Opvattingen over hersenen in de Oudheid

Vergelijkbare documenten
Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Latijn: iets voor jou?

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

Doel van Bijbelstudie

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel ( ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

Van mij. Een gezicht is geen muur. Jan Bransen, Universiteit Utrecht

Deze studie bouwt voort op de studies God schiep de mens - Adam 1 en God schiep de vrouw - Eva 2 uit de studie Het ontstaan van de wereld.

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Inhoud. Wenken voor een evenwichtig leven 7. Over Epictetus 69. Nawoord De filosofie van de stoa 73. Bibliografische notitie 83 [5]

Een hoop genavelstaar. Rijmcanon van de Oosterse wijsbegeerte

Jan Bransen Het Schrijven van een Filosofisch Essay

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Oud maar niet out. Denken en doen met de Oudheid vandaag _Oud maar niet out_vw.indd 1 13/03/12 10:24

Vraag Antwoord Scores

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde

God bestaat en Hij is belangrijk We hebben God nodig in ons leven Jezus: Zijn leven Jezus: Zijn dood Jezus: Zijn opstanding De Heilige Geest

Eindexamen Filosofie havo I

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

PAGINA BESTEMD VOOR DE INTERVIEWER. Interviewernummer : INTCODE. Module INTIMITEIT. (bij de vragenlijst volwassene lente 2002)

Immanuel Kant. Opmerkingen over het gevoel van het schone en het verhevene. Vertaling, inleiding en aantekeningen door Ike Kamphof

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Pijn Inleiding tot de filosofische benadering

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Waarom we een derde van ons leven missen Nieuwe wegen naar het innerlijke leven. Hoe de wetenschap dromen grijpbaar maakt 24

Johannes 20, april Pasen 2014 Wehl. (ds. A. Oude Kotte-de Boon) Thema: 'Het verhaal van Maria van Magdala ' Gemeente,

9 Vader. Vaders kijken anders. Wat doe ik hier vandaag? P Ik leer mijn Vader beter kennen. P Ik weet dat Hij mij geadopteerd

1 Korintiërs 12 : 27. dia 1

THEMA 3: EEN BIJBELSE MENSVISIE

Onthullingen van Kennis

Filosofisch Café Socrates Dienstencentrum de Roos Beekstraat 29 Weert. Trefcentrum Stramproy Fr. Strouxstraat 53 Stramproy.

WIJ DENKEN OVER KENNIS EN WETENSCHAP. Verwerkingsboek. Philippe Boekstal DAMON. WD kennis wetenschap 2601.indd :16

Neem nu even tijd om de Heilige Geest te vragen je te helpen bij deze studie en inzicht te geven in zowel het Woord als in je eigen leven.

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf

Christa Mesnaric. Aristoteles. voor. managers

EMOTIONELE INTELLIGENTIE

Een Visioen van Liefde

Liefde. De sociale leer van de Kerk

Waarom welzijn? Over de ethiek van diergebruik en de waarde van welzijn

Leren in contact met paarden Communicatie die is gebaseerd op gelijkwaardigheid (Door Ingrid Claassen, juni 2014)

Zondag 30 oktober 2011, Kogerkerk Zevende zondag van de herfst, kleur groen Spreuken 9 & Matteüs 25, 1-13

Nadieh Jolyn Siekmans

Aristoteles: Oh ja? Maar ik heb ook wel eens gehoord van utilitarisme, wat is dat dan?

HC zd. 22 nr. 32. dia 1

NIETZSCHE ALS OPVOEDER. waar leef je voor???

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

De brieven van Van Gogh

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Dinsdag 21 juni uur


1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding -

(Deel van) Zijn Lichaam

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

WIJ zijn hier gekomen niet alleen om jullie en alle anderen hier te

Stel jezelf niet onder de Wet!

Pappus van Alexandrië, Verzamelwerk, Boek VII.

Eindexamen filosofie vwo II

Eindexamen havo filosofie II

TALEN EN CULTUREN VAN GRIEKENLAND EN ROME

De Bijbel open (09-11)

Verslag van een ervaringsdeskundige. Nu GAP-deskundige.

Belbin Teamrollen Vragenlijst

Achtergrond bij het lezen van Schiller extra info:

Relatie <> Religie. Beste Galsem,

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam

Inhoud. 1 Eristische dialectiek of de kunst van het gelijk krijgen 7. 2 De termen logica en dialectiek 69

Tolstoj als pedagoog CAHIER. Waarom Tolstoj onderwijs in aardrijkskunde en geschiedenis overbodig en zelfs schadelijk vond

Dordtse Leerregels. Hoofdstuk 3 en 4. Artikel 1 t/m 4

Gods verbondsbeloften aan Abraham deel 1

Ervaringen Voorbeeld jouw ervaring delen? formulier

Zondag 22 mei Kogerkerk - 5e zondag van Pasen - kleur: wit - preek Deuteronomium 6, 1-9 & // Johannes 14, 1-14

De stem van de stilte (nav 1 Koningen 19: 12, 13)

Van Bethlehem tot Golgotha

Er zijn mensen nodig met nieuwe fantasie

Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid

DAMON KLAS: NAAM: JAN DE LEEUW HUMANISME EN CHRISTENDOM HAVO/VWO WERKBOEK. stp hv huma wb1 22 jan 09.indd :05:22

PLATOWEDSTRIJD 2016 Situering

Proefschrift Girigori.qxp_Layout 1 10/21/15 9:11 PM Page 129 S u m m a r y in Dutch Summary 129

GELOOF&WETENSCHAP KUNNEN WE WETEN OF GOD BESTAAT? Gerard Nienhuis

SEED & BREAD FOR THE SOWER JES.55:10 FOR THE EATER

En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. Genesis 1:27

Opwekking 346: Opwekking 167:

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

Waar de hemel de aarde raakt daar wordt de mens bewogen...

