voor Documentatie en Voorlichting

Vergelijkbare documenten
TIJDSCHRIFT. XXXIXe Jaargang, Deel I, Nr 3 Maart 1964

Nationale Bank van België

XLIIe Jaargang, Deel II, Nr 4 Oktober 1967

Kas en stukken met geldwaarde

XLVe Jaargang, Deel I, 1 1` 4 April 1970

INHOUD. Veertigste jaargang Deel II Juli-december De monetaire school versus de inkomens-bestedingsmethode, door Prof. R.T. Selden.

TIJDSCHRIFT voor Documentatie en Voorlichting

TIJDSCHRIFT VERSCHIJNT MAANDELIJKS

TIJDSCHRIFT INHOUD. Zevenendertigste jaargang Deel II Juli-december 1962

INHOUD. Eenenveertigste jaargang Deel Ti Juli-december 1966

INHOUD. Vijfenveertigste jaargang Deel I januari-juni Naar een internationale kapitaalmarkt? door Prof. R.N. COOPER 1 1

INHOUD. Drieënveertigste jaargang Deel I Januari-juni 1968

RONDSCHRIJVEN Nr. B 84/1.

TIJDSCHRIFT. voor Documentatie en Voorlichting MARKT VAN HET HANDELSPAPIER MET HALFLANGE LOOPTIJD VAN BELGIE NATIONALE BANK

Ontbinding en vereffening

TIJDSCHRIFT. Verschijnt maandelijks INHOUD. Negentiende jaar -- October-December 1944 Twintigste jaar Vol. I. Januari-Juni 1945

Verschijnt maandelijks INHOUD. Twintigste jaar Vol. II Juli-December 1945

TIJD SCHRIFT INHOU D. Zesendertigste jaargang Deel I Juli-december 1961

TIJDSCHRIFT. voor Documentatie en Voorlichting DE BELEGGING IN BELGISCHE OVERHEIDSFONDSEN. XXIXe Jaar, Vol. I, N r 1 Januari 1954

TIJDSCHRIFT. voor Documentatie en Voorlichting VERSCHIJNT MAANDELIJKS

Circulaire 2018/C/37 betreffende de invoering van een nieuwe vrijstelling van de taks op de beursverrichtingen

INHOUD. Vijfenveertigste jaargang Deel II juli-december 1970

TIJDSCHRIFT VERSCHIJNT MAANDELIJKS

XXX V" Jaargang, Deel II, N r 4 Oktober 1960

FNG NAAMLOZE VENOOTSCHAP Statutaire zetel: Zoetermeer, Nederland. Nederlandse Kamer van Koophandel: (de "Vennootschap")

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 213,

Financiële infofiche levensverzekering voor combinatie tak 21 en 23

CONTROLEDIENST VOOR DE ZIEKENFONDSEN


1. Hernieuwing van de machtiging van de Raad van Bestuur in het kader van het toegestaan kapitaal

Fidea Flexinvest. Bij overlijden door ongeval: met een extra uitkering van één of tweemaal de uitkering overlijden

Mededeling van de Commissie. van

Fund Life Opportunity Selection 5 Dynamic


BIJZONDER VERSLAG VAN DE RAAD VAN BESTUUR AAN DE AANDEELHOUDERS

Beleggingen institutionele beleggers met 7 procent toegenomen

FINANCIËLE INFOFICHE LEVENSVERZEKERING VOOR TAK 23

FINANCIEEL VERSLAG PENSIOENFONDS

FNG NV Naamloze vennootschap Bautersemstraat 68A 2800 Mechelen. BTW BE RPR Antwerpen - afdeling Mechelen. (de "Vennootschap")

Advies. Over het voorontwerp van decreet tot invoering van een verhoogd abattement bij hypotheekvestiging op de enige woning

cameleon/cameleon Dynamico

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

ten bijkomende titel, onroerende goederen, met of zonder koopoptie, in leasing geven overeenkomstig artikel 47 van het Koninklijk Besluit van lien

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

Financiële infofiche levensverzekering voor combinatie Tak 21 en 23

Door een aantal wettelijke beschikkingen moest een einde komen aan dergelijke vorm van aanvullende pensioenfondsen.

INTEGRATIE VAN STATISTISCHE TABELLEN DIE VOORHEEN DOOR DE COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIE- EN ASSURANTIEWEZEN WERDEN GEPUBLICEERD

Verslag van de raad van bestuur in het kader van de bepalingen van de artikelen 583, 596 juncto 603 en 598 van het wetboek vennootschappen

PERSBERICHT. DE GECONSOLIDEERDE WEEKSTAAT VAN HET EUROSYSTEEM per 4 januari 2002

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt:

3. Herziening van de methodologie met betrekking tot de sector van de verzekeringsinstellingen

Stagnatie bij bancaire bfi s, groei van activiteiten bij overige bfi s

Huishoudens bouwen hun effectenportefeuille af

Berekening van de belasting

A. Gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

CARE PROPERTY INVEST Naamloze Vennootschap. Openbare vastgoedbevak naar Belgisch recht

TIJDSCHRIFT. XXX VIII Jaargang, Deel I, Nr 4 April 1963

financiele infofiche levensverzekering voor combinatie tak 21 en 23

Centrale voor kredieten aan ondernemingen

Boekhoudplan. KLASSEN en ONDERKLASSEN

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten

Koninklijk besluit van 30 mei 1997 houdende de versterking van de doeltreffendheid van de instrumenten voor financiële steun aan de export

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels

VERSLAG AAN DE KONING

STAAT VAN HET VRIJ VERMOGEN

Beslissing tot het verlenen van een voorafgaand akkoord Statuut van openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen

Financiële infofiche levensverzekering voor combinatie tak 21 en 23

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt

Fund Life Opportunity Index

CBN-advies 137/4 - Renteloze vorderingen (schulden) en vorderingen (schulden) met een abnormaal lage rente, op meer dan één jaar

Studies. De Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. Beschrijvende analyse

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 4, 5 en 6

Fund Life Opportunity Index 2

Tax shelter in België:

Verslag aan de Provincieraad

Home > Addendum dd bij de circulaire AAFisc 36/2008 (nr. Ci.RH.421/ ) dd

BIJZONDER VERSLAG VAN DE RAAD VAN BESTUUR OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 604 VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN

CIRCULAIRE CPA CPA AAN DE VERZEKERINGSONDERNEMINGEN

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 maart 2019;

Bijlage 1 bij Circulaire WAP nr. 7 over de regels betreffende het paritair beheer en het toezichtscomité INHOUD

BIJLAGE A bij het. voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Kredietverlening aan Nederlandse bedrijven loopt terug

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 1-6 Europese economische samenwerkingsverbanden en economische samenwerkingsverbanden

Principe. Daarom heeft de wetgever 2 belangrijke beperkingen ingevoerd. Beperking 1: maximumstand rekening-courant

Fund Oxylife Opportunity 6

Naamloze vennootschap Havenlaan Brussel RPR BTW BE

Deel 4: CM in cijfers

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank van 31 augustus 1999;

BELGISCHE BIJLAGE BIJ HET UITGIFTEPROSPECTUS SAINT-HONORE INDE

Dmat Newsletter nr. 3 Bescherming van de spaarders

De belangrijkste risico s verbonden aan hypothecaire leningen met kapitaalopbouw waarbij een levensverzekering wordt afgesloten, zijn de volgende:

BIJLAGEN. bij GEDELEGEERDE VERORDENING (EU).../... VAN DE COMMISSIE

VERSLAG. van het Rekenhof. over de controle van de rekeningen van Gimvindus nv

INBRENG IN de naamloze vennootschap: N.V. UNIVÉ HET ZUIDEN SCHADEVERZEKERINGEN, gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

HANDLEIDING START-UP PLAN

Instelling. Onderwerp. Datum

Institutionele beleggers verwachten meer te beleggen in vastgoed

SIBELGA. Intercommunale vereniging die de vorm heeft aangenomen van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Boekjaar 2017.

