Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/082

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Beoordeling. h2>klacht

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Beoordeling Bevindingen

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 4 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/266

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 11 februari 1998 Rapportnummer: 1998/024

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Transcriptie:

Rapport Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/082

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hem op 2 september 2004 bij zijn aanhouding op dusdanige wijze hebben meegenomen dat hij daarbij een verwonding aan zijn arm heeft opgelopen. Beoordeling Algemeen 1. Ondanks een rechterlijke uitspraak op grond waarvan het verzoeker was verboden zijn vader in het verzorgingstehuis te bezoeken, bevond verzoeker zich aldaar op 2 september 2004. Nadat verzoeker had geweigerd het pand te verlaten, werd de politie ingeschakeld, waarop de politieambtenaren N. en We. ter plaatse verschenen. De politieambtenaren brachten verzoeker daarop het pand uit met behulp van een rolstoel. Verzoekers arm was daarbij terechtgekomen op het wiel van de rolstoel, waardoor er een verwonding aan zijn arm was ontstaan. Verzoeker werd meegenomen naar het politiebureau, waar hij werd voorgeleid aan politieambtenaar J. 2. Nadat de plaatsvervangend korpsbeheerder verzoekers klacht over onder meer de wijze waarop hij uit het verzorgingstehuis was verwijderd ongegrond had verklaard, wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman. Verzoeker ging in zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman vrijwel niet in op dit klachtonderdeel, maar richtte zijn schrijven op een ander onderdeel. Nadat de Nationale ombudsman verzoeker had laten weten dat zijn (primaire) klacht niet voor onderzoek in aanmerking kwam, is daarover een aantal keren gecorrespondeerd met verzoeker. Pas tijdens een later telefoongesprek daarover bracht verzoeker zijn klacht over zijn, zoals hij het zelf verwoordde, "verminking" expliciet naar voren. Bevindingen 1. Uit het vervolgens opgevraagde interne klachtdossier van de politie bleek onder meer het volgende. De betrokken ambtenaren hadden verzoeker aangehouden wegens lokaalvredebreuk, nadat verzoeker hun had laten weten geen gehoor te willen geven aan hun vordering het verzorgingstehuis te verlaten. De ambtenaren hadden verzoeker in een rolstoel gezet teneinde hem naar het politievoertuig te vervoeren, omdat verzoeker niet wilde meelopen en zich slap hield. Op het politiebureau had verzoeker geweigerd zich te laten onderzoeken door de door de politie ingeschakelde GGD-arts. Verder bleek uit het dossier dat de GGD-arts een rapport zou opmaken, verzoeker helder reageerde en verzoeker na zijn verhoor was heengezonden.

3 2. In het later door de Nationale ombudsman opgevraagde door de GGD-arts opgemaakte rapport stond handgeschreven bij de anamnese vermeld: "pijn in de linkerarm, geen pijn op de borst, pijn (onleesbaar - N.o.) van politie, reageert alert samenhangend maar wil niet onderzocht worden (onleesbaar - N.o.)". 3. In reactie op de klacht berichtte de korpsbeheerder de Nationale ombudsman dat de politieambtenaren hadden gekozen voor een praktische en juiste oplossing om verzoeker naar het gereedstaande politievoertuig te brengen, nu verzoeker niet met hen mee wilde lopen en zich volledig slap hield. Het zou voor de politieambtenaren relatief zwaar zijn geweest om hem tillend of slepend te verplaatsen. Bovendien was het voor verzoeker meer stigmatiserend geweest wanneer hij door een politieambtenaar uit het verzorgingstehuis naar buiten zou zijn gesleept of getild. De kans dat verzoeker letsel had kunnen oplopen was volgens de korpsbeheerder niet vergroot door de keuze hem per rolstoel te vervoeren. De korpsbeheerder haalde hierbij aan dat de betrokken ambtenaren N. en We. tijdens het interne klachtonderzoek hadden verklaard dat verzoeker met zijn armen de wielen van de rolstoel had tegengehouden, waarvan hij mogelijk pijn had ondervonden en een brandplek kon zijn ontstaan. Politieambtenaar We. verklaarde volgens de korpsbeheerder naderhand dat verzoeker zich lijdelijk had verzet door op geen enkele manier medewerking te verlenen aan wat de politie vroeg en dat hij zich volledig stil en slap hield nadat hij in de rolstoel was geplaatst. Terwijl ze hem in de rolstoel vervoerden had We. gezien dat verzoekers arm, die hij ook slap hield, kortstondig het wiel van de rolstoel raakte. Daarbij zag We. aan verzoekers (schrik)reactie dat hij daarvan pijn ondervond, waarna verzoeker zijn arm meteen terug trok. Volgens We. hield verzoeker zich vervolgens weer rustig en had hij zich naar buiten laten vervoeren, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder kwam tot de conclusie dat verzoeker het aan zijn eigen handelen of onoplettendheid te wijten had als hij bij zijn vervoer per rolstoel een verwonding aan zijn arm had opgelopen. Verder vond hij dat het politieoptreden overeenkomstig de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit was geweest en dat er behoorlijk was opgetreden. 4. Verzoeker bevestigde in reactie daarop desgevraagd schriftelijk dat hij zijn lichaam volledig slap hield, ook nadat hij in de rolstoel was geplaatst. Verzoeker schreef dat hij niet was vastgezet maar vastgehouden in de rolstoel. Na ongeveer 25 meter in de rolstoel te zijn vervoerd merkte verzoeker dat zijn arm het wiel van de rolstoel raakte, waarop verzoeker stelde "au, au, au" te hebben geroepen. Verzoeker gaf voorts aan dat hij zich niet door de GGD-arts had willen laten onderzoeken, omdat hij er weinig vertrouwen in had en hij zelden een arts bezocht. Achteraf heeft hij zich ook niet door een arts laten onderzoeken, maar hij heeft er wel een litteken aan overgehouden, aldus verzoeker. 5. Politieambtenaar N. verklaarde telefonisch tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman het volgende. Verzoeker bleef volgens hem als een pop zitten in een stoel in het verzorgingstehuis, ook nadat We. en N. hem hadden uitgelegd dat hij zou worden aangehouden en meegenomen als hij niet zou voldoen aan hun vordering het

