Dames 5 Uitleg & voorbeeldoefeningen 19 11-2015 Aangepast op 22 02 2016 Dit document bevat uitleg over hoe je zelf een eigen oefening kan maken, voorbeeld oefeningen, de berekening van de uitgangswaarde en belangrijke dingen waar je op moet letten bij de uitvoering van een oefening. Zelf een oefening maken Damesreglement Het is belangrijk dat je op de hoogte bent van de reglementen. De reglementen voor studententurnen zijn gemaakt op basis van de KNGU. De hoofdtekst bestaat maar uit 5 pagina s en deze vindt je in de blauwe map van KUNST of kijk op www.nstb.nl. Na de hoofdtekst staan de samenstellingseisen per niveau geschreven. Hierin vind je de eisen die gesteld worden aan jouw oefening. Elementen / FIG reglement Elementen zijn gegroepeerd naar moeilijkheid (TA, A, B, C, D, E, F/G). In niveau 5 zul je voornamelijk TA en A elementen turnen. Je zult al een heel aantal elementen kennen, maar mocht je nieuwe elementen willen leren waarvan je misschien niet eens wist dat ze er waren? Bekijk dan de FIG reglementen. Deze staan op de website van de KNGU: http://www.kngu.nl/wedstrijdzaken/reglementen-fig Zie hiernaast een voorbeeld van hoe het reglement eruit ziet: De oefening Je zult jouw oefening moeten samenstellen uit elementen die je kan uitvoeren, die van moeilijkheidsgraad TA of A zijn en die de samenstellingseisen behalen. Voor niveau 5 geldt ook dat je minimaal 5 elementen moet turnen en er maximaal 6 mee tellen. Voor elk TA of A element krijg je 0,1 punt en voor elke samenstellingseis 0,5 punt. Samen met de uitgangswaarde van 10 punten voor de uitvoering, kan je maximaal een uitgangswaarde van 13,1 punt hebben. In het Damesreglement staat uitgebreid de totstandkoming van de uitgangswaarde beschreven. Je kunt met één element meerdere samenstellingseisen behalen, bijvoorbeeld op de vloer turn je een radslag direct gevolgd door een arabier, dan heb je eis 2: Acrobatische lijn van minimaal 2 verschillende elementen, waarvan 1 vlucht en eis 4: Acrobatisch element vw/zw met vlucht en steun van handen, beiden behaald. Nu zal per turntoestel aangegeven worden welke turnelementen het vaakst geturnd worden bij elk samenstellingseis, zo kun je zelf je oefening samenstellen. Er staan per toestel ook drie voorbeeld oefeningen gegeven, een makkelijke, gemiddeld en moeilijke oefening. 1
Brug ongelijk Samenstellingseisen: 1. Strekhangzwaai 30⁰ onder horizontaal 0.50 punt Voorzwaai aan de hoge legger, minimaal 30 graden onder horizontaal. 2. Gesloten opzwaai minimaal horizontaal 0.50 punt Een gesloten opzwaai doe je bijvoorbeel voor een (losse) buikdraai, deze moet minimaal horizontaal zijn. 3. Element uit groep 2, 4 of 5 0.50 punt De elementen die binnen de groepen vallen zijn terug te vinden in de FIG reglementen. Bijvoorbeeld: - buikdraai voorover of achterover - ophurken - zolendraai gehoekt, voorover of achterover. 