Deze strategieles bevat meerdere opdrachten rondom de strategie. Elke opdracht betreft een aspect van deze strategie. Het is de bedoeling dat u een keuze maakt uit de opdrachten. Stel vast met welk onderdeel uw leerlingen moeite hebben en biedt de opdrachten aan waarin dat onderdeel centraal staat. U kunt ook meerdere keren aandacht besteden aan het stellen van vragen en telkens een ander aspect van de strategie aan bod laten komen. Laat de leerlingen bij elke opdracht het stappenplan met de woordhulp erbij nemen. Overzicht van de opdrachten: Opdracht 1: Teaser; korte opdracht om de aandacht van de leerlingen op de strategie te richten Opdracht 2: Voordoen-nadoen; het modelen van het stellen van vragen bij een tekst Opdracht 3: Vragen en antwoorden: het verschil tussen vragen en antwoorden, en: bij verschillende vragen horen verschillende antwoorden en andersom Opdracht 4: Vraagwoorden: hoe maak je een vraag Opdracht 5: Stappenplan; vragen stellen voor het lezen Opdracht 6: Stappenplan; vragen stellen tijdens het lezen Opdracht 7: Stappenplan; vragen stellen na het lezen Opdracht 8: Alle aspecten van de strategie gecombineerd; vragen stellen voor, tijdens en na het lezen Waar gaat de tekst over? (klas) Deze opdracht is een teaser, bedoeld om de leerlingen te prikkelen. Ze moeten erachter komen dat ze vragen kunnen stellen bij een tekst. Dan kom je meer te weten over de tekst en kun je de tekst beter begrijpen. 1. Stel de leerlingen vijf vragen over de tekst. Stel eerst de eerste vraag, dat is de moeilijkste vraag. Weten de leerlingen na deze vraag al waar de tekst over gaat? 2. Stel dan steeds een volgende vraag en bespreek na elke vraag of de leerlingen nu weten waar de tekst over gaat. Bij elke vraag wordt er meer duidelijk over het onderwerp. Stel de volgende vragen: 1. Wie is geboren in Patara, een stadje in Turkije? 2. Wie gaf er vroeger al zijn spullen weg? 3. Wanneer krijg je snoep en cadeautjes? 4. Wie komt er met een boot uit Spanje? 5. Welk feest wordt er op 5 december in Nederland gevierd? De tekst gaat over: Sinterklaas. pagina 1 van 6 pagina 1 van 6
en voordoen nadoen (klas en alleen) 1. Bespreek de uitleg en de tip over vragen stellen. Leg uit waarom het handig is om vragen te stellen bij een tekst: je begrijpt de tekst dan beter en je onthoudt dingen uit de tekst beter. Bespreek ook dat je vragen kunt stellen voor, tijdens en na het lezen van een tekst en aan wie je die vragen eigenlijk stelt. Je stelt deze vragen niet aan de juf of meester, maar aan de tekst en aan jezelf. 2. Laat de leerlingen dan vraag 2 en 3 beantwoorden en bespreek deze na. Stellen de leerlingen al vragen bij teksten die ze lezen? En wanneer doen ze dat dan? 3. Bespreek dan de uitleg over voordoen-nadoen. Daarin staat hoe je voordoen-nadoen kunt doen als je vragen gaat stellen bij een tekst. Je zegt dan hardop wat je aan het doen bent, welke stukje of woord je moeilijk vindt of waar je meer over zou willen weten en welke vraag je daar uiteindelijk bij maakt (het zogenoemde modelen). 4. Lees de titel en kopjes van tekst 3 voor en bespreek wat u op het plaatje ziet. Vertel dan dat u meteen al een vraag heeft. Zeg iets als het volgende: Ik lees: de titel Walvis overleden tijdens reddingsactie, en de kopjes: Op de televisie, Laag water en Overleden. Ik zie op het plaatje een walvis die uit het water wordt gehaald. Ik vind het lastig, maar ik weet dat het me helpt om vragen te stellen bij de tekst. Ik begrijp uit de titel en de kopjes dat er ergens een walvis is die gered moet worden. En dat deze walvis overleden is. Maar ik weet niet hoe het komt dat de walvis overleden is tijdens de reddingsactie. Dus ik heb deze vraag: Waarom is de walvis overleden tijdens de reddingsactie? Ik denk dat deze vraag me gaat helpen om de tekst beter te begrijpen. Misschien staat het antwoord wel in de tekst. 5. Model vervolgens de inleiding en het stukje tekst met het kopje Op de televisie. Zeg bijvoorbeeld: Ik lees: Een paar jaar geleden keken de mensen in Londen raar op. Want er zwom toen een walvis in de Theems. Ik begrijp dat mensen vreemd opkeken toen er een walvis in de rivier de Theems zwom. Dat kan ik me voorstellen, want ik weet dat walvissen bijna nooit in een rivier zwemmen. Dat is dus vreemd. Ik weet niet hoe die walvis in de Theems terechtgekomen is. Dus ik heb deze vraag: Hoe komt het dat er een walvis in die rivier terecht is gekomen? En: Ik lees: Journalisten gingen er snel naartoe. Ik zie het woord journalisten. Dat vind ik een moeilijk woord. En ik begrijp eigenlijk de hele zin niet zo goed. Ik weet niet goed wat journalisten zijn. En ik weet niet waarom ze er zo snel naartoe pagina 2 van 6 pagina 2 van 6
