STERFTE IN ROTTERDAM TIJDENS DE HITTEGOLVEN IN JULI 2006

Vergelijkbare documenten
CHINEZEN IN ROTTERDAM

TRENDPROGNOSE ROTTERDAM 2020

Huishoudens met inkomen naar belangrijkste bron

MARKTBEZOEK VAN ROTTERDAMMERS, 2005

RAPPORTAGE WARMTEKRACHTKOPPELING BERGSCHENHOEK

TEVREDENHEIDS- ONDERZOEK EVENEMENTENPARKEER- REGELING 2007

Bevolking Ommoord. Aantal inwoners. Stand van het aantal inwoners op 1 januari

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2012 Onderzoek peuterspeelzalen en kinderdagverblijven

DRAAGVLAKMETING PARKEREN ONDER DE NOORDERHAVENKADE

Energieverbruik door Rotterdamse huishoudens 2004

Woonruimteverdeling Voorne-Putten en Rozenburg juli 2008 juli 2009

Ontwikkeling van de omvang van de aandachtsgroepen

Imago Rotterdamse festivals

Verhuizingen en uitstroom onder WWB-klanten in de deelgemeenten Charlois en Feijenoord. Fred Reelick

centrum voor onderzoek en statistiek

JONGE MOEDERS IN ROTTERDAM STAND VAN ZAKEN 2007

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Feiten en cijfers. Beroerte. Aantal nieuwe patiënten met een beroerte. Definitie. Uitgave van de Nederlandse Hartstichting.

Ontwikkeling van de omvang van de aandachtsgroepen

Een effectieve donormailing: vooral personen tussen de 45 en 49 jaar Zomer 2006

WONEN EN LEREN VAN VOLWASSENEN IN DE REGIO REGIOVERKEER IN DE VOLWASSENENEDUCATIE

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Concentratie allochtonen toegenomen

Inkomens en verhuizingen in Rotterdam Uitkomsten en toelichting (update)

Feitenkaart Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2006 (april 2009, 2e, verbeterde druk)

Openingstijden Stadswinkels 2008

MONITOR ALLOCHTONE OUDEREN IJSSELMONDE

Vervolgmeting Monitor CO 2 - uitstoot Rotterdam, Woningen Versie juni 2009

FLEVOMONITOR 2010 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop & Dirk J. Korf m.m.v. Bobby Steiner

Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2013

Demografische gegevens ouderen

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Monitor. alcohol en middelen

VERVOLGMETING MONITOR CO 2 -UITSTOOT ROTTERDAM, WONINGEN Versie september 2008

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Pensioenaanspraken in beeld

Nienke Miedema Programma Langer Thuis

Regionale VTV Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M.

Achterblijvers in de bijstand

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

DE ROTTERDAMSE MARKTBEZOEKER 2007

Doelgroepenanalyse Rotterdam Oude Noorden

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: Feiten en cijfers 2017 Bevolking

Overigens zullen vanaf februari 2007 ook Feitenkaarten over de gegevens uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2004 kunnen verschijnen.

12. Vaak een uitkering

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Monitor jeugdwerkloosheid in Rotterdam

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2011

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Gezondheidsindicatoren 2005 Vlaams Gewest. Algemene sterftecijfers

Personen met een uitkering naar huishoudsituatie

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Flevomonitor Annemieke Benschop & Dirk J Korf. Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Bonger Reeks

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Auteur: Gemeente Dronten Datum: 4 april 2017 Voor vragen: Feiten en cijfers 2016 Bevolking

Stefan Teeling Leeuwarden, november 2015 FACTSHEET METSLAWIER

De grijze golf. Demografische ontwikkeling Drechtsteden tot Figuur 1 Bevolking Drechtsteden , totaal

INVENTARISATIE BEDRIJVENTERREINEN REGIO ROTTERDAM

Feitenkaart Verhuizingen naar inkomen in Rotterdam op gebiedsniveau in 2010 en 2011

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

FLEVOMONITOR 2007 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop, Marije Wouters & Dirk J. Korf

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Quick Scan buurten Hoogezand-Sappemeer April Subtitel

Fiets in de metro. Martijn Epskamp. Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) maart In opdracht van de Stadsregio

Meer zelfdoding bij militairen die op missie zijn geweest? Onderzoek naar zelfdoding onder mannelijke militairen op basis van sterftecijfers

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

KLAAR VOOR EEN KIND KLAAR VOOR EEN KIND. Rapportage Perinatale gezondheid in Rotterdam. Nulmeting periode

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Studenten aan lerarenopleidingen

Monitor jeugdwerkloosheid in Rotterdam

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

2. De niet-westerse derde generatie

Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2013

Bevolkingsprognose Purmerend

Regionale verschillen in de vruchtbaarheid van autochtonen en allochtonen

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

ROTTERDAMMERS OVER BURGERPARTICIPATIE Resultaten uit de Omnibusenquête 2007

Rotterdam Veiligheidsindex 2012

Feitenkaart Woningmarkt Rotterdam

Bezoek en waardering groenvoorzieningen Rotterdam

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Productiemonitor Stichting ZorgPunt Utrecht

DE ETNISCHE SAMENSTELLING VAN DE BEVOLKING

5. Sterfte en herkomst

Is meten weten? Of uiteindelijk zweten? Wouter van der Horst, woordvoerder

10. Veel ouderen in de bijstand

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

KRALINGEN-CROOSWIJK IN BEELD 2007

JONGE MOEDERS IN ROTTERDAM. Stand van zaken 2008

Feitenkaart Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2015

Jongeren in Rotterdam en Nederland, 2007 en Vinodh Lalta, CBS-CvB

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Cultuur in de buurt. Deel 6: Hoogvliet-Zuid, in het bijzonder Zalmplaat. Een onderzoek naar cultuurparticipatie in enkele buurten van Rotterdam