4 verzorgingstehuis te verlaten. Vervolgens was verzoeker uit praktische overwegingen in een rolstoel meegenomen. Het enige alternatief zou zijn geweest dat verzoeker aan zijn armen en benen naar buiten was getild, eventueel met behulp van een extra eenheid collega's, aldus N. Dat alternatief was voor verzoeker, maar ook voor de bewoners van het verzorgingstehuis niet gepast volgens N. Bovendien had de leeftijd van verzoeker een rol gespeeld bij de keuze voor de rolstoel volgens N. Hij schatte verzoeker op eind 50. N. meende zich te kunnen herinneren dat verzoeker tijdens de rolstoelrit van in totaal 50 à 60 meter diverse keren zijn beide armen naast de rolstoel hield, waardoor ze op de wielen van de rolstoelen terechtkwamen. Ze hebben zijn armen toen een paar keer teruggelegd. Op een gegeven moment werd het verzoeker volgens N. te heftig want toen zag hij dat verzoeker zelf zijn armen terugtrok. Verzoeker bleef zich volgens N. slap houden en gaf niet te kennen dat hij uit de rolstoel wilde. N. kon zich niet meer herinneren of verzoeker had geroepen dat hij pijn had. N. gaf aan de GGD-arts te hebben ingeschakeld omdat verzoekers arm rood was. 6. Politieambtenaar We. verklaarde telefonisch tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman dat verzoeker in een stoel op de binnenplaats van het verzorgingstehuis zat, toen ze daar aankwamen. Omdat verzoeker vervolgens aangaf niet te willen vertrekken, hadden ze hem aangehouden en gevraagd mee te lopen naar de politieauto. Toen verzoeker daarop in de stoel bleef zitten, had hij hem samen met N. daaruit getild. Op dat moment was er uit praktische overwegingen voor gekozen om verzoeker in een rolstoel naar buiten te vervoeren, omdat het alternatief was geweest om verzoeker naar buiten te dragen, aldus We. Hij voegde daaraan toe dat de rolstoel een veilige keuze was ingeval verzoeker zich zou verzetten. Volgens We. was er mede gelet op de leeftijd van verzoeker - hij schatte verzoeker begin 50 - zorgvuldig met hem omgegaan. Verzoeker bleef zich slap houden nadat hij in de rolstoel was gezet, waardoor hij enigszins zat onderuitgezakt. Zijn ellebogen steunden op de leuningen en zijn handen waren naar zijn schoot gericht. Het was volgens We. niet nodig verzoeker vast te houden of vast te zetten omdat hij rustig bleef zitten. We. schatte de afstand tot het politievoertuig op 65 meter. In de buurt van de uitgang van het verzorgingstehuis liet verzoeker volgens We. plotseling zijn linkerarm op het wiel van de rolstoel vallen. Hij schatte dat verzoekers arm drie à vier seconden op het wiel had gelegen. We. vermoedde dat hij de rolstoel op die manier wilde tegenhouden. We. vertelde dat op het moment dat hij verzoekers arm wilde pakken, zag dat verzoekers gezicht betrok van de pijn en dat verzoeker daarop zelf zijn arm terug naar zijn schoot bracht. Omdat verzoeker op het politiebureau aangekomen klaagde over pijn aan zijn arm en borst, was er een arts bijgeroepen. Ondanks dat verzoeker niet door de arts wilde worden onderzocht, had de arts een schaafwond aan verzoekers linkeronderarm geconstateerd, aldus We. 7. Politieambtenaar J. verklaarde zich verzoeker en diens voorgeleiding niet meer te kunnen herinneren.

