DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C.

Vergelijkbare documenten
Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Standaardtaal of tussentaal op televisie

Taalattitude in de periferie

VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE:

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

Taalgebruik op de radio Tussentaal en code-switching bij presentatoren

Tussentaal in tekenfilms

Masarykova univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Taalvariatie in het secundair onderwijs

TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO

Ronde 1. Jongeren warm maken voor taalvariatie. 1. Inleiding. 2. Didactische tools taalvariatie

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol?

TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries

Woord vooraf. In dit woord vooraf zou ik graag enkele mensen bedanken. Mijn oprechte dank gaat uit naar

Tussentaal in de Vlaamse media Een onderzoek naar het taalgebruik van televisiepresentatoren

DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN.

TAALGEBRUIK IN RECLAME Over tussentaal, standaardtaal en code-switching in Vlaamse radiospots

Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN

DIALECT EN TAALVERWERVING

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands

KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands

Tussentaal in semi-voorbereide radio-interviews op de Vlaamse openbare omroep

Kan ik het wel of kan ik het niet?

Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams?

Mense va mijne leeftijd

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

Parlementaire tussenkomsten van Vlaamse politici:

Tussentaalelementen in de taal van Vlaamse politici

Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken

Taaldiversiteit in Brussel: een analysekader. Rudi Janssens Studiedag 27 mei 2016 VUB-Jette

Vlamingen en Walen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging.

Een attitudeonderzoek bij scholieren uit Tongeren en omgeving naar hun houding tegenover het Standaardnederlands, de tussentaal en het dialect

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen?

Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten

Uitgegeven: 3 februari , no. 10 PROVINCIAAL BLAD VAN FRYSLAN

Woord vooraf. Ik hoop dat ik met dit eindwerk mijn bijdrage heb kunnen leveren aan het onderzoek naar tussentaal.

TAALGEBRUIK EN TAALPERCEPTIE OP KETNET

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up

NEDERLANDSE DIALECTEN EN HET GEBRUIK VAN HET LIMBURGS

"Pardon, ma, uw accent? Da s eel grappig!" Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar Vlaamse tussentaal in Disneyfilms

DISCOURSEN OVER TAALVARIATIE IN VLAANDEREN

Wa Gertje, ik versta da nie wa Mega Mindy zegt

Reikt de Vlaamse tussentaal verder dan de grens met Nederland?

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

Taalaccommodatie in Vlaanderen

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria Van Dale Groot Woordenboek Redactie... 5

Niveaus van het Europees Referentiekader (ERK)

IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV!

Nederlands havo 2019-II

Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën

DE WAARDE VAN DE NEDERLANDSTALIGE TERMINOLOGIE Herman Gevaert

19 juni I. Het Taalunieverdrag

Ge G sc s h c i h edeni n s s v an a n he h t Ned e er e l r a l n a d n s d Stand n a d ardi d satie

Kinderen en hun ouders ondersteunen in het proces van meertalige taalontwikkeling.

Taalvariatie. Dr. Janneke Diepeveen m.m.v. Johanna Ridderbeekx, Agnes Dilliën, Rita Van Elsen en Gabri van Sleeuwen

Wat heeft het schoolvak Nederlands te winnen bij taalkunde? Hans Hulshof Maaike Rietmeijer Arie Verhagen

Wat als de VRT jeugdfictieseries uitzendt?

Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan

Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen

Moet er nog dialect zijn?

Nieuwsmonitor 6 in de media

DOEL EN INHOUD VEREISTEN VERPLICHTE LITERATUUR

Jaargang 43 nummer 3 oktober Neerlandica. Extra Muros

Wat onthouden we uit het nieuws? Analyse van de effecten van verschillende informatiekanalen op kennis over actuele politieke zaken

Taalkundige onderbouwing voor docenten van het lespakket Taalvariatie

3. De CNaVT-profielen

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1,2,3 par 1 en 2: algemene theorie en lezen

Hogeschool Leiden Odm

EN OP DE ZEVENDE DAG WAS ER TUSSENTAAL

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding

JAARGANG 8 / NUMMER 2 OKTOBER Mede mogelijk dankzij:

Europees Referentiekader

Geschiedenis van het Nederlands. Het Nederlands in het Zuiden: een verhaal apart

Masarykova Univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura

Niveaus Europees Referentie Kader

ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS IN HET GEWOON VOLTIJDS SECUNDAIR ONDERWIJS

tussentaal.book Page 1 Tuesday, October 8, :23 AM Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen

Europakenner Onderzoeker Journalist. toepassing. bediscussiëren en beargumenteren van Europese kwesties. gehaald op:

Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van de woordenschat

Delen Vlaanderen en Nederland een culturele identiteit? Prof. Dr. Ludo Beheydt

Rapportage TIP Stein Generiek Augustus. 23 augustus 2018

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

Journaalnederlands en Verkavelingsvlaams, de hypothese van de tweede persoon

De invloed van burgerbronnen in het nieuws

NEDERLANDS IN NOORD EN ZUID

Transcriptie:

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C. De Kampioenen Academiejaar: 2010-2011 Promotor: Prof. dr. J. Van Keymeulen Masterscriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de taal- en letterkunde, twee talen (Nederlands- Engels), door Hanne Houbrix

DANKWOORD Het eerste wat je leest als je een scriptie openslaat, is de dankbetuiging die uitgaat naar de promotor, vrienden en familie. Ook ik wil hier graag de volgende mensen bedanken: Eerst en vooral wil ik mijn promotor bedanken, professor Jacques Van Keymeulen. Hij hielp me op weg met dit onderzoek en beantwoordde bereidwillig al mijn vragen. Ook wil ik professor Johan De Caluwe bedanken voor zijn aanmerkingen op mijn resultaten. Daarnaast wil ik mijn vrienden en medestudenten danken voor de ontspannende momenten tussendoor. En ten slotte wil ik mijn vriend T, mijn ouders en mijn broer Tom een woord van dank betuigen voor hun oprechte steun en interesse in mijn onderzoek. Het duurt altijd langer dan je denkt, ook als je denkt het zal wel langer duren dan ik denk dan duurt het toch nog langer dan je denkt. Het is altijd veel duurder dan je denkt, ook als je denkt het zal wel duurder worden dan ik denk dan wordt het toch nog duurder dan je denkt. Het kost meer moeite dan je denkt ook als je denkt het zal wel veel meer moeite kosten dan ik denk dan kost het toch meer moeite dan je denkt. Het duurt veel korter dan je denkt ook als je denkt het zal wel korter duren dan ik denk dan duurt het toch nog korter dan je denkt. Judith Herzberg 2

