Date de réception : 01/12/2011

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Date de réception : 10/01/2012

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstne ming : 13/04/2012

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 16/09/2014

Datum van inontvangstneming : 23/05/2019

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 18 juli 2007 *

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 21/11/2016

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 12 juni 2003 (1)

Datum van inontvangstneming : 26/01/2016

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

Datum van inontvangstneming : 15/10/2012

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL P. LÉGER van 13 maart

Datum van inontvangstneming : 03/09/2012

Datum van inontvangstneming : 26/07/2012

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

( Richtlijnen van de Raad 77/388, artikel 13, B, sub d, punt 1, en 78/583, artikel 1 )

Vertaling C-23/14-1. Zaak C-23/14

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Date de réception : 06/12/2011

Datum van inontvangstneming : 29/01/2019

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG),

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 25/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 17/04/2015

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 december 2000 *

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 13/09/2012

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 16/02/2018

Datum van inontvangstne ming : 01/06/2012

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Date de réception : 28/11/2011

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 23/11/2015

RITTER-COULAIS. ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 21 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 *

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 16/02/2016

Datum van inontvangstneming : 16/01/2014

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Datum van inontvangstne ming : 10/05/2012

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 (1)

Datum van inontvangstneming : 28/05/2015

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer) 11 september 2014 (*)

Datum van inontvangstneming : 24/12/2013

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 20/02/2017

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 30/01/2019

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Datum van inontvangstneming : 04/04/2013

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 27/11/2012

ARREST VAN HET HOF 24 februari 1988 *

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 26/06/2015

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 juni 2012 *

Datum van inontvangstneming : 25/11/2013

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 30/10/2018

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 09/09/2014

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 09/12/2014

Datum van inontvangstneming : 12/03/2015

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer) 12 maart 2015 (*)

Datum van inontvangstneming : 19/01/2016

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 24 mei 2007 *

Transcriptie:

Date de réception : 01/12/2011

Resumé C-544/11-1 Zaak C-544/11 Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: 24 oktober 2011 Verwijzende rechter: Finanzgericht Rheinland-Pfalz (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 18 maart 2011 Verzoekende partijen: Verwerende partij: 1. Helga Petersen, Ludwigshafen 2. Peter Petersen, Ludwigshafen Finanzamt Ludwigshafen Voorwerp van de procedure in het hoofdgeding Onderwerping aan inkomstenbelasting in Duitsland van inkomsten die een in Duitsland wonende Deense staatsburger als werknemer van een in Denemarken gevestigde onderneming in het kader van een ontwikkelingshulpproject heeft verkregen Belastingvrijstelling voor vergelijkbare inkomsten bij arbeid voor een in Duitsland gevestigde onderneming Verenigbaarheid met het Unierecht Voorwerp en rechtsgrondslag van het prejudiciële verzoek Uitlegging van het Unierecht, artikel 267 VWEU NL

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-544/11 Prejudiciële vraag Is een regeling die voor belastingvrijstelling voor inkomsten die een op het nationale grondgebied belastingplichtige werknemer uit arbeid in loondienst heeft verkregen, als voorwaarde stelt dat de werkgever op het nationale grondgebied is gevestigd, en die daarentegen niet in een dergelijke belastingvrijstelling voorziet wanneer de werkgever in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, verenigbaar met artikel 49 EG (thans artikel 56 VWEU)? Aangevoerde Unierechtelijke bepalingen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 45, 49, 56, 208 en 210 Aangevoerde bilaterale bepalingen Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Denemarken van 22 november 1995 (Duits-Deense belastingverdrag), met name artikel 15 Aangevoerde nationale bepalingen Einkommensteuergesetz (EStG, Duitse wet op de inkomstenbelasting), met name 34c, lid 5 Schrijven van het Bondsministerie van Financiën van 31 oktober 1983 over de fiscale behandeling van inkomsten van werknemers uit arbeid in het buitenland (Auslandstätigkeitserlass, besluit betreffende arbeid in het buitenland) Korte uiteenzetting van de feiten en de procedure in het hoofdgeding 1 Verzoeker en verzoekster zijn sinds november 1981 getrouwd en hebben hun gemeenschappelijke, en enige, woonplaats in Ludwigshafen. Verzoeker, van Deense nationaliteit, werkte voor een in Denemarken gevestigde onderneming. In het kader van zijn werk werd hij per 15 januari 2002 voor een geplande periode van 3 jaar naar Benin (Afrika) gestuurd, voor een door DANIDA (Danish International Development Agency) gefinancierd ontwikkelingshulpproject. De bevoegde Deense belastingdienst deelde verzoekers werkgever op verzoek mee dat verzoekers inkomsten uit zijn arbeid in het kader van het ontwikkelingshulpproject in Denemarken niet aan de inkomstenbelasting waren onderworpen. Ook in Benin werd over deze inkomsten geen belasting geheven. 2 In de procedure tot vaststelling van de Duitse inkomstenbelasting voor het litigieuze jaar 2003 stelden verzoeker en verzoekster dat deze inkomsten niet aan 2