Samenvatting Filosofie Emoties

Jezus, het licht van de wereld

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 2093 woorden 6 april keer beoordeeld. Geschiedenis. De Stoa

Het weer en reumatoïde artritis. De rol van het microklimaat aan de huid.

Het kerkgebouw Huis van God

Spinoza s Visie. Dag 3. Hoe verhoudt de mens zich tot de Natuur?

INFORMATIE LIFELONG OVER PERSPECTIEVEN +31 (0)

De filosofie van het voeren

Samenvatting Mensen ABC

Vijf redenen waarom dit waar is

Onze Vader. Amen.

Gebeden voor jongeren

Transcriptie:

3 Opvattingen over hersenen in de Oudheid E.J. Ebels De mensen moeten weten dat van niets anders dan van onze hersenen afkomstig zijn onze vreugde en plezier, ons lachen en onze vrolijkheid maar ook onze smart, pijn, verdriet en tranen. Het is met de hersenen vooral dat we denken, zien en horen, het lelijke van het schone en het prettige van het onaangename onderscheiden. De hersenen zijn het machtigste orgaan in ons lichaam... Ogen, oren, tong, handen en voeten handelen volgens het inzicht van onze hersenen... De hersenen zijn de zetel van het bewustzijn. 1 Deze passages uit het hippokratische werk over epilepsie De Morbo Sacro geven blijk van opvattingen over de functie en betekenis van de hersenen die in veel opzichten overeen komen met wat de ontwikkelde leek van vandaag denkt. Maar hoe moeten we deze uitspraken waarderen: moeten we ze zien als geniale, intuïtieve, doorgronding van wat we nu 25 eeuwen later kunnen bevestigen en beter funderen? Het lijkt me dat we dat niet zonder meer mogen doen. Wanneer we Demokritos beschouwen als een voorloper van de moderne atoomtheorie kunnen we dat rechtvaardigen door te stellen dat de oude atomisten als eersten een neiging van onze geest hebben verwoord om de materie te willen herleiden tot kleinste eenheden, van waaruit vervolgens de werkelijkheid zoals die zich aan onze zintuigen voordoet door een proces van synthese kan worden opgebouwd. Deze zelfde neiging kan men dan zo men wil in hedendaagse kernfysische theorieën terug vinden. Maar waar het de geciteerde uitspraken over de hersenen betreft ligt de zaak nog veel moeilijker: zijn ook deze te beschouwen als uiting van een soort collectieve vóórwetenschappelijke intuïtie? Waren het schoten, op een bekend doel gericht, of losse flodders die toevallig naderhand de roos blijken te hebben getroffen? In het nu volgende wil ik pogen op deze vraag een antwoord te geven. Daarbij wordt uitgegaan enerzijds van overgeleverde teksten; maar anderzijds van kennis van de hersenen zoals ik die professioneel heb verworven. Dit laatste niet om hinein te interpretieren van dat gevaar zal ik me steeds bewust zijn. Maar wel om na te gaan van onze kennis en inzichten uit welke betekenis aan bepaalde passages kan worden toegekend en ook hoe de verhouding tussen waarneming, kennis en veronderstelling kan zijn geweest. Welke kennis van en inzicht in hersenen en hun functie mogen we in de Oudheid verwachten? We moeten ons er voor hoeden daarbij uit te gaan van vanzelfsprekendheden : het spreekt voor ons vanzelf dat we denken met onze hersenen (dat menen we zelfs in ons hoofd te voelen ) en dat ons waarnemen, het bewust uitvoeren van bewegingen, onze emoties, het bewustzijn en het geheugen met onze hersenen hoe dan ook

