppervlakte te behouden en waar mogelijk te vergroten. 3. De BNLH-sector levert tevens een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie en de werkgelegenheid, mede door de vele vertakkingen met andere bedrijfstakken zoals de papier- en kartonindustrie, de verpakkingsindustrie, de meubelindustrie en de transportsector. 4. De BNLH-sector kent ongeveer 5000 bedrijven en organisaties die een bijdrage kunnen leveren aan het beschikbaar maken van houtige en niet-houtige biomassa. Onderzoek naar een betere afstemming tussen vraag en aanbod en naar materiaalspecificatie en voorbewerking van materialen is daarbij nodig. 5. Reststromen uit de BNLH-sector worden CO 2 -neutraal geproduceerd, leiden niet tot aantasting van de biodiversiteit en vragen geen extra ruimte (dus geen verdringing van landbouwgrond of voedsel). Het benutten van reststromen voor duurzame energie biedt nieuwe kansen voor een beter bedrijfsresultaat en daardoor een betere financiering van het beheer van natuur, bos en landschap in Nederland. 6. Het beheer van natuurterreinen sec kan als gevolg van het gebrek van afzetmarkten voor diverse beheersproducten en -diensten economisch niet rendabel worden uitgevoerd. Door deze reststromen te gebruiken voor het opwekken van duurzame energie kan een afzetmarkt ontstaan voor deze producten waardoor het terreinbeheer minder verliesgevend kan worden.

7. Een deel van de producten uit bos-, natuur- en landschapsbeheer alsmede uit de houtketen wordt op dit moment geëxporteerd om in het buitenland te worden benut voor energetische toepassingen. 9 8. Het gebruik van hout als grondstof/constructiemateriaal (bijvoorbeeld voor de bouw) kan bijdragen aan de beperking van het gebruik van niet-vernieuwbare grondstoffen (zoals deze nodig zijn voor de productie van bijvoorbeeld kunststof, staal en beton). 9. Het gebruik van hout als grondstof/constructiemateriaal kan bijdragen aan een vermindering van de CO2-uitstoot doordat de productie van hout (in tegenstelling tot de productie van de meeste andere bouwmaterialen) weinig energie kost. In de bouw kan 1 m3 rondhout als vervanger van andere bouwmaterialen de CO2-emissie tot 1,25 ton reduceren. Icoon: houtwarmte voor revaliderenden In en rond Beetsterzwaag hebben ruim 50 boeren, verenigd in een agrarische natuurvereniging, de handen ineen geslagen en een eigen BV opgericht voor de exploitatie van een houtgestookte verbrandingsinstallatie van 1 Mw. De boeren leveren jaarrond houtsnippers van eigen houtsingels en bosjes en met de daarmee gestookte warmte wordt het revalidatiecentrum Friesland (65 bedden, sporthal, zwembad) op temperatuur gehouden. Het project kreeg financiële steun van provincie, gemeente, North Sea Bio-Energy en het LTO-projectenfonds. De Dienst Landelijk Gebied(DLG) van het ministerie van LNV coördineerde het project in Beetsterzwaag. Artikel 9.2 Generieke afspraken en afspraken energiebesparing 1. Ten behoeve van de levering op de lange termijn van producten uit natuur, bos en landschap, alsmede ten behoeve van de vastlegging van een grotere hoeveelheid CO2, streven de Rijksoverheid en de BNLH-sector, binnen bestaande beleidskaders, naar uitbreiding van het areaal natuur, bos en landschap. Binnen de Rijksprioritaire gebieden draagt de Rijksoverheid (binnen de financiële kaders) financieel bij aan de aanleg, de inrichting en het beheer van nieuwe bossen. Buiten deze gebieden zijn andere overheden en particuliere initiatiefnemers (al dan niet via publiekprivate partnerschappen) verantwoordelijk voor de financiering van de aanleg, inrichting en beheer van nieuwe bossen. 2. De Rijksoverheid zal de verschillende overheden zoals de relevante ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen of andere regionale publieke verbanden stimuleren een bijdrage te leveren aan de levering en verwerking van biomassa en het op gang krijgen van verdere innovatie en techniekontwikkeling. 