PETERSEN EN PETERSEN die belasting waren onderworpen. Het Finanzamt (belastingdienst) was het daarmee niet eens en hief Duitse inkomstenbelasting over het volledige bedrag van de inkomsten. Het bij de verwijzende rechter ingestelde beroep is gericht tegen die beslissing. Voornaamste argumenten van partijen in het hoofdgeding 3 Volgens verzoeker en verzoekster mag overeenkomstig artikel 15 van het Duits- Deense belastingverdrag alleen Denemarken de betrokken inkomsten belasten. Subsidiair stellen zij dat heffing van belasting over deze inkomsten in Duitsland tot een met het Unierecht, in het bijzonder met de artikelen 45 VWEU en 49 VWEU, strijdige ongelijke behandeling zou leiden aangezien dergelijke inkomsten van in Denemarken wonende werknemers niet worden belast, en ook in Duitsland wonende werknemers die in het kader van een vergelijkbaar project voor een Duitse werkgever werken, overeenkomstig het Auslandstätigkeitserlass van Duitse inkomstenbelasting zijn vrijgesteld. Ten slotte merken zij op dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 25 januari 2007, Meindl (C-329/05, Jurispr. blz. I-1107), belastingvrije buitenlandse inkomsten ook in de desbetreffende lidstaat als belastingvrij moeten worden behandeld. 4 Volgens het Finanzamt daarentegen had verzoeker zijn woonplaats en het centrum van zijn belangen in Duitsland, zodat overeenkomstig het Duits-Deense belastingverdrag het recht om zijn inkomsten te belasten aan Duitsland toekomt. Aan de voorwaarden voor toepassing van het Auslandstätigkeitserlass is niet voldaan, en het arrest Meindl is niet van toepassing. Korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing 5 Om te beginnen komt de verwijzende rechter aan de hand van de uitlegging van het Duits-Deense belastingverdrag tot de conclusie dat de aan de orde zijnde inkomsten van verzoeker in beginsel aan de Duitse inkomstenbelasting zijn onderworpen. Er bestaat geen verdrag tot het vermijden van dubbele belasting tussen Duitsland en Benin. 6 Vervolgens stelt de verwijzende rechter vast dat inkomsten die een werknemer van een in Duitsland gevestigde werkgever ontvangt voor in het buitenland verrichte activiteiten in verband met de Duitse openbare ontwikkelingshulp, overeenkomstig het op grond van 34c, lid 5, EStG vastgestelde Auslandstätigkeitserlass in Duitsland belastingvrij zijn. Aangezien verzoekers werkgever in Denemarken is gevestigd en verzoekers activiteiten geen verband hielden met de Duitse openbare ontwikkelingshulp, is evenwel niet voldaan aan de voorwaarden van het Auslandstätigkeitserlass, zodat verzoekers loon in zijn geheel moet worden belast met Duitse inkomstenbelasting. 3

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-544/11 7 Van ontoelaatbare directe discriminatie van verzoeker is volgens de verwijzende rechter echter geen sprake. Ook een Duitse werknemer kan immers geen belastingvoordeel genieten indien zijn werkgever in een andere lidstaat is gevestigd of indien de activiteiten niet in het kader van de Duitse ontwikkelingshulp worden verricht. 8 Volgens de verwijzende rechter kan verzoekers werkgever, wat het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU betreft, door de betrokken regeling echter indirect en op ontoelaatbare wijze worden benadeeld 1. Weliswaar wordt alleen verzoeker als werknemer rechtstreeks geraakt door de heffing van Duitse inkomstenbelasting, maar deze heffing heeft ook gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen verzoeker en zijn werkgever en voor diens gevoerde ondernemingsbeleid. Door de over zijn inkomsten geheven belasting wordt de betrekking voor verzoeker immers financieel minder aantrekkelijk, hetgeen alleen maar door middel van een dienovereenkomstig hoger brutoloon kan worden gecompenseerd, zodat de werkgever een grotere last zou dragen. Daardoor zouden werkgevers alleen maar zo veel mogelijk werknemers in dienst nemen die in de eigen staat van vestiging wonen en aldaar inkomstenbelasting dienen te betalen, in plaats van over de grenzen heen naar personeel te zoeken. Omgekeerd zouden werknemers vooral naar werk zoeken in de staat waar zij wonen. 9 De verwijzende rechter is van oordeel dat er geen dwingende redenen zijn om nationale ondernemingen anders te behandelen dan ondernemingen uit andere lidstaten. De in het Auslandstätigkeitserlass vastgestelde beperking tot nationale ondernemingen die in het kader van de Duitse ontwikkelingshulp werkzaam zijn, is in strijd met het in de artikelen 208 VWEU en 210 VWEU vervatte doel van de Gemeenschap om een gecoördineerd beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te stimuleren. Bovendien kan de stimulering van de economie van een land blijkens het arrest van het Hof van 6 juni 2000, Verkooijen (C-35/98, Jurispr. blz. I-4071, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak), niet dienen ter rechtvaardiging van een discriminerende fiscale bepaling. 1 Noot van de opsteller van het résumé: op de door verzoeker en verzoekster aangevoerde artikelen 45 VWEU en 49 VWEU gaat de verwijzende rechter in het kader van zijn overwegingen niet in. 4