Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand (Parl. St. Kamer 2006-2007, nr. 2811) INLEIDING 1. Op de zitting van de Kamercommissie voor de Justitie van 13 februari 2007 werd het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand goedgekeurd. Het wetsontwerp zou op de plenaire zitting van 1 maart 2007 aan de voltallige Kamer van volksvertegenwoordigers ter stemming worden voorgelegd. Het wetsontwerp is een optioneel bicameraal ontwerp. De Senaat beslist zelf of hij het wetsontwerp al dan niet verder onderzoekt via de evocatieprocedure. 2. De Orde van Vlaamse Balies lichtte haar standpunt over het wetsontwerp toe op een hoorzitting in de Kamercommissie voor de Justitie op 18 januari 2007. Nadien heeft de Orde van Vlaamse Balies op intensieve wijze haar commentaren en ontwerpteksten aan de minister van Justitie bezorgd en in belangrijke mate wijzigingen aan de oorspronkelijke teksten kunnen laten aanbrengen. 3. Deze tekst beoogt op bondige en objectieve wijze de nieuwe bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek toe te lichten. Voor een meer kritische benadering van het oorspronkelijke wetsontwerp wordt verwezen naar het standpunt van de Orde van Vlaamse Balies. BESPREKING WETSONTWERP 4. De bespreking van het wetsontwerp verloopt thema gewijs. De belangrijkste wijziging, met name het nieuwe artikel 747 Ger. W. wordt onder een afzonderlijke titel toegelicht. I. UITBREIDING VAN DE VOORAFGAANDE MAATREGELEN (GEWIJZIGD ARTIKEL 19, TWEEDE LID, GER. W.) 5. Artikel 19, tweede lid, Ger.W. wordt aangevuld met een bepaling die de meest gerede partij die een voorafgaande maatregel wenst te bekomen of een tussengeschil m.b.t. een voorafgaande maatregel aan de rechter wil voorleggen, in elke stand van de rechtspleging de 1
zaak voor de rechter kan laten brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek aan de griffie. De griffier roept de partijen en hun advocaat op bij gewone brief of bij gerechtsbrief indien de betrokken partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft (gewijzigd artikel 19, tweede lid, Ger. W.). II. INLEIDINGSVORM - SANCTIE 6. De hoofdvorderingen worden voortaan "op straffe van nietigheid" bij dagvaarding voor de rechter gebracht (onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning en rechtspleging op verzoekschrift). De akte van rechtsingang die nietig werd verklaard, stuit evenwel rechtsgeldig de verjaring en de termijnen van rechtspleging die op straffe van verval zijn toegekend (artikel 700 Ger. W. met een nieuwe tweede lid). III. SCHRIFTELIJKE VERSCHIJNING 7. De advocaten van partijen kunnen nog steeds, in onderlinge overeenstemming, op de inleidende zitting schriftelijk verschijnen indien de zaak niet van die aard is dat ze bij de inleiding kan worden gepleit. Nieuwe toevoeging aan artikel 729 Ger. W. is de mogelijkheid voor de advocaten van de partijen om in de mate van het mogelijke hun standpunt toe te lichten m.b.t. het in gereedheid brengen van de zaak (cf. gewijzigd art. 747 Ger.W. randnummer 12 e.v.). Deze verklaring kan vooraf aan de griffie worden gericht. Het feit dat deze verklaring werd afgelegd, wordt vermeld op het zittingsblad. IV. KORTE DEBATTEN 8. Aan het bestaande artikel 735 Ger. W. worden twee wijzigingen gebracht. a) Behoudens akkoord van de partijen wordt het geding behandeld overeenkomstig de procedure van de korte debatten in volgende gevallen: - de invordering van de niet betwiste schuldvorderingen; - de vorderingen bedoeld in artikel 19, tweede lid, Ger. W.; - de taalwijzigingen als geregeld in artikel 4 van de wet van 15 juni 1935; - de beslechting van geschillen betreffende de bevoegdheid; - de vorderingen om uitstel van betaling; b) De procedure van de korte debatten kan voortaan ook op onsplitsbare geschillen toegepast worden indien een of meer partijen verstek laten gaan en ten minste één partij verschijnt. De niet verschenen partij moet dan wel bij gerechtsbrief worden opgeroepen op een dichtbij bepaalde zittingsdag waarop een vonnis op tegenspraak kan gevorderd worden. 2