4. Liggerwissel vanuit element 0.50 punt - Ophurken - Zolendraai gehoekt, voorover of achterover 5. Afsprong: TA of hoger 0.50 punt - Vanaf hoge legger onderzwaai tot stand, met halve of hele draai. (tegenspreiden valt hier ook onder) - Salto gehurkt, gehoekt of gestrekt (A) - Uitzondering: sinds februari 2016 mag de onderzwaai / tegenspreiden ook vanaf de lage legger geturnd worden, waarbij neerspringen tot stand niet als val wordt gerekend. Voorbeeld oefening: Oefening 1: makkelijk Uitgangswaarde: 12,5 - Borstwaartsom TA = 0,1 - Opzwaai tot horizontaal direct gevolgd door buikdraai achterover 2x TA + eis 2 + eis 3 = 1,2 - Ophurken en leggerwissel TA + eis 3 = 0,6 - Voorzwaai minimaal 30 graden onder horizontaal TA + eis 1 = 0,6 - Achter afspringen - Oefening 2: gemiddeld Uitgangswaarde: 13,1 - Borstwaartsom TA = 0,1 - Opzwaai tot horizontaal direct gevolgd door buikdraai 2x TA + eis 2 + eis 3 = 1,2 - Ophurken en leggerwissel TA + eis 4 = 0,6 - Voorzwaai minimaal 30 graden onder horizontaal TA + eis 1 = 0,6 - Neerspringen en tegenspreiden van de lage legger TA + eis 5 = 0,6 Oefening 3: moeilijk Uitgangswaarde 13,1 - Borstwaartsom TA = 0,1 - Opzwaai tot horizontaal direct gevolgd door buikdraai 2x TA + eis 2 + eis 3 = 1 - Zolendraai en leggerwissel A + eis 4 = 0,6 - Voorzwaai minimaal 30 graden onder horizontaal TA + eis 1 = 0,6 2
- Voorwaards borstwaartsom (driekwart reus) aan de hoge legger TA = 0* - Afzetten en salto af A + eis 5 = 0,6 * In niveau 5 tellen maximaal 6 elementen mee, waarvan altijd de eerste vijf en de afsprong. Belangrijk om te weten: Elke keer dat je stopt op de brug krijg je 0,5 punt aftrek Een element waar iets tot een bepaald aantal graden moet, bijvoorbeeld horizontaal, wordt geteld tot een afwijking van 45 graden. Bij een afwijking krijg je wel aftrek, 0,1 of 0,3. Balk 1. Dansserie van minimaal 2 verschillende sprongen, waarvan één sprong met beenspreiding in dwars-/zijwaartse spagaat of spreidhoekpositie 0.50 punt Zonder beenspreiging: Met beenspreiding: - Hurksprong - loopsprong - Kattesprong - Spagaatsprong - Schaarsprong - Spreidsprong 2. Draai van minimaal 180⁰ 0.50 punt - Fouetedraai, been minimaal 90 graden geheven) - Pirouette hele draai (let op, pirouette halve draai mag niet, dat is een SA en mag alleen door niveau 6 geturnt worden) - Sterksprong halve draai 3. Acrobatisch element 0.50 punt - Koprol met of zonder handen - Handstand - Radslag 4. Acrobatisch element door of tot handstand (geen op- of afsprong) 0.50 punt - Handstand - Radslag 5. Afsprong: TA of hoger 0.50 punt - Salto voorover of achterover - (vrije) arabier - (vrije) overslag Voorbeeld oefening: Voorbeeld 1 makkelijk Uitgangswaarde 12,6 - Ophurken TA = 0,1 - Loopsprong + kattesprong 2x TA + eis 1 = 0,7 - Streksprong halve draai TA + eis 2 = 0,6 - Koprol TA + eis 3 = 0,6 - Arabier TA + eis 5 = 0,6 Voorbeeld 2 gemiddeld Uitgangswaarde 13,1 - Overhurken TA = 0,1 - Spagaatsprong + hurksprong TA/A* + TA + eis 1 = 0,7 3
- Handstand TA/A + eis 3 + eis 4 = 1,1 - Pirouette hele draai A + eis 2 = 0,6 - overslag TA + eis 5 = 0,6 * TA of A hangt af van uitvoering. Bij handstand is 1 seconde een TA, 2 seconde is een A element. Bij spagaatsprong is 90 135 graden een TA, 180 graden is een A element. Voorbeeld 3 moeilijk Uitgangswaarde 13,1 - Overhurken TA = 0,1 - Schaarsprong + spreidsprong TA + TA/A* + eis 1 = 0,7 - Radslag A + eis 3 + eis 4 = 1,1 - Pirouette hele draai A + eis 2 = 0,6 - Salto A + eis 5 = 0,6 * Spreidsprong met beenspreiding van 90 135 graden is TA, >180 graden is A. Belangrijk om te weten: - Een beweging laag bij de balk en een pas zijwaarts is verstandig om te doen, doe je het niet wordt hier aftrek voor gegeven. - Het is niet erg als je een eis niet kan behalen. Als je geen