4 precies te maken hebben. Maar deze opvattingen, zelfs waar ze ons intuïtief voorkomen, zijn verwerking en neerslag van kennis. 2 Hoe kon dan de schrijver van De Morbo Sacro al menen dat dergelijk inzicht gemeengoed zou moeten zijn? Wij weten dat ons centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggemerg) langs zenuwen prikkels toegevoerd krijgt, uit de buitenwereld via zintuigen en uit ons lichaam zelf. Deze prikkels worden geïntegreerd en verwerkt, waarbij vroegere ervaringen, opgeslagen als geheugen, van grote betekenis kunnen zijn; dit alles kan dan resulteren in een naar buiten gericht of in het lichaam zelf optredend effect. Vele belangwekkende, zeer heterogene gegevens zijn ons over de hersenen bekend. Maar al deze gegevens zijn verkregen langs de weg van vaak zeer geavanceerd onderzoek daarzonder is over mogelijke functies van ons zenuwstelsel weinig of niets zinnigs te zeggen. Om te kunnen stellen dat we weten dat onze hersenen bij het waarnemen betrokken zijn iets dat, zoals reeds gezegd, voor ons haast vanzelf spreekt moeten we weten dat onze zintuigen op geschikte prikkels reageren, dat deze zintuigen functioneel met de hersenen verbonden zijn en dat de hersenen veranderingen ondergaan als gevolg van zintuigelijke indrukken. De vraag hoe dit alles dan precies gebeurt voert ons midden in hedendaagse research. Velen van ons weten dat een bloeding in één hersenhelft leidt tot verlamming van de tegenovergestelde lichaamshelft. Maar ook deze kennis is gevolg van systematisch klinisch en pathologisch-anatomisch onderzoek. En om te weten hoe dit komt is een heel stuk neuro-anatomische kennis vereist. Zo zijn tal van voorbeelden te geven. Ze lijken mij er alle op te wijzen dat direct (in de zin van voorwetenschappelijk) inzicht in de hersenen en hun functies amper mogelijk is. Zeker wanneer ook nog kennis omtrent de bouw en structuur van het orgaan vrijwel geheel ontbreekt. Kennis van de structuur van het zenuwstelsel hebben wij ons verworven door onderzoek dat reikt van de macroscopisch zichtbare bouw tot details die zich slechts met zeer verfijnde technieken, zoals de electronenmicroscoop, laten ontdekken. De eerste fase daarvan, het macroscopisch onderzoek, heeft in beginsel binnen het bereik van de Grieken in de Oudheid gelegen. 3 Maar zelfs daarbij moeten moeilijkheden niet worden onderschat, moeilijkheden van tweeërlei aard: praktische en principiële. Voor het onbeschadigd uitnemen van hersenen is een goed instrumentarium (beter dan waarover men, neem ik aan, destijds beschikte) misschien niet strikt vereist, maar zeker wel erg bevordelijk. Om de bouw en structuur nader te onderzoeken is het wenselijk het weefsel eerst te harden ( fixeren, in b.v. formaline of alcohol): vers hersenweefsel heeft een boterachtige consistentie en is moeilijk te onderzoeken. Wanneer het onderzoek post mortem plaats vindt heeft men te maken met rottingseffecten (z.g. autolyse) die in warme streken snel zullen optreden. Ook in deze eerste onderzoeksfase moeten zich dus al veel problemen hebben voorgedaan. Dat ontleedkundig onderzoek op dieren door de Grieken werd verricht blijkt uit tal van plaatsen bij Aristoteles. 4 Vast staat ook dat anatomisch onderzoek op mensen (post mortem en zelfs door middel van vivisectie) heeft plaats gevonden, met name in Alexandrië, waarschijnlijk gedurende een betrekkelijk korte periode van enkele eeuwen. 5 Van een enigszins gedetailleerde kennis van het zenuwstelsel lijkt eerst sprake te zijn geweest bij Herophilos en Erasistratos, in de 3e eeuw v.c. 6 De mogelijkheid is wel geopperd dat anatomische kennis kan zijn verworven door incidentele waarnemingen, b.v. bij ernstige verwondingen. Wat de mogelijkheid betreft om aldus kennis van de hersenen te verwerven ben ik zeer skeptisch, mede door eigen

5 ervaringen met de in onze samenleving algemeen geaccepteerde vorm van schedeltrauma: dat als gevolg van verkeersongevallen. Maar misschien onderschat ik het effect van oude strijdwapens. Er is een tweede categorie van moeilijkheden, van meer principiële aard. Wanneer wij naar hersenen kijken doen wij dat met een achtergrond van kennis. Als we aan dat kijken nieuwe informatie ontlenen is dat als aanvulling of correctie op, of verwerping van, kennis die we reeds hebben: in het algemeen zien we wat we weten dat we moeten zien. Zo wordt ook wat we willen weten bepaald door wat we reeds menen te weten; gegevens sec zijn niet interessant (of nog sterker: bestaan niet) los van meningen, veronderstellingen, kennis. En men kan zich dan afvragen of de oude Grieken wel zoveel belang hadden bij kennis van de structuur van de hersenen als wij hebben en voor een goed begrip vanzelfsprekend achten. Zij kenden immers heel andere categorieën om hun speculaties te concretiseren en hun waarnemingen te interpreteren. Ik noem de fundamentele tegenstellingen: warm/koud, droog/ vochtig, de elementen (meestal vier: aarde, water, lucht en vuur) en in de fysiologie en ziekteleer de humores, ook meestal vier: zwarte en gele gal, phlegma en bloed. Daarnaast is er het pneuma dat in speculaties over de functie van hersenen en zenuwen herhaaldelijk naar voren komt. Samenvattend kunnen we stellen dat we bij de interpretatie van uitspraken over hersenen in de Oudheid ons steeds de vragen moeten stellen: welke waarneming heeft aan een uitspraak ten grondslag gelegen c.q. kunnen liggen, en: hoe kunnen we waarnemingen en opvattingen plaatsen in een meer of minder omschreven theoretische context. Een nogal ambitieuze onderneming waarvan het volgende niet meer is dan een eerste aanzet. Vanuit een (aangeboren?? ) neiging tot denken in hiërarchische termen is de tendens wijdverbreid om ook binnen het duidelijk uit heterogene elementen opgebouwde, maar als een geheel functionerende levende organisme aan een bepaald orgaan het primaat boven andere toe te kennen. De twee belangrijkste candidaten daarvoor zijn het hart en de hersenen. Tell me where is fancy bred or in the heart or in the head zegt Shakespeare in de Merchant of Venice. Het antwoord op de vraag welk orgaan het belangrijkste, het dominerende en coördinerende is, heeft belangrijke implicaties voor de opvattingen over de functie van het betrokken orgaan, en daarmee ook van de overige organen. Empedokles (5e eeuw v.c.) is bekend als degene die de leer van de vier elementen heeft geïntroduceerd. Maar daarbij hing hij haast een dualisme aan waarbij hij het vuur stelde tegenover de andere elementen. 7 Hitte is voor hem het wezen van het leven. De hitte wordt vervoerd door het bloed. In het bloed zijn ook de elementen het beste gemengd. Het is dan ook met het bloed dat we denken: het bloed in de hartstreek is het substraat van onze geest. 8 Hier wordt heel duidelijk het primaat van het hart gesteld; dit gaat wellicht terug op opvattingen uit de school van Knidos. 9 Pythagoras daarentegen heeft volgens Diogenes Laërtius de twee hoogste zielvormen ( νο ς en φρένες - sic -) in het enkephalon gelokaliseerd. 10 Ook Alkmaion van Kroton (5e eeuw?), vroeger wel als volgeling van Pythagoras beschouwd, heeft volgens Aëtius en Chalcidius het γεµονικ ν in de hersenen gelokaliseerd. 11 We kennen Alkmaion alleen uit de tweede hand. 12 Deze kennis is te gering en te fragmentarisch om te weten welke draagwijdte we aan zijn mening kunnen toeken-

