1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996.



Vergelijkbare documenten
1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dat is ontvangen op 3 april 2000.

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

1.2. Bij uitspraken op de tijdig ingediende bezwaarschriften van appellant tegen de aanslagen heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.

1.2 Tegen de navorderingsaanslag is appellante tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

Overwegende dat de inspecteur het verschuldigde griffierecht tijdig heeft

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

Gerecht in eerste aanleg van Curacao

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 8 augustus 2001

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 15 september 1997

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 24 februari 1997

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer. een uitspraak en een besluit van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.


ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

op het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst ondernemingen Z de Inspecteur.

ECLI:NL:ORBBACM:2015:31

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

ECLI:NL:OGEAC:2016:121

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de Inspecteur.

GERECHTSHOF AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer

1.2 Verweerder in beroep (hierna: belanghebbende) heeft een op 13 september 2011 gedateerd verweerschrift ingediend.

Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 16 november 1998

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1980 opgelegd door de Inspecteur der directe belastingen te Y, de inspecteur.

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,


ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N 2002/ V-N 2002/41.22

ECLI:NL:RBZWB:2014:7982

ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3944 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

1.2. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHLEE:2003:AF5056 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

oa/ o ao3 Y Z LB.V., gevestigd te

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

HET GERECHTSHOF AMSTERDAM, Eerste Meervoudige Belastingkamer

Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBZWB:2017:2385

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

Uw kenmerk Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnummer JuZa rw Mevr. mr. R. Westerhof (035)

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

Transcriptie:

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 24 september 2001 Vonnisnummer : 1998/191 Datum : 24 september 2001 Rechters : mrs. L. van Gijn als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout Middel : Winstbelasting Artikel : 3, 31, 37 Belastingjaar : 1993 Plaats : Curaçao Essentie : De beschikking op het bezwaarschrift is ontvangen na de termijn van twee maanden. Het beroepschrift is enkele dagen na de ontvangst ingediend. De beschikking is niet per aangetekende post is verzonden, zoals de LWB voorschrijft. Inspecteur moet aannemelijk maken dat beroep te laat is ingediend. Appellante stelt dat zij de aanslag nimmer heeft ontvangen. De aanslag is niet per aangetekende post is verzonden, zoals de LWB voorschrijft. Inspecteur moet aannemelijk maken dat bezwaar te laat is ingediend. NV handelt onzakelijk door renteloze lening in rekening courant aan haar directeur/enig aandeelhouder te verstrekken. De Raad schat de gederfde rente uit op 6% per jaar. 1. Loop van het geding 1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996. 1.2. Op 4 augustus 1997 is ter inspectie een aangifte winstbelasting over het jaar 1993 van belanghebbende ontvangen. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift. 1.3. Bij beschikking van 26 augustus 1998 heeft de Inspecteur op het bezwaar beslist. Hij heeft daarbij de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van Naf 75.500. 1.4. Tegen de beschikking op het bezwaarschrift heeft de gemachtigde van appellante beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 16 november 1998 door de Raad ontvangen. 1.5. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dat bij de Raad is binnengekomen op 3 april 2000. 1.6. De zaak is behandeld ter zitting van 20 april 2000, gehouden te Curaçao. Aldaar zijn verschenen Mr. R als gemachtigde van appellante, tot haar bijstand vergezeld van Mr. P, alsmede de Inspecteur. De gemachtigde heeft gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota met bijlagen. De pleitnota en de bijlagen daarbij behoren tot de stukken van het geding.

1.7. Na de mondelinge behandeling heeft een briefwisseling plaatsgehad tussen partijen en de Raad. Van de gemachtigde van appellante is een brief ingekomen op 31 mei 2000. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Hij heeft dat gedaan door middel van een brief welke op 21 juni 2000 is ingekomen. Van deze brief is aan de gemachtigde een afschrift toegezonden. 1.8. Partijen hebben eenparig afgezien van een tweede mondelinge behandeling van het beroep, waaromtrent correspondentie met de Raad heeft plaatsgevonden in februari, mei en juni 2001. 2. Vaststaande feiten 2.1. Appellante, die een onderneming uitoefent, had gedurende het jaar 1993 een vordering in rekening courant op haar directeur, tevens haar enige aandeelhouder. Bij de aanvang van het jaar bedroeg de vordering Naf 80.350, aan het einde van het jaar Naf 580.396. 2.2. De aangroei van de rekening courant in 1993 is veroorzaakt doordat appellante haar directeur/enig aandeelhouder gelden ter leen heeft verstrekt ter financiering van een bedrijfsgebouw dat de directeur/enig aandeelhouder in privé heeft laten bouwen. 2.3. De rekening courant is in 1994 geheel afgelost. 2.4. Ter zake van de aldus ter leen verstrekte en in rekening courant geboekte gelden heeft appellante geen rente in rekening gebracht. 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. De Inspecteur stelt zich allereerst op het standpunt dat appellante wegens overschrijding van de wettelijke beroepstermijn niet in haar beroep kan worden ontvangen. Subsidiair is hij van mening dat appellante wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn niet-ontvankelijk in haar bezwaar had moeten worden verklaard. Meer subsidiair stelt de Inspecteur dat appellante door af te zien van rente ter zake van haar vordering in rekening courant op haar directeur/enig aandeelhouder laatstgenoemde op niet zakelijke gronden een voordeel heeft doen toekomen. Dat voordeel, naar het oordeel van de Inspecteur te stellen op Naf 29.733,57, zijnde 9% van de gelden die gemiddeld over 1993 hebben uitgestaan, dient volgens de Inspecteur tot de winst van appellante te worden gerekend. 3.2. Appellante meent dat zowel haar bezwaarschrift, als haar beroepschrift ontvankelijk moet worden geacht. Ook de meer subsidiaire stelling van de Inspecteur bestrijdt zij. Naar haar mening is er geen grond om de door haar uiteindelijk aangegeven winst te verhogen met een bedrag aan rente ter zake van de rekening courant. Mocht over dit laatste anders geoordeeld worden, dan acht zij geen hogere rentebijtelling gerechtvaardigd dan Naf 13.215, zijnde 4% van de gemiddeld gedurende 1993