De tekst van artikel 735, 5, Ger. W. wordt in de oproeping vermeld. Deze toevoeging aan de bestaande paragraaf 5 van artikel 735 Ger. W. ( de bepalingen van dit artikel gelden onverminderd de regels inzake verstek ) is een gevolg van de opheffing door het wetsontwerp van artikel 753 Ger. W. V. CONCLUSIE 9. Een nieuw tweede lid van artikel 744 Ger. W. legt vereisten op wat de inhoud van de conclusie betreft. Zo moet de conclusie niet alleen uitdrukkelijk de eisen van de concluderende partij uiteenzetten maar ook de middelen in feite en in rechte waarop iedere eis steunt. De in een andere zaak of in een andere aanleg genomen conclusie waarnaar wordt verwezen of waaraan wordt gerefereerd, wordt niet beschouwd als een conclusie in de zin van artikel 780, eerste lid, 3 Ger. W. Dat betekent dat de rechter in zijn motivering niet moet antwoorden op conclusies waarnaar eenvoudig wordt gewezen, zoals dikwijls gebeurt in graad van beroep. 10. Verder bepaalt een nieuw artikel 748bis Ger. W. als algemene regel dat de laatste conclusie van een partij de vorm dient aan te nemen van een syntheseconclusie. De motiveringsplicht (cf. artikel 780, eerste lid, 3 Ger. W.) beperkt zich tot het antwoord op de syntheseconclusie. In volgende gevallen moet geen syntheseconclusie worden opgesteld : - toepassing van artikel 748, 2, Ger. W.- nieuwe conclusietermijnen (ontdekking van nieuw stuk of feit), tenzij de rechter in de beschikking 748, 2 anders heeft bepaald; - een conclusie met als enig doel een maatregel als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Ger. W. te verzoeken (zie randnummer 5) of een tussengeschil op te werpen of te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie (cf. artikel 767, 3, Ger. W.) 11. In een nieuw artikel 756bis Ger. W. wordt uitdrukkelijk bepaald dat, behoudens indien het vonnis wordt gewezen in zaken die in korte debatten worden behandeld (artikel 735, 3, Ger. W.), het ontbreken of het ambtshalve weren van de conclusie geen verbod tot pleiten inhoudt. Een pleidooi geldt echter niet als conclusie. De tegenpartij kan in dat geval wel na het eindpleidooi nog een antwoordconclusie indienen. De termijn voor indiening van deze conclusie bedraagt 15 dagen. De zaak wordt na afloop van die termijn zonder nieuwe debatten in beraad genomen. De rechter kan de termijn van 15 dagen inkorten op verzoek van de partij die nog een antwoordconclusie mag indienen. 3
VI. ARTIKEL 747 GER.W. : DE NIEUWE BASISREGELS BETREFFENDE DE INSTAATSTELLING 12. Artikel 747 Ger. W. telt voortaan drie paragrafen. 13. artikel 747, 1, Ger. W. Partijen bereiken een akkoord m.b.t. de conclusietermijnen. Als basisprincipe geldt dat partijen zowel op de inleidingszitting als op elke latere zitting onderling conclusietermijnen kunnen afspreken. Indien partijen op een zitting conclusietermijnen wensen af te spreken, licht de rechter hen in over de vroegste datum waarop een rechtsdag zou kunnen worden bepaald, zodat zij in functie daarvan conclusietermijnen kunnen afspreken. De rechter neemt akte van de conclusietermijnen die partijen hebben afgesproken en bekrachtigt deze termijnen waardoor ze bindend worden. De rechter bepaalt vervolgens de rechtsdag. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier geeft aan partijen en hun advocaten kennis van deze beschikking (overeenkomstig artikel 747, 2, vierde lid Ger. W.). Noot : het vigerende artikel 747, 1, Ger. W. heeft geen bestaansreden meer gezien er geen wettelijke conclusietermijnen meer bestaan. De conclusietermijnen worden ofwel bepaald door partijen ofwel door de rechter (zie artikel 747, 2, Ger. W.). Een en ander betekent ook de afschaffing van de artikelen 751 en 753 Ger. W. 14. artikel 747, 2, Ger. W. Partijen hebben geen conclusietermijnen afgesproken. a) opmerkingen over het gerechtelijk in gereedheid brengen van de zaak Partijen kunnen afzonderlijk of gezamenlijk aan de rechter en aan de andere partijen hun opmerkingen over het gerechtelijk in gereedheid brengen van de zaak bezorgen. Deze opmerkingen dienen overgemaakt te worden uiterlijk één maand na de inleidingzitting. De opmerkingen kunnen ook reeds worden opgenomen in de akte van rechtsingang. De rechter kan de termijn van één maand inkorten indien dat noodzakelijk is of nog, indien partijen daarover een overeenstemming hebben bereikt (zie ook artikel 729 Ger. W. randnummer 7). b) rechter bepaalt kalender en rechtsdag Uiterlijk zes weken na de inleidingszitting bepaalt de rechter het tijdsverloop of de kalender van de rechtspleging. Dit betekent dat de rechter ofwel het akkoord van partijen bekrachtigt ofwel, rekening houdend met de opmerkingen die partijen hebben geformuleerd, de kalender zelf bepaalt. 4
Afhankelijk van de rechtsdag bepaalt de rechter het aantal conclusies en de uiterste datum waarop conclusies ter griffie moeten neergelegd worden en worden toegezonden aan de andere partij. De datum en uur van de zitting voor de pleidooien en de duur ervan worden nader bepaald. Indien de conclusietermijnen door de rechter zijn bepaald wordt de rechtsdag uiterlijk drie maanden na overlegging van de laatste conclusie vastgesteld. De rechter dient dus de conclusietermijnen vast te stellen vertrekkende van de rechtsdag. Tegen de beschikking van in gereedheid brengen en van bepaling van rechtsdag staat geen rechtsmiddel open. c) verwijzing naar de rol of verdaging naar latere datum Enkel en alleen mits akkoord van alle partijen wordt de zaak verwezen naar de rol en enkel en alleen mits akkoord van alle partijen wordt de zaak verdaagd tot een bepaalde datum, tenzij bij toepassing van art. 735 Ger.W. Indien de zaak naar de rol is verwezen, of werd verdaagd naar een latere datum, kan iedere partij, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd ter of gezonden aan de griffie, om het in gereedheid brengen van de zaak verzoeken. Dit verzoek wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten. Deze kennisgeving doet de termijnen van één maand en zes weken ingaan. Is er bijgevolg geen akkoord tussen al de partijen omtrent de verwijzing van de zaak naar de rol of m.b.t. de verdaging van de zaak tot een bepaalde datum dan gelden ofwel de regels inzake het verstek, ofwel wordt de zaak overeenkomstig artikel 735 Ger. W. behandeld, ofwel wordt het akkoord van partijen over de conclusietermijnen bekrachtigd en een rechtsdag vastgesteld (art. 747, 1 Ger.W.), ofwel zal de rechter binnen zes weken na de inleiding conclusietermijnen en een rechtsdag vastleggen nadat de partijen aan de rechter uiterlijk binnen één maand na de inleiding al dan niet hun schriftelijke opmerkingen over het in gereedheid brengen van de zaak hebben meegedeeld. d) laattijdig neergelegde conclusies Onverminderd de toepassing van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 748, 1 en 2 (zie randnummers 17 en 18), worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is. e) onsplitsbaar geschil In geval van onsplitsbaarheid van het geschil en onverminderd de toepassing van artikel 735, 5, moet artikel 747, 2, Ger. W. worden toegepast wanneer een of meer partijen verstek laten gaan, terwijl ten minste één partij verschijnt. 5