6 nen. Chalcidius stelt dat Alkmaion primus exsectionem adgredi est ausus. 13 Maar wat deze exsectio precies heeft ingehouden is onzeker; volgens Lloyd 14 is onwaarschijnlijk dat hiermee sectie op mensen is bedoeld. Wel lijkt Alkmaion onderzoek bij dieren te hebben verricht, hij zou met name de verbinding tussen ogen en hersenen (de oogzenuwen) hebben aangetoond. Theophrastos stelt zelfs dat volgens Alkmaion alle zintuigen met de hersenen in verbinding staan. 15 Bij Alkmaion vinden we ook reeds het pneuma, dat als drager van de functie van het zenuwstelsel zou optreden; het wordt ingeademd en dan door fijne kanaaltjes verder verspreid. 16 Op grond van deze gegevens lijkt het verantwoord de mogelijkheid te opperen dat het een veronderstelde centrale functie bij de waarneming is geweest die bij Alkmaion heeft geleid tot toekenning van het primaat aan de hersenen. We vinden deze laatste mening ook bij Philolaos van Tarente, mogelijk tijdgenoot van Alkmaion en aanhanger van Pythagoras. Hij onderscheidde vier vitale organen: geslachtsorganen vinden we bij alle levende wezens; bij planten valt het primaat toe aan de navel (! ), bij dieren aan het hart en bij de mens aan de hersenen. Philolaos lokaliseerde de νο ς in de hersenen. de ψυχή en α σθησις in het hart. De hersenen, zo is overgeleverd, noemde hij het heersende principe, ρχή, bij de mens. 17 In het Hippokratische oeuvre 18 komen vragen naar de functie van de hersenen en ook naar het primaat van bepaalde organen weinig aan de orde. Misschien wijst dat er op dat dergelijke problemen meer van wijsgerig-wetenschappelijke betekenis werden geacht dan belangrijk voor de medicus practicus. Erg wijsgerig georiënteerd is de geneeskunde ook nu niet! De meest expliciete gegevens over de hersenen vinden we in het reeds geciteerde De Morbo Sacro. De auteur kent het primaat onder de organen duidelijk toe aan de hersenen, waaraan hij ook reeds wat wij noemen hogere psychische functies toe schrijft. De hersenen zijn ook de bron van willekeurige 19 bewegingen. Naast interessante klinische observaties en interpretaties zijn er voor ons onderwerp direct relevante passages. Wij vinden, zoals ook bij Alkmaion, de mening dat de ingeademde lucht in de hersenen komt we moeten aannemen dat men meende via de neus. Als deze lucht in de hersenen komt is hij de bron van intelligentie en veroorzaakt hij bewegingen in de ledematen. 20 De auteur vermeldt dat bij epilepsie de hersenen uitzonderlijk vochtig zijn (als verklaring geeft hij dat dan het phiegma niet kan worden afgevoerd): dit kun je het beste zien bij beesten, met name geiten, die aan toevallen leiden. 21 Gezegd wordt ook dat door toevallen hersenen op den duur smelten en door meer vloeistof worden omgeven. 22 Abnormale toestand van de hersenen is de oorzaak van angsten, van slapeloosheid, uitzinnigheid. 23 De hersenen zijn zo wordt categorisch gesteld de oorzaak van ernstige ziekten. 24 Deze uitspraken wijzen op pathologisch-anatomisch onderzoek, zeker bij dieren. Maar wat is observatie, wat speculatie? Wij weten dat hersenen onder allerlei pathologische condities abnormaal veel water bevatten (we spreken dan van hersenoedeem) en dan uitzonderlijk vochtig aan kunnen doen. Onder deze pathologische omstandigheden kunnen ook wel toevallen optreden zoals voor de geiten werd vermeld. Het smelten van de hersenen zou met voorbehoud kunnen worden geïnterpreteerd als wat we nu hersenatrofie zouden noemen: schrompeling van het hersenweefsel, wat bij sommige vormen van ernstige epilepsie kan optreden; bij atrofie zijn de hersenen inderdaad! door meer vocht dan normaal in de hersenvliezen omgeven. Maar de generalisatie, dat de hersenen de oorzaak zijn van ernstige ziekten, is toch wel zeer speculatief.

7 Plato stelt in de Phaedo 25 expliciet de vraag waarmee we denken: is het met het bloed, met de lucht of met het vuur of met geen van deze maar met de hersenen. Met de hersenen, zegt hij, worden we ons bewust van zintuigindrukken; daaruit komt dan weer voort het geheugen en onze meningen ( δ ξα ), wat dan kan leiden tot het echte weten ( πιστήµη ). We mogen de gestelde vraag wel als een rhetorische beschouwen en concluderen dat Plato inderdaad aan de hersenen het primaat toekent en ze beschouwt als het orgaan waarmee we denken. In de Timaeus voert hij daarvoor wel heel speculatieve argumenten aan. Naar analogie met de bolvorm van het Al is ook ons hoofd, waarin zich de goddelijke omwentelingen afspelen, bolvormig geschapen (de bolvorm zelf is uiting van perfectie). Ons hoofd is het meest goddelijke deel van ons lichaam en heerst over de rest. 26 Die rest bestaat eigenlijk alleen omwille van dat goddelijke deel: zo hebben we onze ledematen om die bol zonder veel horten en stoten te kunnen verplaatsen. 27 Ook de hersenen zijn bolvormig; in de hersenen zetelt het hoogste zielsdeel. Om de hersenen zo min mogelijk te bezoedelen met lagere aandriften is de hals als een nauw kanaal tussen borst- en buikholte enerzijds en hoofd anderzijds geschapen. 29 Bij Aristoteles komen we weer in een voor biologen veel vertrouwder klimaat. Als Empedokles kende hij het primaat toe aan het hart maar geenszins ongenuanceerd: hart én hersenen zijn de belangrijkste organen van het levende organisme, 30 de hersenen zijn er om het levende wezen in stand te houden. 31 Maar de functie van de hersenen is toch een secundaire: zij dienen er voor om de hitte van het hart te koelen; 32 daar, in het hart of de hartstreek, 33 is de bron van ons waarnemen en voelen. De hersenen zijn zo de tegenhanger van het hart. 34 Het is interessant te zien welke argumenten voor deze stelling worden aangevoerd: Hersenen zijn koud en vochtig 35 samengesteld uit aarde en water, 36 ze hebben erg weinig eigen warmte 37 en zijn bloedleeg 38 allemaal factoren die een koelende werking bevorderen. De mens heeft volgens Aristoteles de grootste en vochtigste hersenen van alle dieren 39 (de man nog weer grotere dan de vrouw 40 ) ze moeten ook het sterkst koelen. Alle dieren die bloed hebben moeten ook hersenen hebben; 41 omgekeerd hebben vrijwel alle bloedloze dieren geen hersenen ze hebben ze (immers) niet nodig! 42 Hersenen van jongere individuen zijn vochtiger dan die van oudere. 43 Ook hier is het boeiend na te gaan op welke waarnemingen deze uitspraken hebben kunnen berusten. Vergeleken met andere organen, zoals lever, nieren, milt, zijn hersenen inderdaad week (= vochtig). Hoewel we nu weten dat hersenen zelfs meer dan andere organen afhankelijk zijn van een ruime voortdurende doorstroming met bloed ontwijkt toch bij insnijden van hersenen weinig bloed, zeker in vergelijking met b.v. de lever en de milt. De mens hééft relatief grote hersenen, de man hééft grotere hersenen dan de vrouw en het watergehalte van jonge individuen is groter dan dat van oudere. De argumenten die Aristoteles aanvoert ter adstructie van zijn opvatting over de functie van de hersenen (een opvatting die ons geheel speculatief aandoet) lijken dus zeker ten dele op waarnemingen te zijn gegrond, althans op in beginsel voor hem observeerbare fenomenen. We vermeldden reeds dat Aristoteles aan het hart (de hartstreek) centrale betekenis toekende bij het waarnemen. Hij stelt zelfs expliciet dat de hersenen daarmee niets van doen hebben. 44 In dat kader past dat hij meent dat de hersenen geen directe verbindingen met de zintuigen hebben (behalve