INHOUDSOPGAVE 0 AlGEMENE INLEIDING... 5 1 HET NEDERLANDS IN VLAANDEREN: VROEGER EN NU... 8 1.1 Inleiding... 8 1.2 Geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen: een historisch overzicht... 8 1.2.1 De Vlaamse Beweging...8 1.2.2 Het ontstaan van tussentaal...10 1.2.3 Het ontstaan van een Belgisch Nederlandse variëteit...13 1.3 De taaltoestand in Nederland...13 1.4 De variëteiten van het Nederlands...15 1.4.1 De standaardtaal...17 1.4.2 De dialecten...17 1.4.3 Regiolect- tussentaal- informele standaardtaal...18 1.5 Vlaamse tussentaal...20 1.5.1 De term tussentaal...20 1.5.2 Tussentalen...21 1.5.3 Afbakening tussentaal...22 1.5.4 Tussentaal als zelfstandige grootheid...22 1.5.5 Verklaring voor de opmars van tussentaal...24 1.5.6 Visies op tussentaal...25 2 TUSSENTAAL OP TELEVISIE... 27 2.1 Inleiding...27 2.2 De openbare omroep...27 2.3 Het Taalcharter...28 2.3.1 Algemeen...28 2.3.2 Visies over tussentaal in het charter...29 2.4 Het taalgebruik op televisie...30 2.4.1 Standaardtaal...30 2.4.2 Tussentaal...31 2.5 Onderzoeksvraag...32 3 METHODOLOGIE... 34 3.1 De gekozen series:...34 3.1.1 Schipper naast Mathilde...34 3.1.2 F.C. De Kampioenen...36 3.2 Werkwijze...37 3.2.1 Selectie van de afleveringen...37 3.2.2 Selectie van de personages...38 3.2.3 Een Brabantse tussentaal...38 3.3 Lijst met mogelijke ingrediënten van tussentaal...39 3.3.1 Fonetiek/fonologie...40 3.3.2 Morfologie...44 3.3.3 Lexicon...50 3.3.4 Syntaxis...53 4 RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK... 60 4.1 Inleiding...60 4.2 Visies van taalkundigen...61 4.3 De series en de hoeveelheid tussentaal...63 4.3.1 De meest gebruikte kenmerken...64 4.3.2 De minst gebruikte kenmerken...65 4.4 De acteurs uit Schipper naast Mathilde en hun tussentaal...67 4.4.1 Marieke...68 3

4.4.2 Schipper Matthias...70 4.4.3 Mathilde...71 4.4.4 Madam Krielemans...72 4.4.5 Filidoor...72 4.4.6 Hyppoliet...73 4.5 De acteurs uit F.C. De Kampioenen en hun tussentaal...74 4.5.1 Boma...75 4.5.2 Carmen...76 4.5.3 Pol...77 4.5.4 Xavier...79 4.5.5 Pascale...81 4.5.6 Bieke...82 4.6 Conclusie?...82 5 TUSSENTAAL EN SOCIOLINGUÏSTIEK... 84 5.1 Inleiding...84 5.2 Sekse...87 5.3 leeftijd...88 5.4 Sociale klasse...90 5.5 Regio...92 5.6 Samenvattend...93 6 BESLUIT... 95 7 BIBLIOGRAFIE... 97 8 OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN...102 4

0 AlGEMENE INLEIDING In Vlaanderen is er niet langer sprake van een diglossie- situatie waarbij standaardtaal en dialect naast elkaar optreden. Historische ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat tussen de standaardtaal en de dialecten een continuüm van tussenvormen ontstaan is, dat wij kennen onder de noemer tussentaal (Taeldeman 2008: 26). Hoewel verschillende taalkundigen er al op wezen dat tussentaal een zelfstandige grootheid geworden is (onder meer Cajot in 2000), zijn de meningen over de toelaatbaarheid van deze variëteit, sterk verdeeld. Binnen deze discussie spelen ook de media een vermeldenswaardige rol. Enerzijds gelden de media als generatoren voor de verspreiding en instandhouding van standaardtaal, maar anderzijds worden zij als medeplichtige aangewezen voor de sterke opmars van tussentaal. Er is dan ook al meermaals onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen tussentaal en de media. Zo werden er onder meer al scripties geschreven over: tussentaal in soaps (Geeraerts, Penne en Vanswegenoven 2000 en De Laere 2006), bij reclameboodschappen (Saman 2003), tussentaal op de radio (Saey 2010), tussentaal in het humorprogramma In De Gloria (De Ridder 2007) en tussentaal in het discussieprogramma De zevende dag (Auman 2009). De sterke plaats van tussentaal in ons taallandschap kon geen van de onderzoekers ontkennen. Aangezien de media een weerspiegeling bieden van het taalgebruik in Vlaanderen (vooral in informele contexten, zoals binnen het genre fictie ), vinden we ook daar veel tussentaal terug. In deze scriptie zullen we onderzoeken of we al kunnen spreken over tussentaal in fictie bij de beginjaren van de Vlaamse televisie (de jaren 50). Tussentaal werd immers pas benoemd in de jaren 90 van de vorige eeuw en wij willen te weten komen of er in de jaren 50-60 al tussentaal gesproken werd, dan wel een andere variëteit. Ook mediaprofessor Hilde Van Den Bulck en Sarah Van Hoof toonden reeds interesse in een diachroon onderzoek om zo de evolutie van taalgebruik in kaart te brengen. Het onderzoek van Van Den Bulck (1991) concentreerde zich op de eerste twintig jaar van het bestaan van de openbare omroep (1953-1974). Van Hoof (2011) haar onderzoek kan beschouwd worden als een vervolgstudie, die zich concentreert op de taalvariatie in de jaren 80 tot 2000. In deze scriptie vangen we aan bij de beginjaren van de televisie door het taalgebruik van de populaire serie Schipper naast Mathilde (1955-1963) onder de loep te nemen. De resultaten die we hieruit bekomen vergelijken we dan met een recenter programma, namelijk de langstlopende serie die de openbare omroep gekend heeft, F.C. De 5

Kampioenen (1990-2011). Bij ons onderzoek zullen we ons baseren op het artikel van Van Hoof Taalvariatie op de Vlaamse openbare omroep. Substandaardisering in fictieprogramma s vroeger en nu dat aanvaard is voor publicatie en in 2011 nog zal verschijnen. Op die manier kunnen we onze resultaten in een bredere context plaatsen. Wij beperken ons immers tot slechts twee programma s, terwijl zij er 21 vergeleek. Bij ons onderzoek staan de volgende vragen centraal: Wat zijn de ingrediënten van (de Brabantse) tussentaal en in welke mate vinden we ze in onze twee gekozen series terug? Onze hoofdvraag: vonden we in de beginjaren van televisie al een substandaard terug? Zo ja, wordt er nu meer of net minder tussentaal gebruikt bij fictie? Hoe verhouden de sociolinguïstische parameters (sekse, leeftijd, klasse en regio) zich tot het taalgebruik in de twee series? En, oefenen de parameters nu een andere invloed uit dan vroeger? Deze vragen zullen in de loop van deze scriptie beantwoord worden. Maar we willen het onderzoek eerst binnen een theoretisch kader plaatsen. Vandaar dat we de structuur van onze scriptie als volgt hebben opgevat: In het eerste hoofdstuk geven we een historisch overzicht van het Nederlands in Vlaanderen. We proberen op die manier de opkomst van tussentaal te schetsen. Hier vermelden we ook kort de taalsituatie van onze noorderburen om aan te tonen wat een verschil in historische ontwikkeling kan teweegbrengen voor de taaltoestand. Vervolgens richten we ons op de huidige taalsituatie en bespreken we de verschillende variëteiten van het Nederlands. Dan komt de focus op tussentaal: we geven een definitie van het fenomeen en geven een overzicht van verschillende attitudes tegenover het verschijnsel. Bij het tweede hoofdstuk analyseren we tussentaal op televisie. We verantwoorden onze keuze voor de openbare omroep en belichten het Taalcharter en de attitudes van de VRT tegenover tussentaal. Ten slotte geven we een overzicht van de vooronderstellingen over het taalgebruik op televisie en formuleren we ter afsluiting onze onderzoeksvraag. Het derde hoofdstuk presenteert de methodologie. Eerst beschrijven we kort de gekozen series en de werkwijze van ons onderzoek. Daarbij bakenen we de afleveringen en de personages af, en verantwoorden we onze keuze om de Brabantse tussentaal te onderzoeken. Vervolgens geven we een overzicht van de (mogelijke) ingrediënten van de Brabantse tussentaal. Hoofdstuk vier presenteert de bekomen resultaten. We vergelijken dan de tussentalige 6

ingrediënten van beide programma s door eerst een overzicht te geven van de meest en minst gebruikte kenmerken in beide series, om dan over te gaan op een analyse van de afzonderlijke personages. In hoofdstuk 5 koppelen we onze resultaten aan de sociolinguïstiek. We gaan na welke parameters een invloed uitoefenen op het taalgebruik van de acteurs en of er in hedendaags fictie andere parameters een andere invloed uitoefenen dan in de jaren 50 het geval was. Hierna gaan we in ons zesde en laatste hoofdstuk over tot de besluitvorming. We overlopen wat we in deze scriptie nagingen en vatten onze bevindingen samen. 7

