Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vergelijkbare documenten
Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

EVO PGS-15 Checklist

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek

Vragenlijst controle autobedrijven

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Veilig werken met gassen en correcte opslag.

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Naleven van de regels, de normaalste zaak van de wereld

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. G. Hindriks, Oosterwijk WZ 24 H te Nieuw-Dordrecht

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

odijmond REGIO WATERLAND

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

De laatste ontwikkelingen rondom PGS 15 Nieuwe stijl. Paula Bohlander (NEN) Robbert van t Veer (Antea Group)

V O O R S C H R I F T E N M I L I E U V E R G U N N I N G 2 VRAGENLIJST ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID (A&V)

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Atkqkqrorav

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asatgpng2x2

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Avgq7pvrihs

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN...2

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning (milieu) van :

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aw4k7idfksg

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

* *

BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING


Regeling Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op kermisterreinen van de gemeente Heusden 2012

Hightide surf&food/kennemerstrand/802/ijmuiden

6 - OPSLAG VAN GASFLESSEN

1 Milieu Veilig en gezond werken Hygiëne en milieu Opslag van milieugevaarlijke stoffen Samenvatting 11

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

2003WEMxxxxxi. Bijlage 1: Voorschriften 3. 1 Milieuzorg 3. 2 Milieuaspecten en -componenten 5. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 12

Controlelijst brandveiligheid

bepalingen van de Wet milieubeheer (artikel 10.23, eerste lid), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

Afvalstoffenverordening 2017 gemeente Aalten

1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Module 3. Magazijn en opslag Vraag Antwoord Mogelijke maatregelen Prioriteit Toelichting

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

Korte Checklist. 1. Organisatorische aspecten Zorg voor een brandveilige bedrijfsvoering!

Voorschriften baggerdepot Polsbroek Noord

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie A42v0btrj0j

KEURMERK VEILIGE BOTENSTALLING SCHOUWINGRAPPORT

PGS 15: Opslag verpakte gevaarlijke stoffen Versie 1.0 (september 2016) Hoi-Yee Man 12 december 2017 Open

MILIEUVOORSCHRIFTEN VOOR BEDRIJVEN IN DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14;

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

(ONTWERP)BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting. DSM Advanced Polyesters Emmen BV

CHECKLIST OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN > kg of liter. Begrippen

EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT Beoordeling van explosiegevaren door gas en damp van binnen arbeidsplaatsen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Avn3vl43x1t

1 Algemene voorschriften

BIJLAGE 6. Reglement Milieupark Roermond 2017

Verordening Afvalstoffen 2010

Theo Beheer BV. Kenmerken project. Groenafval en uitbreiding veegvuil. Verwerkingslocatie Lelystad

Veilig samen bouwen aan carnavalswagens. in tenten, schuren en loodsen

U kunt met uw kinderen snel en goed altijd alle uitgangen bereiken

CVDR. Nr. CVDR28712_1. Afvalstoffenverordening 2010 (7.21)

(ONTWERP) BESCHIKKING VERANDERINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Vragenlijst inspectiebezoek archiefruimte.

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

L3G Bodembescherming, Bijlage Bodemrisico inventarisatie (checklist)

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016.

Pluimveehouderij Bouma

Reglement inzake het aanbieden van afvalstoffen op het milieupark te Roermond 2015

Besluit Burgemeester en wethouders van Uden besluiten om vergunning te verlenen voor:

6 Opslag van gasflessen

Afvalstoffenverordening Eemnes 2017

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

6 Opslag van gasflessen

Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden Limburg

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie:

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Gemeente Lopik te Lopik, d.d. 1 mei 2007 met nr. 2007WEM001569i Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN...1 1 Algemene voorschriften...3 1.1 Algemeen...3 1.2 Werktijden...3 1.3 Terreinen en wegen...3 1.4 Toegang...3 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies...4 2 Milieuaspecten en componenten...4 2.1 (Externe) veiligheid...4 2.2 Geluidhinder...4 2.3 Luchtverontreiniging...5 2.4 Geurhinder...6 2.5 Bodembescherming...6 2.6 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan...8 2.7 Afvalwater...9 3 Verruimde reikwijdte...9 3.1 Energiebesparing...9 3.2 Waterbesparing...9 4 Specifieke bedrijfsonderdelen; installaties...10 4.1 Elektrische installatie...10 4.2 Stookinstallatie (gas)...10 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten...10 5.1 Stalling voertuigen en machines...10 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen...10 5.3 Opslag van wegenbouwmaterialen...11 6 Onderhoud van apparatuur en materialen...11 6.1 Onderhoudswerkplaats...11 6.2 Opslag werkvoorraden bodembelastende vloeistoffen...12 6.3 Timmerwerkplaats...12 7 Opslag afvalstoffen afkomstig van particulieren...13 7.1 Opslag van klein chemisch afval (kca)...13 7.2 Opslag afgewerkte olie in bovengrondse tank...18 7.3 Opslag afgedankte gasflessen...18 7.4 Opslag elektrische en elektronische apparatuur (incl. koel-/vriesapparatuur)20 7.5 Opslag van bouw- en sloopafval en steenachtige materialen...20 7.6 Opslag metalen...20 7.7 Opslag autobanden...21 7.8 Opslag groen-/tuinafval...21 7.9 Opslag huishoudelijk restafval...21 8 Opslag afvalstoffen afkomstig van particulieren/bedrijven...21 8.1 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal...21 9 Acceptatie en registratie...22 9.1 Acceptatie/registratie van afvalstoffen van particulieren en gemeentelijke uitvoerende diensten...22 9.2 Acceptatie/registratie van (gevaarlijke)afvalstoffen van bedrijven...22 9.3 Sturing van afvalstromen...22 Provincie Utrecht 1 Gemeentewerf Lopik

9.4 Milieulogboek...23 10 Beëindiging van de inrichting...23 10.1 Algemeen...23 10.2 Bodem...23 10.3 Grond-, hulp- en afvalstoffen...24 BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BEGRIPSBEPALINGEN...25 LITERATUUR...30 BIJLAGE 4: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID...32 BIJLAGE 5: BIJLAGE 6: GESCHEIDEN HOUDEN VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN...33 COMPARTIMENTERING VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN...35 Provincie Utrecht 2 Gemeentewerf Lopik