Leningen, kredieten en borgstellingen aan leiders, aandeelhouders en verbonden personen

Transcriptie:

NATIONALE BANK VAN BELGIE TIJDSCHRIFT voor Documentatie en Voorlichting VERSCHIJNT MAANDELIJKS Departement Studiën XLIIe Jaargang, Deel I, 1Nr 4 April 1967 Dit tijdschrift wordt als objectieve documentatie uitgegeven. De artikels geven de opvatting van de schrijvers weer, onafhankelijk van de mening der Bank. INHOUD : De financiële markt in België Literatuur in verband met de economische en financiële problemen van België Economische wetgeving Statistieken. DE FINANCIELE MARKT IN BELGIE In dit nummer van het Tijdschrift wordt, in een licht gewijzigde vorm, de studie gepubliceerd die werd opgesteld ten behoeve van het Comité der Onzichtbare Transacties van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, volgens het schema uitgewerkt door het secretariaat van het Comité en op grond van door dat Comité gedane voorstellen. Zij dient tot basisdocumentatie voor de studie van de verbetering der financiële markten waarmee genoemd Comité door de Raad van de O.E.S.O. werd belast. Voorafgaande toelichting. De uitdrukking «financiële markt» wordt hier in een zeer ruime betekenis gebruikt en omvat niet alleen de markt waarop effecten worden uitgegeven d.i. de financiële markt in enge zin maar ook de transacties op lange, halflange of korte termijn van alle categorieën financiële instellingen, met inbegrip van de geldscheppende instellingen. De middelen door nietingezetenen geplaatst bij de financiële instellingen en ook hun inschrijvingen op de in België uitgegeven Belgische effecten zijn in de markt begrepen. De middelen door de. nietfinanciële nationale sectoren rechtstreeks in het buitenland opgenomen, zijn uitgesloten. De financiële instellingen omvatten de geldscheppende instellingen, de spaarkassen ( 1 ), hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen, de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen alsmede de openbare kredietinstellingen. In sommige landen wordt ook de Schatkist als een financiële instelling beschouwd, want zij neemt op de markt middelen op om ze aan andere sectoren uit te lenen. In België daarentegen gebruikt de Schatkist bijna al de middelen die zij op de financiële markt opneemt voor de financiering van de investeringen van de overheidssector. Zij werd in dit artikel derhalve niet beschouwd als een financiële instelling, maar als deel uitmakend van de nietfinanciële sector. (1) Met inbegrip van de Spaarkas van de Algemene Spaar en Lijfrentekas.

406 HOOFDSTUK I HET AANBOD OP DE FINANCIELE MARKT Het nettoaanbod van middelen op de financiële markt ontstaat uit de toeneming van de middelen die aan de financiële instellingen worden toevertrouwd door de nietfinanciële nationale sectoren [bedrijven en particulieren, parastatale bedrijven, Staat (Schatkist), overige instellingen van de overheidssector (waaronder de lagere overheid), sociale verzekering] en door het buitenland, evenals uit de inschrijvingen op en aankopen van effecten door dezelfde sectoren. Daar sommige financiële instellingen zich financieren door de uitgifte van obligaties en kasbons, kunnen de middelen die zij aldus ontvangen beschouwd worden als een aanbod aan de financiële instellingen of als een aanbod op de effectenmarkt. Gelet op de bijzondere betekenis van het onderzoek der effectenmarkt in het kader van deze studie, werden de inschrijvingen op de emissies van de financiële instellingen gegroepeerd met de middelen belegd op de effectenmarkt veeleer dan met de middelen toevertrouwd aan de financiële instellingen. A. Het totale aanbod van middelen op de financiële markt. Tabel Ia geeft een overzicht van het totale aanbod van middelen op de financiële markt, m.a.w. van de middelen aangeboden door de gezamenlijke nietfinanciële nationale sectoren en het buitenland. Die middelen ondergaan soms zeer sterke veranderingen : na zich in 1958, 1959 en 1960 Tabel Ia. Aanbod van middelen op de financiële markt door de nietfinanciële nationale sectoren 1 en door het buitenland (Miljarden franken) 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 A. Middelen toevertrouwd aan de geldscheppende instellingen 16,3 14,2 17,7 40,0 20,9 50,6 36,3 Monetaire kasmiddelen (munten en biljetten, direct opvraagbare deposito's) 2 12,5 6,8 4,0 16,5 16,4 26,4 17,8 Termijndeposito's en andere deposito's 2 3. 1, 0 3,6 6,2 8,7 0,8 1,1 0,3 Spaardeposito's ingeschreven op boekjes 2 0,8 2,2 0,2 0,6 3,6 9,4 6,3 Buitenland 2,0 1,6 7,3 14,2 0,1 15,9 12,5 B. Middelen toevertrouwd aan de overige financiële instellingen 4 21,4 23,4 19,3 20,2 26,8 27,3 31,0 Spaarkassen 5, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 10,4 11,7 7,1 9,4 14,6 13,4 13,9 Verzekeringsinstellingen 4,6 6,1 7,3 5,7 5,1 6,2 6,8 Pensioenfondsen 5,0 4,4 2,8 3,4 5,4 5,4 8,2 6 Nietgeldscheppende openbare kredietinstellingen 1,4 1,2 2,1 1,7 1,7 2,3 2,1 C. Middelen geplaatst op de effectenmarkt 19,6 24,4 23,3 28,6 21,6 17,2 36,1 Nettoaankopen van vast rentende effecten 13,9 18,4 15,5 20,6 12,4 10,8 24,4 waarvan : effecten uitgegeven door de financiële instellingen (8,1) (8,6) (10,3) (10,9) (9,7) (5,8) (8,8) Aankopen van aandelen en participaties 5,7 6,0 7,8 8,0 9,2 6,4 11,7 waarvan : aandelen uitgegeven door de financiële instellingen (0,4) (1,1) (0,9) (0,7) (1,4) (0,7) (1,8) Totaal 57,3 62,0 60,3 88,8 69,3 95,1 103,4 1 De nietfinanciële nationale sectoren omvatten : de bedrijven en partje dieren, de parastatale bedrijven, de Staat (Schatkist), de overige instellingen van do overheidssector (waaronder de lagere overheid) en de sociale,eizekering. 2 Het betreft activa toebehorend aan Belgische ingezetenen. 3 De «andere deposito's n zijn de deviezendeposito's van de ingezetenen. 4 liet uitsluiting van de middelen toevertrouwd in de vorm van inschrijvingen op obligaties en kasbons uitgegeven door de financiële instellingen. 5 De Spaarkas van de Algemene Spaar en Lijfrentekas en de particuliere spaarkassen. 6 Met inbegrip van een verhoging met fr. 2 miljard van de wiskun dige reserves van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid. Deze instelling is slechts sedert 1964 in deze statistiek opgenomen.

407 rond fr. 60 miljard te hebben bewogen, bereikten zij nagenoeg fr. 90 miljard in 1961, daalden opnieuw tot fr. 70 miljard in 1962 en stegen «veer tot ongeveer fr. 100 miljard in 1963 en 1964. Uitgedrukt in procent van het netto nationaal inkomen (tegen factorkosten), evolueerde de totale voorziening van de financiële markt als volgt : 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 13,5 14,4 13,2 18,5 13,5 17,3 16,9 Deze gegevens doen veronderstellen dat er tussen de evolutie van het netto nationaal inkomen en het totale aanbod op de financiële markt geen zeer nauwe correlatie bestaat. Deze markt wordt trouwens beïnvloed door elementen die los staan van de evolutie van het nationaal inkomen, o.m. door de middelen herkomstig uit het buitenland. Het blijkt dat de variaties in het totale aanbod van middelen op de financiële markt hoofdzakelijk moeten worden toegeschreven aan de bewegingen van de verplichtingen der geldscheppende instellingen tegenover de Belgische ingezetenen en tegenover het buitenland. Aan de overige financiële instellingen werden middelen toevertrouwd waarvan het bedrag varieert tussen een minimum van fr. 19,3 miljard in 1960 en een maximum van fr. 31 miljard in 1964. De middelen geplaatst op de effectenmarkt lagen van 1959 tot 1962 om en bij de fr. 25 miljard, daalden in 1963 tot fr. 17 miljard en stegen in 1964 opnieuw tot fr. 36 miljard. In tabel Ib zijn de gegevens van tabel Ia procentsgewijze uitgedrukt. Men ziet aldus duidelijker hoe de middelen van jaar tot jaar over de verschillende sectoren van de financiële markt zijn verdeeld. Tabel Ib. Aanbod van middelen op de financiële markt door de nietfinanciële nationale sectoren en door het buitenland Verdeling over de verschillende financiële sectoren (Pct. van het totaal) 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 A. Middelen toevertrouwd aan de geldscheppende instellingen 28,5 22,9 29,4 45,1 30,1 53,2 35,1 B. Middelen toevertrouwd aan de overige financiële instellingen 37,3 37,7 32,0 22,7 38,7 28,7 30,0 Spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 18,2 18,9 11,8 10,6 21,1 14,1 13,4 Verzekeringsinstellingen 8,0 9,8 12,1 6,4 7,4 6,5 6,6 Pensioenfondsen 8,7 7,1 4,6 3,8 7,8 5,7 7,9 Openbare kredietinstellingen 1 2,4 1,9 3,5 1,9 2,4 2,4 2,1 C. Middelen geplaatst op de effectenmarkt 34,2 39,4 38,6 32,2 31,2 18,1 34,9 Vast rentende effecten 24,3 29,7 25,7 23,2 17,9 11,4 23,6 Aandelen en participaties 9,9 9,7 12,9 9,0 13,3 6,7 11,3 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 1 De openbare kredietinstellingen zijn : het Gemeentekrediet van België. de Natiol ale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, d Nationale Kas voor Beroepskrediet, het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, het Centraal Bureau voor iijpothecair Krediet. de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom, het Woningfonds van de Bond der Grote Gezinnen. Tijdens de periode van 1958 tot 1964 brachten de nietfinanciële sectoren gemiddeld 35 pct. van hun middelen naar de geldscheppende instellingen, 32 pct. naar de overige financiële instellingen en 33 pct. naar de effectenmarkt. Onder de nietgeldscheppende financiële instellingen konden de spaarkassen ( 1 ), de hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen ( 1 ) Met inbegrip van de Spaarkas van de Algemene Spaar en Lijfrentekas. eensdeels, en de verzekeringsinstellingen en de pensioenfondsen anderdeels, gedurende dezelfde periode van zeven jaar, gemiddeld nagenoeg hetzelfde volume middelen opnemen, d.w.z. respectievelijk 15 en 14,6 pct. van het totaal der aangebrachte middelen. De variaties van het ene jaar tot het andere in de verdeling van de middelen over de drie grote sectoren van de financiële markt, zijn hoofdzakelijk het gevolg van de belangrijke

