Hoge Raad , BJN , (Sietses/Sneek)

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBALK:2006:AY4703

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1 Het geding in feitelijke instanties

Hoge Raad , BJN , (Den Haan/The Box Fashion)

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

Hoge Raad , BJN , (Schoenmaker)

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5395

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

Hoge Raad , BJN , (Imam)

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:HR:2003:AF3057

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

LJN: CA1235,Sector kanton Rechtbank Alkmaar, CV EXPL

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBHAA:2003:AO1229

Hoge Raad , BJN , (Dibbets)

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Hoge Raad , BJN , (Van der Lely/Taxi Hofman)


ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:528 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHSHE:2017:2508

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBLIM:2017:3542

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6748

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999

ECLI:NL:RBGRO:2011:BU9709

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5351 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C03/1510 KA KG

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:GHARL:2017:2682

ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5165

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9996 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

Hoge Raad , BJN , (Slijkoord/Hekkema)

ECLI:NL:GHAMS:2016:1419 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

een bad hair day? De Billijke vergoeding:

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

Hoge Raad , BJN , (Driessen/Boulidam)

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

Transcriptie:

UJA-Nummer Instantie UJA_101944 datum 15-11-2002 wetsartikelen Art. 3:34 BW; art. 3:35 BW 15-11-2002, BJN 101944, (Sietses/Sneek) Samenvatting Casus Op 1 maart 1988 treedt Sneek voor onbepaalde tijd in dienst bij Sietses. In april/mei 1997 valt Sneek uit wegens ziekte. In september 1997 hervat Sneek zijn werkzaamheden, naar het zich laat aanzien op therapeutische basis. Op 17 oktober 1997 heeft Sneek een gesprek met de directeur van Sietses waarin hij te kennen geeft dat hij ontslag wil nemen. Bij brief van 20 oktober 1997 bevestigt Sneek dit. Bij brief van 1 maart 1998 vernietigt de gemachtigde van Sneek de eenzijdige ontslagname op grond van het feit dat Sneek destijds niet in staat was zijn wil te bepalen wegens een psychische stoornis. Hij vraagt de kantonrechter voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen Sneek en Sietses nog immer voortduurt. Sietses voert hiertegen verweer en betoogt onder meer dat zij ten tijde van de ontslagname niet wist dat Sneek niet in staat was zijn wil te bepalen. Voorts is van belang te melden dat Sneek met ingang van 25 mei 1998 een WAO-uitkering ontvangt wegens arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Kantongerecht Wijst de vorderingen van Sneek af omdat niet aannemelijk is geworden dat Sietses ten tijde van de ontslagname had moeten begrijpen dat Sneek handelde onder invloed van een psychische stoornis. Sneek gaat tegen dit vonnis in appel. Rechtbank Wijst de vorderingen van Sneek toe. Een eenzijdige ontslagname met onmiddellijke ingang is in het algemeen nadelig voor de werknemer. Een nadeel dat redelijkerwijs voorzienbaar is. De ingrijpende gevolgen van een dergelijke eenzijdige ontslagname brengt mee dat Sietses Sneek niet aan de ontslagname mag houden, indien zij hier geen nadeel aan ondervindt. Van een dergelijk nadeel is geen sprake en voor zover er wel nadeel is, is dit niet een nadeel van het handelen of nalaten als gevolg van gerechtvaardigd vertrouwen. Sietses stelt hiertegen cassatieberoep in. Cassatiemiddel Betoogt dat het oordeel van de rechtbank dat Sneek zich terecht heeft beroepen op het vermoeden van artikel 3:34 BW niet in stand kan blijven, omdat Sietses zich kan beroepen op het vertrouwensbeginsel van artikel 3:35 BW. Naar het oordeel van de HR heeft de rechtbank onbestreden geoordeeld dat de ontslagname nadelig was voor Sneek en dat deze nadelen naar objectieve maatstaven redelijkerwijs te voorzien waren. In het kader van artikel 3:34 BW is een beroep op het vertrouwensbeginsel dan niet relevant. Voorts overweegt de HR dat ingeval een werknemer verklaart ontslag te nemen, maar niet in staat was zijn wil te bepalen ten gevolge van een psychische stoornis, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn als de werkgever de werknemer daaraan houdt. Dat geldt des te meer wanneer de werkgever zelf geen nadeel ondervindt. Op grond van deze overwegingen concludeert de HR dat de rechtbank geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de cassatiemiddelen falen. Uitspraak 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de hiervoor weergegeven passages uit de brieven van het RIAGG, als vaststaand aanneemt dat Sneek op 17 oktober 1997 leed aan een stoornis van zijn geestvermogens. 4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:34 lid 1 BW wordt in het geval iemand, wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaart, een met die verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.