1 HET NEDERLANDS IN VLAANDEREN: VROEGER EN NU 1.1 Inleiding Deze scriptie presenteert een diachrone studie. We voeren immers een vergelijkend onderzoek uit tussen het taalgebruik in de jaren 50 met het taalgebruik van nu. Bij het ontstaan van televisie was er nog geen sprake van tussentaal, en wij zullen nagaan of er toen al dan niet tussentaal (i.e. een substandaard) gesproken werd. Daarom is het belangrijk om het ontstaan en de evolutie van tussentaal duidelijk te schetsen. We geven in dit eerste hoofdstuk een historisch en theoretisch kader waarbinnen tussentaal te situeren valt. Bij de historische schets gaan we dieper in op het ontstaan van tussentaal. Dit doen we door aan te vangen met een kort overzicht van het Nederlands in Vlaanderen vanaf de 19 e eeuw, om de historische en taalkundige oorzaak van tussentaal te verklaren. De taalevolutie in Vlaanderen kan gecontrasteerd worden met de evolutie die onze noorderburen doorgemaakt hebben. Aan de gevolgen van een aparte historische ontwikkeling, wijden we ook een paragraaf. In het theoretisch kader beschrijven we eerst de hedendaagse variëteiten van het Nederlands om daarna onze aandacht op tussentaal te vestigen. We zoomen in op het begrip tussentaal, waarbij we zowel aandacht geven aan het ontstaan van de term voor het verschijnsel als voor het fenomeen zelf. Ook behandelen we daarbij de voor- en tegenstanders van de tussentaal. 1.2 Geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen: een historisch overzicht 1.2.1 De Vlaamse Beweging In het begin van de 19 e eeuw werd de Vlaamse taalsituatie gekenmerkt door een diglossie, met het Frans als de H(ogere)- taal en het Vlaamse dialect als de L(agere)- taal (Van Belle & Jaspaert 1988: 375). Daarnaast was de economische en culturele situatie ook alles behalve rooskleurig: Vlaanderen kende een sterk economisch verval en gebrekkig onderwijs. De 2 e helft van die eeuw bracht echter verandering. De roep om 8

een eigen identiteit, die onder meer uitdrukking zou vinden in een eigen, nationale taal, bereikte in die tijd een hoogtepunt met de Vlaamse Beweging (die ontstaat tussen 1834 en 1840). Die Vlaamse beweging wilde voor Vlaanderen een volwaardige cultuurtaal om op te kunnen tegen de heerschappij van het Frans. Maar in Vlaanderen bestond er geen moedertaalbeleid, noch een moedertaalcultuur die als kader van een cultuurtaal kon dienen. Door de eeuwenlange vreemde overheersing was de Vlaamse taal ontdaan van al haar prestige: het is niet meer dan een verzameling dialecten, met daarbovenop een oubollig Schoon Vlaams (De Caluwe 2000: 59). Dat Schoon Vlaams was allesbehalve een eenheidstaal: het klonk van streek tot streek verschillend, bevatte allerlei Brabantse elementen en exogenismen die wijzen op een Vlaamse taalonzekerheid (Devos 2000: 8). Toch wierp het doorzettingsvermogen van de Vlaamse Beweging zijn vruchten af: door allerlei initiatieven en acties hebben ze een noemenswaardige rol gespeeld in de vernederlandsing van Vlaanderen. Er werden, door toedoen van de Vlaamse Beweging, wetten opgesteld die de positie van het Nederlands in Vlaanderen versterkten, zoals de Gelijkheidswet in 1898. Die wet zorgde ervoor dat het Nederlands naast het Frans als officiële taal werd erkend (Willemeyns 2003: 214-222). Hoewel er nu een tweetalig statuut gold, kende het Frans nog steeds een groot prestige. Zo bleef de sociale taalgrens gelden: de kloof tussen de maatschappelijke bovenlaag die Frans sprak, en het gewone volk dat bleef vasthouden aan de Vlaamse dialecten. Daarom wilde de Vlaamse Beweging een eentaligheid voor het Vlaamse grondgebied, waarmee het territorialiteitsprincipe van start ging in 1930 (Janssens en Marynissen 2008: 140). Het was pas dertig jaar later, 1962-1963, dat we eindelijk over België als een federale staat kunnen spreken met het Nederlands als de officiële voertaal (Janssens en Marynissen 2008: 142). De Vlaamse Beweging bevond zich bij de keuze van een moedertaal in een tweestrijd tussen de particularisten en de integrationisten. De eerstgenoemden wilden de West- Vlaamse taalvariëteit verheffen tot moedertaal, maar het waren de integrationisten die de strijd wonnen. Zij wilden aan de Vlaamse behoefte om een eigen cultuurtaal beantwoorden, door de noordelijke norm aan te nemen als standaardtaal (Cajot 2001: 14). In 1946 werd dit officieel bevestigd in het Cultureel Verdrag tussen Nederland en België (Janssen en Marynissen 2008 157). In 1973 werd de standaardtaal in Vlaanderen officieel Nederlands genoemd. In de tweede helft van de 20 e eeuw was er sprake van een ware taalplanningsgolf om dit onbekende Noord- Nederlands bij de mensen over te brengen (Willemyns 2007: 27). 9

Een reeks aan beleidsinitiatieven werd genomen om de Vlamingen de standaard van de noorderburen bij te brengen, toen nog het Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd. ABN- acties en ABN- kernen zoals de VBO (Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal) met hun tijdschrift Nu Nog, Eugène Berode als taaladviseur op de BRT, tv- programma s gewijd aan taaladvies zoals Hier spreekt men Nederlands en Teletaallessen, het radiogrogramma Voor wie haar soms geweld aandoet en taalrubrieken in kranten ( Taaltuintjes ) hadden allemaal hetzelfde doel voor ogen: de Vlaming een standaard bijbrengen en tegelijkertijd de gallicismen en dialectismen bestrijden (De Caluwe 2000: 59). Ook het onderwijs droeg zijn steentje bij in deze taalstrijd: zo werden er taalcursussen en uitwisselingsprojecten voor leerkrachten georganiseerd om zo met de Nederlanders, die als voorbeeld golden, in contact te komen (Hagen 1980). Samengevat kunnen we de strijd om de standaardtaal in Vlaanderen opvatten als een moeizaam en langdurig proces waarbij de Vlamingen steeds weer moesten opboksen tegen het Frans. Dankzij de overname van de Nederlandse standaardtaal zoals die in het noorden bestond, kregen de Vlamingen eindelijk een officiële standaardtaal. 1.2.2 Het ontstaan van tussentaal De strijd voor de standaardtaal kende succes, want meer mensen gebruikten de standaardtaal in meer situaties. Maar er waren aan dit standaardiseringsproces ook nadelen verbonden die leidden tot het gebruik van een typisch Vlaamse taalvariëteit: tussentaal. Doordat het Nederlands uit het noorden voor alle Vlamingen een vreemde variëteit was, dus ook voor intellectuelen die de standaardtaal aan de bevolking moeten overbrengen, was het moeilijk om deze taalvariëteit op een natuurlijke manier aan te leren. Cajot zegt hierover het volgende: Maar van een echte taalovername is in Vlaanderen nooit echt sprake geweest. Nederlands werd er niet door rechtstreeks contact met Nederland geleerd, maar uit boeken, geschreven door Vlaamse hoogleraren die zich voorzichtig op Nederland inspireerden, zonder zelf Nederlands te kennen.( ) Ze leerden dus een gefilterde taal die academici voor hen uittekenden (Cajot 2001: 14). Deze nieuwe taalnorm was te sterk afgelijnd om ook in informele gesprekken gebruikt te worden. Cajot (2010) verwoordt het als volgt: Voor direct contact met de Nederlandse norm of mondelinge deelname aan de noordelijke taalgemeenschap waren de grote rivieren te breed of te diep en was het Vlaamse identiteitsbesef te sterk (Cajot 2010: 18). Hierdoor groeide het isolationalisme in Vlaanderen. Ze hadden immers voor 10