408 bewegingen in de middelen aangebracht bij de geldscheppende instellingen. Die bewegingen moeten vooral worden toegeschreven aan de veranderingen in de geldschepping en in de middelen die door het buitenland aan die geldscheppende instellingen werden aangeboden. Wanneer het publiek, zoals in 1961 en in 1963, aarzelt om zijn monetaire activa in andere financiële activa om te zetten, dan. vertoont het volume middelen toevertrouwd aan de geldscheppende instellingen een stijgende tendens. Het zeer hoog percentage van dat volume in 1963 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de fiscale hervorming van november 1962, met o.m. twee onmiddellijke gevolgen : een vermindering van het nettorendement van verschillende categorieën financiële activa en een anticipatie op de stijging van de brutorentevoeten. Wat de beleggingen op de markt van de vast rentende effecten betreft, mag niet uit het oog worden verloren dat hun totaal volume van het ene jaar tot het andere in een zekere mate afhangt van het aantal en het volume van de staatsemissies. Wij komen er verder op terug. In tabellen Ia en Ib is het beeld van de middelen toevertrouwd aan de nietgeldscheppende financiële instellingen enigszins vertekend door het feit dat er geen rekening wordt gehouden met de middelen welke deze instellingen door uitgifte van effecten konden aantrekken. Tabel Ira werd in die zin bijgewerkt. Tabel Ha. Middelen geplaatst bij de nietgeldscheppende financiële instellingen (Mi jarden franken) 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1064 A. Spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 12,4 12,2 8,2 11,0 17,4 14,5 14,4 1. Spaarkas van de Algemene Spaar en. Lijfrentekas : Spaardeposito's 6,6 7,7 4,5 5,6 7,9 5,3 4,4 Andere deposito's 1,8 0,7 0,7 0,2 1,9 0,9 1,5 Diverse middelen 0,2 0,4 0,2 0,3 1,2 Totaal 8,4 7,2 4,2 5,6 9,8 6,5 7,1 2. Particuliere spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen : Spaardeposito's 2,5 3,3 2,6 3,6 5,3 6,4 5,2 Andere deposito's 0,1 0,2 0,2 0,1 0,1 0,2 0,6 Obligaties en kasbons 1,2 0,9 1,0 1,0 1,6 0,4 0,9 Aandelen en participaties 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,3 Diverse middelen 0,2 0,5 0,4 0,6 0,5 0,9 0,3 Totaal 4,0 5,0 3,0 5,4 7,6 8,0 7,3 B. Verzekeringsinstellingen (leven en arbeidsongevallen) 4,6 6,1 7,3 5,7 5,1 6,2 6,8 Wiskundige en technische reserves 4,6 6,1 7,3 5,7 5,1 6,2 6,8 C. Pensioenfondsen 5,0 4,4 2,6 4,0 6,0 5,6 8,7 Wiskundige en technische reserves 5,3 4,3 2,7 3,1 5,4 5,3 8,0 Diverse middelen 0,3 0,1 0,1 0,9 0,6 0,3 0,7 D. Nietgeldscheppende openbare kredietinstellingen 13,6 13,3 14,6 16,6 13,9 13,0 14,6 Spaardeposito's 0,4 0,7 0,3 0,6 1,1 1,5 0,6 Andere deposito's 0,8 0,9 0,9 0,3 1,6 2,5 Obligaties en kasbons 11,2 11,0 11,9 13,5 11,0 8,6 11,0 Aandelen en participaties 0,6 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 Diverse middelen 1,2 1,0 1,3 1,4 1,9 1,2 0,4 Algemeen totaal 35,6 36,0 32,7 37,3 42,4 39,3 44,5 Totaal van de : spaardeposito's 9,5 11,7 7,4 9,8 1.4,3 13,2 10,2 andere deposito's 2,7 0, 5 1,2 1,7 2,Z 4,6 wiskundige en technische reserves 9,9 10,4 10,0 8,8 10,5 11,5 14,8 obligaties en kasbons 12,4 11,9 12,9 14,5 12,6 9,0 11,9 aandelen en participaties 0,7 0,4 0,3 0,3 0,2 0,4 diverse middelen 1,1 1,8 2,0 2,7 3,0 2,7 2,6

409 Tabel B.h. Middelen geplaatst bij de nietgeldscheppende financiële instellingen (Pet. van het totaal) 1058 1959 1960 1961 1962 1963 1964 A. Per categorie financiële instellingen : Spaarkas van de Algemene Spaar en Lijfrentekas 23,6 20,0 12,9 15,0 23,1 16,5 16,0 Particuliere spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 11,2 13,9 12,2 14,5 17,9 20,4 16,4 Verzekeringsinstellingen (leven en arbeidsongevallen) 12,9 16,9 22,3 15,3 12,0 15,8 15,3 Pensioenfondsen 14,1 12,2 8,0 10,7 14,2 14,2 19,5 Openbare kredietinstellingen 38,2 37,0 44,6 44,5 32,8 33,1 32,8 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 B. Per categorie financiële activa : Spaardeposito's 26,7 32,5 22,6 26,3 33,7 33,6 22,9 Andere deposito's 7,6 1,4 3,2 4,0 6,9 10,3 Wiskundige en technische reserves 27,8 28,9 30,6 23,6 24,8 29,2 33,3 Obligaties en kasbons 34,8 33,1 39,5 38,9 29,7 22,9 26,7 Aandelen en participaties 1,9 1,2 0,8 0,7 0,5 0,9 Diverse middelen' 3,1 5,0 6,1 7,2 7,1 6,9 5,9 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Ten einde een beter inzicht te hebben in de relatieve belangrijkheid van elke groep financiële instellingen en van elk financieel instrument wat het aantrekken van middelen betreft, zijn de gegevens van tabel IIa in tabel IIb uitgedrukt in procent. Wat de spreiding der middelen per categorie financiële instellingen betreft, neemt men een vrij geregelde aangroei waar van het gedeelte opgenomen door de particuliere spaarkassen, vooral ten nadele van de Algemene Spaarkas. De vooruitgang van de verzekeringsinstellingen in 1959 en 1960 werd daarna gedeeltelijk ongedaan gemaakt. De positie van de pensioenfondsen is, althans tot in 1963, enigszins verslechterd. De sterke toeneming bij de open bare kredietinstellingen in 19601961 werd meer dan gecompenseerd door de inkrimping in 1962 en 1963 (fiscale hervorming). De indeling van de Middelen per categorie financiële activa geeft van het ene jaar tot het andere eveneens vrij aanzienlijke bewegingen te zien. Over de gehele periode van de zeven bij het overzicht betrokken jaren vertegenwoordigden de spaardeposito's gemiddeld 28 pct. van het totale aanbod, de wiskundige reserves eveneens 28 pct. en de obligaties en kasbons, 32 pct. De middelen geplaatst bij elke groep nietgeldscheppende financiële instellingen, waarvan tabellen IIa en Ifb een overzicht geven, omvatten de aanbrengst van al de sectoren, Tabel 111. Aanbod van middelen door de financiële instellingen aan de nietgeldscheppende openbare kredietinstellingen (Mi jarden franken) 1958 1959 1960 1961 1962 1063 1964 Geldscheppende instellingen 1,8 0,8 0,3 1,8 2,8 1,2 Rentenfonds 0,2 0,1 0,6 0,6 0,2 0,2 Spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 1,4 1,3 0,3 0,1 1,6 2,5 0,1 Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 3,1 1,3 2,2 2,8 5,0 0,3 4,2 Openbare kredietinstellingen (intrasectoriële stromen) 0,1 0,1 0,3 0,3 0,1 0,1 Totaal 6,0 3,5 2,6 5,4 5,7 4,1 4,1 Totaal in pct. van de globale financiering der openbare kredietinstellingen 44,1 27,6 18,1 32,9 41,6 31,8 28,3

