3 Oriënteren met kaart en kompas Amundsenvendel Ermelo 2001 H USKY PUBLICATIES E r m e l o
Pagina 2 Pagina 11 Inhoudsopgave Het kompas 3 Oriënteren met het kompas Oriënteren van de kaart 4 eerste handgreep 5 tweede handgreep 6 derde handgreep 7 vierde handgreep 7 Nog even dit Kaart- en magnetische noorden 8 Oriënteren zonder het kompas oriënteren met de schaduw 9 Oriënteren met je horloge 9 Oriënteren met de maanstanden 10 het maankompas 11
Pagina 10 Pagina 3 Oriënteren met de maanstanden Om je te kunnen oriënteren met de maanstanden heb je wel een maankompas nodig. Zo n maankompas kun je zelf maken op de volgende manier. Kopieer pagina 11 op stevig papier Knip de twee cirkels nauwkeurig uit Knip het venster uit de kleine cirkel Maak ze in het midden aan elkaar doormiddel van een splitpen, zodat de twee cirkels vrij over elkaar kunnen draaien Het kompas Het meest gebruikte hulpmiddel om je te oriënteren is het kompas. Om goed met het kompas te kunnen werken moet je een aantal onderdelen ervan kennen. Omdat wij bij de Alexandergroep gebruik maken van het Recta vloeistof kompas ligt het voor de hand deze als voorbeeld te nemen. Zo, je maankompas is klaar. Gebruik het nu alsvolgt: Draai het venster op de maanstand zoals je die, die avond ziet Draai dan het hele kompas, totdat de tijdsaanduiding op je kompas, die klopt met het tijdstip waarop jij je positie aan het bepalen bent, in een rechte lijn met de maan is Het noorden van je maankompas wijst nu naar het echte noorden. De kompasroos is onderverdeeld in 360 graden. Het noorden is 0º en 360º, het oosten is 90º (daarom heet een kompas met zo n verdeling ook een oost-om kompas), het zuiden is 180ºen het westen 270º. Uiteraard krijgen alle daartussen liggende windstreken op deze manier ook een aantal graden toegewezen. Er zijn ook kompassen waarvan de kompasroos tegen de klok in is verdeeld, dit is dan een west-om kompas (het westen is 90º).
Pagina 4 Pagina 9 Oriënteren van de kaart Vóór je kaart en kompas samen gaat gebruiken moet je er voor zorgen dat de kaart zó ligt dat hij klopt met de gegevens uit je omgeving. Dit heet het oriënteren van de kaart. Dit doe je met behulp van het kompas en gaat als volgt: Zorg dat de 0º bij het afleespunt van het kompas staat Leg het kompas langs een noord-zuidlijn. Draai de kaart net zo lang tot de naald is ingespeeld op het afleespunt De kaart is nu georiënteerd. het is nu van belang dat je de kaart niet meer verschuift zolang je deze samen met het kompas moet gebruiken omdat dan het resultaat van de metingen zullen afwijken. Oriënteren zonder het kompas Het gebeurd natuurlijk wel eens dat je geen kompas bij je hebt en toch moet weten in welke richting je moet gaan. Er zijn een aantal handige manieren om dat dan uit te vinden. Oriënteren met de schaduw Je neemt een rechte stok die langer is dan een meter. Zet hem recht overeind en plaats een merkteken bij het uiteinde van de schaduw van de stok. Vervolgens heb je een kwartier rust. Na het kwartier plaats je weer een merkteken op het uiteinde van de schaduw. De lijn die je nu kunt trekken tussen de twee merkekens is de oost-west lijn. Het laatst geplaatste merkteken ligt aan de oostzijde van de lijn. Oriënteren met je horloge Je richt de kleine wijzer op de zon. Het zuiden ligt dan precies in het midden van de kleinste hoek tussen de kleine wijzer en de twaalf. In de zomer moet je er wel r e k e n i n g m e e houden dat je horloge door de zomertijd een uur later aanwijst dan het in werkelijkheid is.