hun informele taal niemand om op terug te vallen, behalve zichzelf. Dit leidde tot een zelfstandig standaardiseringsproces (Cajot 2010: 18) in Vlaanderen dat resulteerde in het gebruik van tussentaal. Daarnaast bracht het nieuwe taalbeleid taalonzekerheid mee. De nieuwe standaardtaal moest als vervanging van de dialecten gelden. Ouders werd aangeraden hun kinderen niet langer in het dialect, maar in de standaardtaal op te voeden. Het moest gezien worden als een zuiveringsoperatie van hun slecht taalgebruik, maar in dat proces werden de verschillen te sterk beklemtoond en de gelijkenissen onderbelicht. Hierdoor voelde de Vlaming zich onzeker over zowel de dialecten als over de nieuwe standaardtaal: Het gevolg is een achteruitdringen en sterke beïnvloeding van de dialecten, en anderzijds een sterker overwicht van plaatselijk- gekleurde beschaafde omgangstaal (De Vooys 1970: 200). Op die manier hebben de Vlamingen het Nederlands uit het noorden nooit als hun moedertaal aangevoeld, omdat die te ver van de Vlaamse dialecten stond. Zo konden ze zich deze nieuwe taal niet volledig eigen maken en zijn ze bij dit standaardiseringsproces ergens tussen de dialecten en de standaardtaal blijven steken. De Vlamingen maakten gebruik van een taalvariëteit die nu nog steeds een sterke positie in het taallandschap inneemt: tussentaal (De Caluwe 2002: 60). Geeraerts (2001) refereert naar de sterke positie van tussentaal in de volgende woorden: De 20 e - eeuwse standaardisering van Vlaanderen heeft weliswaar grotendeels de richting gevolgd die door de verschillende taalbeleidsinstanties vrijwel unaniem werd aangegeven, maar de specifieke, sterke positie van de Vlaamse tussentaal was volstrekt niet geïntendeerd: vanuit het standpunt van het traditionele taalbeleid is die tussentaal zonder meer een indicatie van een onvolkomen standaardisering (Geeraerts 2001: 342). De opkomst van tussentaal heeft ook met een Vlaamse inkapseling te maken. Het is de opbouw van België tot een federale staat, die bijdroeg aan de zelfstandigheid van ons land en het daarbij horende zelfvertrouwen (Goossens 2000: 4). Voorbeelden van de Vlaamse inkapseling zijn: Vlaamse gemeenschap, Vlaams gewest in plaats van gemeenschap en gewest, Vlaams parlement, en niet langer Raad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap en de BRTN werd VRT (Goossens 2000: 4). Een belangrijk element van de Vlaamse inkapseling vormen de verspreide anti- Hollandse sentimenten in Vlaanderen (Goossens 2000: 6). Deze anti- Hollandse gevoelens komen ook naar voor in het kijkgedrag van de Vlaming: de Vlaamse zenders bieden enerzijds minder programma s van onze noorderburen aan, en anderzijds kiest 11

de Vlaming er zelf ook minder voor om naar de Noord- Nederlandse zenders te kijken. De Vlaamse inkapseling ofwel het Vlaams autocentrisme impliceert ook dat er in het gebied zelf een centrum is waar de periferieën zich naar richten. Dat is in Vlaanderen de as Antwerpen- Brussel met Mechelen en Leuven, in het Brabantse dialectgebied. Door de tijd heen heeft de substandaard die wij in deze scriptie als tussentaal zullen aanduiden, allerhande benamingen gekregen. Onder meer Verkavelingsvlaams (Van Istendael 1989), Schoon- Vlaams (Goossens 2000) en Soap Vlaams (Geeraerts 1999). Niet toevallig dragen de meeste termen een negatieve bijklank. Veel intellectuelen zien de tussentaal immers als een niet bedoeld bijproduct van een mislukte standaardisering (Cajot 2010: 19). De Schutter (1998) stelt in deze context dat tussentaal een taal is die uit angst geboren wordt: angst om dialect te spreken omdat dat niet netjes is, en angst om de standaardtaal te spreken, omdat men denkt het niet aan te kunnen, of omdat men wel zeker weet dat men die niet aankan (De Schutter 1998: 234). Tussentaal brengt met andere woorden een talige en morele paniek teweeg, die wordt ingebed in een ruimere culturele en politieke crisis (Jaspers 2002: 51). Tussentaal wordt geassocieerd met de teloorgang van de goede zeden en wordt vandaar vaak als gemakzuchtig of ongecultiveerd bestempeld. Omdat er zoveel beroering rond tussentaal is ontstaan, wijden we in 1.5.6. een paragraaf over de verschillende visies ten opzichte van tussentaal. Van de integratie- ideologie (Willemyns en Vandenbussche 2007: 49) die tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw nog zo sterk stond, lijkt nu nog maar weinig over te zijn. De historische politieke legitimatie van het integrationisme is verleden tijd stellen Willemyns en Vandenbussche (2007: 49). Taeldeman (1992) vindt deze ommekeer een goede zaak, omdat het strenge integrationistische beleid volgens hem de oorzaak is van de taalonzekerheid bij de Vlamingen en de daaruit volgende vlucht in tussentaal: Formele vitterijen vanuit een variatieloos standpunt hebben de taalonzekerheid en verkramptheid vooral doen toenemen. En een te strak integrationisme heeft de lat meteen op zo n onhaalbare, onaantrekkelijke hoogte gelegd dat vele Vlamingen zich veilig in de tussentaal gingen terugtrekken (Taeldeman 1992: 41). Tussentaal in Vlaanderen kan nu niet langer als een overgangsverschijnsel beschouwd worden. Deze taalvariëteit heeft zich opgewerkt tot een zelfstandige grootheid binnen de Vlaamse taalgemeenschap. 12

1.2.3 Het ontstaan van een Belgisch Nederlandse variëteit Zoals in 1.2.2. geschetst werd, zijn er aan de integrationistische taalpolitiek toch heel wat nadelen verbonden. Daarom veranderden rond 1980 de inzichten van een aantal academici over de standaardtaal. Die academici begonnen te beseffen dat een variatievijandig beleid niet de juiste manier was om de Vlamingen te motiveren, dus gingen ze niet langer de Noord- Nederlandse norm integraal overnemen, maar maakten ze ook plaats voor de integratie van Belgisch Nederlandse taalelementen. De Caluwe (2000) verwoordt het als volgt: de traditionele visie dat het Vlaams Nederlands onvolkomen was en dat het een grote achterstand kende op de Nederlandse standaardtaal werd vervangen door een meer onbevangen benadering van de Vlaamse taal (De Caluwe 2000: 54). Nu werd een eigen nationale variëteit van de standaardtaal in Vlaanderen erkend: het Belgisch Nederlands. Deze variëteit kent een eigen uitspraaknorm en vertoont daarnaast ook lexicale en grammaticale afwijkingen van het Nederlands Nederlands. De Nederlandse standaardtaal werd dus niet langer als één en ondeelbaar beschouwd, maar als een model van nationale variëteiten (Geeraerts 2001: 340). Dit model van national varieties vinden we ook in andere taalgebieden terug. Denk maar aan de Britse en Amerikaanse variëteit van het Engels. Deze Belgisch Nederlandse variëteit van het Nederlands geniet wel de erkenning die hij verdient, onder meer in het Taalcharter van de VRT, waar we later in deze scriptie nog op terugkomen. 1.3 De taaltoestand in Nederland Nu we een overzicht van de taalsituatie in Vlaanderen hebben gegeven, willen we nu even stilstaan bij de situatie in Nederland. Hierbij willen we ons vooral richten op hoe het verschil in historische ontwikkeling weerspiegeld wordt in de hedendaagse taalsituatie. Nederland werd in de 17 e eeuw een onafhankelijke republiek. Daardoor had de Noord- Nederlandse taalgemeenschap de tijd om haar eigen standaardtaal uit te bouwen, in tegenstelling tot de Vlamingen die gebruik maakten van een exogene variëteit (i.e. eerst het Frans, daarna het Nederlands uit het noorden). In het begin beperkte die Nederlandse standaardtaal zich tot de schrijftaal en beheersten enkel een kleine groep geletterden de nieuwe variëteit. Maar de behoefte aan een eenheidstaal nam toe. Er werd namelijk op grote schaal tussen 13

de verschillende provincies samengewerkt op politiek en economisch gebied en dit resulteerde in een nationaal bewustzijn. Men wilde daarom de Hollandse volkstaal opwerken tot een gecultiveerder niveau zodat men de taal kon gebruiken voor meerdere doeleinden én om communicatie tussen de verschillende provincies te bewerkstelligen. De opbouw van een standaardtaal startte in de 17 e eeuw en heeft zich doorgezet tot de 20 e eeuw. De laatste decennia is de Nederlandse taalsituatie veranderd door vooral een informalisering van de standaardtaal (Stroop 1998). De Nederlanders hebben de uniforme norm van de standaardtaal losgelaten, en ze gebruiken nu verschillende soorten algemene omgangstaal die aan elkaar gelijkwaardig zijn (Stroop 1998:11). Eén van deze variëteiten is het Poldernederlands. Het is een taalvariëteit die gebruikt wordt door hoger opgeleide vrouwen die geen status verwerven door het gebruik van standaardtaal, maar door wat ze op professioneel vlak bewijzen. De Vlamingen zijn (nog?) niet toegekomen aan een informalisering van de standaardtaal. Standaardtaal wordt in Vlaanderen enkel gebruikt in formele aangelegenheden en voor de informele situaties gebruiken de Vlamingen geen informele variant van de standaardtaal, maar een nieuwe variëteit: tussentaal. Geeraerts (2000: 339) meent wel dat het Nederlandse en het Vlaamse taalcontinuüm ongeveer uit dezelfde variëteiten bestaat: beide taalgebieden hebben een standaardtaal, een informele omgangstaal en dialecten. Wel stelt hij dat de verschillende variëteiten zich op een andere manier tegenover elkaar verhouden. Zo staat de informele spreektaal in Vlaanderen verder van de standaardtaal af dan in Nederland het geval is. Geeraerts (2001) heeft dit in een schema weergegeven:!"#$%$$&' ()$*$+",&*-.' )$*$+",&*-'!"#$%$$&'(/$"#0-12.' )$*$+",&*-' 3&45+%$$"' ()$*$+",&*-.' )$*$+",&*-' 89--$&7,,"' (0&45+%$$"'/$"#0-12:)$*$+",&*-.'' 60,"$17$&'0&' )$*$+",&*' 60,"$17$&'0&' ;",,&*$+$&' Figuur 1: De Vlaamse taalkloof (uit: De Caluwe J. en D. Geeraerts 2002) 14

Uniek in Vlaanderen is de verspreiding van tussentaal als algemene informele omgangstaal en de groei van een registercontinuüm voor bovenregionale communicatie (De Caluwe 2000: 57), terwijl er in Nederland wel degelijk gesproken kan worden over een informele variant van de standaardtaal. Hoe komt het dan dat die informele varianten zo ver uit elkaar liggen? Het verschil in informele variëteiten komt voort uit de verschillende aard van de standaardtaal. De standaardtaal is in de 17 e eeuw in Nederland ontstaan en wordt daar dus niet als exogeen aangevoeld. De dragers van de Nederlandse standaardtaal zijn de Hollandse steden. De Hollandse expansie zorgde immers voor een terugdringen van de dialecten en de verspreiding van een standaardtaal. Het gros van de bevolking beheerst deze standaardvariëteit dan ook, zonder dat die als een zondagspak aanvoelt. Als ze kiezen om over te schakelen op een informeel register, baseren ze zich niet op dialecten, maar op de standaardtaal. De Nederlandse standaardtaal wordt daarentegen voor de Vlamingen als te weinig eigen aangevoeld, om deze ook voor informele doeleinden te gebruiken. 1.4 De variëteiten van het Nederlands Na de historische schets, gaan we nu dieper in op de hedendaagse taalsituatie. Daarbij ligt de focus op de plaats die de diverse taalvariëteiten binnen het Vlaamse taallandschap innemen en we verklaren achtereenvolgens de attitude tegenover de standaardtaal, de oorzaak van de regressie van de dialecten en de opmars van de tussentaal. In paragraaf 1.5. ligt onze focus dan op tussentaal. De Nederlandse taal en al haar variëteiten kan worden weergegeven in een cirkel met verschillende lagen of als een linguïstisch continuüm. Taeldeman (1989) geeft een accurate definitie van wat we kunnen verstaan onder een taal in het artikel De taaltoestand in Vlaanderen : Een taal (b.v. het Nederlands, het Frans) is te omschrijven als een geheel van variëteiten met een sterke historische verwantschap en een duidelijke structurele parallellie, waarvan er tenminste één een overkoepelende functie heeft en gestandaardiseerd is. Met standaardisering bedoelen we een conglomeraat van factoren: (a) er is een grammaticale beschrijving (codificering) die (b) normatief is en (c) een officieel karakter heeft (Taeldeman 1989: 77). Variëteiten zijn taalsystemen die genoeg overeenkomsten vertonen om tot één taal te worden gerekend, maar daarnaast genoeg verschillen vertonen om van elkaar 15

onderscheiden te kunnen worden. Men onderscheidt verschillende Nederlandse dialecten, regiolecten, sociolecten (zoals kindertaal), groepstalen (zoals jongerentaal) en de standaardtaal. Deze variëteiten hebben een bruikbaarheid binnen één of meerdere domeinen en de meeste sprekers van het Nederlands beheersen meerdere variëteiten. (((*"$+#%!&&')!"#$#%!&&'(((),-.%/##'0) 123%"45&'"6) 7))8))9)):));))9))9))<));))8))9))9))=)) >.$+#%)?&%"&@#) 1B%##*C!&'"6),"$-.%C /##'0) 6#.6%&A123)?#%123"''#$+),%#6".$&&'0) (((4&%6.$) +"&'#2!((() Figuur 2: Het Vlaamse taallandschap in de vorm van een cirkel 1 Dialecten substandaard standaardtaal Figuur 3: Het Vlaamse taallandschap voorgesteld als een continuüm (Martin 2005) In de voorstelling van Geeraerts (2001) van de taal als een continuüm, worden de drie basisvariëteiten onderscheiden: dialect, tussentaal en standaardtaal. Wij hebben geopteerd om de voorstelling van Martin (2005) over te nemen, waarbij het een substandaard is die zich tussen de twee polen van het continuüm vindt. Onder deze substandaard verstaan we een waaier van variëteiten: naast tussentaal, ook de regiolecten en de informele standaardtaal. De verschillende variëteiten op het continuüm zijn niet duidelijk af te bakenen, maar vloeien deels in elkaar over. We gaan nu over tot een bespreking van de verschillende variëteiten. 1 http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85/, geraadpleegd op: 23/02/2011 16