1 Algemene voorschriften 1.1 Algemeen 1.1.1 De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking zijn van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.2 Werktijden 1.2.1 De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met vrijdag van 7.00 tot 19.00 uur en op zaterdag van 9.00 tot 13.00 uur. 1.2.2 In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn. 1.2.3 In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon dient in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1, vermeld te zijn. 1.3 Terreinen en wegen 1.3.1 Het bedrijfsterrein en het wegenstelsel moet zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat ten behoeve van de hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden elk bedrijfsonderdeel goed bereikbaar is. 1.3.2 Het transport, de opslag, overslag en afvoer van afval op het terrein dient zodanig te geschieden dat zich geen afval binnen en buiten de inrichting kan verspreiden. 1.3.3 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 1.4 Toegang 1.4.1 Bij de ingangen moeten borden zijn geplaatst waarop duidelijk zijn vermeld: a. naam van de inrichting; b. het telefoonnummer van de inrichting; c. de openingstijden van de inrichting; d. verbod om het terrein buiten openingstijden te betreden; e. telefoonnummer(s) dat bereikbaar is in geval van calamiteiten; f. (globale)acceptatievoorwaarden. 1.4.2 Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining. Provincie Utrecht 3 Gemeentewerf Lopik

1.4.3 De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies 1.5.1 De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. 2 Milieuaspecten en componenten 2.1 (Externe) veiligheid Algemeen 2.1.1 Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. 2.1.2 Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Brandblusmiddelen 2.1.3 Ten einde een begin van een brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn aangegeven op de bij de aanvraag behorende inrichtingstekening (tekeningnummer 13-194471-07, d.d. 26-08-2005, laatstelijk gewijzigd op 20-12-2005) moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. 2.1.4 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. 2.1.5 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. 2.2 Geluidhinder 2.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) en het maximaal geluidsniveau (L Amax, gemeten in de meterstand fast ) geproduceerd door geluidsbronnen binnen de inrichting mogen, op een hoogte van 1,5 meter boven het plaatselijke maaiveld, ter plaatse van de volgende beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Provincie Utrecht 4 Gemeentewerf Lopik

Beoordelingspunt # Geluidsbelasting in db(a) tussen 07.00-19.00 uur (dagperiode) L Ar,LT L Amax 1. Vogelzangsekade 2a 30 52 2. Vogelzangsekade 5 55 80 3. President Kennedylaan 10 38 63 4. President Kennedylaan 12 39 64 5. Meidoornlaan 36 44 72 6. President Kennedylaan 13 46 73 7. President Kennedylaan 16 47 74 8. President Kennedylaan 18 41 67 9. Vogelzangsekade 3 46 72 10. Lopikerweg Oost 6 43 66 # De beoordelingspunten komen overeen met de beoordelingpunten, zoals opgenomen in het akoestisch onderzoeksrapport van Grontmij Nederland bv, d.d. 12 januari 2006 (projectnummer 200987, documentnummer I&M-99369036/RN, versie 0) en bijlage 4 van deze vergunning. 2.2.2 Bij de in- en/of uitrit van de inrichting moet een bordje zijn geplaatst met in letters van minimaal 5 centimeter het opschrift: OP HET TERREIN VAN DE INRICHTING MOET RUSTIG EN MET BEPERKT TOERENTAL WORDEN GEREDEN. 2.2.3 Met meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM). 2.2.4 De muziekinstallatie van de inrichting, alsmede een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig tijdens het laden en/of lossen, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 2.2.5 Gedurende het laden en/of lossen mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig. 2.2.6 Verbrandingsmotoren die niet zijn voorzien van deugdelijke geluidsdempers mogen in de inrichting niet in werking zijn. 2.2.7 De geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar de inrichting mag niet meer bedragen dan 50 db(a) in de dagperiode (07.00 19.00 uur). 2.3 Luchtverontreiniging Algemeen 2.3.1 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. Stof 2.3.2 Grond/zand, puin en bouw- en sloopafval moeten zodanig worden opgeslagen dat opwaaiing en/of verstuiving wordt voorkomen. Zodra de weersinvloeden daartoe aanleiding geven moeten voorzieningen en/of maatregelen worden getroffen, zoals het aanbrengen van afdekkingen of het bevochtigen van de opslag, om verstuiving te voorkomen. Provincie Utrecht 5 Gemeentewerf Lopik

2.3.3 Stofverspreiding bij transport, laden en lossen van stuifgevoelige goederen moet worden voorkomen door de storthoogte in de open lucht tot minder dan 1 meter te beperken. 2.3.4 Stofhinder ten gevolge van het laden en lossen moet worden voorkomen door overslagactiviteiten op het buitenterrein te staken als de windsnelheid 20 m/s, windkracht 8 (stormachtige wind) overschrijdt. 2.3.5 Stofverspreiding ten gevolge van verkeer op en vanaf het opslagterrein dient te worden beperkt door het aantal verkeersbewegingen op het terrein zo gering mogelijk te houden. 2.3.6 De verharde wegen dienen regelmatig te worden schoongemaakt. 2.4 Geurhinder 2.4.1 De inrichting mag geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden veroorzaken. Indien door het bevoegd gezag, op basis van geregistreerde klachten, wordt vastgesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toch geurhinder wordt veroorzaakt, moet door vergunninghoudster een onderzoek (geuronderzoek) ingesteld worden naar de oorzaak van de geurhinder. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek dienen maatregelen getroffen te worden om de door of vanwege de inrichting veroorzaakte emissie van reuk- en stankstoffen in de buitenlucht te beperken. De getroffen maatregelen moeten zodanig zijn dat geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden meer wordt veroorzaakt. 2.4.2 Huishoudelijk restafval mag alleen worden geaccepteerd als dit in gesloten zakken wordt aangeleverd. De zakken mogen niet worden geopend binnen de inrichting. De kleppen van de container moeten worden gesloten na gebruik. Op het sluiten van de kleppen na gebruik moet worden toegezien door de persoon die volgens voorschrift 1.2.3 binnen de inrichting als verantwoordelijk is aangemerkt. 2.4.3 Geshredderd/verkleind groenafval, bladafval en grasachtig materiaal (waaronder maaisel) moet binnen drie maal vierentwintig uur na acceptatie uit de inrichting worden verwijderd. Overige groenafvallen moeten in elk geval binnen één week worden afgevoerd om eventuele geuroverlast te voorkomen. 2.4.4 In de inrichting mag geen bermmaaisel aanwezig zijn. 2.4.5 In de inrichting mogen geen composteringsactiviteiten plaatsvinden. 2.5 Bodembescherming Algemeen 2.5.1 De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 2.5.2 Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moet direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk. Voorzieningen 2.5.3 Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden. 2.5.4 Op de volgende locaties binnen de inrichting dient een vloeistofkerende voorziening aanwezig te zijn: Provincie Utrecht 6 Gemeentewerf Lopik