3. Rijksoverheid en BNLH-sector zetten zich in (onder meer door gerichte voorlichtingsacties) voor een verhoging van de oogst, verwerking en toepassing van duurzaam geproduceerd hout als grondstof/constructiemateriaal in de bouw en bouwafwerking. 4. De Rijksoverheid zal in haar eigen projecten en aanbestedingen (gebouwen en weg en waterbouw) zoveel mogelijk gebruik maken van duurzaam geproduceerd hout als grondstof. Artikel 9.3 Afspraken duurzame energie 1. De BNLH-sector streeft naar het maximaliseren van de levering van houtige en niet-houtige biomassa uit reststromen uit onder meer publieke en private bossen, natuurterreinen, landschapselementen, parken, bermen en groenstroken langs en nabij wegen en waterwegen, ten

behoeve van aanwending voor de productie van duurzame energie, al dan niet door derden. Daarbij stimuleert de BNLH-sector intensiever terreinbeheer en het niet in het terrein achterlaten van beheers (bij-) producten. 10 2. Rijksoverheid en BNLH-sector zullen gezamenlijk in kaart brengen welke maatregelen nodig zijn om de potentieel oogstbare hoeveelheden biomassa daadwerkelijk te gaan oogsten en welke rol de Rijksoverheid, de BNLH-sector en andere partijen dienen te spelen om de kansen te benutten en de knelpunten weg te nemen. 3. De BNLH-sector streeft naar de realisatie van minimaal 32 PJ per jaar in 2020 aan duurzame energie, binnen de duurzaamheids- en biodiversiteitsrandvoorwaarden en onder toepassing van het cascadeprincipe waarbij reststromen hoogwaardig worden ingezet en kosten van afvalverwerking waar mogelijk worden gereduceerd. Het wordt aan de markt overgelaten of de duurzame energie zal bestaan uit duurzame elektriciteit, duurzame warmte, groen gas of duurzame (transport)brandstof. 4. De BNLH-sector streeft naar het maximaliseren van de levering van biomassa uit houtige reststromen uit de houtverwerkende industrie en van sloophout afkomstig van ondernemers en particulieren, ten behoeve van de aanwending voor de productie van duurzame energie, al dan niet door derden. 5. Het Bosschap streeft ernaar terreineigenaren bij het (laten) uitvoeren van beheersmaatregelen aan te laten geven welke reststromen beschikbaar kunnen komen voor aanwending als grondstof voor duurzame energie. De terreineigenaren worden gestimuleerd in hun beheersplannen voor de langere termijn aan te geven welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen om biomassa (en andere producten) beschikbaar te maken. Tevens worden terreineigenaren gestimuleerd om bij de aanleg van nieuwe bossen en beplantingen de terreindoelen zodanig in te richten dat dit de productie van biomassa voor onder meer verwerking tot duurzame energie ten goede komt. De Rijksoverheid, het Bosschap en derde partijen zullen daartoe gezamenlijk nieuwe concepten ontwikkelen. 6. Rijksoverheid en BNLH-sector streven naar een level playing field voor de verwerkers van biomassa in de internationale context om daarmee export van Nederlandse biomassa die in Nederland kan worden ingezet voor duurzame energie, te voorkomen. 7. De BNLH-sector streeft naar meerjarige afspraken met de energiebedrijven voor een gegarandeerde en constante afname van biomassaprodukten uit de BNLH-sector. De BNLH-sector streeft daarnaast ook naar afspraken over levering van biomassa aan decentrale en kleinschalige energieproductie-eenheden. 8. Rijksoverheid en BNLH-sector zullen gezamenlijk (in pilots) verkennen op welke wijze op specifieke locaties (zoals onder hoogspanningsleidingen langs (spoor-) wegen en waterlopen korte omloopbeplantingen t.b.v. energetische opbrengsten kunnen worden gerealiseerd. 9. De BNLH-sector zal hun leden en relevante derde partijen stimuleren een bijdrage te leveren aan de levering van biomassa en het op gang krijgen van verdere innovatie en techniekontwikkeling (meters maken en meters voorbereiden). 10. De BNLH-sector investeert in de periode 2008 2020 600 mln in de ontwikkeling van biomassa en het realiseren van de doelstellingen zoals beschreven in de artikelen 9.2 en 9.3 van dit convenant. De papierindustrie investeert separaat nog eens circa 120 mln gerelateerd aan de doelstellingen van dit convenant.