1.4.1 De standaardtaal Naast de verschillende dialecten, regiolecten, groepstalen enzovoort, die allemaal beperkt zijn in bruikbaarheid, beschikken we daarnaast over een algemeen bruikbare variëteit: de standaardtaal. De term standaard Nederlands of Nederlandse standaardtaal werd in de jaren 60 uit de taalwetenschap opnieuw bovengehaald om afstand te nemen van de notie Algemeen Beschaafd Nederlands. A.B.N. impliceerde immers dat er ook een onbeschaafde taal bestond, en deze implicatie konden ze met de term standaardtaal vermijden (Stroop 2000: 274). Ook de ANS (2007), de Algemene Nederlandse Spraakkunst, gebruikt de term standaardtaal en definieert die als de taal waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet- algemeen. En in de Grote Van Dale (2005) staat dat standaardtaal een taalvorm is die als norm geldt. Aangezien de standaardtaal als algemeen geldt, is dit de variëteit die in de publieke domeinen van het openbare leven gebruikt wordt, zoals bij de overheid, administratie, justitie en in de media. Bij een spontaan standaardiseringsproces, is het het dialect van de spraakmakende gemeente dat zich opwerkt tot de standaardtaal van het taalgebied. Dus in principe komen er eerst verschillende varianten naast elkaar voor, waarvan dan één de standaardvariant wordt (Vermeerbergen en Van Herreweghe 2002: 1). Een dergelijk natuurlijk proces vinden we terug in Nederland, waar het dialect van de Randstad gestandaardiseerd werd. De situatie in Vlaanderen is in dat opzicht anders, want wij kregen niet de taal van de dominante regio (i.e. Brabant) opgelegd, maar een buitenlandse variëteit. 1.4.2 De dialecten "De vlaamsche tale is wonder zoet, voor die heur geen geweld en doet." (Gezelle 1939) Aan de andere kant van het continuüm vinden we de dialecten terug. Onder dialect verstaan we een variëteit die van alle coëxisterende soorten Nederlands het verst van de standaardtaal af staat, en nog allerlei plaatsgebonden kenmerken vertoont (Devos 2000: 1). Op louter taalkundig vlak zijn dialecten volwaardige taalvariëteiten die zeker niet als minderwaardig beschouwd mogen worden. Alleen hebben ze hun regionale beperktheid tegen zich. Tot het begin van de 20 e eeuw stonden bij ons de dialecten erg sterk. Devos (2000) zegt dat de grote functionaliteit van de dialecten te verklaren is doordat wij Vlamingen eeuwenlang geen Nederlandse prestigevariëteit kenden. De prestigetaal was bij ons 17

namelijk geen variëteit van de moedertaal, maar een vreemde taal, het Frans (Devos 2000: 5). De dialecten kunnen daarnaast niet als varianten van de toen nationale taal beschouwd worden (Goossens 1975: 52). Ze zijn voortgekomen uit spontane ontwikkelingen zonder van buitenaf opgelegde normen die beperkingen opleggen. De dialecten worden al enkele decennia bedreigt door het fenomeen dialectverlies. Er is een verlies van de authenticiteit en ze worden in minder situaties door minder mensen gebruikt. Devos (2000) was één van de taalkundigen die dit opmerkte: Dialecten verliezen hun authenticiteit, hun eigen, typische lokale kenmerken en dat gebeurt onder invloed van en in de richting van de standaardtaal. Met dit systeemverlies gaat een dramatisch functieverlies gepaard: het dialect wordt door steeds minder mensen gebruikt in steeds minder omstandigheden. In steeds meer domeinen van de communicatie laten mensen het dialect vallen ten voordele van een algemener soort Nederlands (Devos 2000: 2). De reden tot afname van dialectgebruik heeft niet alleen te maken met een natuurlijk proces (het verschijnsel kan als natuurlijk beschouwd worden, want het heeft zich in alle Europese taalgebieden voltrokken), maar ook met een veranderd klimaat. In de jaren 60 van de vorige eeuw, kwam de overheid immers aandraven met ABN- acties die de dialecten gestigmatiseerd en gemarginaliseerd hebben omdat ze vertrokken vanuit het standpunt dat dialecten minderwaardig waren en daarbij dus ook de sprekers van die variëteit. Dialecten werden als kleinschalig bestempeld, en misten het sociaal prestige om hogerop te komen. Daarnaast vond er ook een verandering in de samenstelling van de maatschappij plaats: toegenomen mobiliteit, sociale differentiëring en sociale mobiliteit. Deze maatschappelijke veranderingen zorgden niet alleen voor een toename van tussentaal, maar ook voor een dialectverlies. De dialecten werden binnen het standaardiseringsproces, net als tussentaal, als oorzaak voor de zwakke standaardtaalbeheersing aangewezen. 1.4.3 Regiolect- tussentaal- informele standaardtaal Willy Martin (2005) onderscheidt naast het bipolair model standaardtaal- dialect, ook een substandaard. Geeraerts (2002) definieert deze substandaardisering als de vorming van een omgangstaal, die enerzijds relatief uniform is, maar anderzijds te ver afstaat van de standaardtaal om zonder meer als informele variant daarvan beschouwd te kunnen worden (2002: 89). Wanneer er over substandaard gesproken wordt, heeft men het meestal over tussentaal, regiolect of de informele standaardtaal. De mensen grepen terug naar een substandaard bij bovenregionale communicatie of 18

wanneer ze een algemenere taal als beleefder en gepaster achtten (Devos 2000: 4). Wanneer mensen ervoor kiezen om in een substandaard te communiceren laten ze de sterk dialectisch gekleurde dialectkenmerken vallen. Taeldeman (2005 en 2007) stelde een driedelige typologie van dialectkenmerken op met betrekking tot die bewustzijnsgraad en de daarmee samenhangende onderdrukbaarheid van dergelijke dialectkenmerken (Taeldeman e.a. 2007: 2). 1. primaire dialectkenmerken: dit zijn de fonologische elementen die bij het overschakelen naar een hogere variëteit het eerst weggelaten worden. Ze zijn geografisch beperkt en saillant. Deze kenmerken zullen in conversaties met andere regiogenoten volop gehanteerd worden om een vorm van solidariteit uit te drukken, maar bij externe contacten zal de spreker deze kenmerken prijsgeven (Taeldeman 2005:101). Vb. het gebruik van dierf of dorf in plaats van durfde 2. secundaire dialectkenmerken: deze kenmerken zijn al minder lokaal gebonden, maar nog steeds saillant. Ook deze dialectkenmerken laten mensen achterwege als ze kiezen voor een hogere variëteit. Vb. Oost- Vlaanderen: [uuë] in woorden als droom 3. tertiaire dialectkenmerken: de tertiaire dialectkenmerken sluiten dicht bij de standaardtaal aan en vallen nauwelijks op als dialect. De spreker is zich vaak niet bewust dat deze kenmerken typerend zijn voor hun regionaal taalgebruik en laat ze dus ook niet vlug weg als hij naar een hogere variëteit overschakelt. Taeldeman (2007) verwoordt het als volgt: Het spreekt bijna vanzelf dat de eerste twee types (primaire en secundaire) onderdrukt worden wanneer iemand min of meer bewust overstapt op een hogere tussentalige variëteit. De zogenaamde tertiaire dialectkenmerken (het zgn. accent ) daarentegen worden makkelijk naar hogere variëteiten getransfereerd, vaak zelfs tot in wat als standaardtaal bedoeld is (Taeldeman 2007:3). Het gaat hier vaak om accentaspecten zoals de verwarring tussen de γ en de h, de realisatie van diftongen als zijnde monoftongen en de slordige uitspraak van de medeklinkers (Taeldeman 2005: 101). Deze tertiaire dialectkenmerken blijven over na het verlies van de lokaal gekleurde taalelementen en kunnen dienen voor bovenregionale informele communicatie. 19

1.5 Vlaamse tussentaal In deze paragraaf zullen we ons richten op de taalvariëteit die in deze scriptie centraal staat: tussentaal. In ons historisch overzicht gaven we al een schets van het ontstaan van tussentaal. Hier bespreken we eerst en vooral de term zelf. Hoe is die tot stand gekomen en wat zijn de bevindingen van taalkundigen over de ontstaansfactoren van het verschijnsel. Daarna gaan we de verschillende visies die over tussentaal bestaan van naderbij bekijken. In hoofdstuk 2 schetsen we dan tussentaal binnen de context van de media. We bekijken de visies van de media over tussentaal en we gaan na in welke domeinen tussentaal gepast is. 1.5.1 De term tussentaal Eerst en vooral wijden we een paragraaf aan de terminologie voor het verschijnsel tussentaal. De verschillende benamingen die aan het fenomeen gegeven worden, tonen aan dat men er allerminst neutraal tegenover staat. De eerste die het fenomeen benoemde, was Geert Van Istendael. Hij haalde in 1989 uit tegen wat hij het Verkavelingsvlaams noemde: Verkavelings- Vlaams, het is de taal van een nieuwsoortig, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minachting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is, een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid (Van Istendael 1989: 124). Van Istendael gebruikte de term Verkavelingsvlaams om te verwijzen naar de opkomende mobiele middenklasse met verschillende regionale achtergrond die samenkomen op de verkavelingen rond Brussel- Leuven- Antwerpen (Slembrouck en Van Herreweghe 2004: 862). Omdat tussentaal zich niet langer beperkt tot de Vlaamse woonwijken, hebben we ervoor gekozen om in deze scriptie de term Verkavelingsvlaams niet te gebruiken. Dirk Geeraerts heeft in 1999 naar tussentaal verwezen als Soap- Vlaams (1999b), aangezien het de taal is die we steevast in de Vlaamse soaps terugvinden. Benno Barnard introduceerde de term Koetervlaams. De Leuvense emeritus- hoogleraar Jan Goossens verwees er in 2000 ironisch naar als Schoon Vlaams. Deze term werd aanvankelijk gebruikt om te verwijzen naar een taalvariëteit die geen dialect meer was en nog geen invloed van het Noord- Nederlands kende (Goossens 2000: 7). De meest neutrale term voor het verschijnsel is tussentaal en professor Johan Taeldeman gebruikte die term voor het eerst in 1992 in het artikel Welk Nederlands voor Vlamingen. Aanvankelijk werd deze term gebruikt om te verwijzen naar het 20

taalgebruik van de nieuwe middenklasse. Om hoger op de sociale ladder te klimmen verkozen de Vlamingen niet langer het dialect als moedertaal voor hun kinderen, maar ze beheersten ook de standaardtaal niet voldoende om hun kinderen die variëteit voldoende eigen te maken. Ze zijn ergens tussenin blijven steken, tussen de standaardtaal en de dialecten. Tussentaal kan gezien worden als een tussenstadium in een leerproces waarbij de standaardtaal als einddoel gold, en vandaar de term tussen- taal. Nu gebruiken we deze benaming om te verwijzen naar het continuüm aan variëteiten tussen de standaardtaal en de dialecten. 1.5.2 Tussentalen Zowel De Caluwe (2000) als Devos (2000) stellen dat tussentaal opgevat moet worden als: de heterogene verzameling van variëteiten van het Nederlands die noch dialect, noch standaardtaal zijn (Devos 2000: 1). Deze tussentaal functioneert als lingua franca en is zowel de taal van de mensen die de standaardtaal niet beheersen, maar het wel proberen te spreken én van zij die het wel beheersen maar bewust kiezen voor tussentaal (De Caluwe 2000: 49). Door de grote variatiebreedte van die taalvariëteit is tussentaal in tegenstelling tot standaardtaal of dialect niet gemakkelijk te omlijnen. De aard van de taal verschilt namelijk van spreker tot spreker. Vandaar dat we tussentaal niet kunnen definiëren als een duidelijk af te lijnen variëteit, maar wel als een veelheid van variëteiten die zich ergens op het continuüm tussen standaardtaal en de dialecten bevindt (Plevoets 2008: 179). Ook Jaspers vindt dat je tussentaal niet als een welomlijnd homogeen taalregister kunt zien (Jaspers 200): Tussentaal als enkelvoud suggereert namelijk dat er een monolithische variëteit in het geding is [ ]. Het is echter weinig waarschijnlijk dat de zeer verschillende situaties en domeinen waarin tussentaal gebruikt wordt, zouden toelaten een welomlijnde taal te ontdekken. Integendeel, het valt eerder te verwachten dat tussentaal betrekking heeft op verschillende variëteiten die sterk of subtiel zullen verschillen in functie van de woonplaats en sociale identiteit van de taalgebruiker, en de stijl of het accent waarmee de taalgebruikers hun tussentaal willen beladen (Jaspers 2001 : 136). Vandekerckhove (2007) stelt het nog ruimer: In principe kunnen immers alle variëteiten die zich in het talige continuüm tussen de standaardtaal en het dialect bevinden, als tussentaal gelabeld worden (Vandekerckhove 2007: 242). Deze visies tonen aan dat we niet kunnen spreken over dé tussentaal. Ook bij de beschrijving van de ingrediënten van tussentaal, in paragraaf 3.3., gaat het om een selectie en niet om een absoluut overzicht van de grammatica van tussentaal. 21