Pagina 8 Pagina 5 Nog even dit Oriënteren met het kompas Om een kaart goed te kunnen oriënteren, d.w.z. dat de bovenkant van de kaart naar het noorden ligt, moet je weten dat er een verschil is tussen het noorden op een kaart en het noorden op een kompas. Kaart- en magnetische noorden Als je op een globe (kleine aardbol) kijkt zie je daar lijnen lopen die samenkomen bovenop de globe, de plaats die wij de noordpool noemen. Aan de onderkant van de globe ligt de zuidpool. Deze noordpool noemen wij het kaartnoorden. Dit kaartnoorden is iets anders dan het magnetische noorden, ze wijken van elkaar af. In Nederland is dit ongeveer 5 graden. De afwijking is niet overal hetzelfde, het hangt er vanaf waar jij je bevind. Dit afwijkingsverschijnsel heet declinatie. Op topografische kaarten staat altijd aangegeven hoe groot de afwijking is voor het midden van de kaart. Bovendien staat er bij hoe deze afwijking in de loop der tijd zal gaan veranderen. Het magnetische noorden veranderd elk jaar van plaats, niet veel, maar genoeg om het te kunnen merken. Op de kaart is bovenaan een schaalverdeling gemaakt en onderaan de kaart een P punt afgedrukt. Doormiddel van een lijntje is de kaart doormiddel van deze markeringen dan goed te oriënteren. Vergeet natuurlijk niet om de jaarlijkse afwijking bij je berekening te betrekken. Wanneer we met het kompas in het veld of op de kaart willen gaan werken, dan zijn er vier handgrepen die we kunnen gebruiken. Eerste handgreep Deze handgreep leert je hoe een op de kaart uitgezette richting overgenomen wordt op het kompas. Je wilt van punt A op de kaart naar punt B. Leg het kompas zo langs de denkbeeldige lijn, die beide punten met elkaar verbindt, dat het koordje aan de kant ligt waar je staat; in dit geval dus aan de kant van punt A. het vizier is gericht naar het punt waar je naar toe wilt gaan. Draai nu de roos van het kompas zo, dat de noordzuid lijnen op de kompasroos evenwijdig loopt met de noord-zuid lijnen van de kaart. (de noord-zuid lijn op de kompasroos is de lijn die het noordpunt en het zuidpunt met elkaar verbindt; de noordzuid lijnen op de kaart zijn de verticale lijnen op de kaart, de bovenkant van de kaart is het kaartnoorden.) het noorden van de kompasroos wijst dus naar het kaartnoorden. Lees nu bij het afleespunt de richting af. De kompasnaald blijft bij deze handgreep buiten beschouwing Bij scouting houden we daar geen rekening mee en doen gemakshalve of het kaartnoorden gelijk is aan het magnetische noorden. Omdat de afstanden die we bij een tocht afleggen niet al te groot zijn is de afwijking in meters van punt A naar punt B gering.
Pagina 6 Pagina 7 Tweede handrgeep De tweede handgreep leert je hoe je een op het kompas ingestelde richting overbrengt in het terrein. Doormiddel van de eerste handgreep heb je op het kompas de gewenste richting van A naar B vastgelegd. Het kan ook zijn dat deze richting werd opgegeven. In het laatste geval moet je de richting nog op het kompas instellen, dat wil zeggen, de kompasroos zo draaien dat de gewenste richting bij het afleespunt staat. De kompasroos wordt nu onder geen voorwaarde meer verdraaid. Je doet nu het spiegeltje naar buiten en gaat nu in punt A staan. Doe het koordje om je nek en houdt het kompas recht voor je uit. Het koordje komt nu strak te staan. Je kijkt door het vizier en gelijktijdig via het spiegeltje naar de kompasnaald. Draai jezelf op de plaats net zolang tot de naald samenvalt met de noord-zuid lijn op de kompasroos. Het rode gedeelte van de magnetische naald komt dus tussen de twee lichtgevende streepjes op de kompasroos te staan. Door het vizier heen zie je nu de richting die je opgegeven is en waarin punt B ligt. Derde handgreep Met deze handgreepleer je hoe je een richting in het terrein op het kompas kunt instellen Deze handgreep is het omgekeerde van de tweede handgreep. Je staat in punt A en wilt de richting weten, waarin je punt B ziet liggen. De richting wordt nu geschoten d.w.z. je kijkt door het vizier naar punt B. vervolgens draai je de roos, tot de naald inspeelt, dus samenvalt met de lijn op de kompasroos die naar het noorden loopt (tussen de twee groene lichtgevende streepjes). Bij het afleespunt zie je de gevraagde richting. Vierde handgreep Deze handgreep leert je om een op het kompas ingestelde richting over te brengen op de kaart. Deze handgreep is het omgekeerde van de eerst handgreep. Doormiddel ban de derde handgreep is de richting waarin punt b ligt (vanuit punt A) op het kompas ingesteld. De kompasroos wordt nu onder geen voorwaarde meer verdraaid. Zoek punt A (de plaats waar je staat) op de kaart op. Leg het kompas tegen punt A aan. Draai het kompas nu zodanig, dat de noord-zuid lijn op de kompasroos evenwijdig loopt met de noord-zuid lijnen van de kaart. Trek nu langs het kompas een lijn, te beginnen bij punt A. Ergens op de lijn ligt nu punt B