4.3. Een eenzijdige ontslagname met onmiddellijke ingang is in het algemeen nadelig voor de werknemer, in die zin dat hij - met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid - zijn eventuele recht op een WW-uitkering prijsgeeft. In het onderhavige geval was Sneek bovendien gedurende een periode voorafgaand aan - en mogelijk zelfs op - 17 oktober 1997 ziek (geweest), zodat hij door deze eenzijdige ontslagname ook afstand heeft gedaan van een aantal aanspraken die hij uit hoofde van zijn ziekte had kunnen doen gelden. Dit betreft een redelijkerwijze voorzienbaar nadeel. Hieraan doet niet af dat Sneek - indien en voor zover hij dit al heeft gezegd ten tijde van zijn ontslagname - mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij ander werk had, nu gesteld noch gebleken is dat hij daadwerkelijk op dat moment of gedurende de periode daarna andere (betaalde) werkzaamheden heeft gehad en deze veronderstelling derhalve eveneens moet hebben berust op de op dat moment bij hem aanwezige stoornis van de geestvermogens. 4.4. Sietses heeft voornoemd wettelijk vermoeden dat de verklaring onder invloed van de stoornis is afgelegd, welk vermoeden gesteund wordt door de verklaring van Groen dat Sneek ten tijde van de ontslagname ernstige beperkingen heeft gehad in het sociaal en beroepsmatig functioneren, onvoldoende gemotiveerd weerlegd. 4.5. Aldus heeft Sneek zich terecht beroepen op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil ten tijde van de ontslagname (artikel 3:34 lid 2 BW). 4.6. Sietses heeft echter betoogd dat zij geen aanleiding had te veronderstellen dat Sneek ten tijde van de ontslagname onder invloed handelde van een geestelijke stoornis, en aldus een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel van artikel 3:35 BW. 4.7. De juistheid van deze stelling kan naar het oordeel van de rechtbank op na te noemen gronden in het midden blijven. De ingrijpende gevolgen die een eenzijdige ontslagname in beginsel voor de werknemer heeft, kunnen meebrengen (in het kader van de eisen van redelijkheid en billijkheid) dat Sietses, hoe zeer zij de betreffende uitingen als een ontslagneming heeft opgevat en mocht opvatten, Sneek toch niet aan die ontslagneming mag houden, indien er niet aan haar zijde sprake is van nadeel (NJ 1987, 267). 4.8. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van nadeel aan de zijde van Sietses, dient beoordeeld te worden of zij door handelen of nalaten gebaseerd op het gerechtvaardigd vertrouwen dat het dienstverband was geëindigd, in een nadeliger positie is komen te verkeren dan wanneer zij dit gerechtvaardigd vertrouwen niet zou hebben gehad; een zodanige situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval dat de werkgever een nieuwe werknemer heeft aangetrokken. 4.9. Sneek heeft bij pleidooi betoogd dat Sietses geen nadeel zal ondervinden van toewijzing van de vordering aangezien Sietses vermoedelijk verzekerd is voor doorbetaling van loon tijdens ziekte. Sietses heeft bij memorie van antwoord betoogd dat Sneek zich heeft onttrokken aan de gebruikelijke controlemogelijkheden in geval van ziekte door geen contact te hebben met het bedrijf van Sietses. 4.10. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Op grond van de toekenning van de WAO-uitkering met ingang van 25 mei 1998 - waarvoor vereist is een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid - alsmede op grond van de verklaringen van Groen en Duindam gaat de rechtbank er van uit dat Sneek onafgebroken ziek is geweest tussen 17 oktober 1997 en 25 mei 1998, en daarna ziek is gebleven. Gelet op de aard van de ziekte (een psychiatrische aandoening) acht de rechtbank het uitgesloten dat controles door of vanwege Sietses ertoe zouden hebben geleid dat Sneek gedurende deze periode op enig moment hersteld zou zijn verklaard. In dit opzicht wordt Sietses derhalve niet in een nadeliger positie gebracht wanneer zij Sneek niet aan diens ontslagname kan houden, ten opzichte van de situatie dat zij Sneek wél daaraan zou kunnen houden. 4.11. Sietses heeft zich niet uitgelaten over de vraag of en zo ja, voor welk gedeelte zij verzekerd is voor haar verplichting tot doorbetaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 BW. Ook indien Sietses echter niet verzekerd zou zijn voor dit risico, is dit een omstandigheid die voor haar rekening behoort te blijven. Weliswaar ondervindt Sietses alsdan nadeel van het feit dat Sneek ziek was (op gelijke wijze als zij dat bij elke andere zieke werknemer ondervindt), echter dit betreft niet een nadeel dat is ontstaan door het handelen of nalaten als gevolg van gerechtvaardigd vertrouwen dat het dienstverband is geëindigd. 4.12. Andere omstandigheden die de conclusie zouden rechtvaardigen dat sprake is van zodanig nadeel aan de zijde van Sietses, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat - wat er ook zij van de stelling van Sietses dat de geestelijke stoornis van Sneek voor haar niet kenbaar was en dat zij erop mocht vertrouwen dat Sneek daadwerkelijk ontslag wilde nemen - de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat Sietses Sneek aan deze ontslagneming houdt. Aldus faalt het door Sietses gedane beroep op artikel 3:35 BW en heeft de raadsman van Sneek terecht de eenzijdige ontslagname door Sneek vernietigd. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht, zodat het dienstverband ook na 17 oktober 1997 is blijven voortduren tot 9 maart 2001, zijnde het moment dat het dienstverband door middel van opzegging is geëindigd. 4.13. In het voorgaande ligt besloten dat de vordering van Sneek sub 1, strekkende tot een verklaring voor recht dat het dienstverband nog immer voortduurt, niet kan worden toegewezen nu vast staat dat het dienstverband is geëindigd door middel van opzegging na verkregen ontslagvergunning, met ingang van 9 maart 2001. Door Sneek zijn geen omstandigheden gesteld die de conclusie zouden rechtvaardigen dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, hetgeen overigens, gelet op de reeds meerdere jaren durende ziekte van Sneek, naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor de hand ligt. 4.14. Wat betreft de periode van 17 oktober 1997 tot 9 maart 2001 overweegt de rechtbank als volgt. Het door Sneek sub 2a gevorderde acht de rechtbank niet geheel duidelijk. Zij gaat ervan uit dat bedoeld is te vorderen: doorbetaling van het volledige loon op grond van artikel 7:629 lid 1 BW in samenhang met artikel 28 lid 1 sub a van de CAO tot het moment van toekenning van de WAO-uitkering (25 mei 1998). Van een verplichting tot