ALGEMENE STERFTECIJFERS STERFTE PER SEIZOEN

Vervolgmeting Monitor CO 2 - uitstoot Rotterdam, Woningen Versie mei 2010

Transcriptie:

. STERFTE IN ROTTERDAM TIJDENS DE HITTEGOLVEN IN JULI 2006 G.H. van der Wilt Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) september 2006 In opdracht van de GGD voor Rotterdam en omstreken

Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: G.H. van der Wilt Project: 06-2579 Prijs: 10,- Adres: Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail: info@cos.rotterdam.nl Website: www.cos.rotterdam.nl 2

INHOUD Samenvatting en conclusies 5 1 Inleiding 7 1.1 Aanleiding 7 1.2 Onderzoeksvragen en opzet 7 1.3 Leeswijzer 7 2 Temperatuursinvloeden op sterfte; een korte toelichting 9 2.1 Relatie tussen temperatuur en sterfte 9 2.2 Hittegolven en sterfte 9 2.3 Hittegolven juli 2006 10 2.4 Conclusies 10 3 Sterfte in Rotterdam, 2005-2006 11 3.1 Sterfgevallen in Rotterdam 11 3.1.1 2005 11 3.1.2 2006 14 3.1.3 2005 en 2006 vergeleken 16 3.2 Rotterdam en Nederland tijdens de hittegolven van 2006 16 4 Conclusie 19 Bijlagen 4.1 Kenmerken overledenen 19 4.1.1 Geslacht 19 4.1.2 Leeftijd 19 4.1.3 Etniciteit 19 4.1.4 Plaats van overlijden 19 4.2 Verband met de hittegolven 19 Bijlage I Gebruikte bronnen 23 Bijlage II Overzicht kenmerken sterfgevallen 25 Bijlage III Sterfgevallen per maand 29 Bijlage IV Sterfgevallen per deelgemeente tijdens de hittegolven 31 3

4

Samenvattende beschouwing Deze rapportage doet verslag van een onderzoek naar de sterfgevallen onder de Rotterdamse bevolking in 2005 en 2006, dat het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) in opdracht van de GGD voor Rotterdam en omstreken in september 2006 heeft uitgevoerd. In het onderzoek is gekeken naar de kenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit, plaats van overlijden) van de overleden personen. Meer specifiek is ingegaan op de sterfgevallen tijdens de hittegolven die in de zomer van 2005 en 2006 hebben plaatsgevonden. Relatie temperatuur en sterfte Uit de literatuur blijkt dat er verschillende verbanden bestaan tussen temperatuur en sterfgevallen: Er is een optimale temperatuur (16,5 C) waarbij de laagste sterfte wordt gemeten. Wijkt de temperatuur hier naar boven of naar beneden van af, dan neemt het aantal sterfgevallen toe. Tijdens de winter is dit effect groter dan tijdens de zomer, omdat de temperatuur dan meer afwijkt van de optimale temperatuur. Groepen die extra risico lopen om te overlijden door hitte of koude zijn mensen met hart- en vaatziekten en ademhalingsproblemen. Vaak zijn dit ook mensen die 65 jaar of ouder zijn. Volgens het CBS sterven tijdens hittegolven in Nederland ongeveer 40 mensen extra per dag. Na een hittegolf is vaak juist een daling van het aantal sterfgevallen te zien. De oorzaak hiervan is dat mensen die al zwak zijn door de hittegolf net iets eerder komen te overlijden. Dit vervroegd overlijden door de hittegolf wordt ook wel harvesting genoemd. Sterfte in Rotterdam in 2005 en 2006 In 2005 zijn 5.813 Rotterdammers overleden. In de eerste 34 weken van 2006 waren dit er 3.813. Voor mannen was de kans om in 2005 te sterven 0,90%, voor vrouwen was dat 1,05%. In de eerste 34 weken van 2006 was dat respectievelijk 0,59% en 0,70%. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de belangrijkste kenmerken van de sterfgevallen in beide jaren. 2005 eerste 34 weken 2006 -man 45% 45% -vrouw 55% 55% -tot en met 24 jaar 1% 1% -25 tot en met 44 jaar 3% 2% -45 tot en met 64 jaar 14% 12% -65 tot en met 79 jaar 30% 30% -80 jaar en ouder 52% 55% -autochtoon 85% 84% -allochtoon 15% 16% -overleden in verzorgings-/bejaardenhuis 19% 22% -plaats van overlijden onbekend 81% 78% 5

Sterfte tijdens de hittegolven In de zomer van 2005 was er sprake van één hittegolf, in de weken 24 en 25. In deze twee weken stierven ongeveer 30 mensen extra per week. Dit aantal werd in de weken na de hittegolf tenietgedaan als gevolg van harvesting. In de zomer van 2006 waren er twee hittegolven. De eerste (week 27) had geen grote effecten op de sterfte, de tweede (week 29 en 30) wel. Uitgaande van een normaal weekgemiddelde van 100 sterfgevallen per week en rekening houdend met de effecten van harvesting, waren er tijdens de tweede hittegolf van 2006 41 extra sterfgevallen. Volgens het CBS waren dit er in heel Nederland in de hele maand juli 1.000. De opvallendste verschillen in de kenmerken van de overleden personen tussen een normale zomer en de tweede hittegolf van 2006 in Rotterdam zijn: 10% meer sterfgevallen onder Rotterdammers ouder dan 80 jaar dan tijdens een normale zomer 3% meer sterfgevallen in verzorgings-/bejaardenhuizen dan tijdens een normale zomer 6