410 m.a.w. zowel van de financiële als van de nietfinanciële sectoren. In feite hangt alleen de groep der nietgeldscheppende openbare kredietinstellingen voor haar financiering in een vrij grote mate af van de overige financiële instellingen waarvan de tussenkomst in hoofdzaak de vorm aanneemt van inschrijvingen op de door hen uitgegeven obligaties en kasbons (cf. tabel III). De spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen en de instellingen voor verzekering op het leven en tegen arbeidsongevallen en de pensioenfondsen verkrijgen haast uitsluitend hun middelen van de nietfinanciële sectoren. Op te merken valt dat de verzekeringsinstellingen en de pensioenfondsen gemiddeld de grootste bijdragen leveren tot de financie ring van de openbare kredietinstellingen (gemiddeld fr. 2,7 miljard per jaar). De bijdrage van de spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen, die het grootst was in 1.963, is, over het geheel beschouwd, onregelmatiger. 13. Het aanbod van de particulieren op de financiële markt. Het is meestal moeilijk de middelen die de particulieren aan de financiële markt toevertrouwen, te scheiden van het aanbod der nietfinanciële bedrijven. Men beschikt gewoonlijk over gegevens voor beide sectoren samen. Deze gegevens worden bij gebrek aan geïntegreerde balansen verkregen per saldo : van het totaal. Tabel IVa. Aanbod van middelen op de financiële markt door de nietfinanciële bedrijven en de particulieren (Mi jarden franken) 1958 1959 1060 1961 1962 1963 1964 A. Geldscheppende instellingen 13,4 11,8 10,8 21,1 19,7 33,1 25,4 Monetaire kasmiddelen (munten en biljetten, direct opvraagbare deposito's) 11,6 6,1 4,4 11,8 15,3 24,8 19,4 Termijndeposito's en andere deposito's 1,0 3,5 6,2 8,7 0,8 1,1 0,3 Spaardeposito's ingeschreven op boekjes 0,8 2,2 0,2 0,6 3,6 9,4 6,3 B. Spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 9,7 12,3 7,3 9,5 14,4 12,3 11,3 Spaardeposito's 9,0 11,1 7,0 9,1 13,2 11,7 9,7 Andere deposito's 0,4 0,8 0,1 0,1 0,8 0,5 0,3 Diverse middelen 0,3 0,4 0,4 0,3 0,4 0,1 1,3 C. Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 9,5 10,4 10,0 9,0 10,6 11,6 12,8 Verzekeringsinstellingen : Wiskundige en technische reserves 4,6 6,1 7,3 5,7 5,1 6,2 6,8 Pensioenfondsen : Wiskundige en technische reserves 5,3 4,3 2,7 3,1 5,4 5,3 6,0 Diverse middelen 0,4 0,2 0,1 0,1 D. Nietgeldscheppende openbare kredietinstellingen 1,0 1,1 1,6 1,1 1,8 1,8 1,0 Spaardeposito's 0,4 0,7 0,3 0,6 1,1 1,5 0,6 Andere deposito's 0,6 0,2 0,4 0,6 0,2 0,7 0,1 Diverse middelen ; 0,2 0,9 0,1 0,9 0,4 0,5 B. Effectenmarkt 19,7 23,0 22,0 17,0 21,7 10,8 27,9 Vast rentende effecten 14,4 18,0 15,6 12,1 14,3 6,2 17,6 waarvan : effecten uitgegeven door de financiële instellingen (8,9) (9,1) (10,1) (10,0) (10,3) (5,2) (6,0) Aandelen en participaties 5,3 5,0 6,4 4,9 7,4 4,6 10,3 waarvan : aandelen uitgegeven door de financiële instellingen (0,4) (1,1) (0,8) (0,7) (1,2) (0,6) (1,8) Totaal 53,3 58,6 51,7 57,7 68,2 69,6 78,4 Totaal van de : monetaire kasmiddelen 11,6 6,1 4,4 11,8 15,3 24,8 19,4 termijndeposito's en andere deposito's 2,0 4,5 6,5 9,4 1,4 0,1 0,1 spaardeposito's 10,2 14,0 7,5 10,3 17,9 22,6 16,6 wiskundige en technische reserves 9,9 10,4 10,0 8,8 10,5 11,5 12,8 vast rentende effecten 14,4 18,0 15,6 12,1 14,3 6,2 17,6 aandelen en participaties 5,3 5,0 6,4 4,9 7,4 4,6 10,3 diverse middelen 0,1 0,6 1,3 0,4 1,4 0,2 1,8

411 der op de kapitaalmarkt aangebrachte middelen van een bepaalde categorie bijv. de nettoemissies van obligaties worden afgetrokken de inschrijvingen die men op grond van boekhoudingsgegevens (inzonderheid balansen) kan afzonderen over het algemeen, de inschrijvingen van de financiële instellingen, de overheidssector en het buitenland zodat het saldo wordt beschouwd als de middelen aangebracht door de bedrijven en particulieren. Voor sommige categorieën financiële activa heeft het aldus verkregen saldo feitelijk alleen betrekking op de aanbrengst van de particulieren. Dat is het geval met de wiskundige reserves, een categorie financiële activa die door de bedrijven niet wordt gevormd. Ook mag men veronderstellen dat de spaardeposito's bijna uitsluitend financiële activa van de particulieren zijn. Er rijzen echter grote moeilijkheden die bij gebrek aan geïntegreerde balansen der bedrijven zelfs niet op te lossen zijn wanneer men finan ciële activa zoals monetaire kasmiddelen, termijndeposito's en effecten dient te verdelen over de particulieren enerzijds, en de bedrijven anderzijds. In tabellen IVa en IVb werd het aanbod van de nietfinanciële bedrijven en de particulieren op de financiële markt samen genomen en werd niet getracht beide sectoren te scheiden. Er is geen fundamenteel verschil tussen tabel IVa en tabel Ia, daar de middelen van de bedrijven en particulieren het grootste deel uitmaken van de totale aanbrengst van de gezamenlijke nietfinanciële sectoren op de financiële markt. Alleen voor de geldscheppende instellingen stelt men soms aanzienlijke verschillen vast, die vooral verband houden met de veranderingen der monetaire activa in het bezit van het buitenland. De aanbrengst van de bedrijven en particulieren op de financiële markt zijn in tabel IVb in procent uitgedrukt, waardoor beter de relatieve belangrijkheid van Tabel IVb. Aanbod van middelen op de financiële markt door de nietfinanciële bedrijven en de particulieren (Pct van het totaal) 1958 1959 1960 1961 1962 ' 1963 1964 A. Per categorie financiële instellingen : Geldscheppende instellingen 25,1 20,1 20,9 36,6 28,9 47,5 32,4 Spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen 18,2 21,0 14,1 16,5 21,1 17,7 14,4 Verzekeringsinstellingen 8,6 10,4 14,1 9,9 7,5 8,9 8,7 Pensioenfondsen 9,2 7,3 5,2 5,7 8,1 7,8 7,6 Openbare kredietinstellingen 1,9 1,9 3,1 1,9 2,6 2,6 1,3 Effectenmarkt 37,0 39,3 42,6 29,4 31,8 15,5 35,6 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 B. Per categorie financiële activa : Monetaire kasmiddelen 21,8 10,4 8,5 20,5 22,4 35,6 24,8 Termijndeposito's en andere deposito's 3,8 7,7 12,6 16,3 2,1 0,2 0,1 Spaardeposito's 19,1 23,9 14,5 17,8 26,2 32,5 21,2 Wiskundige en technische reserves 18,6 17,8 19,3 15,2 15,4 16,5 16,3 Vast rentende effecten 27,0 30,7 30,2 21,0 21,0 8,9 22,4 Aandelen en participaties 9,9 8,5 12,4 8,5 10,8 6,6 13,1 Diverse middelen 0,2 1,0 2,5 0,7 2,1 0,3 2,3 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 elke groep financiële instellingen en van elke categorie financiële activa bij de inzameling van de middelen van de bedrijven en particulieren tot uiting komt. Over het algemeen vindt men dezelfde bewegingen weer als in tabellen Ib en In. Voor de gehele periode van 1958 tot 1964 namen de geldscheppende instellingen gemiddeld 30 pct. op van de aanbrengst van de bedrijven en particulieren op de financiële markt, de spaarkassen, hypotheek en kapitalisatiemaatschappijen, 18 pct., de verzekeringsinstellingen en de pensioenfondsen, 17 pct., de openbare kredietinstellingen, 2 pct. (daarin