8 misschien het oog? ). 45 Een belangrijk argument tegen enige rol van de hersenen bij waarneming is voor Aristoteles dat ze ongevoelig zijn voor aanraking. 46 Weer rijst hier de vraag naar de verhouding tussen speculatie, mogelijke waarneming en hun onderlinge beïnvloeding. Wij weten nu dat aanraking van de hersenen inderdaad geen sensatie tot gevolg heeft; maar het lijkt niet mogelijk dat Aristoteles dat zelf heeft kunnen vaststellen. Wat de afwezigheid van verbindingen tussen zintuigen en hersenen betreft gaat Aristoteles in tegen een van Alkmaion afkomstige traditie (z.b.). We moeten daarbij echter bedenken dat van echte kennis van zaken nog vrijwel geen sprake kon zijn: het is door ontleedkundig onderzoek betrekkelijk eenvoudig vast te stellen dat de ogen met de hersenen in directe verbinding staan; maar voor de andere zintuigen is dat veel moeilijker. Daarbij komt dat we nu weliswaar weten van welke aard deze verbindingen zijn (n.l. zenuwen) maar dat dit ten tijde van Aristoteles nog onbekend was. Zenuwen als zodanig waren nog niet afgebakend van andere strengvormige structuren zoals pezen en bloedvaten. 47 Het is waarschijnlijk dat wanneer wel een verbinding werd aangenomen, b.v. tussen oor of reukorgaan en hersenen, men als zodanig niet beschouwde de gehoors- of reukzenuw maar de gehoorgang resp. de ademhalingsweg via de neus. Het is interessant te zien hoe Aristoteles probeert duidelijk te maken waarom (haast desondanks) een aantal zintuigen in het hoofd, dus dicht bij de hersenen, zijn geplaatst. Dit is dan, zo zegt hij, vanwege de aard van de zintuigen voor zien, horen en ruiken. 48 Het gezichtszintuig is bij alle dieren dichtbij de hersenen gelokaliseerd omdat het in wezen waterig is, en de hersenen koud en vochtig zijn. 49 Zintuigen die met grotere nauwkeurigheid werken moeten gesitueerd zijn waar het bloed bijzonder zuiver is en dit niet door een te sterke beweging als gevolg van zijn hitte de sensatie vertroebelt 50 (dus dichtbij het koelende orgaan). De rol van de hersenen bij wat wij de hogere psychische functies noemen komt bij Aristoteles niet zo aan de orde. Daarvoor kunnen, lijkt me, twee factoren verantwoordelijk zijn. In de eerste plaats is de ziel een voor Aristoteles zo met het levende organisme verweven iets dat een nadere aparte lokalisatie binnen dat organisme al a priori een soort contradictie is. 51 De tweede factor kan zijn Aristoteles wetenschappelijke aanpak. In de De Anima komen de hersenen niet voor. In de inleiding daartoe zegt Aristoteles dat voor iedere probleemstelling de meest geschikte methode van onderzoek moet worden gevonden en aangewend. 52 De hersenen zijn voor hem kennelijk niet van directe betekenis bij het onderzoek naar de ziel. Ik vermoed dat Aristoteles het geheel eens zou zijn met de beroemde Spaanse hersenonderzoeker S. Ramon y Cajal (1852-1934) die stelde La psychologie peut mieux aider à la connaissance du cerveau que celle-ci à la connaissance des phénomènes psychologiques. 53 Op verschillende plaatsen, in verschillende nuances van betekenis, komen we bij Aristoteles het concept van de sensus communis ( κοιν α σθησις ) tegen. 54 Hieronder wordt verstaan het vermogen om ongelijksoortige zintuigindrukken, eenzelfde object betreffend, met elkaar in verband te brengen of, omgekeerd, te onderscheiden tussen twee met verschillende zintuigen waargenomen objecten. Ook het vermogen eigenschappen waar te nemen die niet aan een bepaald zintuig gebonden zijn zoals vorm, grootte, eenheid of veelheid, rust of beweging, wordt wel aan de sensus communis toegeschreven, alsook het besef dat men waarneemt. In het kader van Aristoteles opvattingen wordt deze sensus communis niet