1 Inleiding Nederland werd in de zomermaanden van 2006 twee keer getroffen door een hittegolf. De eerste hittegolf vond plaats in de weken 26 en 27 en duurde 7 dagen, de tweede hittegolf vond plaats in de weken 28 tot en met 30 en duurde 16 dagen. De tweede hittegolf van 2006 is met 8 tropische dagen en een maximumtemperatuur van 35,7 C één van de langste en heetste hittegolven sinds 1901. De hele maand juli was zelfs de warmste maand in 3 eeuwen. Voor de GGD Rotterdam waren de hittegolven en enkele statistieken van het CBS aanleiding het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) de sterfte onder de Rotterdamse bevolking per maand en week te laten onderzoeken over de afgelopen twee jaar. 1.1 Aanleiding Na de hittegolf van 2003, die in totaal 14 dagen duurde, heeft het CBS een onderzoek uitgevoerd naar het aantal sterfgevallen in Nederland tijdens die hittegolf. Daaruit bleek dat het aantal sterfgevallen, met name onder ouderen in verpleeg- en verzorgingstehuizen, als gevolg van de hitte tussen de 1.400 en 2.220 extra was toegenomen. Aangezien in Rotterdam een groot aantal bejaarden in verpleeg- en verzorgingstehuizen woont, heeft de GGD Rotterdam het COS gevraagd onderzoek te doen naar de sterfte onder de Rotterdamse bevolking in de afgelopen twee jaar. 1.2 Onderzoeksvragen en opzet Het sterftecijfer tijdens de eerste hittegolf (30 juni t/m 6 juli 2006) lag gemiddeld 10% hoger ten opzichte van het gemiddelde weekcijfer in de maand mei; tijdens de tweede hittegolf (15 t/m 30 juli 2006) lag dit bijna 40% hoger. De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt als volgt: wat zijn de kenmerken van het aantal overledenen, zoals geslacht, leeftijd, etniciteit en plaats van overlijden en is er een verband aan te tonen met de hittegolf? Om tot de beantwoording van deze vraag te komen zal een analyse worden uitgevoerd op het sterftebestand van personen behorende tot de Rotterdamse bevolking voor de jaren 2005 en 2006. Daarbij zal worden gekeken naar de volgende persoonskenmerken: leeftijd, geslacht, etniciteit en plaats van overlijden (verpleeg-/verzorgingstehuis of elders). Naar de doodsoorzaak zal niet worden gekeken. Bij deze analyse zal tevens worden gekeken naar de ontwikkeling van de sterfte in heel Nederland tijdens de hittegolfperioden. 1.3 Leeswijzer Voordat wordt begonnen met de analyse van het sterftebestand van de Rotterdamse bevolking en de ontwikkeling van de sterfte in heel Nederland tijdens de hittegolfperioden, zal in hoofdstuk twee eerst kort worden ingegaan op enkele publicaties en artikelen rondom sterfte door hittegolven. Het theoretisch inzicht dat hierdoor wordt verkregen kan eventueel dienen als toelichting of verheldering van de resultaten van de analyse van de sterftebestanden. In hoofdstuk drie wordt vervolgens het sterftebestand van Rotterdam voor de jaren 2005 en 2006 (t/m week 34) geanalyseerd, waarbij extra aandacht wordt besteed aan de perioden dat er een 7

hittegolf was. Daarbij zal ook de sterfte in heel Nederland tijdens de hittegolven worden belicht. In het vierde en laatste hoofdstuk wordt de centrale vraagstelling aan de hand van de bevindingen in dit rapport beantwoord. Dit rapport kent tevens een aantal bijlagen. In bijlage I staat een overzicht van de gebruikte bronnen. Bijlage II bevat tabellen waarin voor 2005 en 2006 de belangrijkste kenmerken van de overleden Rotterdammers staan. In bijlage III staan voor 2005 en 2006 twee figuren met daarin het aantal sterfgevallen per maand afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur. In bijlage IV tenslotte staat een overzicht van het aantal sterfgevallen per deelgemeente tijdens de hittegolven van 2005 en 2006. 8

2 Temperatuursinvloeden op sterfte; een korte toelichting In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op sterfte door toedoen van extreme temperaturen. Wat is bekend over de relatie tussen extreme hitte/koude en sterfte en wat zijn de risicogroepen? De inzichten die hier worden opgedaan kunnen dienen als toelichting of verheldering van de analyse van de sterftebestanden in het volgende hoofdstuk. 2.1 Relatie tussen temperatuur en sterfte Diverse studies wijzen uit dat er een relatie bestaat tussen de temperatuur en het aantal sterfgevallen. Uit onderzoek van Huynen et al (2001) blijkt dat er een optimale temperatuur (temperatuur met de laagste sterfte) bestaat van 16,5 C en dat het aantal sterfgevallen toeneemt zodra de temperatuur boven of onder dat optimum komt. Daarnaast blijkt dat de temperatuur vooral van invloed is op het aantal sterfgevallen door hart- en vaatziekten en ademhalingsproblemen. Ook mensen van 65 jaar en ouder behoren tot de risicogroep, wat voor een groot deel komt doordat bij deze mensen vaker bovengenoemde ziekten voorkomen. Mogelijk vormen baby s en jonge kinderen ook een risicogroep, omdat bij deze groep de temperatuurregulatie van het lichaam nog niet volledig ontwikkeld is (Milieu en Natuur Planbureau, 2005). Gegevens over de effecten van hittegolven op sterfte onder baby s en jonge kinderen zijn echter onvoldoende voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen. Een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), naar aanleiding van de hittegolf van 2003, wijst uit dat het risico om door de temperatuur te overlijden in de winter groter is dan in de zomer. Dit komt doordat de gemiddelde temperatuur in de zomer veel dichter bij de optimale temperatuur van 16,5 C ligt dan de gemiddelde temperatuur in de winter. Ook in Nederland is het jaarlijkse aantal aan temperatuur gerelateerde sterfgevallen hoger in de winter dan in de zomer (Garssen et al, 2005). Overigens verwacht het Milieu en Natuur Planbureau dat oversterfte door (extreme) kou in de toekomst beperkt zal afnemen, omdat door klimaatveranderingen de kans op extreme koudeperioden afneemt. 2.2 Hittegolven en sterfte Een studie van het Milieu en Natuur Planbureau (2005) stelt (aan de hand van cijfers van het CBS over de hittegolven van 1982 t/m 1997), dat gedurende hittegolven in Nederland dagelijks ongeveer 40 mensen extra sterven als gevolg van de extreem hoge temperatuur. Tijdens de hittegolf van 2003, die 14 dagen duurde, zijn ongeveer 400 à 500 mensen extra gestorven. Tussen de 25- en 40% daarvan kan worden toegeschreven aan verhoogde luchtverontreiniging (toename van ozon en fijnstofdeeltjes), wat vooral mensen treft met ademhalingsproblemen. Het aantal van ongeveer 40 extra sterfgevallen per dag tijdens een hittegolf dient wel enigszins gerelativeerd te worden. Zo wijzen verschillende studies (Garssen et al, 2005, Keatinge et al, 2000 en Milieu en Natuur Planbureau, 2005) op het effect van harvesting, wat zoveel inhoudt als een vervroegd overlijden. In dit geval zouden mensen die tijdens een hittegolf zijn overleden kort daarna hoe dan ook zijn overleden. De hittegolf heeft ze als het ware slechts het laatste duwtje gegeven. Een effect van harvesting is dat er na een hittegolf vaak een relatieve daling van het aantal sterfgevallen is te zien (Mileu en Natuur Planbureau, 2005). 9