11. De Rijksoverheid faciliteert en (mede)financiert, met inachtneming van artikel 3 lid zeven van dit convenant, de innovatie die nodig is om de doelstellingen uit artikel 9.2 en 9.3 van dit convenant te realiseren. Rijksoverheid en BNLH-sector geven samen vorm aan het betreffende innovatieprogramma. 11 12. De Rijksoverheid zal zich inspannen om de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) te optimaliseren ten behoeve van de doelstellingen voor duurzame warmte en duurzame elektriciteit uit de BLNH-sector. Daarbij wordt rekening gehouden met criteria zoals toekomstperspectief, innovatie, duurzaamheid en kosteneffectiviteit. 13. Nadere uitwerking van de afspraken uit artikel 9 krijgt vorm in een door Rijksoverheid, de BNLHsector en eventuele andere partijen jaarlijks op te stellen jaarwerkprogramma, conform het bepaalde in artikel 12. OVERIGE BEPALINGEN (..... ) Artikel 11 Monitoring en evaluatie 1. Rijksoverheid en de verschillende agrosectoren evalueren jaarlijks, conform de afspraken die hierover in het nationale Duurzaamheidakkoord zijn gemaakt, of de doelstellingen van dit convenant gehaald worden en waar bijsturing nodig is. Evaluaties en afspraken m.b.t. bijsturing worden vastgelegd in de jaarwerkprogramma s. 2. Jaarlijks wordt er voor agrosectoren die nog geen monitoringssystematiek hebben, in opdracht van de Rijksoverheid door een derde partij een energiemonitor opgesteld volgens de door de relevante partijen opgestelde methodiek. Hierin worden de ontwikkelingen van de energie-input en -output en van de energie-indicatoren (energie-efficiënte, CO2-emissie en het aandeel duurzame energie) van de sectoren gekwantificeerd. Ook wordt voorzien in een 0- meting bij de start van de monitoring. Bestaande en nieuwe monitoringsmethodieken zullen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd worden teneinde samenvoeging en optelling te kunnen optimaliseren. 3. De monitoring is gericht op de realisatie van de doelstelling van het convenant en de uitvoering van afspraken zoals gemaakt in het convenant. De monitoring maakt zo veel mogelijk de CO 2 -besparing van feitelijke inspanningen van betrokken partijen inzichtelijk. 4. Jaarlijks, of vaker als partijen dit noodzakelijk achten, kan er door de rijksoverheid met de onderscheiden agrosectoren een (beleids)analyse gemaakt worden van de stuwende en remmende factoren bij de realisatie van de verschillende doelstellingen van dit convenant. 5. De agrosectoren hebben behoefte aan inzicht in hun besparingspotentieel. De Rijksoverheid zorgt daarom voor een inzichtelijk en verifieerbaar overzicht van de CO 2 -balans. Deze balans

moet inzicht geven in de huidige CO 2 -uitstoot van de agrosectoren en een helder beeld geven van de potentie en te verwachte effectiviteit van CO 2 -gerelateerde maatregelen. 12 Artikel 12 Uitwerking van het convenant Partijen stellen jaarlijks per subsector een werkprogramma vast waarin de in de betreffende artikelen van dit convenant benoemde onderdelen nader worden uitgewerkt. Dit werkprogramma wordt jaarlijks tijdig vastgesteld (voor 1 november) voor het opvolgende jaar. Artikel 13 Naleving en geschiloplossing 1. Partijen zijn verantwoordelijk voor het naleven van de respectievelijke afspraken uit het convenant. Indien dit niet in voldoende mate gebeurt, zullen Rijksoverheid en agrosectoren elkaar hierop aanspreken. 2. Indien de beoogde doelen van het convenant niet wordt gehaald of indien er geschillen ontstaan over de naleving van het convenant, zullen Partijen in overleg treden. Artikel 15 Wijziging 1. Indien er zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat een wijziging van het convenant noodzakelijk is, indien Partijen om andere redenen wijziging van het convenant wenselijk achten of indien de evaluatie van het convenant in 2010 aanleiding geeft tot wijziging van het convenant, zullen Partijen hierover zo spoedig mogelijk overleggen. 2. Het convenant kan alleen gewijzigd worden indien alle Partijen daar schriftelijk mee instemmen. De wijzigingen in het convenant zullen, ondertekend door Partijen, als bijlage aan het convenant worden toegevoegd. Artikel 16 Opzegging 1. Indien er zich omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat een partij zijn deelname aan het convenant wil opzeggen, treden Partijen hierover in overleg. 2. Indien na het in het eerste lid bedoelde overleg de betreffende partij nog steeds zijn deelname aan het convenant wil opzeggen, dan zal de betreffende partij het convenant schriftelijk opzeggen bij de Rijksoverheid. 3. Indien één of meer Partijen het convenant opzeggen, blijft het convenant voor de overige Partijen van kracht.