handstand of radslag kan op de balk, maar wel een koprol dan behaal je eis 3 wel en eis 4 niet. Een eis niet behalen is minder erg dan een handstand niet correct uitvoeren en er af vallen. Dan mis je eis 3, eis 4 en minimaal 0,5 aftrek. - Om de eerste eis te behalen moeten de sprongen direct doorgesprongen zijn. Je mag niet even stoppen en ook niet een andere voet voor zetten. - Bij de eerste sprong mag je je armen zwaarts (zwaai) inzetten en bij de tweede mag je alleen maar verticale beweging maken met je armen (boven beneden) Vloer 1. Danspassage van minimaal 2 verschillende sprongen, waarvan één sprong met beenspreiding in dwars-/zijwaartse spagaat of spreidhoekpositie; min. 1 A 0.50 punt - Loopsprong + kattesprong hele draai (A) - Kattesprong + spagaatprong met afzet van 1 been en 180 graden spreiding (A) 2. Acrobatische lijn van minimaal 2 verschillende elementen, waarvan 1 vlucht 0.50 punt - Radslag + arabier (vlucht) - Loopoverslag + arabier (vlucht) - Arabier + salto achterover (beide vlucht) - Arabier + flikflak (beide vlucht) - Overslag + salto (beide vlucht) 3. Acrobatisch element aw 0.50 punt - Koprol achterover - Koprol achterover tot handstand (stud) - Salto achterover - Flik flak 4. Acrobatisch element vw/zw met vlucht en steun van handen 0.50 punt - Arabier - Overslag - Flikflak 5. Slot acrobatisch element: TA of hoger 0.50 punt - Handstand doorrol 4
- Koprol - Alle elementen die bij eis 2, 3 en 4 genoemd zijn. Voorbeeld oefeningen Voorbeeld 1 makkelijk Uitgangswaarde 13,1 - Loopsprong + kattesprong hele draai TA + A + eis 1 = 0,7 - Radslag + arabier TA + A + eis 2 + eis 4 = 1,2 - Pirouette A = 0,1 - Koprol achterover TA* + eis 3 = 0,5 - Handstand doorrol TA + eis 5 = 0,6 * In niveau 5 tellen maximaal 6 elementen mee, waarvan altijd de eerste vijf en het slotelement. Voorbeeld 2 gemiddeld Uitgangswaarde 13,1 - Loopsprong + kattesprong hele draai TA + A + eis 1 = 0,7 - Loopoverslag + arabier 2x A + eis 2 en 4 = 1,2 - Koprol achterover TA* + eis 3 = 0,5 - Pirouette A* = 0 - Handstand doorrol TA + eis 5 = 0,6 * In niveau 5 tellen maximaal 6 elementen mee, waarvan altijd de eerste vijf en het slotelement. Voorbeeld 3 moeilijk Uitgangswaarde 13,1 - Kattesprong + spagaatprong met afzet van 1 been en 180 graden spreiding TA + A + eis 1 = 0,7 - Pirouette A - Arabier + salto achterover 2x A + eisen 2, 3, 4 en 5 = 2.2 Belangrijk om te weten: - De vloeroefening moet op muziek uitgevoerd worden, bij het ontbreken van muziek krijg je 1 punt aftrek. - Bij een acrobatische lijn moeten de elementen direct verbonden zijn, omspringen mag dus niet. - Bij de dansserie mogen er wel stappen tussen de sprongen zitten. - Bij de dansserie moeten de elementen met afzet van één been zijn. Alleen de tweede sprong mag je landen op 2 benen. - Voer een draai op één been uit, ook al staat dat niet in de samenstellingseisen, als je dit niet doet krijg je aftrek. - Zorgt dat je tijdens je vloeroefening de vloer goed gebruikt, dus ook en stuk choreografie op de vloer. - Zorg tijdens de oefening voor een gespannen lichaam en een lach, bij het ontbreken krijg je veel aftrek. 5
Sprong 1. Er moet worden aangegeven welke sprong uitgevoerd wordt 2. Er mogen twee sprongen geturnd worden, waarvan de beste sprong telt: http://www.kngu.nl/wedstrijdzaken/reglementen-fig 6