5 8. Verzoeker gaf in reactie op de verklaringen van N., We. en J. aan dat hij in de rolstoel zijn ongemak had aangegeven, zoals ze hem vasthielden. Volgens verzoeker duurde dat langer dan een paar tellen want anders had hij daar geen blijvend litteken aan over kunnen houden. Verzoeker verwees daarbij naar de digitale foto's die hij had meegestuurd, waarop hij zijn linkerarm toont, waarop in de lengte aan de binnenzijde van de bovenkant van zijn onderarm een afwijkende plek te zien is. Naderhand liet verzoeker de Nationale ombudsman weten dat de foto's half september 2006 waren genomen en voegde daaraan toe dat hij dat letsel niet in twee of drie seconden kon hebben opgelopen. Beoordeling 9. Het vereiste van bijzondere zorg houdt in dat bestuursorganen aan personen die onder hun hoede zijn geplaatst de zorg verlenen waarvoor deze personen, vanwege die afhankelijke positie, op die bestuursorganen zijn aangewezen. 10. De Nationale ombudsman vindt dat de politieambtenaren N. en We. een juiste keuze hebben gemaakt door verzoeker in een rolstoel te vervoeren, nadat het hun duidelijk was geworden dat verzoeker niet actief wilde meewerken aan zijn verwijdering uit het verzorgingstehuis. Het enige denkbare alternatief om verzoeker naar buiten te dragen of tillen, was voor geen van de betrokkenen te prefereren geweest boven het vervoer per rolstoel. De Nationale ombudsman is het met de korpsbeheerder eens dat de kans op letsel door het vervoer per rolstoel niet was vergroot. De Nationale ombudsman voegt daaraan toe dat de kans op letsel groter was geweest als verzoeker naar buiten was getild of gesleept. In zoverre hebben de ambtenaren verzoeker de bijzondere zorg gegeven die hij van hun mocht verwachten gelet op zijn gedrag en de overige omstandigheden. 11. Wat betreft het rolstoelvervoer is komen vast te staan dat verzoeker zich in de rolstoel lijdelijk verzette door zijn lichaam slap te houden, dat zijn arm in aanraking kwam met het wiel van de rolstoel en dat hij daaraan een pijnlijke plek op zijn arm overhield. De vraag is of de betrokken ambtenaren verzoeker in de rolstoel met de vereiste zorg hebben vervoerd en of hun, met andere woorden, een verwijt valt te maken ten aanzien van het ontstaan van die pijnlijke plek. 12. Volgens beide betrokken ambtenaren was er geen sprake van het vasthouden van verzoeker en was de verwonding aan verzoekers arm ontstaan doordat verzoeker zijn arm zelf van zijn schoot had gehaald, waardoor zijn arm in aanraking kwam met het rolstoelwiel. Verzoeker trok volgens de betrokken ambtenaren zelf zijn arm weer terug nadat de pijn aan zijn arm die daardoor ontstond kennelijk te heftig werd. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk, gelet op deze eensluidende verklaringen, dat de verwondingen van verzoeker door diens eigen toedoen zijn ontstaan, nu hij zich lijdelijk verzette tegen zijn verwijdering en daarbij onnodig met zijn hand het wiel van de rolstoel heeft beroerd. Daarbij neemt de Nationale ombudsman in aanmerking dat verzoeker op het politiebureau heeft geweigerd zich door een arts te laten onderzoeken en zijn klacht

6 daarover pas relatief laat bij de politie en bij de Nationale ombudsman heeft ingediend. Gelet op het voorgaande gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat de plek op verzoekers arm niet door toedoen van de betrokken ambtenaren is ontstaan. Er is niet gehandeld in strijd met het vereiste van bijzondere zorg jegens verzoeker. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van regionale politiekorps Brabant-Noord te 's-hertogenbosch, is niet gegrond. Onderzoek Op 9 januari 2006 raakte de Nationale ombudsman telefonisch op de hoogte van de klacht van de heer G. te Oss over een gedraging van regionale politiekorps Brabant-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van 's-hertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben en van het door de GGD-arts opgemaakte rapport. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. De politieambtenaren N., We. en J., en verzoeker werden een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de reactie van de korpsbeheerder en op de verklaringen van de betrokkenen ambtenaren te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en politieambtenaar N. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De politieambtenaren We. en J. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

7 Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie. Intern politieklachtdossier. Notitie van het telefoongesprek 9 januari 2006, waarin verzoeker de Nationale ombudsman verzocht een onderzoek in te stellen naar zijn klacht. Reactie van de korpsbeheerder van 18 april 2006. Reactie van verzoeker van 11 mei 2006. Aanvullende informatie van de korpsbeheerder van 18 mei 2006, bestaande uit de toezending van het rapport van de GGD-arts. Verklaring van politieambtenaar We. van 28 juli 2006. Verklaring van politieambtenaar N. van 1 augustus 2006. Verklaring van politieambtenaar J. van 1 augustus 2006. Aanvullende informatie van verzoeker van 17 september 2006. Reactie van verzoeker van 17 september 2006. Telefonische reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen van 16 maart 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond