Uitwerking examen 2015 1 e tijdvak Let op: het is noodzakelijk om de formule op te schrijven en duidelijk aan te geven welke grootheid er wordt uitgerekend!! Vraag 1. m = 47,2 g V = 6,0 cm 3 ρ ijzer = 7,87 g/cm 3 m = ρ x V = 7,87 x 6,0 = 47,2 g opzoeken en noteren van de dichtheid van ijzer 1 gebruik van de formule ρ = m / V 1 Vraag 2. B 1 Vraag 3. Voorbeelden van goede antwoorden zijn: 1 - met een maatcilinder die een fijnere schaalverdeling heeft - met een maatcilinder die smaller (en hoger) is - een nauwkeuriger schaalverdeling gebruiken - door meerdere kogeltjes te gebruiken en Een zwaardere en grotere massa in de maatcilinder fout rekenen Een kleinere schaalverdeling fout rekenen Vraag 4. A 1 Vraag 5. B 1 Vraag 6. Een betere absorptie 1 Vraag 7. F 1 Vraag 8. Het antwoord moet het inzicht bevatten dat door de koude(re) buitekant (van de opvangbuizen) de waterdamp afkoelt. Daarbij zal de waterdamp condenseren (en ontstaat condens). Inzicht dat door de koude(re) buitenkant de waterdamp afkoelt 1 waterdamp condenseert 1 Vraag 9. E = 37,8 (kwh) t = 12 uur A = 3,5 m 2 Gemiddeld vermogen = 900 W/m 2 P = 900 x 3,5 = 3150 W = 3,51 kw E = P x t = 3,15 x 12 = 37,8 kwh
berekenen van het totaal opgenomen vermogen 1 gebruik van de formule E = P x t 1 Vraag 10. B 1 Vraag 11. Stroomkring tekenen met de richting van + naar -. Getrokken lijn door de gloeidraad van de lamp en door de linkerhelft van de spiraal. richting van de stroom juist 1 stroomkring door de ring en het handvat juist getekend 1 rest van de stroomkring juist 1 De stroom door de batterij hoeft niet te worden getekend. Vraag 12. C 1 Vraag 13. Voorbeeld van een goed antwoord: alle drie de symbolen juist 1 oriëntatie LED juist 1 LED en weerstand in serie en de zoemer parallel 1 Vraag 14. R = 120 Ω De spanning over de weerstand met de LED is 4,5 Volt. Dus de spanning over de weerstand = 4,5 Volt 2,1 Volt (de spanning van de LED) = 2,4 V I = 20 ma = 0,020 A
R = U / I = 2,4 / 0,020 = 120 Ω berekenen van de spanning over de weerstand 1 gebruik van de formule R = U / I 1 Vraag 15. C 1 Vraag 16. P = 0,23 W I = 0,050 A U = 4,5 V P = U x I = 4,5 x 0,050 = 0,23 W gebruik van de formule P = U x I 1 Vraag 17. f = 25 (khz) De trillingstijd is 4 x 10-5 s f = 1 / T = 1 / (4 x 10-5 ) = 25000 Hz = 25 khz noteren van de juiste trillingstijd 1 gebruik van de formule f = 1 / T 1 Vraag 18. gelijk aan, kleiner dan 1 Het score punt alleen toekennen als beide keuzes juist zijn. Vraag 19. 345 m/s s = 15 m t = 4,35 x 10-2 s v = s / t = 15 / (4,35 x 10-2 ) = 345 m/s. Dus het klopt. gebruik van de formule v = s / t 1 Vraag 20. hoger dan, groter dan hoger dan 1 groter dan 1 Vraag 21. Voorbeelden van juiste antwoorden: - staal is goed bestand tegen trek- en drukkrachten - staal is goed bewerkbaar