15. artikel 747, 3, Ger. W. De derde paragraaf van artikel 747 Ger. W. regelt het tijdsverloop van de procedures in kort geding, zoals in kort geding en voor de beslagrechter. In deze procedures bedraagt de termijn waarover de partijen beschikken om hun opmerkingen mee te delen ten hoogste vijf dagen (en dus niet één maand zoals bepaald in artikel 747, 2, Ger. W.). De termijn waarbinnen de rechter het tijdschema bepaalt of de overeenstemming van partijen acteert, bedraagt ten hoogste acht dagen. Opnieuw kan de rechter deze termijnen inkorten of afschaffen indien de omstandigheden dat verantwoorden. De griffier geeft uiterlijk de eerste werkdag volgend op die waarop de beschikking werd gewezen, kennis van de beschikking, bij gewone brief aan de partijen en in voorkomend geval aan hun advocaat, alsmede bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij, tenzij de partijen hem van die kennisgeving vrijstellen. 16. Het tweede lid van artikel 745 Ger. W. wordt geschrapt, met het name het vermoeden dat een conclusie geacht wordt te zijn meegedeeld vijf dagen na de toezending. VII. ARTIKEL 748 GER. W. 17. artikel 748, 1, Ger. W. Artikel 748, 1 Ger. W. ondergaat enkele tekstwijzigingen maar de regel dat conclusies niet meer rechtsgeldig kunnen neergelegd worden na het verzoek tot rechtsdagbepaling overeenkomstig artikel 750 en 747 Ger. W. blijft overeind. 18 artikel 748, 2, Ger. W. Het verzoekschrift waarin wordt verzocht om bij het ontdekken van een nieuw stuk of feit te kunnen beschikken over een nieuwe termijn om te concluderen en eventueel om een nieuwe rechtsdag te bepalen wordt voortaan bij gewone brief door de griffier ter kennis gebracht van de partijen en hun advocaat. De gerechtsbrief blijft behouden voor de kennisgeving aan de niet verschenen partij. VIII. NEERLEGGING VAN DE STUKKEN TER GRIFFIE 19. artikel 756 Ger. W. wordt hersteld. In dat artikel wordt bepaald dat de stukken in zaken waarvoor de rechtsdag is bepaald (overeenkomstig artikel 747 en 750 Ger. W.) ter griffie worden neergelegd ten minste vijftien dagen voor de rechtsdag die is bepaald voor de pleidooien. Door invoering van deze bepaling wordt artikel 1261, tweede lid, Ger. W. opgeheven. 6
IX. EEN INTERACTIEF DEBAT 20. Tijdens of vóór de pleitzitting kan de rechter voorstellen de pleidooien te vervangen door een interactief debat (nieuw artikel 756ter Ger. W.). Stemmen partijen met dit voorstel in dan leidt de rechter het debat. Tijdens het debat mogen partijen wel vragen stellen die niet door de rechter zijn opgeworpen op voorwaarde dat deze vragen reeds in de stukken van partijen zijn opgeworpen of aan toepassing van artikel 735 zijn gekoppeld dan wel betrekking hebben op een onregelmatigheid die de procedure van ingereedheidbrenging aantast. Indien een partij zich verzet tegen de vervanging van pleidooien door een interactief debat, kan het debat nog na de pleidooien plaatsvinden. X. HEROPENING VAN DE DEBATTEN 21. Indien een heropening van de debatten wordt bevolen, nodigt de rechter partijen voortaan uit om binnen de termijnen die hij bepaalt, op straffe van ambtshalve verwijdering uit de debatten, hun schriftelijke opmerkingen over het middel of de verdediging ter rechtvaardiging ervan, uit te wisselen en hem deze te overhandigen (gewijzigd artikel 775 Ger. W.). In ieder geval is de beslissing gewezen na de heropening van de debatten op tegenspraak gewezen indien de beslissing van heropening zelf op tegenspraak gewezen is (artikel 775, derde lid, Ger. W.). XI. BERECHTING VAN DE ZAAK 22. Het gewijzigde artikel 770 Ger. W. moet de interne controle op de magistraat die uitspraak moet doen binnen de wettelijke termijnen versterken. Volgend controlemechanisme wordt ingevoerd : - het volstaat niet meer om de oorzaak van de vertraging eenvoudig op het zittingsblad te vermelden. De vermelding op het zittingsblad van de oorzaak van de vertraging moet bovendien objectief kunnen worden verantwoord tegenover de korpschef die belast is met het toezicht op de naleving van de termijnen van beraad (artikel 770, 1, derde lid, Ger. W.); 7