1.5.3 Afbakening tussentaal Wat voor enige afbakening zorgt, is dat tussentaal voldoende afwijkingen moet hebben ten opzichte van zowel dialect (door de wegwerking van de couleur locale ) als van de standaardtaal (De Caluwe 2000,:49). Zo kan er naar deze taalvariëteit verwezen worden als afwijkend van de standaardtaal. Tussentaal wijkt in die mate van de standaardtaal af dat het Algemeen Nederlands in formele situaties en tussentaal in informele situaties gehanteerd wordt (tussentaal doet dienst als de informele Nederlandse spreektaal in Vlaanderen). Jaspers (2001) contrasteert de standaardtaal met de tussentaal aan de hand van een ideologisch perspectief. Hij zegt dat de standaardtaal een gevestigde of geïnstitutionaliseerde ideologie is die van bovenuit komt, en dat tussentaal een gedragsideologie of een ideologie van de praktijk is, die dus in de praktijk is ontstaan. Met betrekking tot de standaardtaal betuigt De Caluwe (2000) dat tussentaal en standaardtaal in de toekomst naar elkaar toe zullen groeien omdat de informele variëteiten van de standaardtaal geleidelijk in de tussentaal zullen overgaan. Zo zal de kloof tussen beide kleiner worden (De Caluwe 2000, 56). Ook wijkt de tussentaal af van de dialecten. Zo kiezen mensen voor tussentaal om een bewuste beweging van de dialecten weg door te trekken. Tussentaal is ook minder sterk lokaal gebonden dan dialecten. Het is een niet- dialectische omgangstaal [...] die in informele omstandigheden al door honderdduizenden gesproken wordt die geen dialect meer hebben geleerd en ook door honderdduizenden die dat nog wel hebben gedaan (Goossens 2000:4). Toch baseert tussentaal zich ook op de dialecten. In het artikel het Vlaamse taallandschap verschraalt, verduidelijkt Taeldeman (2007) de relatie tussen tussentaal en dialect op de volgende manier: Hoewel het gebruik van tussentaal in hoge mate geïnspireerd is door een bewuste beweging van het dialect weg, vertoont de Vlaamse tussentaal nog veel regionale kenmerken met: een ruime verspreiding, een laag bewustzijn van hun regionale status en hebben ze nauwelijks symboolwaarde Deze vrij lage graad van saillantie vinden we vooral binnen de eigen regio terug. Erbuiten vallen de regionale kenmerken sterker op. 1.5.4 Tussentaal als zelfstandige grootheid Cajot (2010) vindt dat ondanks het onvoltooide karakter van tussentaal, deze omgangstaal toch tot een zelfstandige talige grootheid is uitgegroeid: het is de 22

moedertaal en thuistaal van steeds meer dialectlozen en doeltaal van veel dialectsprekenden, het tastbare resultaat van een autonome informele taalstandaardisering (2010: 19). Daarnaast zal er binnen de tussentaal een toenemende interne stratificatie ontstaan die zal leiden tot een code switchende tussentaal : de taalelementen die de sprekers als standaardtalig aanvoelen, zullen ze vaak in formele omstandigheden gebruiken. Daarnaast zijn er ook taalelementen waarvan de sprekers zelf beseffen dat die eerder bij hun dialect aansluiten. Voor deze elementen zullen ze kiezen in intieme kring (Slembrouck en Van Herreweghe 2004: 864). Zowel elementen die voortkomen uit de Nederlandse standaardtaal, als elementen uit de dialecten vinden een vaste stek in de Vlaamse tussentaal. Enkele elementen die uit de dialecten voortkomen zijn: de verschillende realisaties van het voegwoord dat (da, dad, dat em), apocope van de h ( elemaal, eb)(behalve in Limburg), het ge/gij- systeem in plaats van je/jij (ebde gij da gedaan?) en de verbuiging van lidwoorden (nen auto), voornaamwoorden (mijne man, dieën aap, genen tijd) en bijvoeglijke naamwoorden (ne kleinen (h)ond). Wat Willemyns (2005) in deze context opmerkt, is dat tussentaal geen nieuwe variëteit is. Het mag nu dan wel erkend worden als één van de variëteiten van het Nederlands, de kenmerken die we terugvinden binnen de tussentaal zijn niet nieuw. Er kwamen al altijd taalkenmerken voor die zich tussen de standaardtaal en het dialect bevonden. Vroeger verwezen ze hier nog niet naar als een aparte variëteit, maar werd dit dialectinterferentie genoemd (Willemyns 2005 : 33). Deze bevinding is belangrijk voor ons onderzoek, dus hierop komen we later nog terug (infra. 4.2.). We kunnen concluderen dat tussentaal inderdaad een aparte talige grootheid geworden is. Goossens (2000) ziet het taalgebruik in Vlaanderen daarom als een nieuwe tweetaligheid (standaardtaal- tussentaal): het gaat hier om twee talen met een eigen, linguïstisch beschrijfbare structuur (Goossens 2000: 8). Door de grote variatiebreedte van tussentaal, vindt Jaspers dat tussentaal opgevat kan worden als een stilistische matrix van situationele adaptiviteit (Jaspers geciteerd in Slembrouck en Van Herreweghe 2004: 862). De mogelijkheid om je taalgebruik aan de situatie aan te passen zorgt tevens voor één van de grootste attracties van tussentaal: je kan je vrij bewegen tussen de formele en correcte standaard en de gezelligheid van de dialecten. 23

1.5.5 Verklaring voor de opmars van tussentaal Er zijn verschillende oorzaken waarom tussentaal nu zo een sterke plaats in het huidige taallandschap inneemt. Een van die oorzaken hangt samen met het grootschalige dialectverlies. Hierdoor ontstond de behoefte bij de Vlamingen aan een nieuwe informele omgangstaal. Een informele variant van de standaardtaal zoals we in Nederland terugvinden was geen optie, omdat deze exogene taalvariëteit voor de Vlaming nog steeds niet vertrouwd voelde. In de plaats daarvan kwam er de tussentaal. Zo valt ook te verklaren waarom tussentaal het sterkst staat in de gebieden waar dialectverlies het grootst is. West- Vlaanderen is de regio die het meest vertrouwd is met zijn dialect, en daar vinden we ook het minst tussentaal terug. Naast het dialectverliesproces, speelt ook de attitude van de Vlamingen ten aanzien van de standaardtaal een rol in de ontwikkeling van tussentaal. In deze context kunnen we Geeraerts (2001) vernoemen, die van mening is dat de Vlamingen de standaardtaal wel aanvaarden als norm, maar er bewust op een afstand van blijven. Ze beschouwen het als een soort zondagspak (Geeraerts 2001: 343). Debrabandere probeert een verklaring te geven voor deze terughoudende houding tegenover de standaardtaal door de historische context erbij te vermelden: het Nederlands uit het noorden werd hen in principe als vreemde taalvariëteit opgedrongen (2005: 31) en het verbod op eigen inbreng heeft elke toe- eigening van het Standaardnederlands als informele omgangstaal in Vlaanderen onmogelijk gemaakt (De Caluwe 2002: 56). Tussentaal daarentegen is een taal waarin ze zich op hun gemak voelen. Hoewel de taal nog ettelijke regionale verschillen vertoont, wordt ze toch in heel Vlaanderen begrepen met de bedoeling algemeen Vlaams te zijn (Goossens 2000: 3-4). Daarnaast is er onder de Vlamingen een soort zelfgenoegzaamheid (Taeldeman 1992) ontstaan. Na de tweede wereldoorlog trad een nieuwe burgerij op de voorgrond die zich niet langer onderdrukt voelde door het Frans of de Noord- Nederlandse variëteit. De Vlamingen durfden daarom onbeschroomd hun eigen unieke taal te gebruiken, tussentaal. Goossens koppelt dit Vlaams zelfbewustzijn aan een groeiende afkeer voor het Nederlands uit het noorden. Deze sprekers behoren tot een maatschappelijk ontwikkelde bovenklasse die de standaardtaal wel kunnen spreken, maar zich er bewust van distantiëren. Zij zorgden ervoor dat de versoepeling van het taalgebruik een statuskenmerk werd : het werd geleidelijk aan een teken van maatschappelijk welslagen om zich minder volgens de normen te gedragen: men was, in elke zin van het woord, verheven boven die slaafse navolging (Plevoets 2008: 4). We spreken hier over hypocorrectie (Bourdieu 2001: 96). 24