Artikel 17 Inwerkingtreding en duur 13 1. Het convenant treedt in werking op de dag volgend op de ondertekening van de laatste van de in het hoofd van het convenant genoemde Partijen, maar in ieder geval op..met de partijen die op dat moment hebben ondertekend. 2. Het convenant treedt niet in de plaats van eerdere afspraken tussen Partijen. 3. Bijlagen bij het convenant maken integraal deel uit van het convenant. 4. Het convenant eindigt op 31 december 2020. 5. Het convenant kan alleen verlengd worden indien alle Partijen daar schriftelijk mee instemmen. Artikel 18 Publicatie in de Staatscourant Binnen één maand na inwerkingtreding van het convenant wordt de tekst ervan gepubliceerd in de Staatscourant. Artikel 19 Bijlagen en verklaring De bij dit convenant gevoegde bijlagen maken onlosmakelijk deel uit van dit convenant. Aldus opgemaakt en in 5-voud ondertekend op 10 juni 2008 te s-gravenhage. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw G. Verburg; De Minister van Economische Zaken, mevrouw M.J.A. van der Hoeven; De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevrouw dr J.M. Cramer; De Staatssecretaris van Financiën, de heer mr. drs. J.C. de Jager; (..... ) Vereniging Platform Hout in Nederland de heer K.W.T. Faber; Het Bosschap mevrouw A. Jorritsma-Lebbink; (..... )

14 Bijlage 1 Lijst van Ministers, koepelorganisaties en bedrijven die dit convenant hebben ondertekend dan wel daartoe zijn toegetreden Lijst van Ministers, koepelorganisaties en bedrijven die dit convenant hebben ondertekend dan wel daartoe zijn toegetreden De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mevrouw G. Verburg; De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), mevrouw dr J.M. Cramer; De Minister van Economische Zaken (EZ), mevrouw M.J.A. van der Hoeven; De Staatssecretaris van Financiën (FIN), de heer mr. drs. J.C. de Jager; De vereniging LTO Nederland, gevestigd te Den Haag (hierna LTO Nederland), de heer A.J. Maat; De Nederlandse Akkerbouw Vakbond, gevestigd te Noordhoek, mevrouw H. van Beek-van Geel; De Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (hierna KAVB), gevestigd te Hillegom, de heer ir. J.J.J. Langeslag; LTO-Glaskracht Nederland, het landelijk afstemmingsoverleg tussen LTO-Noord Glaskracht, ZLTO en LLTB, de heer N. van Ruiten; Het Productschap Tuinbouw, gevestigd te Zoetermeer, de heer ir. J.M. Gerritsen, Het Platform Hout in Nederland, gevestigd te Renkum, de heer K.W.T. Faber; Het Bosschap, gevestigd te Driebergen mevrouw A. Jorritsma-Lebbink; De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI), gevestigd te Rijswijk, de heer W.A.M. de Bruijn; Het Productschap voor Akkerbouw en het Productschap Diervoeders, beiden gevestigd te Den Haag, de heer Th.A.M. Meijer; Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (NEVEDI), de heer ir.ing. H.W.C.M. Flipsen; Het Platform Agrologistiek, secretariaat gevestigd te Den Haag, de heer F. Tielrooij;