Maximumscore 1 1 Als de kandidaat als antwoord geeft dat staal sterk of stevig is dit fout rekenen Vraag 22. Voorbeelden van een goed antwoord zijn: - verven / lakken / coaten - galvaniseren - verchromen Maximumscore 1 1 Vraag 23. kleiner dan 1 Vraag 24. F span = 130 (MN) Met een marge van 10 MN, antwoorden van 120 tot en met 14 MN goed rekenen. De lengte van de pijl van de spankracht is 2,6 cm Omgerekend met de krachtenschaal wordt de kracht dan 2,6 x 50 MN = 130 MN juist ontbinden van F res 1 tekenen van de juiste spankracht 1 toepassen van de krachtenschaal en noteren van de grootte 1 en Als de kandidaat de resulterende kracht niet juist heeft ontbonden voor deze vraag geen scorepunt toekennen. Het derde scorepunt alleen toekennen al de juiste spankracht is getekend. Vraag 25. duwkrachten, trekkrachten 1 Het scorepunt alleen toekennen als beide keuzes juist zijn. Vraag 26. even groot, kleiner even groot 1 kleiner 1
Vraag 27. p = 909 k(pa) / p = 909090 (Pa) F = m x g = 50 x 10 = 500N A = 5,5 cm 2 = 0,00055 m 2 (Voor de eenheid Pa moet A in m 2, want 1 Pa = 1N/m 2 ) p = F / A = 500 / 0,00055 = 909090 Pa gebruik van de formule F = m x g 1 gebruik van de formule p = F / A 1 Vraag 28. D 1 Vraag 29. v = 4,0 m/s E z = m x g x h = 50 x 10 x 0,8 = 400 J Alle zwaarte energie wordt omgezet in bewegingsenergie, dus E k = 400 J E k = ½ x m x v 2 400 = ½ x 50 x v 2 400 = 25 x v 2 v 2 = 400 / 25 = 16 v = 16 = 4,0 m/s berekenen van de zwaarte-energie 1 gebruik van de formule E z = E k = ½ x m x v 2 1 Vraag 30. Voorbeelden van goede antwoorden zijn: - veerenergie / elastische energie - warmte / wrijvingsenergie - geluidsenergie per juist antwoord 1 Vraag 31. C 1 Vraag 32. te groot ; dieper, kleiner maken te groot 1 dieper, kleiner maken 1 Het tweede scorepunt alleen toekennen als beide keuzes juist zijn. Vraag 33. LED op de juiste plaats (onder) 1 LED in de juiste richting 1
Vraag 34. 1 Het antwoord moet het inzicht bevatten dat er zowel bij droge als bij natte potgrond sprake is van een gesloten circuit. Er loopt dus altijd een stroom. Vraag 35. C 1 Vraag 36. F spier = 0,63 N (met een marge van 0,02 N; antwoorden tussen 0,61 en 0,65 N goed rekenen) l 1 = 7,0 cm l 2 = 1,9 cm M links = M rechts F x l 1 = F x l 2 F x 7 = 2,4 x 1,9 F = (2,4 x 1,9) / 7 = 0,65 N opmeten en noteren van de afstanden 1 gebruik van de momentenwet 1 Vraag 37. A 1 Vraag 38. v = 297 (km/h) v e = v b + a x t = 0 + 3,3 x 25 = 82,5 m/s 82,5 x 3,6 = 297 km/h gebruik van de formule v e = v b + a x t 1 omrekenen van de snelheid 1 Vraag 39. F = 231000 N / F = 231 kn 70 ton = 70000 kg F = m x a = 70000 x 3,3 = 231000 N inzicht dat 1 ton = 1000 kg 1 gebruik van de formule F = m x a 1 Vraag 40. v gem = 408 km/h 1 uur en een kwartier is 1,25 uur v gem = s / t = 510 km / 1,25 = 408 km/h gebruik van de formule v gem = s / t 1 Vraag 41. B 1
Vraag 42. geabsorbeerd, amplitudo geabsorbeerd 1 amplitudo 1 Vraag 43. D 1