gingen. Dus mijn vragen zijn: Wat zijn journalisten eigenlijk? En waarom gingen ze er zo snel naartoe? 6. Bespreek de tip en de voorbeelden daarin. Laat dan twee leerlingen de volgende stukjes van de tekst modelen. Ze hebben daarbij houvast aan de voorbeelden en de tekst in het kader. Geef hulp waar nodig. 7. Bespreek het voordoen-nadoen na. Vonden de leerlingen het handig? Bespreek ook wat ze er eventueel moeilijk aan vonden. Daar kan dan een volgende keer nog eens aandacht aan besteed worden. Wat is een vraag? (klas en groepjes) 1. Bespreek de uitleg met de leerlingen. Bij het lezen van een tekst kun je vragen stellen. Maar weten de leerlingen eigenlijk wel wat een vraag is? Er zijn verschillende soorten vragen, en bij die vragen horen verschillende soorten antwoorden. Als je bijvoorbeeld een vraag stelt die begint met het woord wie, dan staat in het antwoord een woord dat een of meerdere mensen aangeeft. 2. Laat de leerlingen de opdracht maken. Ze trekken lijnen tussen gegeven antwoorden en vragen die daarbij horen. Bespreek de opdracht na. Wat was lastig? Vragen maken (drietallen) 1. Bespreek de uitleg met de leerlingen. Leg uit wat vraagwoorden zijn en welke er zoal zijn. 2. Leg aan de hand van de tip uit dat het goed is om vragen te stellen bij de tekst, omdat je de tekst dan beter begrijpt. Alle vragen zijn hier handig voor, maar zeker vragen die beginnen met waarom en hoe komt het dat 3. Laat de leerlingen in drietallen vragen bedenken bij de gegeven vraagwoorden. Laat bij de nabespreking verschillende leerlingen vertellen welke vragen zij hebben bedacht. Bespreek ook bij welke vraagwoorden het moeilijker was om een vraag te bedenken. Hoe zou dat komen? Naar het woord kijken (klas en groepjes) 1. Lees de uitleg gezamenlijk. Voor het lezen van de tekst kijk je naar de titel, de kopjes en de plaatjes. Welke vragen kun je dan al stellen? 2. Laat de leerlingen in groepjes de tekst bekijken en vraag 3 beantwoorden. 3. Bespreek de opdracht klassikaal na. Wisten de leerlingen met zo weinig informatie over de tekst toch welke vragen bij de tekst pasten? Kun je al goed vragen stellen over de tekst als je de tekst nog niet gelezen hebt? tijdens het lezen (klas en alleen) 1. Lees de uitleg gezamenlijk. Vertel dat je tijdens het lezen nadenkt over wat je leest en dat er dan vragen bij je op kunnen komen. Vooral over dingen die je nog niet weet pagina 3 van 6 pagina 3 van 6
of moeilijk vindt. Bespreek ook de voorbeelden van de vragen die je tijdens het lezen kunt stellen. 2. De leerlingen lezen individueel het stukje over Valentijnsdag en stellen daar drie vragen bij. De vragen schrijven ze op. 3. Inventariseer de vragen. Schrijf alle vragen die de leerlingen bedacht hebben op het bord. Is een zelfde vraag door meer leerlingen bedacht, dan geeft u dat aan met streepjes achter de vraag. 4. Bespreek de vragen: Met welke vraagwoorden beginnen de vragen? Heeft iemand ook een Waarom-vraag (bijvoorbeeld: Waarom schreef Valentijn zijn naam op een briefje?) of een Hoe komt het dat-vraag (bijvoorbeeld: Hoe komt het dat Valentijnsdag op 14 februari is?)? Bespreek ook wat goede vragen zijn bij dit stukje tekst en waarom dat goede vragen zijn. na het lezen (klas en groepjes) 1. Bespreek de uitleg en de tip. Ook na het lezen kun je vragen stellen. Bovendien ga je dan ook op zoek naar de antwoorden op de vragen die je eerder gesteld hebt. Soms staat het antwoord op deze vragen in de tekst. Maar soms moet je antwoord ook ergens anders, buiten de tekst, zoeken. Je kunt het aan iemand vragen, opzoeken op internet of in een boek of krant, of misschien weet je het antwoord zelf omdat je er al eens iets over hebt gelezen, gehoord of gezien. 