- stallingruimte voor voertuigen en machines; - onderhoudswerkplaats voor machines en voertuigen; - het kca-depot, inclusief sorteerruimte (alleen als gebruik gemaakt wordt van speciale emballage, bijvoorbeeld UN-gekeurde verpakkingen; anders vloeistofdichte voorziening zie voorschrift 2.5.5); - de laad- en losplaats voor kca (alleen als gebruik gemaakt wordt van speciale emballage, bijvoorbeeld UN-gekeurde verpakkingen; anders vloeistofdichte voorziening zie voorschrift 2.5.5); - de opslag van huishoudelijk restafval en wit- en bruingoed; - de opslag van met olie (of andere bodembelastende vloeistoffen) verontreinigde metalen, voor zover deze opslag plaatsvindt in een gesloten/afgedekte container. 2.5.5 Op de onderstaande locaties dient een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte opvangvoorziening aanwezig te zijn: - het kca-depot, inclusief sorteerruimte (indien geen gebruik wordt gemaakt van speciale emballage, bijvoorbeeld UN-gekeurde verpakkingen); - de laad- en losplaats voor gevaarlijke afvalstoffen; (indien geen gebruik wordt gemaakt van speciale emballage, bijvoorbeeld UN-gekeurde verpakkingen); - opslag van puin, bouw- en sloopafval, bitumineuze afvalstoffen en met olie (of andere bodembelastende vloeistoffen) verontreinigde metalen, voor zover de opslag niet plaats vindt in een gesloten/afgedekte container, welke tegen inregenen is beschermd. 2.5.6 Regenwater afkomstig van de in de voorschriften 2.5.4 en 2.5.5 genoemde vloeistofdichte en kerende voorzieningen dient zonder dat verspreiding over niet vloeistofdichte en kerende terreingedeelten plaatsvindt, afgevoerd te worden naar het vuilwaterriool. 2.5.7 De voorschriften 2.5.8 t/m 2.5.12 zijn uitsluitend van toepassing indien voorschrift 2.5.5 op de bedrijfsvoering van toepassing is. 2.5.8 Binnen 4 maanden nadat deze vergunning in werking is getreden moeten de in de voorschriften 2.5.5 genoemde vloeistofdichte voorzieningen, voor zover dit vloeistofdichte vloeren zijn, door een Deskundig Inspecteur conform CUR/PBVaanbeveling 44 Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen worden onderzocht op vloeistofdichtheid. 2.5.9 Als een in voorschrift 2.5.8 bedoelde vloer (of een gedeelte daarvan) wordt afgekeurd, moeten de geconstateerde gebreken aan de constructie worden hersteld op aanwijzing van een Deskundig Inspecteur, die vervolgens de constructie conform CUR/PBV- Aanbeveling 44 "Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen" herkeurt. 2.5.10 Voor alle in de voorschriften 2.5.5 genoemde vloeistofdichte voorzieningen dient, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, een PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening in de inrichting aanwezig te zijn. De verklaring moet binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze vergunning worden bewaard in het in voorschrift 9.4.1 genoemde milieulogboek. 2.5.11 Een vloeistofdichte vloer moet opnieuw door een deskundig inspecteur worden beoordeeld binnen de keuringstermijn die op de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening is vermeld. Indien geen herkeuringstermijn op de verklaring is vermeld dient herkeuring minimaal 1x per 5 jaar plaats te vinden; in geval van geconstateerde gebreken dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een Deskundig Inspecteur, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-aanbeveling 44 "Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen" herkeurt; van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1. Provincie Utrecht 7 Gemeentewerf Lopik

2.5.12 Vloeistofdichte voorzieningen, zoals bedoeld in 2.5.5, dienen, voor zover dit vloeistofdichte opvangvoorzieningen zijn waarvoor geen PBV-verklaring kan worden afgeven, voordat ze gebruikt gaan worden visueel gecontroleerd te worden op vloeistofdichtheid. 2.5.13 Bodembeschermende voorzieningen, zoals vermeld in de voorschriften 2.5.4 en 2.5.5, dienen ten minste 4x per jaar visueel te worden gecontroleerd op gebreken die afbreuk doen aan de bodembeschermende werking; de resultaten van de visuele inspecties dienen tenminste tot het moment van de eerstvolgende controle te worden bewaard in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1; indien tijdens een visuele controle gebreken aan een vloeistofdichte constructie waarvoor een PBV-verklaring is afgegeven worden vastgesteld, dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een onafhankelijke deskundige, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-aanbeveling 44 herkeurt; geconstateerde gebreken aan overige bodembeschermende voorzieningen moeten zodanig hersteld worden dat de bodembeschermende werking van de voorziening gewaarborgd is; van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan bodembeschermende voorzieningen moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1. 2.5.14 Motorvloeistoffen (waaronder oliën, koelvloeistof, remvloeistof), -brandstoffen (diesel) en andere vloeibare en viskeuze bodembelastende (afval)stoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld. 2.5.15 Indien er (vloei)stof in de lekbak is gemorst, moet deze zo snel mogelijk na constatering worden opgeruimd. Hiertoe moet in of nabij de opslagplaats voldoende absorptiemateriaal aanwezig zijn. 2.5.16 Lege emballage, met stoffen als bedoeld in voorschrift 2.5.14, die niet gereinigd is, moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. 2.5.17 Indien direct uit het vaatwerk vloeistoffen, zoals smeerolie, koelvloeistof etc., worden getapt, moet het aftappunt zich boven de lekbak bevinden. 2.6 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan Hergebruik 2.6.1 Van binnen de inrichting afkomstige afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort gescheiden verzameld, bewaard en afgevoerd worden (behalve indien kan worden aangetoond dat door de scheiding de bedrijfsvoering onevenredig wordt belast). 2.6.2 Bij de afvoer van de in voorschrift 2.6.1 genoemde afvalstoffen moet gekozen worden voor afgifte (eventueel via een inzamelaar) aan een be-/verwerker die een be- /verwerkingsmethode hanteert met de minst nadelige gevolgen voor het milieu, te weten (in voorkeursvolgorde voor afvalbeheer): - nuttig toepassen door producthergebruik; - nuttige toepassing door materiaalhergebruik; - nuttige toepassing als brandstof; - verbranden als vorm van verwijdering; - verwijdering: storten. Provincie Utrecht 8 Gemeentewerf Lopik