9 in verband met de hersenen gebracht. Later, bij Galenos en in de Middeleeuwen, is dit wel het geval; de sensus communis, als een vermogen om verschillende en verschillendsoortige zintuigindrukken met elkaar in verband te brengen voorwaarde voor de mogelijkheid om aan waarneming kennis te ontlenen wordt dan een van de hoofdfuncties aan de hersenen toegeschreven. 55 Van de Alexandrijnse medici en fysiologen (de bekendste zijn Herophilos en Erasistratos) zijn geen directe bronnen over. Uit wat indirect is overgeleverd is echter wel duidelijk dat rond 300 v.c. in Alexandrië voor de anatomie, met name van de mens, een nieuw tijdvak is begonnen. Dit geldt ook zeker voor de hersenen. Nog steeds leeft de naam van Herophilos voort in anatomische nomenclatuur (het torcular Herophili ). Zoals reeds eerder werd gezegd mag het als zeker worden beschouwd dat in Alexandrië waarschijnlijk gedurende enkele eeuwen sectie op mensen werd verricht en gedurende een korte tijd mogelijk zelfs vivisectie. 56 De structuur van de hersenvliezen, van het hersenoppervlak, de aanwezigheid van holten ( ventrikels, cellae ) in de hersenen dit alles is gemeengoed geworden. 57 Belangrijk is ook dat in deze tijd ook de zenuwen als aparte structuren zijn herkend. 58 In hoeverre deze toeneming van kennis van bouw en structuur een weerslag heeft gevonden in speculaties over de functie van de hersenen durf ik niet uit te maken. Bekend is dat Erasistratos meende dat grotere intelligentie samenhing met grotere complexiteit van het hersenoppervlak bekend doordat Galenos zich daar, ten onrechte, tegen keert. 59 Maar het lijkt dat de anatomie een tot zekere hoogte autonoom bestaan is begonnen te leiden met allerlei ups en downs tot vandaag toe. Ik wil dit overzicht besluiten met Galenos (130-201 n.c.), maar doe dat niet zonder grote aarzeling. Bestudering van het immense overgeleverde oeuvre vereist een mensenleven en wordt dan nog in hoge mate belemmerd doordat er geen hedendaagse uitgave met vertaling (obligaat voor de niet-classicus) en uitgebreid commentaar (vereist voor classicus én andere belangstellende) bestaat. De Loeb-reeks bevat slechts één deel Galenos, incidenteel zijn er vertalingen, maar als geheel is het oeuvre, zoals gezegd, vrijwel ontoegankelijk. 60 Gezien de enorme betekenis die Galenos gedurende meer dan 1% millennium voor onze Westeuropese beschaving heeft gehad is dit een ernstige lacune! Siegel heeft een recente studie in 3 delen gewijd aan verschillende aspecten van Galenos, waarvan vooral het laatste getiteld Galen on psychology, psychopathology, and function and diseases of the nervous system voor ons relevant is; 61 helaas is het een wat onoverzichtelijk boek waarin een schat van kennis onder lijkt te gaan in een zeer ambitieuze maar tegelijkertijd wat verwarde benadering van de problemen. Toch is bij gebrek aan beter dit werk mèt de vertaling door May van De Usu Partium 62 de voornaamste bron voor het hier volgende. Galenos ontleende zijn kennis aan eigen onderzoek (post mortem, maar ook durante vita) bij dieren; sectie laat staan vivisectie op mensen lijkt hij zelf niet te hebben verricht. Hij moet zeer goed op de hoogte zijn geweest van de geschriften van voorlopers (als Plato en Aristoteles, het Hippokratische oeuvre, de Alexandrijnen): het is daarbij misschien nuttig ons te realiseren dat het tijdsinterval tussen Galenos en Aristoteles ongeveer even groot was als tussen ons en Leonardo da Vinci. Bij Galenos valt, zo als ook bij Aristoteles, een sterke neiging op tot teleologisch redeneren, vaak op een voor ons gevoel wel erg naïeve manier, wat vooral tot uiting komt als hij ingaat op de relatie tussen vorm/structuur

10 en functie van organen en weefsels. Wanneer men daarentegen zijn verslag leest over de anatomie van zenuwen doet hij volstrekt upto-date aan. Het is voor Galenos buiten kijf dat de hersenen betrokken zijn bij redeneren, bewegen en waarnemen. 63 Hij richt zich zelfs zeer direct tegen Aristoteles waar die een anatomische relatie tussen zintuigen en cerebrum ontkende met de woorden: wat een stomme opmerking. 64 Galenos keerde zich ook tegen Aristoteles mening dat de functie van de hersenen een koelende is. Hij gebruikt daarvoor als argument dat, als dit wél het geval was, de natuur de hersenen niet zo ver van het hart af zou hebben geplaatst, maar dichter er bij, of er omheen zoals de longen. 65 Hij vindt men is geneigd te zeggen: dan ook de hersenen kennelijk ook niet zo n uitgesproken koud orgaan! 66 Het is evident dat Galenos het primaat onder de organen aan de hersenen toekent: van de hersenen gaan alle zenuwen uit, ze vormen beelden, bevatten het geheugen en zijn de zetel van het redelijk denken. 67 De naam γκέφ λος acht Galenos niet een gelukkige: hij zegt immers niets over de functie, maar alleen iets over de plaats van het orgaan, en die plaats is betrekkelijk toevallig ; het orgaan kan ook elders gelokaliseerd zijn, zoals bij de hoofd-loze dieren in de borstholte. Galenos prefereert de latijnse term cerebrum en oppert zelfs als grieks alternatiefσκινδαψ ς.. 68 Dat bij veel dieren de hersenen toch in het hoofd zijn geplaatst verklaart Galenos als volgt: Bij de mens en de meeste dieren moeten de ogen wel zacht zijn, net als hun huid in tegenstelling tot krabben, motten, kreeften. Het zou voor deze zachte ogen te riskant zijn om op stoeltjes te staan daarom werden ze in een weliswaar vooruitgeschoven maar toch tegelijk goed beschermde plaats gezet, beveiligd door bot. Dit op zichzelf zou nog niet een voldoende reden zijn om een heel hoofd te maken; maar de ogen (en in wisselende mate andere zintuigen) zijn door zachte zenuwen met de hersenen verbonden, die op hun beurt goed beschermd moeten zijn gelegen. 69 De plaats van de hersenen in een schedel is aldus indirect te verklaren. De zenuwen die de hersenen met de zintuigen verbinden zijn zacht, in tegenstelling tot die welke bewegingen overbrengen. Het voorste hersengedeelte, dat de zintuigindrukken ontvangt, is zachter dan het achterste, waaraan de bewegingszenuwen ontspringen. Om dit harde en zachte hersengedeelte van elkaar te scheiden heeft de natuur er een stuk hard hersenvlies tussen in geplaatst. 70 De hier genoemde passages geven een indruk van Galenos denktrant. Bij alle, vaak zeer gedetailleerde, kennis komt ook hier weer een groot speculatief moment; en ook hier is het weer interessant na te gaan welke waarnemingen aan de voor ons niet direct evidente uitspraken ten grondslag kunnen liggen. Wellicht doet het achterste deel van de hersenen (i.c. de hersenstam met de kleine hersenen) wat vaster aan dan het voorste (de grote hersenen) maar groot is het verschil niet. Onduidelijk is mij hoe men er toe komt om een onderscheid tussen harde en zachte zenuwen aan te nemen, iets dat men zelfs in de 19e eeuw nog wel tegenkomt! Wel past natuurlijk dit onderscheid, zoals ook dat van een zacht, receptief, en een hard (bij bewegingen betrokken) hersendeel, geheel in het kader van de voorstelling dat een zintuigindruk een impressie in als letterlijk op te vatten zin is. Een belangrijke rol speelt in Galenos fysiologische opvattingen het pneuma. In het zenuwstelsel is werkzaam het pneuma psychikon. Dit wordt gemaakt uit het in het bloed aanwezige pneuma zoötikon in het rete mirabile (een netwerk van bloedvaten dat bij ungulaten maar niet bij de mens! aan de basis van de hersenen aan-

