Beoordeling. h2>klacht

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Beoordeling. h2>klacht

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/301

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 18 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/228

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Datum: 7 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/270

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 8 december 2000 Rapportnummer: 2000/370

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 30 oktober 2006 onrechtmatig hebben laten vastzitten op het politiebureau. Beoordeling Algemeen Verzoeker diende zich op 24 oktober 2006 op een politiebureau in Rotterdam te melden wegens het feit dat hij verdachte zou zijn in een zaak. Nadat verzoeker zich had gemeld, werd hij meteen aangehouden wegens de verdenking van betrokkenheid bij diefstal van containers. Op donderdagochtend 26 oktober 2006 werd verzoeker formeel heengezonden. Meteen is verzoeker weer aangehouden in verband met een signalering ter zake de Opiumwet. Op vrijdag 27 oktober 2006 is verzoeker formeel heengezonden ter zake de Opiumwet en weer aangehouden in verband met een gijzeling op verzoek van de curator inzake een faillissement. Die vrijdag is verzoeker om 18.00 uur weer heengezonden voor dit feit. Echter, hij werd niet in vrijheid gesteld. Volgens verzoekers raadsvrouw stond verzoeker nog steeds gesignaleerd voor de Opiumwet en mocht verzoeker om die reden niet naar huis. In haar brief aan de korpsbeheerder van 8 november 2006 deelde verzoekers raadsvrouw onder meer mee dat zij op vrijdag 27 oktober 2006 een aantal keren telefonisch contact had opgenomen met de politie met de vraag waarom verzoeker niet werd heengezonden. Volgens de raadsvrouw zou de politie haar eerst hebben meegedeeld dat er nog een aantal boetes zou openstaan. Wanneer deze waren betaald, zou verzoeker in vrijheid worden gesteld. De raadsvrouw heeft gesteld dat verzoekers zoon meteen naar het politiebureau is gegaan om de boetes te betalen, maar betaling van deze boetes zou zijn geweigerd omdat uit de administratie niet zou blijken van openstaande boetes. Hierop heeft de raadsvrouw weer contact opgenomen met de politie en toen zou haar zijn meegedeeld dat verzoeker niet was aangehouden in verband met openstaande boetes maar in verband met een signalering ingevolge de Opiumwet. De raadsvrouw heeft gesteld dat verzoeker het hele weekend heeft vastgezeten, zonder in verzekering te zijn gesteld of te zijn voorgeleid. Volgens de raadsvrouw heeft verzoeker in het weekend iemand gesproken die had aangegeven de chef van dienst te zijn. Deze persoon zou verzoeker hebben meegedeeld dat hij was aangehouden vanwege een signalering ter zake de Opiumwet en dat wanneer dit niet juist zou zijn, de dagen die hij onterecht zou hebben gezeten, verrekend konden worden met de openstaande boetes.

3 De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij op maandag 30 oktober 2006 nogmaals contact had opgenomen met de politie en dat haar toen werd meegedeeld dat verzoeker toch vanwege openstaande boetes was aangehouden. Na veel heen en weer bellen was het uiteindelijk mogelijk dat verzoekers zoon de boetes kwam betalen, waarna verzoeker om 12.00 uur is heengezonden. Verzoeker kreeg volgens de raadsvrouw later van de politie te horen dat de signalering met betrekking tot de Opiumwet onterecht nog niet was afgemeld. Daardoor zou verzoeker vrijdag na 18.00 uur niet zijn heengezonden. Verzoekers raadsvrouw diende bij de korpsbeheerder een klacht in over de hele gang van zaken en verzocht de korpsbeheerder verzoeker schadeloos te stellen wegens het onterecht vastzitten van vrijdag 18.00 uur tot maandag 12.00 uur. In een ongedateerde brief aan verzoekers raadsvrouw deelde de korpsbeheerder mee dat verzoeker - onmiddellijk nadat hij op 26 oktober 2006 ter zake de betrokkenheid bij diefstallen was heengezonden - is aangehouden vanwege een signalering ter zake de Opiumwet. In de middag van 27 oktober 2006 is verzoeker overgebracht naar het parket waar werd geconstateerd dat verzoeker onherroepelijk was veroordeeld tot elf dagen celstraf. Door ruimtegebrek had de officier besloten dat verzoeker dit vonnis in de bewaringscellen van bureau Doelwater diende uit te zitten. Op 30 oktober is verzoeker heengezonden nadat er alsnog 550 was betaald. De korpsbeheerder was van mening dat de communicatie vanuit de zijde van de politie bepaald niet de schoonheidsprijs verdiende. De politie was niet in staat gebleken de raadsvrouw correct en adequaat te informeren, en ook het feit dat de suggestie was gewekt dat er "koehandel" zou kunnen worden gedreven tussen de dagen dat verzoeker onterecht zou hebben vastgezeten en de dagen die hij nog moest zitten, achtte de korpsbeheerder onjuist. Hij achtte de klacht op dit punt gegrond en had de korpschef verzocht ter zake maatregelen te treffen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen. De korpsbeheerder stelde echter vast dat waar verzoeker had vastgezeten teneinde een onherroepelijk vonnis te ondergaan, er geen noodzaak was hem in verzekering te stellen en er van "onrechtmatig vastzitten" geen sprake was. De korpsbeheerder verwees verzoekers raadsvrouw naar de officier van justitie indien zij de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming wenste te betwisten, dit tegen de achtergrond van het feit dat verzoeker een onherroepelijk vonnis uitzat. De korpsbeheerder was dan ook niet bereid verzoeker schadeloos te stellen. Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem in de periode van 27 oktober tot en met 30 oktober 2006 onrechtmatig hebben laten vastzitten op het politiebureau.

4 2. De korpsbeheerder heeft in zijn brief van 4 juni 2007 aan de Nationale ombudsman laten weten dat hij zijn oordeel over de kwestie reeds had gegeven in zijn brief aan verzoekers raadsvrouw. In antwoord op de door de Nationale ombudsman gestelde vraag wat de reden was dat verzoeker op 27 oktober 2006 was overgebracht naar het parket, heeft de korpsbeheerder gesteld dat verzoeker daar naartoe was overgebracht om op het parket een onherroepelijk vonnis van elf dagen uit te zitten, maar daar bleek geen celruimte beschikbaar te zijn. De eerdere mededeling aan verzoekers raadsvrouw dat pas op het parket zou zijn geconstateerd dat er nog een vonnis open stond, is onjuist gebleken en te wijten aan een administratieve onzorgvuldigheid waarvoor de korpsbeheerder zijn excuses aanbood. In reactie op de vraag of het juist is dat verzoekers zoon op 27 oktober 2006 openstaande boetes heeft willen betalen, maar dat hij hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld, heeft de korpsbeheerder laten weten dat niet uit de bezoekersregistratie blijkt dat de zoon van verzoeker zich op 27 oktober 2006 aan het bureau Doelwater heeft gemeld. De korpsbeheerder kon echter niet uitsluiten dat dit wel was gebeurd, omdat niet alle baliecontacten worden geregistreerd. De juiste toedracht laat zich volgens de korpsbeheerder echter niet meer reconstrueren. Wanneer betaling zou zijn geweigerd, acht de korpsbeheerder dit onjuist. In antwoord op de vraag of het juist is dat verzoeker de onherroepelijke straf van elf dagen gevangenisstraf niet heeft uitgezeten, heeft de korpsbeheerder laten weten dat verzoeker onherroepelijk was veroordeeld tot een boete van 550, subsidiair een vrijheidsstraf van elf dagen. Toen de boete alsnog was voldaan, is verzoeker op vrije voeten gesteld. Desgevraagd heeft de korpsbeheerder gesteld dat de signalering voor het Opiumwet-delict op 28 oktober 2006 is beëindigd, daar betrokkene toen vastzat en naar het zich toen liet aanzien, de volle elf dagen zou uitzitten. Ten slotte heeft de korpsbeheerder laten weten dat voor zover dat na te gaan was, er geen contact is geweest tussen de politie en het Openbaar Ministerie, vanaf het moment dat verzoeker op bureau Doelwater was gearriveerd. 3. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heeft verzoekers raadsvrouw bij brief van 27 juni 2007 gesteld te persisteren bij haar brief van 8 november 2006 aan de korpsbeheerder. 4. Op 12 november 2007 heeft politieambtenaar V., die receptionist en veiligheidsbeambte op het hoofdbureau van politie te Rotterdam is, onder meer tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat de beveiliging de receptietaken in het weekend en op doordeweekse dagen vanaf 16.30 uur waarneemt.. heeft samen met zijn collega de heer Re. de bewuste vrijdag avonddienst gehad en had bovendien dat weekend dienst. V. kon zich niet meer herinneren of verzoekers zoon aan

5 de balie was geweest. Volgens V. gebeurt het vaker dat het betalen van geldboetes aan de balie geweigerd wordt wanneer een collega van de arrestantenzorg aangeeft dat de boete niet kan worden betaald. De baliemedewerkers hebben inhoudelijk niets met deze beslissing te maken, aldus V. Verder heeft V. verklaard dat alleen de bezoekers worden geregistreerd die het politiebureau ingaan. 5. Politieambtenaar R., die eveneens receptionist en veiligheidsbeambte is op het hoofdbureau van politie te Rotterdam, heeft op 12 november 2007 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij op de bewuste vrijdagavond aan de balie heeft gezeten. Hij heeft verklaard dat hij verzoekers raadsvrouw nooit aan de telefoon heeft gehad; dat zou hem wel zijn bijgebleven. Verder heeft Re. verklaard niet meer te weten of iemand zich voor verzoeker aan de balie heeft gemeld. Het is volgens Re. aan de orde van de dag dat mensen zich melden voor de arrestantenafdeling. Re. heeft voorts verklaard dat de baliemedewerkers zich inhoudelijk niet bemoeien met het betalen van openstaande boetes voor arrestanten. De collega's van de arrestantenzorg geven aan of iemand kan betalen of niet, aldus Re. Ten slotte heeft Re. aangegeven dat er geen registratie plaatsvindt van mensen die aan de balie komen, maar aan wie geen toegang tot het politiebureau wordt verleend. 6. Op 12 november 2007 heeft politieambtenaar H. tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij destijds als arrestantenverzorger op het hoofdbureau van politie in Rotterdam werkte, maar dat hij zich verzoeker niet kan herinneren. H. wist evenmin of verzoekers zoon zich aan de balie had gemeld om openstaande boetes te voldoen. Volgens H. wordt er navraag gedaan bij het parket indien er onduidelijkheden zijn. Het parket is echter na 17.00 uur niet meer bereikbaar. Wanneer het niet duidelijk is of er een geldboete betaald kan worden om iemand vrij te krijgen, dan wordt die persoon niet in vrijheid gesteld. Misschien dat die situatie zich in het weekend heeft voorgedaan ten aanzien van verzoeker, aldus H. H. heeft voorts nog verklaard dat de arrestantenverzorgers alleen in de arrestantenmodule van X-pol kunnen kijken. 7. Tijdens het bezoek aan het politiebureau hebben twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman inzage in politiesystemen gekregen van politieambtenaar D. Uit deze inzage bleek dat de verhorende ambtenaren - die die dag niet gehoord konden worden - vermoedelijk de signalering met betrekking tot de Opiumwet niet juist hadden ingetrokken. Het formulier dat ervoor had moeten zorgen dat deze signalering moest

6 worden opgeheven, betrof niet de signalering voor de Opiumwet maar voor de Faillissementswet. Waarschijnlijk hadden de betrokken ambtenaren teksten uit verschillende formulieren geknipt en geplakt, waardoor de signalering ter zake de Opiumwet abusievelijk niet is ingetrokken. 8. Op 13 november 2007 heeft betrokken ambtenaar S. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat zij en haar collega J. (destijds werkzaam in district Oost) verzoeker op 26 oktober 2006 op last van de officier van justitie hebben aangehouden vanwege de signalering voor een Opiumwetdelict. Nadat verzoeker voor de tweede maal is verhoord die dag, is verzoeker op last van de officier van justitie administratief heengezonden ten aanzien van dit Opiumwetdelict. Toen bleek dat verzoeker nog gesignaleerd stond ter zake de Faillissementswet, is er overleg geweest met de officier van justitie, aldus S. Hierna is verzoeker meteen weer aangehouden ter zake de Faillissementswet. Voorts heeft S. verklaard dat zij op 27 oktober 2006 niet op het politiebureau was, maar gebeld werd door een collega van het arrestantenverblijf van het hoofdbureau. Deze collega vroeg haar of district Oost verzoeker nog nodig had voor het Opiumwetdelict. Volgens S. heeft zij tijdens dat telefoongesprek aangegeven dat verzoeker niet meer vastzat voor district Oost. Verder heeft politieambtenaar S. verklaard dat zij de chef van dienst van district Oost in kennis heeft gesteld van het feit dat verzoeker voor dat district niet meer vast zat. Ook heeft zij verklaard dat zij de afdeling incidentgerichte opsporing Oost hiervan in kennis heeft gesteld. Volgens S. heeft zij aan haar collega van arrestantenzorg doorgegeven dat hij contact kon opnemen met haar collega's van district Oost. De reden dat S. door een collega werd gebeld, was dat de signalering in X-pol niet op de juiste wijze was ingetrokken. S. heeft verklaard dat zij tijdens de telefoongesprekken heeft aangegeven dat in X-pol ook stond beschreven dat district Oost verzoeker niet meer nodig had en dat hij in overleg met de officier van justitie voor dit feit administratief was heengezonden. S. dacht zich te herinneren dat zij door een collega werd gebeld omdat ze bij het arrestantenverblijf niet wisten wat ze met verzoeker moesten. Het zou volgens S. zo kunnen zijn dat verzoeker in het ene systeem (Nsis) niet meer gesignaleerd stond, maar in het andere systeem (Papos) nog wel. S. heeft voorts verklaard dat zij verzoeker op 28 oktober 2006 zelf heeft afgesignaleerd voor de Opiumwet, maar dat zij de verwarring die er rond deze signalering was, wel op 27 oktober 2006 heeft toegelicht aan verschillende collega's, waaronder haar chef en brigadier.