Aanvullende eis voor gevaarlijk afval 2.6.3 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen, die behoren tot verschillende groepen, zoals opgenomen in bijlage 5, dienen in alle gevallen gescheiden te worden verzameld, gescheiden te worden bewaard en gescheiden te worden afgevoerd. De opslagmiddelen moeten voldoen aan het in voorschrift 7.1.24 gestelde. 2.6.4 De in voorschrift 2.6.3 genoemde gevaarlijke afvalstoffen dienen overeenkomstig het gestelde in paragraaf 7.1 van deze vergunning opgeslagen te worden. Aanvullende eis voor papier/karton 2.6.5 Oud papier en karton, dat binnen de inrichting vrijkomt, dient in alle gevallen gescheiden te worden verzameld, gescheiden te worden bewaard en gescheiden te worden afgevoerd. 2.7 Afvalwater Algemeen 2.7.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en b. de verwerking van rioolslib, verwijderd uit het openbaar riool, niet wordt belemmerd. 2.7.2 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: - stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; - stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; - grove afvalstoffen, evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0,75 millimeter. 2.7.3 De totale hoeveelheid bedrijfsafvalwater dient, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn. 2.7.4 3 Verruimde reikwijdte 3.1 Energiebesparing 3.1.1 Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 9.4.1 genoemde milieulogboek. 3.2 Waterbesparing 3.2.1 Het waterverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. Hierbij moet het waterverbruik per soort (leiding-, grondwater, etc.) worden bijgehouden. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 9.4.1 genoemde milieulogboek. Provincie Utrecht 9 Gemeentewerf Lopik

4 Specifieke bedrijfsonderdelen; installaties 4.1 Elektrische installatie 4.1.1 De elektrische installatie en het elektrisch materieel in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften, zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en NEN-EN-IEC 60079-17. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden. 4.2 Stookinstallatie (gas) 4.2.1 Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. 4.2.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht; beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten; beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden. 4.2.3 Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd. 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten 5.1 Stalling voertuigen en machines 5.1.1 De vloer waarop voertuigen, machines en werktuigen worden gestald moet zodanig zijn uitgevoerd dat eventuele gemorste en/of gelekte (vloei)stoffen snel en volledig verwijderd kunnen worden. 5.1.2 Bij stalling van voertuigen, machines en werktuigen, waarvan gezien de aard of de staat van onderhoud lekkage kan worden verwacht, moeten voorzieningen (plaatsen van lekbakken of plaatsing op een overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling goedgekeurde vloeistofdichte vloer overeenkomstig het gestelde in paragraaf 2.5) getroffen worden om bodemverontreiniging als gevolg van deze lekkages te voorkomen. 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen 5.2.1 Bestrijdingsmiddelen en ongereinigde lege verpakkingen daarvan mogen uitsluitend zijn opgeslagen in een daartoe bestemde kast; in de kast mag niet meer dan 400 kg van die middelen zijn opgeslagen. 5.2.2 De kast moet van een deugdelijke constructie zijn, doelmatig zijn ingericht, in goede staat van onderhoud verkeren. 5.2.3 De kast moet doelmatig op de buitenlucht zijn geventileerd. 5.2.4 In de kast mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht; de elektrische installatie moet voldoen aan de voorschriften, zoals aangegeven in de norm NEN 1010 met de aanvullende voorschriften voor installaties in vochtige ruimten met bijtende gassen, dampen en stoffen, zoals vermeld in hoofdstuk 75 van genoemde norm. Provincie Utrecht 10 Gemeentewerf Lopik

5.2.5 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten zijn opgesteld in of boven een lekbak. 5.2.6 De bestrijdingsmiddelen moeten droog en koel worden bewaard; binnen een afstand van ten minste 2 m van de kast mogen geen vuur en/of oppervlakken met een temperatuur van meer dan 350 0 C of licht ontvlambare stoffen aanwezig zijn. 5.2.7 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen zijn opgeslagen; onderlinge vermenging van de bestrijdingsmiddelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen; gemorste bestrijdingsmiddelen moeten direct worden opgeruimd; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen en vaatwerk aanwezig zijn. 5.2.8 De toegangsdeur van de kast dient buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon bestrijdingsmiddelen worden ingezet of uitgehaald met een deugdelijk slot zodanig te zijn afgesloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend. 5.2.9 Op de toegangsdeur van de kast moet duidelijk leesbaar het opschrift "BESTRIJDINGSMIDDELEN" zijn aangebracht, alsmede een afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoog. 5.2.10 Nabij de kast moet een blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg. 5.3 Opslag van wegenbouwmaterialen 5.3.1 Opslag van grond/zand dient plaats te vinden overeenkomstig het gestelde in voorschrift 2.3.2. 6 Onderhoud van apparatuur en materialen 6.1 Onderhoudswerkplaats Algemeen 6.1.1 Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geveegd of geschrobd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. 6.1.2 Indien in de onderhoudswerkplaats zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen zijn opgeslagen of worden gebruikt is roken en open vuur verboden. 6.1.3 De onderhoudswerkplaats moet zodanig worden geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren. 6.1.4 Bij het proefdraaien of testen van verbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen op een zodanige wijze via een afvoerleiding bovendaks worden afgevoerd dat hiervan buiten de inrichting geen hinder wordt ondervonden. 6.1.5 Werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt mogen niet worden verricht aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir of andere delen van een motorvoertuig die brandstof bevatten. 6.1.6 In de werkplaats alsmede in enig ander gebouw van de inrichting mogen geen brandstofreservoirs van motorvoertuigen worden bijgevuld, behoudens indien de werkzaamheden dit noodzakelijk achten. 6.1.7 Brandstofreservoirs van motorvoertuigen moeten, behoudens tijdens aan deze reservoirs te verrichten werkzaamheden, goed zijn gesloten. 6.1.8 In de inrichting mogen geen voertuigen of machines worden gewassen. Provincie Utrecht 11 Gemeentewerf Lopik