overname van de loonbetalingsverplichting door de WAO-uitkerende instantie is de rechtbank evenwel niet gebleken. Wél volgt uit artikel 28 lid 2 sub a van de CAO 1998/1999 dat Sneek recht heeft op een jaarlijkse uitkering. Voorts voorziet de CAO in artikel 30 in een aanvulling op de WAO-uitkering door middel van een - naar de rechtbank aanneemt: door de werkgever af te sluiten - collectieve verzekering, waarvan de premie deels door de werknemer en deels door de werkgever wordt gedragen. Of en op welke wijze deze verzekering door Sietses daadwerkelijk is afgesloten, is de rechtbank niet bekend. 4.15. De rechtbank zal derhalve de vordering sub 2a in dier voege toe wijzen, dat Sietses wordt veroordeeld over de periode van 10 november 1997 (een eindafrekening tot die datum heeft immers plaatsgevonden) tot 25 mei 1998 het volledig loon ad ƒ 3.508,37 bruto per maand door te betalen, en voorts over de periode van 25 mei 1998 tot 9 maart 2001 aan Sneek te betalen hetgeen zij krachtens de CAO verplicht is jegens werknemers die een WAO-uitkering ontvangen. 4.16. Nu tegen de wettelijke verhoging - die overigens alleen over het loon en niet tevens over de vakantiebijslag en tantième is gevorderd - geen verweer is gevoerd zal de rechtbank deze toewijzen, met dien verstande dat de verhoging ambtshalve wordt gematigd tot 10%. 4.17. Tegen de vorderingen sub 2b tot en met 2d heeft Sietses evenmin verweer gevoerd, zodat deze zullen worden toegewezen. 4.18. Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld - het door Sneek gevorderde herstel dienstbetrekking zal immers worden afgewezen - zullen de proceskosten in beide instanties tussen partijen worden gecompenseerd. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerder in cassatie - verder te noemen: Sneek - heeft bij exploit van 27 november 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Sietses - op verkorte termijn gedagvaard voor de Kantonrechter te Hoorn en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 1 te bepalen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voor het eerst aangegaan op 1 maart 1988 nog voortduurt; 2 Sietses te veroordelen om aan Sneek te betalen (a) het loon/ziekengeld ad ƒ 3.508,37 bruto per maand sedert oktober 1997 tot het moment dat de loonbetalingsverplichting van de werkgever door de WAO-uitkerende instantie wordt overgenomen, inclusief de toeslag bij ziekte volgens de CAO, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW, (b) de vakantiebijslag van 8% over het bruto jaarloon over voormelde periode, (c) de tantième-uitkering verschuldigd sedert oktober 1997 tot heden, en (d) de wettelijke rente over de som van vorenbedoelde bedragen vanaf 19 maart 1998 tot aan de dag der algehele voldoening. Sietses heeft de vorderingen bestreden. De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 4 januari 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 6 maart 2000 de vorderingen afgewezen. Tegen beide vonnissen heeft Sneek hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar. Bij vonnis van 23 augustus 2001 heeft de Rechtbank het eindvonnis van de Kantonrechter vernietigd en opnieuw rechtdoende - kort gezegd - de loonvorderingen voor de periode 10 november 1997 tot 9 maart 2001 toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis is omschreven. 2. Het geding in cassatie 3. Beoordeling van de middelen 3.1. Deze zaak betreft een ontslagname door een geestelijk gestoorde. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in het vonnis van de Rechtbank in de rov. 3.1-3.12. Kort samengevat houden die in dat Sneek, die vanaf 1 maart 1988 in dienst was bij Sietses, op 17 oktober 1997, tijdens een gesprek ten kantore van de directeur van Sietses, te kennen heeft gegeven dat hij ontslag wilde nemen. Sietses heeft het ontslag bij brief van 20 oktober 1997 schriftelijk bevestigd. De gemachtigde van Sneek heeft bij brief van 1 maart 1998 de eenzijdige ontslagname vernietigd op grond van het feit dan Sneek toentertijd wegens een psychiatrische stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen. 3.2. Sneek heeft voor de Kantonrechter gevorderd - kort gezegd - voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met Sietses nog immer voortduurt en dat Sietses wordt veroordeeld tot betaling van het loon/ziekengeld vanaf oktober 1997 tot het tijdstip dat de loonbetalingsverplichting door de WAO-uitkerende instantie wordt overgenomen. Sietses heeft gemotiveerd verweer gevoerd (onder meer) inhoudende dat voor haar niet kenbaar was dat Sneek ten tijde van zijn ontslag niet in staat was zijn wil te bepalen. De Kantonrechter heeft de vorderingen van Sneek afgewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat Sietses ten tijde van het nemen van ontslag had moeten begrijpen dat Sneek

handelde onder invloed van een geestelijke stoornis. Uittreksels Jurisprudentie rechtspraak UJA_101944, PDF gemaakt voor 3.3. In hoger beroep heeft de Rechtbank alsnog de loonvordering c.a van Sneek toegewezen. Zij heeft daartoe - samengevat weergegeven - als volgt overwogen. Op grond van de overgelegde brieven van het Riagg staat vast dat Sneek op 17 oktober 1997 leed aan een stoornis van zijn geestvermogens (rov. 4.1). Ingevolge het bepaalde in art. 3:34 lid 1, tweede volzin, BW wordt een verklaring vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien (rov. 4.2). Een eenzijdige ontslagname met onmiddellijke ingang is in het algemeen nadelig voor de werknemer; in het onderhavige geval was Sneek bovendien gedurende een periode voorafgaand aan - en mogelijk zelfs op - 17 oktober 1997 ziek, zodat hij door de eenzijdige ontslagname ook afstand heeft gedaan van een aantal aanspraken die hij uit hoofde van zijn ziekte kon doen gelden. Dit betreft een redelijkerwijze voorzienbaar nadeel (rov. 4.3). Sietses heeft voornoemd wettelijk vermoeden dat de verklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is afgelegd, onvoldoende gemotiveerd weerlegd; Sneek heeft zich dan ook terecht beroepen op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil ten tijde van de ontslagname (rov. 4.4 en 4.5). Sietses heeft echter een beroep gedaan op art. 3:35 BW. Zij heeft betoogd dat zij geen aanleiding had te veronderstellen dat Sneek ten tijde van de ontslagname onder invloed handelde van een geestelijke stoornis (rov. 4.6). De juistheid van die stelling kan in het middel blijven; de ingrijpende gevolgen die een eenzijdige ontslagname in beginsel heeft voor de werknemer kunnen meebrengen dat Sietses, hoezeer zij ook mocht menen dat Sneek welbewust ontslag nam, Sneek toch niet aan die ontslagname mag houden, indien er niet aan haar zijde sprake is van nadeel (rov. 4.7). Onderzocht moet derhalve worden of Sietses, door handelen of nalaten gebaseerd op het gerechtvaardigd vertrouwen dat het dienstverband was geëindigd, in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin zij zou hebben verkeerd als zij dit vertrouwen niet zou hebben gehad (rov. 4.8) Van nadeel als hiervoor bedoeld aan de zijde van Sietses is geen sprake, nu als vaststaand moet worden aangenomen dat Sneek, die met ingang van 25 mei 1998 een WAO-uitkering heeft verkregen, in de periode 17 oktober 1997 tot 25 mei 1998 onafgebroken ziek is geweest. Indien Sietses niet verzekerd zou zijn voor doorbetaling van loon tijdens ziekte - hierover heeft zij zich niet uitgelaten - dan is dat een omstandigheid die voor rekening van Sietses moet blijven, omdat dit niet een nadeel is dat is ontstaan door het handelen of nalaten als gevolg van gerechtvaardigd vertrouwen. (rov. 4.10-4.12) 3.4.1. Middel I betoogt dat het oordeel van de Rechtbank (in rov. 4.5) dat Sneek zich terecht heeft beroepen op het vermoeden van art. 3:34 BW, niet in stand kan blijven. Het voert aan dat de Rechtbank haar oordeel dat ontslagname niet overeenstemde met de wil van Sneek, ten onrechte heeft gebaseerd op het vermoeden van art. 3:34 BW, nu Sietses een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. De Rechtbank heeft in het midden heeft gelaten of Sietses terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel (art. 3:35 BW) heeft gedaan, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat Siet- ses dat beroep terecht heeft gedaan, aldus het middel. 3.4.2. Het middel faalt. De Rechtbank heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld (rov. 4.3) dat de ontslagname nadelig was voor Sneek. Met de toevoeging tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien in de tweede zin van art. 3:34 lid 1 BW, is gedoeld op naar objectieve maatstaven redelijkerwijs niet voorzienbaar nadeel. In het kader van art. 3:34 BW is het door het middel bedoelde beroep op het vertrouwensbeginsel derhalve niet relevant. 3.5.1. Middel II betoogt dat de Rechtbank het beroep van Sietses op gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW) niet in het midden had mogen laten met de enkele redengeving dat aan de zijde van Sietses nadeel ontbreekt. De Rechtbank miskent daarmee, aldus het middel, dat het ontbreken van nadeel niet zonder meer ten gevolge heeft dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan het beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in het onderhavige geval dit gevolg ook hebben, is door de Rechtbank in het geheel niet gemotiveerd, aldus het middel. 3.5.2. Het middel faalt. In een geval als het onderhavige, waarin de werknemer die verklaarde ontslag te nemen niet in staat was daartoe zijn wil te bepalen ten gevolge van een stoornis van zijn geestvermogens, kan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat de werkgever, hoezeer hij ook de desbetreffende uitingen heeft opgevat en heeft mogen opvatten als een ontslagname, de werknemer daaraan houdt, indien niet aan de zijde van de werkgever sprake is van (relevant) nadeel (vgl. HR 12 september 1986, nr. 12696, NJ 1987, 267). Door in het onderhavige geval, waarin vaststaat dat Sneek ten gevolge van een psychische stoornis ten tijde van zijn ontslagname niet in staat was zijn wil te dien aanzien te bepalen, de afwezigheid van nadeel aan de zijde van Sietses doorslaggevend te achten voor de vraag of Sietses een beroep op art. 3:35 BW toekwam, heeft de Rechtbank niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. 3.6. Middel III betoogt dat de Rechtbank haar taak als appelrechter heeft miskend door aan het beroep op matiging van de loonvordering dat Sietses in de procedure in eerste aanleg heeft gedaan geen aandacht te besteden, en zonder enige motivering aan dit beroep voorbij te gaan. Het middel slaagt. De Rechtbank diende dit, voor het oordeel van de Kantonrechter niet ter zake dienende, doch in hoger beroep niet prijsgegeven verweer, alsnog te behandelen. 4. Beslissing De : vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 23 augustus 2001; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt Sneek in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sietses begroot op 375,47 aan verschotten en

1.590,= voor salaris. Uittreksels Jurisprudentie rechtspraak UJA_101944, PDF gemaakt voor