2. De leerlingen werken vervolgens in groepjes. Ze lezen eerst de tekst. Vervolgens geven ze bij elke gegeven vraag over de tekst aan waar ze het antwoord op die vraag zouden kunnen vinden: in de tekst of niet in de tekst. Als ze het antwoord buiten de tekst moeten zoeken, schrijven ze ook op waar buiten de tekst ze het zouden kunnen vinden. 3. Bespreek de antwoorden na. Met betrekking tot antwoorden die in de tekst te vinden zijn: laat de leerlingen ook aangeven waar in de tekst het antwoord precies te vinden in. Met betrekking tot antwoorden die niet in de tekst te vinden zijn: geef aan in welk soort boeken/aan welk soort personen je dingen zou kunnen vragen. Het heeft namelijk geen zin om zomaar wat te gaan surfen op internet; je moet gericht zoeken. voor, tijdens en na het lezen (drietallen en klas) Materiaal: computers met internetverbinding, eventueel boeken en kranten over het onderwerp 1. In deze opdracht worden vragen gesteld voor, tijdens en na het lezen. Er wordt ook een aantal voorbeeldvragen gegeven. Laat de leerlingen eerst naar de buitenkant van de tekst kijken. Laat ze dan de voorbeeldvraag lezen en zelf een andere vraag voor het lezen bedenken. De antwoorden hoeven ze nog niet op te schrijven. 2. Vervolgens lezen de leerlingen de tekst en bedenken ze drie vragen tijdens het lezen en een vraag na het lezen. 3. Laat de leerlingen vervolgens op zoek gaan naar de antwoorden en deze bij de betreffende vragen noteren. Ze zoeken de antwoorden eerst in de tekst. Als ze ze pagina 4 van 6 pagina 4 van 6
daar niet kunnen vinden gaan ze buiten de tekst zoeken. Ze kunnen het aan iemand vragen, op internet/in boek/in krant zoeken, of misschien weten ze het antwoord zelf wel. De antwoorden op de voorbeeldvragen zijn opgenomen bij het antwoordenblad achteraan deze handleiding. 4. Bespreek het vinden van de antwoorden na. Hebben de leerlingen de meeste antwoorden gevonden in de tekst? Of moesten ze vaak ergens anders zoeken? Waar dan? Antwoorden een vliegtuigje zonder mensen erin in Wassenaar Vragen Wie is de koning van Nederland? Wat is een drone? koning Willem-Alexander Waar woont de koning? koningin Máxima Wanneer vieren we Kerst? met een pen om een deur te openen Waarom dragen wielrenners een helm? Waarvoor gebruik je een sleutel? om hun hoofd te beschermen als ze vallen ongeveer 1 euro op 25 en 26 december rood, wit en blauw Waarmee schrijf je in je schrift? Welke kleuren zitten er in de Nederlandse vlag? Hoe heet de vrouw van de koning? Hoeveel kost een ijsje? pagina 5 van 6 pagina 5 van 6
Hoe oud kan deze vogel worden? Om welk feest zal het gaan? Waar in de wereld was er een aardbeving? Waarom is het belangrijk dat mensen worden geholpen? Wat voor soort wagens rijden er in de optocht? Wat betekent vastentijd? Wie is er bang voor spinnen? Hoe komt het dat het niet overal gevierd wordt? 4. in de tekst, bij het kopje Hittegolf 5. niet in de tekst: je zou het aan iemand anders kunnen vragen (die daar verstand van heeft), of het op kunnen zoeken op internet (op een weer-/klimaatsite), of het eventueel kunnen opzoeken in een boek dat over dat onderwerp gaat, of misschien heeft er ooit al een artikel over in de krant gestaan 6. niet in de tekst: dit antwoord weet je zelf! (voorkennis) 7. in de tekst, bij het kopje Bescherming tegen de zon 8. niet in de tekst: je zou het aan iemand anders kunnen vragen (die daar verstand van heeft), of het op kunnen zoeken op internet (op een klimaatsite), of het kunnen opzoeken in een boek dat over het klimaat gaat, of in een eerder verschenen krantenartikel over het klimaat Voorbeeldvragen: Voor het lezen: Wie heeft het hondje gered? Wat is/waar ligt New Jersey? Tijdens het lezen: Waarom wilde de fokker Elwood laten inslapen? Wat betekent eervol? Hoe komt het dat Elwood en echte ster is in New Jersey? Na het lezen: Snap ik nu waarom Elwood de wedstrijd gewonnen heeft? Heb ik nog meer vragen? Antwoord op gegeven vraag voor het lezen: De hondenverkiezing van de lelijkste hond ter wereld in Amerika. (te vinden in de tekst) Antwoord op gegeven vraag tijdens het lezen: Omdat zijn ouders ook heel lelijk zijn. (te vinden in de tekst) Antwoord op gegeven vraag na het lezen: Ja. (te vinden in de tekst) pagina 6 van 6 pagina 6 van 6