Lassen 6.1.9 Laswerkzaamheden (in de inrichting) mogen uitsluitend worden uitgevoerd in de werkplaats van de Dienst Gemeentewerken. 6.1.10 Binnen een straal van 10 meter van de laswerkzaamheden mogen zich geen (zeer) licht ontvlambare of ontvlambare materialen bevinden, tenzij die materialen worden afgeschermd tegen vonken. 6.1.11 Lichtverschijnselen als gevolg van laswerkzaamheden mogen geen hinder buiten de inrichting veroorzaken. 6.1.12 Het te lassen oppervlak dient voor het lassen vrij te zijn gemaakt van organische deklagen, shopprimers, olieresten en dergelijke om extra emissies naar de lucht tijdens het lassen te voorkomen. 6.1.13 De emissie van lasrook en de daarin aanwezige componenten moet worden beperkt door: - te lassen met een rustige boog; - te lassen met een zo kort mogelijk boogafstand. 6.1.14 Laskabelisolaties moeten regelmatig worden gecontroleerd op slijtage. Beschadigde slangen moeten voor reparatie of vernietiging worden afgevoerd. Van de uitvoering van controle- en reparatiewerkzaamheden aan laskabelisolaties moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1. 6.1.15 Laskabels die beschadigd zijn moeten terstond worden vervangen. 6.1.16 Lasapparatuur moet niet onnodig in de stand-by-stand staan. Het lasvermogen moet afgestemd zijn op de te lassen werkstukken en de toegepaste toevoegmaterialen. 6.2 Opslag werkvoorraden bodembelastende vloeistoffen 6.2.1 Werkvoorraden bestaande uit vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen moeten worden opgeslagen overeenkomstig het gestelde in de voorschriften 2.5.14 t/m 2.5.17. 6.3 Timmerwerkplaats 6.3.1 Tijdens het machinaal bewerken van hout moeten deuren, ramen en luiken in de gevel en de afdekking van de ruimten waarin bewerkingen plaats vinden gesloten zijn, met dien verstande dat de deuren mogen worden geopend zo lang als nodig is voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen; deuren, ramen en luiken moeten goed sluitend zijn; naden en kieren in en tussen de wanden en daken dienen zorgvuldig te zijn gedicht; glaszettingen in deuren en ramen moeten bestaan uit hele ruiten; alle lichtopeningen moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd. 6.3.2 Het bij het machinaal zagen van hout vrijkomende stof moet, zonder dat het zich in de inrichting kan verspreiden, zo dicht mogelijk bij de betreffende machine worden afgezogen en via een gesloten leiding worden afgevoerd naar een doelmatige stofafscheidingsinstallatie. 6.3.3 Geleidende delen van een stofafscheidingsinstallatie, leidingen en toebehoren moeten elektrisch doorverboden en geaard zijn. Verbindingsgedeelten van niet geleidend materiaal moeten elektrisch worden overbrugd. 6.3.4 Indien de stofafscheidingsinstallatie verstopt of defect raakt, moet het afzuigen onmiddellijk worden gestaakt. Provincie Utrecht 12 Gemeentewerf Lopik

6.3.5 Het door de stofafscheidingsinstallatie afgescheiden houtmot moet in doelmatige verpakkingen worden verzameld zonder dat de goede werking van de installatie wordt verstoord. 6.3.6 De stofafscheidingsinstallatie moet tegen weersinvloeden zijn beschermd; versleten of beschadigde filterdoeken moeten onmiddellijk worden vervangen. In de inrichting moeten schone filters aanwezig zijn. 6.3.7 Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtafval dat vrijkomt bij het bewerken van hout moet ten minste éénmaal per dag en in ieder geval na de beëindiging van het werk worden verzameld en worden opgeslagen in goed gesloten doelmatige verpakking(en). 6.3.8 In de inrichting mag maximaal 50 kilogram houtmot en houtafval aanwezig zijn. 6.3.9 Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtafval moeten, zonder dat deze zich buiten de inrichting kunnen verspreiden, worden afgevoerd. 7 Opslag afvalstoffen afkomstig van particulieren 7.1 Opslag van klein chemisch afval (kca) Algemeen 7.1.1 Kca moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Gasflessen moeten, gescheiden van overige gevaarlijke afvalstoffen, worden opgeslagen in een aparte opslagvoorziening die voldoet aan de voorschriften, zoals opgenomen in de voorschriften 7.3.1 tot en met 7.3.16 van deze vergunning. 7.1.2 In de in voorschrift 7.1.1 genoemde opslagvoorziening mag maximaal 10 ton kca opgeslagen worden. Kca waarvoor geen ADR-classificatie geldt is van deze hoeveelheid uitgezonderd. 7.1.3 In een opslagvoorziening mogen geen aftap- of overtapwerkzaamheden plaatsvinden, met uitzondering van aftap- of overtapwerkzaamheden ten behoeve van monstername en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit. 7.1.4 In een opslagvoorziening mogen sorteer- of ompakwerkzaamheden slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend. Sorteer- of ompakwerkzaamheden waarbij de primaire verpakking wel wordt geopend dienen plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte overeenkomstig het gestelde in de voorschriften 7.1.6 tot en met 7.1.10 van deze vergunning. 7.1.5 Lege, ongereinigde verpakkingen moet worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften van dit hoofdstuk. Ontvangst-/sorteerruimte 7.1.6 De ontvangst-/sorteerruimte moet overkapt zijn en voldoende bescherming bieden tegen weersinvloeden. 7.1.7 De wanden, deuren en het dak van de ontvangst-/sorteerruimte moeten een brandwerendheid hebben van minimaal 30 minuten, tenzij: - maximaal 100 kg/liter kca (inclusief volledige inhoud van de verpakkingseenheden) aanwezig is; en - geen opslag plaatsvindt; en - de sorteerruimte aan het eind van elke dag leeg is; en Provincie Utrecht 13 Gemeentewerf Lopik