2.3 Hittegolven juli 2006 Voordat er in Nederland sprake is van een hittegolf, moeten er bij het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in De Bilt minimaal 5 zomerse dagen (maximumtemperatuur 25,0 C of hoger), waarvan er minimaal 3 tropisch (maximumtemperatuur 30,0 C of hoger) zijn, worden gemeten. In de zomer van 2006 was daar twee keer sprake van. De eerste hittegolf begon volgens het KNMI op 30 juni en duurde tot en met 6 juli. Tijdens deze hittegolf waren er drie tropische dagen; op 4 juli werd de hoogste temperatuur gemeten: 32,0 C. De tweede hittegolf begon op 15 juli en duurde maar liefst 16 dagen, tot en met 30 juli. Deze hittegolf telde 8 tropische dagen met een maximumtemperatuur van 35,7 C op 19 juli (KNMI, 2006). Zeer recent heeft het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel, 2006) onderzocht of er tijdens de eerste en tweede hittegolf van 2006 sprake was van een verhoogde sterfte. Daaruit blijkt dat er in de populatie van huisartsenpraktijken in Nederland geen toename van het aantal sterfgevallen is tijdens de hittegolven. Kanttekening daarbij is dat bewoners van verpleeghuizen en andere gezondheidszorginstellingen niet onder de zorg van de huisarts vallen en dus niet in dit onderzoek zijn meegenomen, maar wel tot de risicogroep behoren. Uit cijfers van het CBS van eind augustus blijkt dat er in de maand juli door de hittegolven ongeveer 1.000 extra sterfgevallen zijn gemeld, wat neerkomt op meer dan 30 extra doden per dag van de maand (CBS, 2006). 2.4 Conclusies Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat er tijdens een hittegolf uitgegaan kan worden van ongeveer 40 extra sterfgevallen per dag in heel Nederland ten opzichte van dagen waarop er geen sprake is van een hittegolf. Ouderen, mensen met hart- en vaatziekten en mensen met ademhalingsproblemen lopen extra risico om tijdens een hittegolf te overlijden. Het blijkt echter niet mogelijk een stijging van het aantal sterfgevallen tijdens een hittegolf volledig aan die hittegolf toe te schrijven; mede door het effect van harvesting er zit dus enige speling in het aantal extra sterfgevallen tijdens een hittegolf en het exacte aantal dat aan die hittegolf is toe te schrijven. 10

3 Sterfte in Rotterdam, 2005-2006 In dit hoofdstuk wordt de sterfte in Rotterdam geanalyseerd voor de jaren 2005 en 2006. Daarbij wordt gekeken naar leeftijd, geslacht, etniciteit en plaats van overlijden. Extra aandacht zal uitgaan naar de sterfte tijdens hittegolven, waarbij ook wordt gekeken naar de sterfte in heel Nederland. In de zomer van 2005 was er sprake van één hittegolf, in de zomer van 2006 (t/m week 34) was er sprake van twee hittegolven. In het oog springende verschillen tussen 2005 en 2006 zullen worden belicht en waar mogelijk voorzien van een verklaring. 3.1 Sterfgevallen in Rotterdam Wellicht ten overvloede dient opgemerkt te worden dat het sterftebestand van Rotterdam enkel betrekking heeft op mensen die behoren tot de bevolking van Rotterdam. Mensen die van buiten Rotterdam komen en in Rotterdam komen te overlijden, staan dus niet in dit bestand. 3.1.1 2005 In 2005 zijn 5.813 inwoners van Rotterdam overleden. Daarvan was 45% man en 55% vrouw. In totaal was meer dan 80% van de overleden personen 65 jaar of ouder. Wanneer wordt gekeken naar de relatie tussen leeftijd en geslacht dan blijkt dat vrouwen ouder sterven dan mannen. Meer dan 60% van de overleden vrouwen was 80 jaar of ouder. Bij de mannen was dit iets meer dan 40%. In tabel 3.1 staat een overzicht van leeftijdsklasse naar geslacht. Tabel 3.1 Leeftijdsklasse naar geslacht van sterfgevallen, 2005, Rotterdam man vrouw totaal % sterfgevallen absoluut % sterfgevallen absoluut % sterfgevallen absoluut tot en met 24 jaar 1,4% 36 0,7% 23 1,0% 59 25 tot en met 44 jaar 4,0% 105 2,1% 66 2,9% 171 45 tot en met 64 jaar 17,2% 451 10,8% 345 13,7% 796 65 tot en met 79 jaar 36,9% 971 24,2% 771 30,0% 1.742 80 jaar en ouder 40,5% 1.066 62,2% 1.979 52,4% 3.045 totaal 100% 2.629 100% 3.184 100% 5.813 Het percentage sterfgevallen per leeftijdscategorie voor mannen en vrouwen kan niet met elkaar vergeleken worden. Daarom is in tabel 3.2 op de volgende pagina de sterftekans opgenomen. De sterftekans is berekend door het aantal sterfgevallen per leeftijdscategorie en geslacht te delen door het aantal inwoners van Rotterdam in die leeftijdscategorie en van dat geslacht. Uit de tabel blijkt dat de sterftekans voor mannen in alle leeftijdscategorieën groter is dan de sterftekans voor vrouwen en dat de grootste verschillen zich voordoen vanaf 65 jaar. In totaal was de kans op overlijden voor een mannelijke inwoner van Rotterdam in 2005 0,90%, voor vrouwen was dat 1,05%. 11