412 raiet begrepen de middelen door die instellingen opgenomen in de vorm van obligaties en kasbons) en de effectenmarkt, 33 pct. Wat de cijfers van het jaar 1963 betreft, dient nogmaals te worden onderstreept dat zij sterk werden beïnvloed door de belastinghervorming van november 1962. De weerslag van deze laatste op de houding van het publiek in zijn keuze van financiële activa kan als volgt worden beschreven : enerzijds, toegenomen voorkeur voor de monetaire kasmiddelen. (munten en biljetten, direct opvraagbare deposito's) en voor enige vormen van quasi monetaire liquiditeiten, met name op boekjes ingeschreven deposito's bij de banken (spaardeposito's) en spaarinlagen bij de particuliere spaarkassen en, anderzijds, mindere belangstelling voor de termijndeposito's en voor de obligaties en kasbons. Naar aanleiding van de stijging van de rentevoeten beginnen die gevolgen van de belastinghervorming vanaf 1964 evenwel geleidelijk te verdwijnen. HOOFDSTUK 11 DE ROL VAN DE VOORNAAMSTE FINANCIELE INSTELLINGEN IN BELGIE A. De depositobanken. 1. Algemeen overzicht. De Belgische banken zijn depositobanken; zij mogen geen verrichtingen doen die gewoonlijk door financieringsbanken worden gedaan. Dit kenmerk van het huidige Belgische bankstelsel vloeit voort uit de wetgeving van 1935 die de gemengde banken gesplitst heeft in depositobanken enerzijds, en financieringsmaatschappijen (holdings) anderzijds. De vigerende wettelijke bepalingen (koninklijk besluit n" 185 van 9 juli 1935) verbieden de banken opgericht in de vorm van naamloze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandelen, personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid aandelen of participaties te bezitten, in welke vorm ook, in handelsvennootschappen andere dan banken of in verenigingen in deelneming. Er is nochtans een uitzondering op deze regel. De banken mogen inderdaad aandelen van kapitaalvennootschappen aan de uitgifte waarvan zij hebben deelgenomen, in hun bezit hebben. Het bedrag van de effecten dat zij in deze omstandigheden in hun bezit mogen hebben, is op geen enkele wijze beperkt. Maar de bezitsduur was begrensd; bij de wet van 3 mei 1967 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 9 juli 1935, wordt hij van 6 maanden op een jaar gebracht en, met de toestemming van de Bankcommissie, kan hij tweemaal met dezelfde periode worden verlengd. Het bezit van obligaties van vennootschappen, dat aan dezelfde beperkingen was onderworpen als de aandelen van vennootschappen, wordt volledig vrijgegeven. De direct opvraagbare deposito's vormen de voornaamste categorie werkmiddelen van de banken. Deze laatste hebben evenwel niet het monopolie van de inzameling van deze categorie middelen. Voor het beheer ervan komen zij in mededinging met het Bestuur der Postchecks en met sommige openbare kredietinstellingen. De banken ontvangen eveneens termijndeposito's en deposito's op boekjes (spaarinlagen) en zij geven doorlopend (on tap) kasbons uit. De binnenlandse aanbrengst van middelen bij de banken komt uitsluitend van bedrijven, particulieren en financiële instellingen; het is niet de gewoonte van de Schatkist middelen aan te houden in de banken, zoals wel het geval is in sommige landen. Wat de aanwending van hun middelen betreft, verlenen de banken kredieten zowel aan de Staat en de andere overheid als aan de bedrijven en particulieren en aan het buitenland. Hun kredieten aan de bedrijven en particulieren zijn in hoofdzaak kredieten op korte termijn. Sedert enkele jaren hebben zij evenwel hun kredieten op halflange en op lange termijn sterk uitgebreid. Tot aan de hervorming van de geldmarkt van 1 januari 1962, gold voor de bankkredieten verleend aan de overheidssector een strenge reglementering die in 1946 werd ingevoerd. Sinds de hervorming is de evolutie van deze kredieten bepaald door autonome beslissingen van de banken zelf. Deze kwestie komt verder nog ter sprake.

413 2. Recente ontwikkelingen. a) Sedert enkele jaren vertegenwoordigen de andere werkmiddelen dan de direct opvraagbare deposito's een steeds groter deel van de totale middelen der banken. Eind 1966 vertegenwoordigden de deposito's op meer dan één maand en de deposito's op boekjes 28,8 pct. van de totale werkmiddelen van de banken, tegen 23,5 pct. eind 1958. Tot in 1961 stegen vooral de termijndeposito's; daarna waren het in hoofdzaak de deposito's op boekjes (spaarinlagen). De snelle aangroei van deze middelen onderging de invloed van de verhoging van de rentepercentages toegekend aan de deponenten. Door de hervorming van de geldmarkt in november 1957 werden die percentages gekoppeld aan de discontovoet van de Nationale Bank. Ter gelegenheid van de hervorming van 1 januari 1962 Tabel V. Werkmiddelen van de depositobanken (Pct. van het totaal, per einde jaar) :Bronnen : Jaarverslagen van de Banken ons jasje en van. de Nationale Bank van België. 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1904 1905 1960 Direct opvraagbare deposito's en deposito's op ten hoogste één maand 54,4 52,9 48,5 43,2 42,4 39,9 38,6 37,4 34,3 Deposito's op meer dan één maand 13,6 14,5 15,9 18,5 18,5 15,5 13,4 14,9 14,9 Deposito's op boekjes 9,9 10,8 10,1 8,4 9,6 12,3 13,4 14,1 13,9 Bankiers 1 8,7 8,7 12,5 18,5 16,6 20,9 23,7 23,1 27,3 Obligaties en kasbons 5,7 5,5 5,5 5,0 6,0 5,1 4,5 4,0 3,5 Nietopvraagbaar 7,7 7,6 7,5 6,4 6,9 6,3 6,4 6,5 6,1 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 P.m. : Totaal in miljarden franken 115,0 126,7 139,2 172,6 185,9 222,2 251,6 285,3 337,8 1 Incl. de buitenlandse bankiers. werd aan het stelsel van de vaststelling van de creditrentepercentages opnieuw een grotere soepelheid gegeven. Vanaf het begin van 1962 verminderde evenwel de aantrekkingskracht van de termijnrekeningen, aangezien de rente gedaald was ten gevolge van de vermindering van de discontovoet van de Nationale Bank. Sedert de fiscale hervorming van eind 1962 werd het nettorendement van de termijndeposito's nog verminderd. Daarentegen vertoonden de inlagen op boekjes een uitzonderlijk snelle uitbreiding dank zij de fiscale vrijstellingen die de inkomsten van deze inlagen genieten. De snelle vooruitgang van de post «Bankiers» 27,3 pct. van de werkmiddelen per eind 1966, tegen 8,7 pct. per eind 1958 staat in nauw verband met de toeneming van de transacties met het buitenland. Het bedrag van de obligaties en kasbons uitgegeven door de banken is meer dan verdubbeld van eind 1957 tot eind 1962, o.m. dank zij een opwaartse aanpassing van de rentepercentages. Sindsdien doet zich een zekere stagnatie voor. b) Sedert enkele jaren verlenen de depositobanken meer kredieten op halflange en op lange termijn aan de bedrijven en particulieren. Deze evolutie werd begunstigd door de tussenkomst van de banken bij de toepassing van de wetten voor economische expansie van 1959, door de ontwikkeling van hun stabielere werkmiddelen en door de afschaffing van de dekkingscoëfficiënten. De bankstatistieken maken het niet mogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen Tabel VI. Opgenomen bedrag van de door de Staat 1 gesubsidieerde of gewaarborgde kredieten toegestaan door de depositobanken 1?,ron (Miljarden franken, per einde jaar) Jaarverslagen van de Ban ;commissie. 1960 1961 1962 1963 1964 1965 0,9 2,2 3,4 5,6 8,0 9,0 1 1 Krachtens de wetten van 24 mei, van 17 en 18 juli 1.159 en van 14 februari 1961.