- geen overschenkactiviteiten plaatsvinden (m.u.v. het overschenken van afgewerkte olie). 7.1.8 Deuren moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd en mogen uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit. 7.1.9 Deuren inclusief vluchtdeuren moeten op eenvoudige wijze kunnen worden geopend en naar buiten draaien. 7.1.10 De ontvangst-/sorteeruimte moet doelmatig (natuurlijk en/of mechanisch) op de buitenlucht zijn geventileerd. Bouwkundige eisen aan de opslagvoorziening 7.1.11 De WBDBO van een opslagvoorziening naar een andere ruimte en van een andere ruimte naar de opslagvoorziening moet ten minste 60 minuten bedragen. De wanden, het dak en de daarvoor noodzakelijke draagconstructie van een opslagvoorziening moeten een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten. Dit voorschrift is niet van toepassing indien in een opslagvoorziening en/of een vak daarvan uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen van klasse 8 en/of gevaarlijke afvalstoffen zonder ADR-classificatie worden opgeslagen. 7.1.12 De vloer van een opslagvoorziening moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Een eventueel noodzakelijke afdekking van de hoofddraagconstructie, alsmede de afdekking aan de binnenzijde van de opslagvoorziening van wanden en en dak moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal, beoordeeld over ten minste de eerste 10 mm van die afdekking. WBDBO 7.1.13 Indien een constructie brandwerend moet zijn uitgevoerd, mogen toegangsdeuren, vluchtdeuren, ramen, ventilatieopeningen of rookluiken in deze constructie geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid. 7.1.14 Indien voor het behalen van de vereiste WBDBO een constructie met een bepaalde brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, moet een in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn uitgevoerd. Een dergelijke deur mag uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit. Kwaliteit stellingen 7.1.15 Een stelling voor de opslag gevaarlijke afvalstoffen moet bestand zijn tegen de opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen en stabiel zijn. Een stelling mag niet zwaarder worden belast dan waarvoor de stelling ontworpen is. Bij het gebruik van een stelling moet rekening gehouden worden met de risico's van de gevaarlijke afvalstof. 7.1.16 Indien tijdens het gebruik van een stelling een stellingonderdeel blijvend is vervormd, moeten onmiddellijk passende maatregelen worden genomen. Alvorens de stelling opnieuw in gebruik wordt genomen moeten beschadigde onderdelen worden vervangen of gerepareerd. 7.1.17 De stellingconstructie moet ten minste jaarlijks visueel op doelmatigheid, juist gebruik en eventuele beschadigingen worden geïnspecteerd. De resultaten van de inspectie moeten in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1, worden geregistreerd. 7.1.18 De regels met betrekking tot gescheiden opslag zijn eveneens van toepassing op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een stelling. Provincie Utrecht 14 Gemeentewerf Lopik

Bliksembeveiliging 7.1.19 Een opslagvoorziening voor gevaarlijke afvalstoffen moet ter beveiliging tegen blikseminslag zijn voorzien van een doelmatige aarding; de aardingsinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1014. 7.1.20 Aardverbindingen of elektrische doorverbindingen ter voorkoming van blikseminslag en/of elektrostatische oplading moeten ten minste éénmaal per jaar door een door een erkende deskundige worden doorgemeten; de bevindingen moeten worden vastgelegd in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1. Explosieveiligheid 7.1.21 Opslagruimten waarin opslag van gevaarlijke afvalstoffen van ADR-klasse 3 plaatsvindt worden geclassificeerd als zone 2, zoals bedoeld in de in de NPR 7910-1 "Gevarenzoneindeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; Deel 1: Gasontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10". Voor zover van toepassing moeten de technische maatregelen, zoals genoemd in tabel E.1 van deze richtlijn, getroffen zijn. Ventilatie 7.1.22 Een opslagvoorziening moet zijn geventileerd. Afvoer van ventilatielucht moet op de buitenlucht plaatsvinden. De ventilatieopeningen moeten zo ver mogelijk van elkaar (diametraal) zijn aangebracht. Indien een ventilatieopening is aangebracht in een bouwkundige constructie waaraan op basis van deze vergunning eisen m.b.t. WBDBO of brandwerendheid zijn gesteld, moeten vlamkerende roosters zijn aangebracht en mag door het aanbrengen van de ventilatie geen afbreuk worden gedaan aan de WBDBO van de opslagvoorziening. Productopvang 7.1.23 Een opslagvoorziening moet zodanig zijn geconstrueerd dat gelekte of gemorste gevaarlijke vloeistof redelijkerwijs niet uit de voorziening kan stromen. Daartoe moet de opslagvoorziening een opvangcapaciteit hebben van ten minste 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als dat méér is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage. Een opvangvoorziening moet voldoende bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen. In een opvangvoorziening mogen zich geen openingen bevinden die in rechtstreekse verbinding staan met de riolering. Verpakking en etikettering 7.1.24 De verpakking van gevaarlijke afvalstoffen moet te allen tijde aan het volgende voldoen: a. niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door de gevaarlijke afvalstoffen kan worden aangetast; dan wel met die gevaarlijke afvalstoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. de verpakking tegen normale behandeling bestand is; d. van goede kwaliteit zijn; e. sterk genoeg zijn om schokken en belastingen te doorstaan die normaal gesproken tijdens het vervoer, laden, lossen en de behandeling kunnen optreden; f. op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten dat onder normale omstandigheden elk verlies van de inhoud is uitgesloten; g. zich geen gevaarlijke resten aan de buitenzijde bevinden; Provincie Utrecht 15 Gemeentewerf Lopik