Tabel 3.2 Sterftekans naar leeftijdsklasse en geslacht, 2005, Rotterdam man vrouw totaal sterftekans sterftekans sterftekans tot en met 24 jaar 0,04% 0,03% 0,03% 25 tot en met 44 jaar 0,11% 0,07% 0,09% 45 tot en met 64 jaar 0,67% 0,51% 0,59% 65 tot en met 79 jaar 3,64% 2,32% 2,90% 80 jaar en ouder 13,95% 11,01% 11,91% totaal 0,90% 1,05% 0,97% Meer dan 80% van de overleden personen is van autochtone afkomst 1. Ongeveer één op de vijf personen is overleden in een serviceflat, verpleeghuis of verzorgings-/bejaardenhuis. Wanneer gekeken wordt naar de deelgemeente waarin de overleden persoon stond ingeschreven, dan blijkt dat de meeste sterfgevallen (17%) afkomstig zijn uit Prins Alexander, de deelgemeente met de meeste inwoners. Daarnaast komt meer dan 10% van de sterfgevallen uit IJsselmonde (13,6%), Charlois (12,7%) en Hillegersberg-Schiebroek (10,5%). De minste sterfgevallen komen uit Hoek van Holland en Pernis, de deelgemeentes met de minste inwoners. Zie ook figuur 3.1. Figuur 3.1 Percentage sterfgevallen per deelgemeente, 2005, Rotterdam 4,2 3,8 1,8 0,8 17 DG Prins Alexander 5,4 DG IJsselmonde 6 13,6 DG Charlois DG Hillegersberg-Schiebroek DG Feijenoord 6,6 DG Kralingen-Crooswijk DG Hoogvliet 8,4 DG Delfshaven DG Noord 9,3 10,5 12,7 DG Overschie Stadscentrum DG Hoek van Holland Pernis Wanneer het percentage sterfgevallen onder Rotterdammers van 65 jaar en ouder (de grootste risicogroep) per deelgemeente wordt afgezet tegen het percentage sterfgevallen onder dezelfde groep Rotterdammers in heel Rotterdam in 2005 (82,4%), dan blijkt dat er zeven 1 Een compleet overzicht van het aantal sterfgevallen per leeftijdscategorie en naar etniciteit wordt opgenomen in de bijlage. 12

deelgemeenten zijn waarin de sterfte onder deze groep hoger ligt dan in Rotterdam als geheel: Hoogvliet (83,1%), Charlois (83,5%), Hoek van Holland (84,3%), IJsselmonde (85,2%), Prins Alexander (86,9%), Overschie (87,3%) en Hillegersberg-Schiebroek (90,3%). Dit zijn overigens allemaal deelgemeenten waarin het percentage inwoners van 65 jaar en ouder, de risicogroep dus, hoger is dan het percentage inwoners van 65 jaar en ouder in heel Rotterdam. Vervolgens is gekeken naar het aantal sterfgevallen per week. Gemiddeld zijn er in 2005 112 inwoners van Rotterdam per week overleden. Figuur 3.2 op de volgende pagina laat duidelijk zien dat er qua aantal sterfgevallen een aantal weken bovenuit steekt. Dit zijn voornamelijk de weken 1 tot en met 13 en de weken 47 tot en met 52, zo ongeveer de hele winter dus. Dat het aantal sterfgevallen in deze weken hoger is dan in de overige weken is niet vreemd. In het vorige hoofdstuk werd al geconstateerd dat de kans op overlijden in de winter groter is dan in de overige seizoenen, omdat de temperatuur in de winter het meest afwijkt van de ideale temperatuur van 16,5 C. Ook in 2005 was dat het geval. De groene lijn in de figuur laat zien dat de gemiddelde maandtemperatuur in de winterweken onder de 10,0 C was, terwijl deze in de weken waarin het aantal sterfgevallen lager was, dichter bij de 16,5 C lag (KNMI). In de zomermaanden springen er echter ook nog drie weken boven de rest uit. In de eerste twee weken (week 24 en 25, rood gekleurd) was sprake van de enige hittegolf van 2005, die duurde van 18 juni tot en met 24 juni. Het aantal sterfgevallen in deze twee weken is ongeveer 30 per week hoger dan in de weken voor en na de hittegolf. De piek in week 33 (zwart gekleurd, ook ongeveer 30 extra sterfgevallen t.o.v. de weken daarvoor en daarna) kan niet door een hittegolf verklaard worden. Wat wel de oorzaak is van deze piek is niet bekend. Figuur 3.2 Sterfgevallen per week 2 afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur 3, 2005, Rotterdam 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 aantal sterfgevallen gem. temp. 2 In bijlage III is ook een figuur opgenomen met het aantal sterfgevallen per maand afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur. 3 Bewerking van de KNMI-gegevens naar gemiddelde temperatuur per week is te tijdrovend. In werkelijkheid zou de groene lijn vloeiender lopen. 13

3.1.2 2006 In de eerste 34 weken van 2006 zijn 3.813 inwoners van Rotterdam overleden: 45% was man, 55% vrouw. Bijna 85% van de overleden personen was 65 jaar of ouder. De meeste overleden vrouwen waren ouder dan de overleden mannen. Zie tabel 3.3 voor een overzicht. Tabel 3.3 Leeftijdsklasse naar geslacht van sterfgevallen, eerste 34 weken van 2006, Rotterdam man vrouw totaal % sterfgevallen absoluut % sterfgevallen absoluut % sterfgevallen absoluut tot en met 24 jaar 1,4% 23 1,0% 21 1,2% 44 25 tot en met 44 jaar 2,9% 49 1,3% 28 2,0% 77 45 tot en met 64 jaar 16,0% 272 9,0% 190 12,1% 462 65 tot en met 79 jaar 37,8% 643 24,2% 510 30,2% 1.153 80 jaar en ouder 42,0% 716 64,5% 1.361 54,5% 2.077 totaal 100% 1.703 100% 2.110 100% 3.813 Ook in de eerste 34 weken van 2006 was de sterftekans voor mannen in elke leeftijdscategorie groter dan voor vrouwen. De grootste verschillen doen zich wederom voor vanaf een leeftijd van 65 jaar. De kans op overlijden was in de eerste 34 weken van 2006 voor een mannelijke inwoner van Rotterdam 0,59%, voor een vrouwelijke inwoonster 0,70% (tabel 3.4). Tabel 3.4 Sterftekans naar leeftijdsklasse en geslacht, eerste 34 weken van 2006, Rotterdam man vrouw totaal sterftekans sterftekans sterftekans tot en met 24 jaar 0,03% 0,02% 0,02% 25 tot en met 44 jaar 0,05% 0,03% 0,04% 45 tot en met 64 jaar 0,40% 0,28% 0,34% 65 tot en met 79 jaar 2,39% 1,55% 1,93% 80 jaar en ouder 9,35% 7,58% 8,11% totaal 0,59% 0,70% 0,65% Ongeveer 85% van de overleden personen was van autochtone afkomst, wat zo goed als overeenkomt met de cijfers van 2005. Evenals in 2005 is ook in de eerste 34 weken van 2006 ongeveer één op de vijf personen overleden in een verpleeghuis of verzorgings-/bejaardenhuis. In figuur 3.3 op de volgende pagina staat het percentage sterfgevallen per deelgemeente weergegeven. De verdeling van het percentage sterfgevallen per deelgemeente is nagenoeg gelijk aan de verdeling van 2005, alleen Charlois en IJsselmonde zijn omgewisseld. Ook qua percentages zijn er nauwelijks verschillen; het grootste verschil ten opzichte van 2005 is terug te vinden in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk en is slechts 0,6%. 14

Figuur 3.3 Percentage sterfgevallen per deelgemeente, eerste 34 weken van 2006, Rotterdam 4,3 0,9 4,11,9 16,9 DG Prins Alexander DG Charlois 5,4 DG IJsselmonde DG Hillegersberg-Schiebroek 5,6 DG Feijenoord 6,8 13,5 DG Kralingen-Crooswijk DG Hoogvliet DG Delfshaven DG Noord 7,8 12,9 DG Overschie Stadscentrum DG Hoek van Holland 9,3 10,6 Pernis Zetten we het percentage sterfgevallen onder Rotterdammers van 65 jaar en ouder per deelgemeente weer af tegen het percentage sterfgevallen onder dezelfde groep Rotterdammers in de hele stad in de eerste 34 weken van 2006 (84,7%), dan blijkt dat er acht deelgemeenten zijn waarin de sterfte onder deze groep hoger ligt dan in Rotterdam als geheel: het gaat om dezelfde zeven deelgemeenten als in 2005 plus Pernis. Wederom zijn dit allemaal deelgemeenten waarin het percentage inwoners van 65 jaar en ouder (en daarmee de risicogroep) hoger is dan het percentage inwoners van 65 jaar en ouder in heel Rotterdam. Evenals in 2005 zijn er in de eerste 34 weken van 112 inwoners van Rotterdam per week overleden. Figuur 3.4 op de volgende pagina laat zien dat er ook in 2006 de eerste maanden meer sterfgevallen (tussen de 100 en 140 per week) zijn dan tijdens de warmere maanden (rond de 100 per week). Vergeleken met 2005 valt echter op dat deze periode van hogere sterfteaantallen in 2006 6 weken langer duurt (tot en met week 19). Een waarschijnlijke verklaring hiervoor is het feit dat de gemiddelde maandtemperatuur de eerste 17 weken van 2006 ongeveer 2 graden lager lag dan een jaar eerder (KNMI). De twee hittegolven van de zomer van 2006 zijn in rood weergegeven. Tijdens de eerste hittegolf in week 27 (30 juni tot en met 6 juli) zijn er veel minder extra sterfgevallen dan tijdens de tweede hittegolf (week 29 en 30, 15 juli tot en met 30 juli). Waarschijnlijk komt dit doordat de tweede hittegolf meer dan twee keer zo lang duurde als de eerste hittegolf en er tijdens de tweede hittegolf veel hogere temperaturen zijn gemeten. Direct na de tweede hittegolf is er een daling waar te nemen in het aantal sterfgevallen tot ongeveer 80 per week. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het in paragraaf 2.2 genoemde harvesting tijdens de hittegolf. 15