414 de kredieten op korte termijn enerzijds, en de kredieten op halflange en op lange termijn anderzijds. Een gedeeltelijke aanwijzing betreffende de ontwikkeling van deze laatste categorie bankkredieten vindt men in de evolutie van het bedrag van de door de Staat gesubsidieerde of gewaarborgde kredieten. Van eind 1960 tot eind 1965 is het opgenomen bedrag van de door de Staat gesubsidieerde of gewaarborgde bankkredieten gemiddeld met fr. 1,6 miljard per jaar toegenomen. De verhoging was het sterkst in 1964 : fr. 2,4 miljard. c) Sedert 1962 zijn de kredieten aan de bedrijven en particulieren sneller gestegen dan de kredieten aan de overheid. Het expansietempo van de aan de bedrijven en particulieren verleende bankkredieten nam van 1960 tot 1963 toe onder invloed van de hoogconjunctuur. De in 1964 waargenomen vertraging weerspiegelt, inzonderheid de weerslag van het matigingsbeleid van de monetaire overheid inzake kredietverlening. Wat de kredieten aan de overheid betreft, tot eind 1961 was hun evolutie, zoals reeds gezegd werd, nauw verbonden met de regie Tabel VII. Kredieten verleend door de depositobanken (Miljarden franken., per einde jaar) Bronnen : Jan rversla gen van de BanItcornmissi e en van de Nationale Bank van België. 1958 1059 1960 1961 1962 1063 1964 1965 1966 Kredieten aan de bedrijven en particulieren waarvan : ondergebracht bij de banken 60,6 (42,1) 64,5 (44,0) 71,0 (51,5) 83,4 (60,9) 98,7 (72,4) 117,7 (92,7) 133,1 (107,6) 156,3 (122,3) 179,5 (143,4) Kredieten aan de overheid 59,6 66,7 70,2 90,7 88,5 97,8 102,3 115,1 127,2 Totaal 120,2 131,2 141,2 174,1 187,2 215,5 235,4 271,4 306,7 mentering ingevoerd in 1946 die de banken ertoe verplichtte een verhouding, dekkingscoëfficiënt genaamd, te handhaven tussen, enerzijds, het geheel van de opvraagbare passiva op ten hoogste twee jaar en, anderzijds, de overheidseffecten en fondsen of de certificaten van het Rentenfonds (sedert 1957). De dekkingscoëfficiënt werd op 1 januari 1962 afgeschaft. Aldus werden de banken gemachtigd de tegenwaarde van de nieuwe opvraagbare passiva vrij te beleggen, maar zij bleven onderworpen aan de verplichting een minimumportefeuille te bewaren welke in hoofdzaak uit overheidseffecten en fondsen was samengesteld. Dit minimum werd, op zijn beurt, afgeschaft door een besluit van de Bankcommissie genomen op 31 december 1962. 3. Voorgestelde hervormingen. De Regeringscommissie voor de studie van de financiële problemen van de economische expansie (CommissieDe Voghel) heeft wijzigingen voorgesteld aan. het statuut van de banken. a) Bezit van, aandelen waarvan de banken de openbare uitgifte waarnemen,. Er werd voorgesteld de maximumtermijn gedurende dewelke de banken de aandelen in hun bezit mogen houden en die zes maanden bedraagt, op drie jaar of eventueel meer te brengen. De verlenging van de termijn zou de banken in staat moeten stellen de effecten te verkopen tijdens een periode die beter zou overeenstemmen met de duur van de conjunctuurcyclus en van het groeiproces van de bedrijven. Hierboven werd medegedeeld dat de bezitstermijn op één jaar is gebracht en dat hij, met de toestemming van de Bankcommissie, tweemaal met dezelfde periode kan verlengd worden. b) Bezit van aandelen voor beleggingsdoeleinden. Men weet dat zulks door de vigerende bankwetgeving onder geen enkel voorwendsel aanvaard wordt. In het eerste verslag van de CommissieDe Voghel werd een zekere verzachting van de wetgeving voorgesteld om de ban

415 ken in staat te stellen een deel van hun eigen middelen aan te wenden tot financiering van de behoeften aan risicodragend kapitaal, ontstaan ten gevolge van de economische expansie. De wet van 3 mei 1967 bevat geen bepalingen in dat verband. c) Bezit van obligaties voor beleggingsdoeleinde n. Aangezien de obligaties van vennootschappen, in bepaalde opzichten althans, kunnen worden gelijkgesteld met kredieten op langere termijn die de banken mogen toestaan, werd voorgesteld het verbod op het aanhouden van obligaties op te heffen. Bovenvermelde wet behelst deze hervorming. 13. Het Bestuur der Postchecks. Het Bestuur der Postchecks werd opgericht in 1913 met het doel de overdrachten van geldmiddelen tussen particulieren en tussen deze laatsten en de Staat te vergemakkelijken. Het Bestuur, dat afhangt van het Bestuur der Posterijen, is een staatsinstelling. Hieruit volgt dat de deposito's bij het Bestuur een direct opvraagbare schuld van de Staat zijn. Het is alsof het Bestuur der Postchecks, met behulp van de deposito's der particulieren, kredieten verleent aan de Schatkist. In de financiële statistieken wordt het beschouwd als een geldscheppende instelling; het beheert inderdaad monetaire kasmiddelen van het publiek en de uitgaven welke de Staat door bemiddeling van het Bestuur doet (stortingen op het credit van de postrekeningen van de crediteuren van de Staat) kunnen aanleiding geven tot een verhoging van de deposito's van de particulieren. Eind 1966 bereikten de tegoeden van de particulieren bij het Bestuur der Postchecks fr. 41,5 miljard. C. Het Herdiscontering en Waarborginstituut (H. W.T.). Het Herdiscontering en Waarborginstituut, opgericht op het ogenblik van de bankhervorming van 19341935, mag bankkredieten herdisconteren onder ruimere voorwaarden dan de Nationale Bank. Het is een instelling van openbaar nut, waarvan de Staat de verplichtingen waarborgt tot een maximum dat thans fr. 20 miljard bedraagt. Het kapitaal is verstrekt door de banken die aan het beheer van de instelling deelnemen. De verrichtingen van het Instituut kunnen in twee categorieën worden ingedeeld : het opent herdiscontokredieten ten gunste van Belgische banken; het treedt op als koper, verkoper en makelaar van bank en handelsaccepten. Door de verrichtingen van de eerste categorie verleent het Instituut aan de banken de mogelijkheid diverse soorten kredieten binnen de grenzen van bepaalde tranches te herdisconteren : een tranche van fr. 3 miljard kredieten bedrijfskapitaal en diverse behoeften verdeeld onder de banken op grond van hun eigen middelen; 2. een tranche van fr. 1,5 miljard kredieten bestemd voor het financieren van fabricages voor de binnenlandse markt of van openbare werken; 3. een tranche van fr. 1,75 miljard kredieten bestemd voor het financieren van betalingstermijnen verleend op de binnenlandse markt; 4. een tranche van fr. 1 miljard kredieten bestemd voor het financieren van de exploitatie van de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen; 5. een tranche van fr. 3,25 miljard kredieten bestemd voor het financieren van de fabricage en de verkoop van produkten voor de uitvoer. Die herdisconteringen van het Instituut in periode van spanning mogen evenwel slechts occasioneel en strikt tijdelijk zijn. Op het einde van 1966 beliepen de kredieten toegestaan binnen de verschillende hierboven vermelde tranches in totaal fr. 6,5 miljard en zij waren opgenomen tot een bedrag van slechts fr. 1.745 miljoen. Door de verrichtingen van de tweede categorie koopt en plaatst het Instituut eventueel op de markt van het particuliere disconto geviseerde handels en bankaccepten die inen uitvoerverrichtingen vertegenwoordigen en, in zekere mate, gewone handelsaccepten. Voor deze laatste treedt het evenwel vooral als makelaar op en handelt het uitsluitend in deze hoedanigheid voor de nietgeviseerde bankaccepten. Om de portefeuille handelspapier die het gevolg is van zijn aankopen te financieren, verschaft het Instituut zich middelen door het opnemen van leningen op de daggeldmarkt en, wanneer deze markt te krap wordt, door herdisconto bij de Nationale Bank. Het Instituut past dus in het bankstelsel. Dank zij zijn tussenkomst kan een groot deel