uitgeleende gelden. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. De ontvankelijkheid van het beroep 4.1.1. De beschikking op het bezwaarschrift is gedagtekend 26 augustus 1998. Appellante stelt dat zij de beschikking echter pas enkele dagen vóór 13 november 1998, de dag waarop zij haar beroepschrift heeft ingediend, heeft ontvangen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de beschikking niet, zoals de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (hierna: LWB) in artikel 31 voorschrijft, per aangetekende post is verzonden. De Inspecteur heeft dit laatste niet weersproken. 4.1.2. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de Inspecteur om aannemelijk te maken dat de beroepstermijn is aangevangen meer dan twee maanden vóór 13 november 1998, derhalve vóór 13 september 1998. Hierin is hij niet geslaagd. 4.1.3. Appellante is ontvankelijk in haar beroep. 4.2. De ontvankelijkheid van het bezwaar 4.2.1. De aan appellante opgelegde aanslag draagt de dagtekening 3 juni 1996. Appellante stelt dat zij de aanslag nimmer heeft ontvangen. Voorts heeft zij door de Inspecteur niet weersproken aangevoerd dat ook de aanslag niet, zoals de LWB in artikel 37 voorschrijft, per aangetekende post is verzonden. 4.2.2. Alsdan ligt het evenzeer op de weg van de Inspecteur om aannemelijk te maken dat de bezwaartermijn is aangevangen meer dan twee maanden vóór 4 augustus 1997, de dag waarop de als bezwaarschrift aangemerkte aangifte van appellante door de Inspecteur is ontvangen. Hierin is hij evenmin geslaagd. 4.2.3. De Inspecteur heeft appellante derhalve terecht in haar bezwaar ontvangen. 4.3. De rente 4.3.1. Ingeval appellante heeft bedoeld te stellen dat zij niet onzakelijk heeft gehandeld door de onder de feiten vermelde lening in rekening courant aan haar directeur/enig aandeelhouder te verstrekken zonder daarvoor rente te bedingen, verwerpt de Raad dit standpunt. Het komt de Raad onaannemelijk voor, dat appellante de betreffende gelden in zakelijke verhoudingen renteloos zou hebben uitgeleend. Dit is niet anders indien zoals appellante heeft gesteld, doch de Raad verder in het midden laat de lening is gefinancierd met haar voorziening voor pensioenverplichtingen. Ook de omstandigheid dat de lening in 1994 weer is afgelost, doet aan het voorgaande niet af. 4.3.2. Vaststaat dat de gelden zijn gebruikt voor de stichting van een nieuw bedrijfsgebouw en dat de rekening courant in 1994 volledig is afgelost. Dit in aanmerking

genomen dient ter bepaling van de rente welke appellante zich heeft laten ontgaan ervan te worden uitgegaan dat zij de gelden zou hebben belegd voor een termijn van één à twee jaar, bijvoorbeeld door deze op deposito s te plaatsen. Appellante heeft overtuigend aangetoond dat het uitgangspunt van de Inspecteur, dat de rentevoet van langlopende deposito s zonder verdere precisering van de termijn in casu maatgevend is, onjuist is. 4.3.3. De Inspecteur heeft in zijn vertoogschrift gesteld dat in het onderhavige jaar de rente op een langlopend deposito op de Nederlandse Antillen 6 tot 8% heeft belopen. Appellante heeft deze stelling bestreden. De gemachtigde heeft tijdens haar pleidooi opgemerkt dat de rente op langlopende termijndeposito s slechts 5 tot 6% bedroeg en op kortlopende spaarrekeningen gemiddeld 4%. 4.3.4. De rente die appellante van haar directeur/enig aandeelhouder had kunnen bedingen indien zij zakelijk zou hebben gehandeld, is door de Inspecteur geschat op 9% per jaar. Reeds omdat de Inspecteur, zoals hiervóór onder 4.3.2. is overwogen, hierbij is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt, kan deze schatting niet als redelijk worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad komt een redelijke schatting van de door appellante gederfde rente uit op 6% s jaars. 4.3.5. Tussen partijen is de grondslag waarover de rentevergoeding dient te worden berekend niet in geschil. De Raad stelt het bij te tellen bedrag op 6/9 x Naf 29.733 = Naf 19.822. 4.3.6. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van Naf 45.799 + Naf 19.822 = Naf 65.621, welk bedrag ingevolge artikel 15 LWB dient te worden afgerond op Naf 65.600. 4.3.7. Het beroep van appellante is ten dele gegrond. 5. Beslissing De Raad vernietigt de beschikking van de Inspecteur en vermindert de bestreden aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van Naf 65.600.