- de griffiers maken in tweevoud een lijst of lijsten op van zaken waarin de uitspraak met meer dan één maand werd uitgesteld. Die lijst wordt ter ondertekening voorgelegd aan de magistraat die zijn opmerkingen kan maken. De lijst wordt maandelijks door de hoofdgriffier aan de korpschef en aan het openbaar ministerie bezorgd. Een kopie van de lijsten wordt bewaard op de griffie (artikel 770, 2, Ger. W.); - indien de rechter het beraad langer dan drie maanden aanhoudt, verwittigt hij de korpschef en de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof. Partijen hebben steeds de mogelijkheid om zelf daartoe het initiatief te nemen (artikel 770, 3, Ger. W.). - de magistraat die zich langer dan drie maanden beraadt en de magistraat die uitspraken met meer dan één maand uitstelt (maar wel de termijn van drie maanden respecteert), worden door de korpschef opgeroepen om uitleg te geven m.b.t. de oorzaken van de vertraging. Overleg met de korpschef en de betrokken magistraat/magistraten vindt plaats met het oog op het vinden van een oplossing om de vertraging te vermijden. Van dat gesprek, een verhoor, wordt proces-verbaal gemaakt (artikel 770, 4, Ger. W.); - inlichtingen die aan de korpschef worden bezorgd hetzij door de magistraat zelf of door partijen (indien het beraad langer dan drie maanden aanhoudt) hetzij na het verhoor (artikel 770, 4, Ger. W.) kunnen in aanmerking worden genomen in geval van tuchtvervolgingen, bij de periodieke evaluatie van de magistraat of in het kader van een op hem betrekking hebbende benoemings- of aanwijzigingsprocedure. Indien een tuchtsanctie wordt overwogen, kan de opgelegde straf in geen geval lager zijn dan een zware straf in eerste graad. Zo is de eerste nuttige straf die aan de magistraat kan opgelegd worden de inhouding van de wedde. 23. De werkingsverslagen die jaarlijks dienen opgesteld te worden door de hoven, rechtbanken, en de algemene vergaderingen van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken dienen in de toekomst ook uit te wijden over de traagheid in het beraad. Deze werkingsverslagen zullen niet alleen de behoeften moeten aanwijzen en voorstellen bevatten om de werking van het betreffende rechtscollege te verbeteren en de gerechtelijke achterstand weg te werken maar ook om de naleving van de termijn van het beraad te waarborgen (aanvullingen in artikel 340, 3, Ger. W.). 8
XII. MISBRUIKEN VAN DE RECHTSPLEGING 24. In een nieuw artikel 780bis Ger. W. kan de partij die de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden veroordeeld worden tot een civiele boete van 15,00 tot 2 500,00, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden. Dat minimum- en maximumbedrag kan om de vijf jaar bij KB worden aangepast aan de kosten van het levensonderhoud. Artikel 780bis Ger. W. is niet van toepassing op straf- en tuchtzaken. Artikel 1072bis Ger. W. wordt opgeheven. Het derde en vierde lid van artikel 656 Ger. W. worden opgeheven. XIII. INWERKINGTREDING 25. Met uitzondering van enkele bepalingen is de nieuwe wet in elke aanleg van toepassing op de zaken waarvoor op 1 september 2007 geen rechtsdag of kalender van de rechtspleging is vastgesteld, of waarvoor geen enkel verzoek tot vaststelling werd ingediend. De nieuwe bepalingen van de wet worden toegepast op de latere verzoeken tot ingereedheidbrenging en tot vaststelling van de rechtsdag. Studiedienst 26 februari 2007 9