11 wezig is) en in de plexus chorioideus (een klierachtige structuur gelegen in de ventrikels van de hersenen); maar het kan ook door de neus direct worden ingeademd. 71 Dit pneuma psychikon wordt dan vervoerd van de voorste naar de achterste ventrikel en is via de (motorische) zenuwen verantwoordelijk voor het optreden van bewegingen. We zien hier een voortborduren op een reeds bij Alkmaion aanwezig thema. Ten aanzien van de relatie tussen lichaam en ziel 72 doet Galenos sterk aan Aristoteles denken. Siegel stelt dat voor Galenos de ziel was only the sum-total of the functions of the living body, 73 dus niet een aparte, in het lichaam lokaliseerbare, grootheid. Wel is voor Galenos het cerebrum de zetel van het redeneren. Hij gaat in op de vraag waaraan intelligentie gerelateerd is; daarbij keert hij zich, zoals reeds gesteld, ten onrechte tegen Erasistratos die meende dat de complexiteit van het hersenoppervlak samenhing met grotere intelligentie. Galenos meent dat de kwaliteit van het gevormde pneuma psychikon de intelligentie bepaalt. 74 Het is zo stelt hij duidelijk dat stoornissen in het verstandelijk redeneren (zoals delirium, phrenitis een soort koortsdelier?, lethargie, uitzinnigheid en melancholie) optreden wanneer de hersenen zijn aangetast door een ziekte. 75 Met Galenos lijkt ten aanzien van de kennis van de anatomie en fysiologie een consolidatie te zijn opgetreden. Zijn opvattingen blijven meer dan 1500 jaar actueel; zijn kennis van aspecten van de neuroanatomie is ondanks latere correcties en aanvullingen ook nu vaak nog niet achterhaald. Zoals ik in mijn inleiding reeds stelde was het onvermijdelijk dat meningen over mogelijke functies van de hersenen grotendeels speculatief bleven; toch geeft de kennis van de verbindingen van de hersenen met andere structuren in de vorm van de zenuwen een belangrijk houvast bij dergelijk speculeren. Over opvattingen later in de Oudheid en in de Middeleeuwen wil ik kort zijn. 76 De opvat tingen van Galenos, en van Plato vooral de Timaeus en daarmee het primaat van de hersenen werken door. 77 Een belangrijke plaats wordt dan toegekend aan de ventrikels. De voorste (linker en rechter) worden beschouwd als zetel van de waarneming, met name de reeds bij Aristoteles genoemde en ook bij Galenos terug te vinden sensus communis. De middelste ventrikel is de plaats waar het vergelijken, overwegen, redeneren plaats vindt. In de achterste vindt de opslag van het geheugen plaats. Volgens Pagel 78 is het voor Christenen zo verleidelijk de ziel in de ventrikels te lokaliseren omdat een onstoffelijke ziel veel beter past in iets dat zelf leeg is (of werd geacht te zijn) dan in iets stoffelijks, zoals het hersenweefsel zelf. Wanneer we de samenvatting zien die Bartholomeus Anglicus 79 rond 1250 (meer dan 1000 jaar na Galenos) geeft van de dan gangbare opvattingen is daarin veel dat ons na het voorafgaande bekend voorkomt. De hersenen zijn wit want ze bevatten weinig bloed, veel lucht en spiritus ; ze zijn een tabula rasa voor indrukken. Ze zijn rond dat geeft een maximaal volume per gewichtseenheid. De hersenen zijn boven in het hoofd geplaatst want dat is de belangrijkste plaats; ze zijn koud en vochtig om afkoelend te kunnen werken. Het voorste deel van de hersenen is zacht en vochtig dat vergemakkelijkt het opnemen van indrukken; het middelste deel is warm daar vindt de vorming van kennis plaats uit waarneming door scheiding van het zuivere en het onzuivere (het lijkt een soort destillatie); het achterste deel is koel en droog daardoor bij uitstek geschikt voor het bewaren van de geheugenopslag. Wanneer later in de Middeleeuwen de invloed van Aristoteles weer