416 van de kasmiddelen die de banken op de daggeldmarkt plaatsen, warden aangewend om kredieten op langere termijn te financieren; het Herdiscontering en Waarborginstituut verandert de beschikbare middelen die het op zeer korte termijn opneemt in kredieten die nijverheids en handelstransacties op korte en halflange termijn financieren. Eind 1966 bereikte zijn portefeuille handelspapier fr. 1.345 miljoen. In de statistieken is het Instituut opgenomen bij de geldscheppende instellingen voor het deel van zijn activiteit dat gefinancierd wordt door middelen herkomstig van de banken. Het wordt beschouwd als een nietgeldscheppende openbare kredietinstelling voor het deel van zijn activiteit dat gefinancierd wordt door middelen die niet voortkomen van de banken. D. De spaarkassen, de hypotheekmaatschappijen en de kapitalisatiemaatschappijen. De sector «Spaarkassen», zoals hier omschreven, omvat de Spaarkas van de Algemene. Spaar en Lijfrentekas en de particuliere spaarkassen. De financiële belangrijkheid van de Spaarkas, die een openbare instelling is, overtreft veruit die van de gezamenlijke particuliei:e spaarkassen. Eind 1966 beheerde de Spaarkas ongeveer 64 pct. van de totale spaardeposito's geplaatst bij de gezamenlijke spaarkassen. 1. De Spaarkas van de Algemene Spaar en Lijfrentekas. a) Algemeen overzicht. De Algemene Spaar en Lijfrentekas is een openbare instelling die vier kassen groepeert : de Spaarkas, de Lijfrentekas ( 1 ), de Verzekeringskas ( 1 ) en de Rentekas voor Arbeidsongevallen ( 1 ). In dit deel wordt alleen aandacht besteed aan de activiteit van de Spaarkas. De Spaarkas verzamelt het merendeel van haar middelen bij de particulieren in de vorm van inlagen op gewone spaarboekjes. Deze inlagen zijn noch op termijn, noch met een op ( 1 ) Die kassen werden hier ondergebracht in de sector «Instellingen voor verzekering op het leven en tegen arbeidsongevallen, pensioenfondsen». zeggingstermijn. Zij hebben geen monetair karakter, maar belangrijke bedragen kunnen binnen betrekkelijk korte termijn liquide worden gemaakt : de Spaarkas geeft onmiddellijk gevolg aan de aanvragen tot opvraging van inlagen tot een bedrag van fr. 10.000 per veertien dagen. Uitgedrukt op jaarbasis, bereikte de gemiddelde opvragingscoëfficiënt 0,263 tijdens de periode 1963 tot 1965. In 1962 heeft de Spaarkas twee nieuwe instrumenten ingevoerd om inlagen van de particulieren aan te trekken, met name de boekjes voor inlagen op termijn en de huishoudboekjes. Op de boekjes voor inlagen op termijn aanvaardt zij inlagen van particulieren voor een termijn van 1, 2, 3, 4 en 5 jaar. De inlagen ingeschreven in de huishoudboekjes kunnen door hun houder worden gebruikt voor periodieke huishoudelijke betalingen alsmede voor occasionele uitgaven. De openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut alsmede de instellingen met Tabel VIII. Inlagen bij de Spaarkas per einde 1968 (Miljoenen franken) Bron : das ree roleg van de Algemene Spaar na Lijf rente kaa, 1905. A. Inlagen op boekjes : :I. Inlagen van particulieren : Gewone spaarboekjes Boekjes voor inlagen op termijn Huishoudboekjes Dotatieboekjes Totaal 2. Inlagen van instellingen : Boekjes voor direct opvraagbare inlagen Rekeningboekjes Speciale boekjes.. Totaal B. Deposito's op rekeningencourant : Vennootschappen voor volkswoningen... Instellingen van openbaar nut Sociale instellingen Totaal Algemeen totaal 106.234 5.691 92 177 112.194 30 542 4.899 5.471 3.056 217 2.377 5.650 123.315 een sociaal, cultureel of weldadigheidsdoel kunnen hun middelen deponeren op een boekje bij de Algemene Spaarkas onder speciale voorwaarden bepaald door de Raad van Beheer.

417 De Spaarkas ontvangt eveneens deposito's op rekeningencourant, o.m. van de vennootschappen voor volkswoningen en van sommige sociale instellingen en instellingen van openbaar nut. Tabel VIII geeft een gedetailleerde indeling van de inlagen bij de Spaarkas eind 1965. Het grootste deel van de door de Spaarkas ingezamelde middelen wordt omgezet in kredieten op halflange en op lange termijn toegestaan aan de bedrijven en particulieren en aan de overheid en de openbare instellingen. Het merendeel van deze kredieten wordt verleend aan de bedrijven en particulieren, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de openbare kredietinstellingen; zij zijn in hoofdzaak bestemd voor de woningbouw en nemen de vorm aan van hypothecaire leningen en voorschotten aan vennootschappen die de bouw van volkswoningen financieren. De financiering van de nijverheid neemt vooral de vorm aan van disconto van promessen en van financiële steun aan de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid en aan de Nationale Investeringsmaatschappij. De Algemene Spaar en Lijfrentekas verleent eveneens krediet aan de landbouw door bemiddeling van haar landbouwkantoren en door Tabel IX. Indeling van de beleggingen van de Spaarkas Bron : Jaarverslagen van de Algemene Spaar en L'llrentekas. (Miljarden franken, per einde jaar) 1958 1959 1960 1901 1962 1963 1964 1965 A. Definitieve beleggingen 1 : Belgische overheidsfondsen en daarmee gelijk te stellen effecten 34,8 38,3 39,8 38,8 40,0 42,6 42,2 44,2 Obligaties van Belgische vennootschappen 1,2 1,2 1,1 1,0 0,9 0,8 0,8 0,7 Hypothecaire leningen Kredieten voor volkswoningen : 2,9 3,3 3,8 4,3 4,8 5,3 5,9 6,5 Voorschotten aan erkende vennootschappen 19,7 21,1 22,0 22,5 23,9 24,8 Voorschotten aan de Nationale Maatschappij voor de Huisves 24,6 27,2 ting 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 Landbouwkrediet 3,4 3,5 3,6 3,6 3,8 4,0 4,4 4,7 Andere beleggingen 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,8 Totaal 62,9 68,2 71,0 71,0 74,1 78,3 78,5 84,1 B. Voorlopige beleggingen : Wissels op België 2 7,6 9,1 10,8 12,4 15;1 18,0 21,7 24,8 Voorschotten aan de nijverheid, aan handelaars en ambachts. lieden 2,0 3,3 5,2 7,3 8,6 9,5 11,1 12,5 Exportkredieten... 0,3 0,4 0,5 0,7 0,7 0,9 1,0 Bankaccepten 1,6 1,7 2,4 2,5 3,0 2,7 3,7 3,9 Schatkistcertificaten 5,2 4,3 2,0 4,3 6,2 5,4 4,1 4,8 Daggeldleningen 0,8 1,1 0,7 0,7 0,9 0,9 0,5 Totaal 17,3 19,7 21,6 27,8 34,4 37,2 41,5 47,5 Algemeen totaal 80,2 87,9 92,6 98,8 108,5 115,5 120,0 131,6 Tot 1!:63 : boekwaarde; met ingang van 1964 : budgettaire boekwaant e. Het betreft in hoofdzaak promessen die hypothecaire kredieten vertegei woordigen welke door de discontokantoren werden verleend. voorschotten aan het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet. Zij neemt deel aan de financiering van de uitvoer door bemiddeling van Creditexport ( 1 ). Tenslotte krijgen ook het ambachtswezen, de binnenscheepvaart en de () Vereniging, opgericht door openbare financiële instellingen en banken, om de financiering op halflange termijn van de Belgische uitvoer te coordineren. zeerederij leningen van de Algemene Spaaren Lijfrentekas. Al deze kredieten worden verleend onder voorwaarden die voordeliger zijn dan de tarieven van de markt. De kredieten aan de overheid nemen in hoofdzaak de vorm aan van inschrijvingen op staatsobligaties en schatkistcertificaten.