Figuur 3.4 Sterfgevallen per week 4 afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur 5, eerste 34 weken van 2006, Rotterdam 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 25 20 15 10 5 0 aantal sterfgevallen gem. temp. 3.1.3 2005 en 2006 vergeleken Wanneer het aantal sterfgevallen en de kenmerken van de overleden personen voor de jaren 2005 en 2006 naast elkaar worden gelegd, dan blijkt dat er nauwelijks verschillen zijn, ondanks het feit dat van 2006 alleen gegevens bekend zijn over de eerste 34 weken en dat er in 2006 twee hittegolven waren en in 2005 maar één. In de eerste 34 weken van 2006 zijn 3.813 sterfgevallen gemeld. Ter vergelijking: in de eerste 34 weken van 2005 waren dat er 3.885, een verschil van 72. De verhouding tussen mannen en vrouwen is precies gelijk: 45% van de overleden personen was man, 55% vrouw. Vrouwen sterven ouder dan mannen: in beide jaren is meer dan 85% van de overleden vrouwen 65 jaar of ouder, tegenover tussen de 75- en 80% van de mannen. Naar etniciteit bestaan praktisch geen verschillen en ook de verdeling van het aantal sterfgevallen over de deelgemeenten is voor 2005 en 2006 nagenoeg gelijk. Voor zover er tenslotte iets bekend is over de plaats van overlijden, bestaan er ook nauwelijks verschillen. Verhoudingsgewijs zijn er in de eerste 34 weken van 2006 wel al iets meer sterfgevallen in verpleeg en verzorgings-/bejaardenhuizen gemeld. De effecten van de hittegolf van 2005 waren te gering om die met de tweede hittegolf van 2006 te vergelijken. 3.2 Rotterdam en Nederland tijdens de hittegolven van 2006 In deze paragraaf zal gekeken worden naar de ontwikkeling van de sterfte in heel Nederland tijdens de hittegolfperioden, voor zover daar cijfers over bekend zijn. De ontwikkeling van de sterfte in Rotterdam voor diezelfde periode zal ook kort besproken worden. 4 In bijlage III is ook een figuur opgenomen met het aantal sterfgevallen per maand, afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur. 5 Bewerking van de KNMI-gegevens naar gemiddelde temperatuur per week is te tijdrovend. In werkelijkheid zou de groene lijn vloeiender lopen. 16

Nederland Het CBS heeft berekend dat er in juli 2006, de warmste maand in 3 eeuwen, in heel Nederland ongeveer 1.000 mensen meer zijn overleden dan in een gemiddelde julimaand (CBS, 2006). Volgens het KNMI lag de gemiddelde maximumtemperatuur 6,6 graden Celsius boven het langjarig gemiddelde. Eerder onderzoek van het CBS (CBS, 2005) heeft uitgewezen dat elke graad stijging boven het langjarig gemiddelde leidt tot een extra sterfte 6 van ongeveer 31 personen per week. Voor juli betekende dat dus meer dan 200 extra sterfgevallen per week en rond de 1.000 voor de hele maand. Het CBS heeft ook gekeken naar het verschil in sterfte tussen mannen en vrouwen. Daaruit blijkt dat de hoge temperatuur in juli meer gevolgen heeft gehad voor vrouwen dan voor mannen: elke graad stijging van de gemiddelde maximumtemperatuur leidde tot naar schatting 22 extra overleden vrouwen per week en 9 extra overleden mannen. Dit betekent niet automatisch dat vrouwen eerder sterven dan mannen tijdens een hittegolf, maar het hangt volgens het CBS samen met het feit dat de hoogste leeftijdsgroepen meer vrouwen dan mannen tellen en dat vrouwen veel vaker alleenstaand zijn dan mannen en daardoor mogelijk kwetsbaarder (CBS, 2006). Rotterdam In juli 2006 zijn er in Rotterdam 545 mensen overleden. Hoeveel sterfgevallen daarvan zijn toe te schrijven aan de hittegolf is niet exact te bepalen. Dit kan het beste berekend worden door te kijken naar een normaal weekgemiddelde tijdens een aantal hele zomers in Rotterdam. Aangezien voor dit onderzoek alleen gegevens beschikbaar zijn over de zomer van 2005 en een deel van de zomer van 2006, gaan we uit van het gemiddeld aantal sterfgevallen per week in de zomer van 2005. In de maanden juni, juli en augustus van 2005 (exclusief 2 weken hittegolf) zijn in 12 weken tijd 1206 Rotterdammers overleden, een gemiddelde van 100 sterfgevallen per week. Tijdens de tweede 7 hittegolf van 2006, die twee weken duurde, zijn gemiddeld 143 Rotterdammers per week overleden; in totaal 86 mensen meer dan wanneer we uitgaan van een normaal weekgemiddelde. In de 3 weken direct na de hittegolf zijn gemiddeld 85 Rotterdammers per week overleden; in totaal 45 minder dan wanneer we uit zouden gaan van een normaal weekgemiddelde. Deze daling is waarschijnlijk het gevolg van harvesting, waardoor er vlak na een hittegolf minder sterfgevallen zijn 8. Tijdens de hittegolf zijn er, uitgaande van een normaal weekgemiddelde dus 86 mensen extra overleden, in de 3 weken direct na de hittegolf zijn er 45 mensen minder overleden. Wanneer we deze aantallen tegen elkaar wegstrepen, dan houden we 41 extra overledenen over, ofwel 20 extra sterfgevallen per week tijdens de hittegolf in Rotterdam. Voor een stad als Rotterdam, waar vrij veel ouderen wonen, is dit geen schokkend aantal. 6 De extra sterfte als gevolg van hoge temperaturen kan niet exact worden waargenomen en is een schatting met een onzekerheidsmarge. Het geschatte aantal extra overledenen per graad temperatuurstijging is 31, met een marge van plus of min 8. Bij de berekening van de extra sterfte is uitgegaan van een gemiddelde vertraging van twee dagen tussen het verloop van de temperatuur en het verloop van de sterfte (bron: CBS website). 7 Tijdens de eerste hittegolf was er bij het meetpunt in Rotterdam geen sprake van een hittegolf. Het aantal extra sterfgevallen tijdens deze hittegolf wordt in de week daarna direct tenietgedaan als gevolg van harvesting. Daarom wordt hier alleen gekeken naar de tweede hittegolf. 8 Het is niet bekend hoe lang de gevolgen van harvesting nog zichtbaar zijn. We gaan nu uit van de eerste 3 weken na de hittegolf, omdat van de weken daarna nog geen gegevens beschikbaar zijn. Als de gevolgen van harvesting langer dan 3 weken door zouden werken, dan daalt het aantal extra overledenen. 17

Vervolgens is voor een normale zomer gekeken hoe de sterfgevallen zich verhouden voor een aantal persoonskenmerken en is gekeken hoe deze verhoudingen tijdens de tweede hittegolf van 2006 waren. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden naar de persoonskenmerken van de extra overleden personen, omdat niet vast te stellen is wie tot deze groep zou horen en wie niet. Tabel 3.5 geeft een overzicht. Tabel 3.5 Verhouding sterfgevallen naar persoonskenmerken voor een normale zomer en de tweede hittegolf van 2006 normale zomer hittegolf 2006 Geslacht -man 45% 47% -vrouw 55% 53% Leeftijdsklasse -tot en met 24 jaar 1% 2% -25 tot en met 44 jaar 3,5% 2,5% -45 tot en met 64 jaar 15% 11,5% -65 tot en met 79 jaar 32,5% 26% -80 jaar en ouder 48% 58% Herkomst -autochtoon 85% 86% -allochtoon 15% 14% Plaats van overlijden -verzorgings-/bejaardenhuis 17% 20% -elders 83% 80% 100% 100% De tabel laat zien dat tijdens een normale zomer 45% van de overledenen man is en 55% vrouw. Tijdens de tweede hittegolf van 2006 liggen deze percentages nog iets dichter bij elkaar en dat is opmerkelijk, aangezien volgens het CBS tijdens hitte juist méér vrouwen dan mannen extra komen te overlijden. Het meest in het oog springende verschil is terug te zien bij de leeftijdsklasse. Tijdens een normale zomer is bijna 50% van de overledenen 80 jaar of ouder, tijdens de tweede hittegolf van 2006 was dat bijna 60%. Verder valt op dat het percentage sterfgevallen in een verzorgings-/bejaardenhuis tijdens de tweede hittegolf van 2006 3% hoger is dan tijdens een normale zomer. Overigens moet worden opgemerkt dat de percentages van 2006 in een aantal gevallen over (zeer) kleine absolute aantallen gaan en daardoor slechts indicatief zijn. 18

4 Conclusie In dit vierde en laatste hoofdstuk zal de centrale vraagstelling van dit onderzoek, namelijk wat zijn de kenmerken van het aantal overledenen, zoals geslacht, leeftijd, etniciteit en plaats van overlijden en is er een verband aan te tonen met de hittegolf?, aan de hand van de bevindingen uit het tweede en derde hoofdstuk, worden beantwoord. 4.1 Kenmerken overledenen 4.1.1 Geslacht In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat 45% van de overleden personen man was en 55% vrouw. Dit geldt zowel voor 2005 als voor 2006. Tijdens de tweede hittegolf in maand juli 2006, bedroeg het aantal overleden mannen in Rotterdam 47% en het aantal overleden vrouwen 53%. 4.1.2 Leeftijd 84% van de overleden Rotterdammers tijdens de tweede hittegolf van 2006 was 65 jaar of ouder. Uit tabel 3.3 is gebleken dat dat 3,5% meer is dan tijdens een normale zomer. Daarnaast geldt ook dat meer vrouwen dan mannen op hogere leeftijd zijn gestorven. Een verklaring daarvoor is ook in het vorige hoofdstuk genoemd: vrouwen zijn ten opzichte van mannen meer vertegenwoordigd in de hogere leeftijdsklassen en vrouwen zijn vaker alleenstaand dan mannen en daardoor mogelijk ook extra kwetsbaar. 4.1.3 Etniciteit Veruit de meeste overleden personen tijdens de tweede hittegolf van 2006 in Rotterdam waren autochtoon (86%); 14% was van allochtone afkomst. Tijdens een normale zomer zijn deze percentages zo goed als gelijk (resp. 85% en 15%). 4.1.4 Plaats van overlijden Van veruit de meeste sterfgevallen is de plaats van overlijden niet bekend. Van alle overleden personen in Rotterdam is, tijdens de tweede hittegolf van 2006, 20% in een verpleeghuis of verzorgings-/berjaardenhuis overleden. Dat is 3% meer dan tijdens een normale zomer. 4.2 Verband met de hittegolven Zoals uit het tweede hoofdstuk duidelijk is geworden bestaat er een verband tussen de temperatuur en het aantal sterfgevallen. Zodra de temperatuur boven of onder de optimale temperatuur van 16,5 C komt, dan neemt het aantal sterfgevallen toe. Het aantal extra sterfgevallen dat aan de temperatuur kan worden toegeschreven is in de winter hoger dan in 19

de zomer, omdat de temperatuur dan meer afwijkt van de optimale temperatuur. Er bestaat dus een verband tussen de temperatuur (in dit geval meer specifiek: hittegolven) en het aantal sterfgevallen, maar het is moeilijk een exact aantal extra sterfgevallen aan een hittegolf toe te schrijven. Een studie van het Natuur en Milieu Planbureau wijst uit dat er gedurende hittegolven in het hele land dagelijks ongeveer 40 mensen extra sterven als gevolg van de extreme temperatuur. Het CBS stelt het iets nauwkeuriger: per graad stijging boven het langjarig gemiddelde sterven per week ongeveer 31 personen extra. Door de doodsoorzaak bij onderzoek naar sterfgevallen en hittegolven te betrekken, zou al wel een schifting gemaakt kunnen worden: de temperatuur is namelijk vooral van invloed op sterfgevallen door hart- en vaatziekten, ademhalingsproblemen en op het aantal sterfgevallen onder mensen ouder dan 65 jaar. Andere doodsoorzaken, zoals ongevallen of ernstige ziekten, zouden bij voorbaat al buiten beschouwing gelaten kunnen worden wat een nauwkeuriger beeld van het aantal sterfgevallen door een hittegolf zou kunnen opleveren. