1 Numeri 21: 4-9 Ochtenddienst 26 juni 2016, Heusden Gemeente van Christus, Gisteravond, tijdens een gezellige kerkenraadsavond, zei een ouderling tegen me, dat hij nog nooit een nacht in een tent had geslapen. Er klonk iets van trots in zijn stem. Waaruit maar weer eens blijkt hoe divers, pluriform onze gemeente is. Zelf heb ik alles bij elkaar wel een jaar in tenten geslapen. Vanaf de jaren 70 gingen wij met het gezin iedere zomer kamperen, vaak in de bergen. Het kamperen was altijd leuk, de autorit ernaartoe was een ander verhaal. Ik zie het nog voor me, onze knaloranje Opel Kadett. De tent op het imperiaal gebonden, met zo n altijd klapperend zeil eroverheen. Vier kinderen op de achterbank. In de kofferbak Hollandse aardappelen en ingeblikte gehaktballen wat wisten de Fransen nou van eten? Geen airco. Geen tomtom. Dan duurt een reis soms lang. Zeker als je af en toe een afslag mist op de snelweg. Of als er bij de ingang van de camping waar je eindelijk arriveert een bordje met Complet hangt. In goed Nederlands: Vol. Dan blijft de sfeer niet altijd ontspannen op de achterbank van de Kadett. Dan wordt er wel eens gemekkerd en gezeurd en geruzied. Wanneer zijn we er? Mama, hij pest me. Papa, ik vind het niet meer leuk. Ik kan me herinneren dat mijn vader het een keer zo vreselijk zat was dat hij de Kadett langs de snelweg stilzette en weigerde verder te rijden. Dat was best lastig, want hij was wel de enige met een rijbewijs. Als kinderen leerden we: soms maak je het alleen maar erger met je geklaag. Toen Israël op reis was door de woestijn, verliep de reis ook niet altijd op rolletjes. En het duurde allemaal veel langer dan verwacht. Geen wonder dat er bij tijd en wijlen werd gemekkerd en gezeurd en geruzied. Door schade en schande leerde ook Israël leerde dat je daar vaak niet veel mee opschiet. Als we bij Numeri 21 zijn aangekomen, is Aäron net gestorven op de berg Hor (20:22). De berg Hor Israël bevindt zich net onder de zuidgrens van Israël, midden in de woestijn. Israël mag het Beloofde Land nog niet binnentrekken. Men wil naar het oosten, naar wat nu Jordanië heet, maar dan moeten ze door Edom. Mozes vraagt de koning van Edom of ze door zijn land mogen trekken. Maar de koning Edom wil niets van een stroom Israëlitische vluchtelingen weten en weigert ze recht van overpad. En de rijdende rechter bestond nog niet, dus moesten de Israëlieten een enorme omweg maken, om Edom heen. Eerst helemaal naar het zuiden, naar de Schelfzee (weer richting Egypte!), en dan een stuk oostelijker weer
2 noordwaarts. Dat is een enorme omweg door de woestijn. En ze zijn al zo moe. En het is al zo heet. We hebben gelezen: dat het volk onderweg ongeduldig werd. In het Hebreeuws staat er: hun ziel werd kort. Wij hebben tegenwoordig wel eens last van korte lontjes, de Israëlieten hebben last van een korte ziel. Kortom: de gewone Israëlietisch man en vrouw zit er helemaal doorheen. Ze gaan verhaal halen bij Mozes. En zelfs bij God zelf. In onze tijd hadden ze een referendum aangevraagd: doorgaan of teruggaan? Ik denk dat ik wel weet wel wat de uitslag zou zijn geweest. Waarom hebt u ons eigenlijk weggehaald uit Egypte? verwijten ze God en Mozes. Had ons lekker slaven laten blijven in het angstland... Bijzonder is dat het volk zich hier voor het eerst niet alleen tegen Mozes richt, maar ook rechtstreeks tegen God. Waarom hebt u ons eigenlijk weggehaald uit Egypte? verweten ze God en Mozes. Er is een verschil tussen je zorgen of verdriet bij God brengen - en je zorgen en verdriet tegen God inzetten. Er is een verschil enerzijds zeggen, of bidden: God, hier ben ik met mijn zorgen, mijn vermoeidheid, mijn leegte, mijn ziekte... help me alstublieft het te dragen, ontferm U! En anderzijds verwijten: Wat bent u nou voor een God, dat u me dit allemaal aandoet? De oververmoeide, gestreste Israëlieten kiezen ervoor God en Mozes de schuld van hun ellende te geven. Dit is wat ze zeggen: Waarom hebt u ons eigenlijk weggehaald uit Egypte? Om ons te laten sterven? Er is geen brood. Er is geen water. En van het brood dat er wel is (het manna, brood uit de hemel!) letterlijk staat er dan zoiets als: het is brood om van te kokhalzen (lèchèm-haqeloqel.) Maar dit is niet het soort gebed waar mensen beter van worden, zo blijkt. Integendeel, zo n klaaggebed tegen God maakt het alleen maar erger. Vers 6. Toen stuurde de Heer giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven. Een slang is in de Bijbel meer dan zomaar een dier. De eerste slang die we tegenkomen in de bijbel was die slang in het paradijs. Die slang is een echte slang: laag-bij-de-grond, een dier dat kronkelt en konkelt en met dubbele tong spreekt, een dier dat even ongrijpbaar is als listig en giftig. Kortom: het begint ermee dat de duivel een slang is geworden, zoals God later, in het evangelie, mens zal worden. In omliggende landen was de slang vaak een symbool van vruchtbaarheid, van leven. (Het symbool van de Griekse god van de geneeskunst, Asclepius,