418 Men raag niet uit het oog verliezen dat vele kredieten van de Spaarkas, die niet voorkomen onder de rubriek «Hypothecaire leningen», voorzien zijn van een hypothecaire waarborg. Zulks is o.m. het geval met de «wissels op België» die bij de voorlopige beleggingen voorkomen en die grotendeels kredieten voor de woningbouw vertegenwoordigen. Wanneer men de hypothecaire leningen,. de kredieten voor de volkswoningen en de wissels op België samentelt, kan men besluiten dat de bouwkredieten eind 1965 ongeveer 45 pct. van de gezamenlijke vorderingen van de Spaarkas uitmaken. Op dezelfde datum vertegenwoordigden de vorderingen op de Staat fr. 21,4 miljard overheidsfondsen en fr. 4,1 miljard schatkistcertificaten 19 pct. van de totale beleggingen van de Spaarkas. De Spaarkas is in haar beleggingsbeleid niet gebonden door minimum en maximumverhoudingen voorgeschreven door de wet. De organieke wet van 16 maart 1865 bepaalt de vormen welke de voorlopige en definitieve beleggingen van de Kas moeten. aannemen. De reeks beleggingen die destijds door de wetgever werden toegestaan, werd echter geleidelijk verruimd door een aantal bijzondere bepalingen. b) Recente ontwikkelingen. De Spaarkas, waarbij meer dan de helft van d.e bestaande spaardeposito's zijn aangelegd, heeft het stijgingstempo van haar deposito's in 1963 en vooral in 1964 zien afnemen. Deze evolutie schijnt te wijten te zijn aan het feit dat het publiek het voordeel van de wettelijke vrijstellingen en verminderingen van de roerende voorheffing op de interesten van zijn spaarinlagen heeft willen uitbreiden door deze laatste over verscheidene instellingen te spreiden. De toestand is evenwel verbeterd vanaf de laatste maanden van 1964, vermoedelijk ten gevolge van de verhoging van de getrouwheidspremie, die achtereenvolgens gestegen is van 0,30 tot 0,40 en tot 0,50 pct., en door de aankondiging van de verdeling van fr. 1 miljard van het reservefonds onder de houders van. gewone spaarboekjes en van boekjes voor termijndeposito's. Deze verdeling heeft op 31 december 1965 plaatsgehad. Het plafond voor de toekenning van het rentepercentage van 3 pct. werd met ingang van 1 januari 1967 op fr. 500.000 gebracht. De interesten op gewone spaardeposito's, betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 1967, zijn vrij van elke belasting tot een bedrag van fr. 5.000, tegen fr. 1.500 voordien. Daarentegen werd iedere vrijstelling opgeheven voor de interesten op de spaardeposito's op termijn aangelegd of hernieuwd na 19 oktober 1966. 2. De particuliere spaarkassen. a) Algemeen overzicht. Eind 1965 waren er in. België 34 particuliere spaarkassen, waarvan 19 terzelfder tijd hypothecaire spaarkassen waren. De spaarkassen die tegelijkertijd als hypothecaire kassen optreden, beheren ongeveer 94 pct. van de totale middelen van de particuliere spaarkassen. De financiële belangrijkheid van het geheel der particuliere spaarkassen is kleiner dan die van de Spaarkas alleen; eind 1966 beheerden de particuliere spaarkassen samen 36 pct. van het totaal van de spaarinlagen ondergebracht in de sector van de spaarkassen. De particuliere spaarkassen verschaffen zich financiële middelen door gewone spaarinlagen, spaarinlagen op termijn en met een opzeggingstermijn en deposito's op rekeningcourant aan te nemen en door de doorlopende uitgifte van kasbons en obligaties. Laatstgenoemde financieringstechniek wordt uitsluitend gebruikt door de hypothecaire spaarkassen. De gewone spaarinlagen zijn verreweg de voornaamste categorie middelen van de particuliere spaarkassen. De opvragingsmogelijkheden van deze inlagen zijn zeer groot, zonder evenwel onbeperkt te zijn. Elke spaarkas behoudt zich het recht voor de opvragingen te beperken tot een bepaald bedrag gedurende een gegeven periode, bijv. fr. 5.000 per veertien dagen. Uitgedrukt op jaarbasis, bereikte de gemiddelde opvragingscoëfficiënt 0.726 tijdens de periode 1963 tot 1965. Wat de rente van de spaarinlagen betreft, komen de tarieven van de particuliere spaarkassen meestal overeen met die van de Algemene Spaar en Lijfrentekas. In sommige gevallen verlenen zij evenwel hogere interesten. Sedert 1958 evolueerden de financiële middelen van de particuliere spaarkassen als volgt :

419 Tabel X. Voornaamste financieringsbronnen van de particuliere spaarkassen (Miljarden franken, per einde jaar) op minder dan 2 jaar 1 Spaarinlagen op 2 jaar en op meer dan 2 jaar 1 Diverse inlagen 2 Obligaties en kasbons 1 Totaal 1958 15,7 4,4 3,9 24,4 1959 18,5 5,0 4,3 28,3 1960 20,2 5,6 4,8 31,2 1961 23,1 6,4 5,2 35,3 1962 27,4 7,4 6,3 41,8 1963 31,4 9,9 6,1 48,3 1964 35,1 11,6 10,3 3 58,3 1965 40,7 13,8 11,1 66,4 1966 46,3 16,7 12,5 nl. 1 Bron : Centraal Bureau voor dc Kleine Spaarders. 2 Bron : Statist toch Tijdschrift van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. 3 Dit bedrag steeg met fr. 3,8 miljard ten gevolge van de opneming in dc statistiek van een hypotheek maatschappij die het statuut van spaarkas heeft aangenomen. n. b. Niet beschikbaar. 0 0 0 0 0 0 11 11!z1 <1. cl) t C> C0 t0 Gedurende de jongste jaren lag het groeitempo van de middelen van de particuliere spaarkassen veel hoger dan dat van de middelen van de Spaarkas. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat de particuliere spaarkassen meer rechtstreeks contact hebben met de cliënteel, dat zij in bepaalde gevallen hogere rentepercentages toekennen en dat de werkelijke opvragingsmogelijkheden in sommige gevallen groter zijn dan bij de Spaarkas. Zoals reeds vermeld werd, heeft de fiscale hervorming van eind 1962 eveneens de toevoer van middelen naar de particuliere spaarkassen in de hand gewerkt. Voor hun beleggingen zijn de spaarkassen onderworpen aan een wettelijke controle, tenminste voor de beleggingen die de tegenwaarde uitmaken van de spaarinlagen. Het controlereglement geeft een beperkende opsomming van de soorten toegestane beleggingen, en voor de beleggingen van de spaarinlagen op minder dan twee jaar bepaalt het bovendien minimum en maximumverhoudingen welke in acht moeten worden genomen. Het schrijft o.m. voor dat de beleggingen in overheidsfondsen en gelijk te stellen effecten ten minste 40 pct. van de definitieve beleggingen moeten vertegenwoordigen ( 1 ) en de hypothecaire leningen 40 pct. van de definitieve beleggingen niet mogen overtreffen. Eind 1965 vertegenwoordigden de hypothecaire leningen ongeveer 58 pct. en de vorderingen op de overheid en de openbare instellingen ongeveer 34 pct. van de totale beleggingen van de particuliere spaarkassen. Wanneer men deze percentages vergelijkt met de hierboven vermelde maximum_ en minimum. verhoudingen, mag men niet uit het oog verliezen dat deze laatste uitsluitend betrekking hebben op de spaarinlagen op minder dan twee jaar en niet op het geheel van de middelen van de particuliere spaarkassen. De voorgeschreven verhoudingen worden in feite ruim in acht genomen. (,) De definitieve beleggingen moeten ten minste 60 pet. vertegenwoordigen van de totale spaardeposito's, en de vlottende middelen en de voorlopige beleggingen, ten hoogste 40 pet. van hetzelfde totaal. Tabel XI. Bron : C entraai Bureau voor de Beleggingen van de particuliere spaarkassen eine Spaarders. (Miljarden franken, per einde jaar) Vorderingen op de bedrijven en particulieren H ypothecaire leningen Andere vorderingen Totaal Staat \ orderingen o i de overheid en de openbare instellingen Andere overheid 1 Parastatale instellingen 'Potaal Algemeen totaal 1.958 13,8 15,9 4,7 4,1 9,5 25,4 1959 15,9 18,4 5,0 5,8 11,4 29,8 :1960 18,0 20,4 6,2 5,9 12,8 33,2 1961 20,3 23,0 6,9 6,8 14,4 37,4 1962 23,9 26,9 8,7 7,9 17,5 44,4 1963 26,4 30,5 10,4 9,2 20,6 51,1 1964 2 35,0 40,1 11,4 9,2 21,6 61,7 1965 40,8 46,8 12,6 10,3 24,0 70,8 c0 1 Effecten van de lagere overheid, van Kongo en RwandaBi rundi en vim de Zelfstandige Kas voor Oorlogsschade. 2 De cijfers van 1384 ]winnen niet helemaal vergeleken worden met die van 1063; zij zijn gestegen door liet feit dat in dat jaar een hypotheeltinaatschappij het statuut van spaarkas heeft aangenomen. 0 C C0 0 11 t ONN C, 0 0 11