h. voldoende ledige ruimte hebben om er zeker van te zijn dat door uitzetting van de vloeistof noch verlies van de inhoud noch blijvende vervorming van de verpakking plaatsvindt. Aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien de gevaarlijke afvalstoffen zijn verpakt conform de bepalingen van de Verenigde Naties, zoals verwoord in de "Recommandations on the Transport of Dangerous Goods" (Oranje Boek). 7.1.25 De etikettering van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke afvalstoffen moet zodanig zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Onverenigbare combinaties 7.1.26 Gevaarlijke afvalstoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen. 7.1.27 Het eerste uitgangspunt voor scheiding is een minimale verdeling in twee opslagruimten, waarbij deze opslagruimten altijd bouwkundig moeten worden gescheiden. Deze opslagruimten bevatten respectievelijk brandbare vloeistoffen + spuitbussen en overig materiaal. Binnen elke opslagruimte dient vervolgens overeenkomstig de indeling uit bijlage 6 een verdere verdeling in vakken te worden aangebracht. Tevens blijft het gestelde in voorschrift 7.1.26 van kracht. 7.1.28 Gevaarlijke afvalstoffen waarvoor geen ADR-classificatie geldt mogen als aanverwante stoffen overeenkomstig het gestelde in voorschrift 7.1.1 in een opslagvoorziening opgeslagen worden. Voorschrift 7.1.27 is niet van toepassing op deze gevaarlijke afvalstoffen. 7.1.29 Vakkenindeling van ruimten voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen die op grond van de voorschriften 7.1.26 en/of 7.1.27 gescheiden moeten worden opgeslagen, moet geschieden door middel van opslag in aparte lekbakken, het aanbrengen van scheidingswanden met een WBDBO van ten minste 30 minuten of door het aanbrengen van een opslagvrije strook van ten minste 2 meter breed. Dit voorschrift is alleen van toepassing op vakken waarin opslag van vloeistoffen plaatsvindt. 7.1.30 Elk vak waarin vloeistoffen worden opgeslagen moet van een afzonderlijke vloeistofdichte lekbak zijn voorzien. Indien kleinverpakkingen in een tweede (om)verpakking worden opgeslagen behoeven er geen aparte opvangvoorzieningen aanwezig te zijn. 7.1.31 De ten behoeve van de vakkenindeling aangebrachte voorzieningen moeten zodanig zijn ingericht dat geen contact mogelijk is tussen gevaarlijke afvalstoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen. 7.1.32 Kca behorend tot één van de categorieën, zoals opgenomen in bijlage 5, dient overeenkomstig deze categorie-indeling afgevoerd te worden. Gebruik opslagvoorziening 7.1.33 Indien gevaarlijke afvalstoffen gestapeld worden opgeslagen, dan moet de verpakking op veilige wijze gestapeld zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de sterkte van de verpakking. 7.1.34 Pallets met gevaarlijke afvalstoffen die zijn gestapeld, moeten van een deugdelijke constructie zijn. Voor iedere wijze van verpakking moet afhankelijk van gewicht en sterkte van de verpakking een maximale stapeling worden vastgesteld. 7.1.35 Breekbare (glazen) enkelvoudige verpakking mag niet worden gestapeld. Provincie Utrecht 16 Gemeentewerf Lopik

7.1.36 Een opslagvoorziening moet regelmatig worden gecontroleerd op lekkages of beschadiging van de aanwezige emballage. Incidenten met gemorste gevaarlijke stoffen 7.1.37 Gemorste of gelekte gevaarlijke afvalstoffen die in een opslagvoorziening zijn vrijgekomen moeten zo snel mogelijk worden opgeruimd. Daartoe moeten in of nabij de opslagvoorziening materialen aanwezig zijn om deze stoffen te immobiliseren, te neutraliseren of te absorberen. De aard en hoeveelheid van deze materialen moeten zijn afgestemd op de aard en hoeveelheid van de opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen, en de grootte van de aanwezige verpakkingen. Indien een verpakking lekt, moet deze lekkage onmiddellijk worden verholpen, bijvoorbeeld door lekkende vaten in overmaatse vaten te plaatsen. Bij lekkage moet ontwikkeling en verspreiding van giftige of explosieve stoffen of stankstoffen tot een minimum worden beperkt door doelmatige ventilatie, beperking van verspreiding van de vloeistof en snelle opname door middel van absorptiemateriaal. 7.1.38 Op een duidelijk zichtbare plaats bij de toegang tot een opslagvoorziening moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht over de te nemen maatregelen in het geval van een calamiteit. Deze instructie moet gegevens bevatten van instanties of personen waarmee in het geval van een calamiteit contact moet worden opgenomen. Rook- en vuurverbod, blustoestellen 7.1.39 Binnen een opslagvoorziening en tevens binnen een afstand van 2 meter daarbuiten mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de opslagvoorziening moet op daartoe geschikte plaatsen dit verbod met een pictogram, overeenkomstig NEN 3011, zijn aangebracht. 7.1.40 Voor elke 200 m 2 vloeroppervlakte van een opslagvoorziening moet ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg of liter blusstof. Het blustoestel moet tegen weersinvloeden zijn beschermd. De keuze van het type blustoestel moet zodanig zijn dat deze geschikt is om een beginnende brand van de opgeslagen stoffen te blussen. Veiligheidssignalering/naslagwerken 7.1.41 Aan de buitenzijde van een opslagvoorziening, nabij de toegangsdeur(en) moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten de betreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffen of hoge temperatuur"; b. voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen" c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen"; d. voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram "oxiderende stoffen". Bij alle opslagvoorzieningen moet het verbodsbod vuur, open vlam en roken verboden zijn aangebracht. In plaats van bovengenoemde symbolen mogen ook de grote etiketten behorende bij de klasse 3, 8, 6.1 en 5.1, zoals nader omschreven in hoofdstuk 5.3.1 van de ADR, worden geplaatst. 7.1.42 In de inrichting moet een informatiesysteem of naslagwerken (bijvoorbeeld chemiekaartenboek, handboek gevaarlijke stoffen) aanwezig zijn, die recente informatie verschaffen over: - de eigenschappen van gevaarlijke stoffen; Provincie Utrecht 17 Gemeentewerf Lopik

- het bestrijden van de gevolgen van onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen. 7.1.43 In de inrichting moet een overzicht aanwezig zijn waarin vermeld is hoeveel gevaarlijke afvalstoffen in de opslagruimten aanwezig zijn; hierbij kan volstaan worden met vermelding van uitsluitend de bulkhoeveelheden overeenkomstig de indeling uit bijlage 6. Tevens dient binnen de inrichting van elke opslagruimte een overzicht aanwezig te zijn van de hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen die per vak (bepaald op grond van een logistieke analyse) en de maximale hoeveelheid per categorie in een vak worden opgeslagen. Registratie van aanwezige hoeveelheden mag plaatsvinden in eenheden van 50 kilogram. De plaats waar de in dit voorschrift bedoelde overzichten binnen de inrichting bewaard worden dient in overleg met de lokale brandweer bepaald te worden. Vakbekwaamheid 7.1.44 Tijdens het verrichten van werkzaamheden met gevaarlijke afvalstoffen moet een door het bedrijf aangestelde deskundige in de inrichting aanwezig zijn, met voldoende vakbekwaamheid op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Deze deskundige moet hieromtrent geïnstrueerd zijn en in het bezit zijn van een geldig certificaat waaruit blijkt dat met goed resultaat de cursus depothouder is gevolgd. De naam van de deskundige en een kopie van het certificaat cursus depothouder dient in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift 9.4.1, te zijn opgenomen. Toegankelijkheid voor onbevoegden 7.1.45 Indien er geen toezicht aanwezig is dienen de opslagruimten afgesloten te zijn en mag de ontvangst-/sorteerruimte niet vrij toegankelijk zijn voor publiek. Toegangsdeuren 7.1.46 Toegangsdeuren tot opslagvoorzieningen moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend. 7.1.47 Toegangsdeuren die tevens dienen als nooduitgang moeten naar buiten opendraaien. Vluchtwegen en nooduitgangen, evenals het buiten de opslagvoorziening gelegen aansluitende terrein, moeten vrij zijn van obstakels. 7.2 Opslag afgewerkte olie in bovengrondse tank 7.2.1 In tegenstelling tot het gestelde in voorschrift 7.1.1 is het toegestaan afgewerkte olie op te slaan in de speciaal voor deze opslag bestemde opslagtank. 7.2.2 De opslag van afgewerkte olie in een bovengrondse tank moet voldoen aan de paragrafen 4.1 tot en met 4.6 van de PGS 30. De voorschriften 4.2.12 t/m 4.2.14, 4.3.10, 4.4.2 en 4.4.6 zijn niet van toepassing. Aangezien de tank is geplaatst vóór 1 januari 2000 zijn de voorschriften 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 uit genoemde richtlijn niet van toepassing. 7.2.3 Het vullen van de bovengrondse tank met afgewerkte olie moet zodanig plaatsvinden dat eventueel gemorste olie wordt opgevangen (bijvoorbeeld in een lekbak) en niet kan uitstromen over niet vloeistofdichte terreingedeelten. 7.3 Opslag afgedankte gasflessen 7.3.1 Afgedankte gasflessen moeten in een speciaal voor de opslag van deze gasflessen bestemde opslagvoorziening worden opgeslagen. In de opslagvoorziening mogen geen Provincie Utrecht 18 Gemeentewerf Lopik

andere goederen aanwezig zijn die voor de opslag van de gasflessen niet functioneel zijn. De opslagvoorziening moet een buitenopslag zijn. 7.3.2 De opslagvoorziening mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden. 7.3.3 De afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens of tot bouwwerken die tot de inrichting behoren dan wel andere brandbare objecten moet afhankelijk van de WBDBO en van een eventueel aanwezige wand tussen de opslag en inrichtingsgrens of object, moet het volgende bedragen: Afstand in m tot inrichtingsgrens Afstand in m tot bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting WBDBO 60 minuten WBDBO 30 minuten WBDBO 0 minuten 0 1 3 0 3 5 7.3.4 Voorschrift 7.3.3 is niet van toepassing indien het bouwwerk dat tot de inrichting behoort zelf reeds aan de eisen met betrekking tot de WBDBO voldoet voor de projectie van de opslag op dat bouwwerk (2 meter aan weerszijden van de opslag) en, indien dat bouwwerk hoger is, ook daarboven tot maximaal 4 meter boven de projectie. 7.3.5 Indien opslag van gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een tot de inrichting behorend gebouw moet dat deel van de wand, en de wand tot maximaal 4 meter boven en 2 meter aan weerszijden van de gasflessen een brandwerendheid van ten minste 60 minuten te bezitten. 7.3.6 De toegangsdeur tot de opslagvoorziening moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend. 7.3.7 Binnen de opslagvoorziening en tevens binnen een afstand van 2 meter daarbuiten mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de opslagvoorziening moet op daartoe geschikte plaatsen dit verbod met een pictogram zijn aangebracht. 7.3.8 Nabij de opslagvoorziening moet ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg of liter blusstof. Het blustoestel moet tegen weersinvloeden zijn beschermd. De keuze van het type blustoestel moet zodanig zijn dat deze geschikt is om een beginnende brand van de opgeslagen stoffen te blussen. 7.3.9 Gasflessen waarvan de constructie zodanig is dat zij niet stabiel staan, moeten door vastzetten of anderszins tegen omvallen worden beschermd. 7.3.10 De vloer van de opslagvoorziening mag niet lager zijn gelegen dan de omliggende vloer, van aangrenzende ruimten of van het omringende maaiveld. Deze vloer moet vlak zijn, en zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Bij een open opslagvoorziening moet deze afwaterend zijn uitgevoerd. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat zich onder de vloer geen gas kan verzamelen. 7.3.11 In de opslagvoorziening mogen geen afsluiters worden geopend. Aan de buitenzijde van de opslagplaats moet op daartoe geschikte plaatsen met betrekking tot dit verbod met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift zijn aangebracht: "OPENEN VAN AFSLUITERS VAN GASFLESSEN VERBODEN", overeenkomstig NEN 3011. Provincie Utrecht 19 Gemeentewerf Lopik