3 was een slang - nog steeds trouwens, zie het esculaapteken: die sticker met de slangetje, waarmee dokters overal vrij kunnen parkeren.) Maar in Israël gold de slang als een onrein dier. Een slang stond symbool voor het kwaad, voor de duivel zelf. Toch staat duidelijk dat God die giftige slangen op de Israëliteen afstuurde. Die gifslangen zijn dus een oordeel van God. Want God verdraagt het eeuwige geklaag van zijn volk niet meer. Een oordeel heeft in de Bijbel altijd twee zijden. Enerzijds komt een oordeel het van God. Anderzijds is het door mensen over zichzelf afgeroepen. Kijk: als je zelf laag-bij-de-gronds denkt. En je gedraagt je bijterig. En als je konkelt en kronkelt en giftige woorden spreekt (en dat doen die vermoeide Israëlieten in de woestijn) dan roep je de slang in jezelf wakker. In het NT noemt Jezus een stel zeurende farizeeërs en saduceeën ergens: Adderengebroed. Slangen zijn jullie! Als de mopperaars en kankeraars het voor het zeggen krijgen, dan wordt het leven een slangenkuil. Dus ja: God stuurt die giftige slangen op de Israëlieten af. Dat is het oordeel. Maar tegelijk roepen ze dat oordeel over zichzelf af. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. (Galaten 6:7) De Israëlieten kunnen dus niet meer zorgeloos rondlopen. De een na de ander wordt gebeten door een slang en sterft. Maar ze verstaan het teken. (Net zoals wij indertijd als kinderen heel snel door hadden dat we te ver waren gegaan, toen mijn vader de oranje Kadett stil zette langs de snelweg en niet door wilde rijden.) De Israëlieten gaan naar Mozes en zegen: Wij hebben gezondigd. Men doet schuldbelijdenis. En eerlijk. Men geeft elkaar niet de schuld van de tegenspoed, maar wijst naar zichzelf. Wij hebben gezondigd, want wij hebben de Heer en u verwijten gemaakt. Bidt dan tot de Heer dat hij ons van die slangen verlost. (En van ons eigen slangengedrag.) Mozes doet dan voorbeden voor het volk. De Heer luistert naar Mozes en zegt: Maak een slang en bevestig die op een staak/standaard. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven. Letterlijk: WE-CHAI, wat betekent: en hij zal leven. (U kent misschien wel zo n hangertje, dat sommige mensen om hun hals dragen:, twee Hebreeuwse letters, de chet en de iod, je spreekt het uit als CHAI en het betekent: leven. De getalswaarde van die twee letters is 18. Daarom krijgen veel joodse jongeren zo n hangertje als ze 18 worden. Om dat CHAI gaat het dus, in zowel vers 8 en aan het eind van vers 9 klinkt het nog een keer.)
4 Opmerkelijk: wat doet God met dat gebed? God neemt de slangen niet 1,2,3 weg, zoals het volk in vers 7 vraagt. Maar God biedt wel een verlossende mogelijkheid om niet meer aan slangenbeten ten onder te gaan. Als er tegenslag is of ziekte, dan bidden we om beterschap genezing - natuurlijk. Maar vooral bidden wij om de kracht om de ziekte te dragen, of de tegenslag die ons overkomt. Dat we er niet aan onderdoor gaan. Dat God ons de kracht geeft om er doorheen te gaan. Mozes maakt een koperen slang, bevestigt die op een standaard en iedereen die door een slang gebeten is en opkijkt die blijft in leven. Dat woord opkijken is een opkijken met vertrouwen (vrglk. Psalm 119:6). En wie zo naar die slang opkijkt...we-chai! - die leeft, die zal leven. Laten we ons dat nog eens heel concrete voorstellen. Er is een slangenplaag. De Israëlieten zijn geneigd voortdurend naar de grond te kijken om niet op zo n beest te stappen, met alle gevolgen van dien. Zoals mensen die zorgen hebben of bang zijn geneigd zijn met gebogen hoofd naar beneden te kijken, en ineengedoken te zitten, en in hun kleine kringetje rond te draaien tot ze er gek van worden. Dat is geen leven natuurlijk. Maar wat zegt God via Mozes? Mensen, hier, richt je blik omhoog! Richt je blik in vertrouwen op wat jou zelf als persoon overstijgt. Op het grotere geheel. Op de hemel. Op God. WE-CHAI - en je zult leven! In het Johannesevangelie gebruikt Jezus de geschiedenis van de koperen slang uit Numeri 21 om helemaal aan het begin van zijn openbare leven al iets over zijn einde te vertellen. De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhoog geheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven hebben. (Joh 3:14,15). We zien Jezus aan het kruis. En wie naar hem opziet met vertrouwen,... WE-CHAI! Die zal leven. Sterker nog: die zal leven in de gloria, die zal eeuwig leven! Jezus was natuurlijk geen slang. De overeenkomst tussen Jezus en de koperen slang is dat beiden worden verheven. De slang wordt verheven op een standaard, Jezus zal worden verheven aan het kruis. En zoals die slang een tegengif werd, zo zal de kruisdood van Jezus dat ook zijn: een tegengif, waarmee God mensen wil redden van hun zonde, van hun geklaag en ondankbaarheid, van hun korte zieltjes, van hun moedeloosheid. Mozes zei tegen de Israëlieten: Ben je gebeten? Laat je hoofd niet zakken, staar niet naar beneden, maar kijk omhoog, in vertrouwen. Het evangelie zegt: ben je gebeten door het leven? Door de oude slang uit het paradijs? Door verdriet? Door levensmoeheid? Door doodsangst? Laat je hoofd niet zakken. Blijf niet naar beneden staren. Blijf niet hangen in die
put waar je in gevangen zit. Maar richt je blik omhoog, naar de gekruisigde, in vertrouwen, in geloof WE-CHAI - en je zult leven! Amen. 5