7 9. Op 21 februari 2008 heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman via verzoekers raadsman contact proberen te leggen met verzoekers zoon om hem een paar vragen te stellen. Hierop heeft de raadsman verzoeker aangeschreven met het verzoek zijn zoon contact op te laten nemen met het Bureau Nationale ombudsman. Verzoeker noch zijn zoon hebben iets van zich laten horen. Beoordeling 10. Het verbod van onrechtmatige vrijheidsontneming houdt voor bestuursorganen in dat zij buiten de bij of krachtens de wet bepaalde gevallen niemand zijn vrijheid mogen ontnemen. Dit verbod impliceert dat wanneer iemand in vrijheid kan worden gesteld door het betalen van openstaande boetes, de politie deze boetes in ontvangst dient te nemen. 11. Gelet op de afgelegde verklaringen en hetgeen de medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman in de verschillende computersystemen hebben gezien tijdens hun inzage op 12 november 2007, gaat de Nationale ombudsman er vanuit dat de signalering ter zake het Opiumwetdelict op 27 oktober 2006 abusievelijk niet op juiste wijze is opgeheven. Aangezien verzoeker nog een vonnis had openstaan inhoudende een geldboete van 550, subsidiair elf dagen vrijheidsstraf, had verzoeker in vrijheid moeten worden gesteld indien de openstaande boete zou zijn betaald. Niet aannemelijk is geworden dat verzoekers zoon op vrijdag 27 oktober 2006 heeft geprobeerd de openstaande boetes te betalen. Personen die het politiebureau bezoeken, worden pas geregistreerd wanneer zij het bureau daadwerkelijk ingaan. De registratie die de politie hierover bijhoudt, geeft dus geen uitsluitsel of verzoekers zoon aan de balie is geweest. De Nationale ombudsman had verzoekers zoon ten aanzien van zijn bezoeken aan het politiebureau een aantal vragen willen stellen, maar verzoeker noch zijn zoon heeft iets van zich laten horen. Nu de Nationale ombudsman niets van verzoeker dan wel zijn zoon heeft vernomen, acht hij het niet aannemelijk dat verzoekers zoon heeft geprobeerd om de openstaande boetes te betalen. Van onrechtmatige vrijheidsbeneming was geen sprake; er was immers een insluitingstitel omdat verzoeker de geldboete nog niet had voldaan. Alhoewel het niet juist is dat de politie de signalering ter zake het Opiumwetdelict niet tijdig heeft opgeheven, kan niet gesteld worden dat de politie verzoeker onrechtmatig heeft laten vastzitten op het politiebureau. De politie heeft het verbod van onrechtmatige vrijheidsbeneming dan ook niet geschonden. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

8 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is niet gegrond. Onderzoek Op 9 maart 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Schiedam, ingediend door zijn raadsvrouw, mr. V.S. Waterval te Spijkenisse, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. In een later stadium van het onderzoek werden de betrokken ambtenaren een aantal vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van 8 maart 2007, met bijlagen. Standpunt van de korpsbeheerder van 4 juni 2007. Reactie van verzoekers raadsvrouw van 27 juni 2007. Verklaring van betrokken ambtenaar V. van 12 november 2007.

9 Verklaring van betrokken ambtenaar Re. van 12 november 2007. Verklaring van betrokken ambtenaar H. van 12 november 2007. Verklaring van betrokken ambtenaar S. van 13 november 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond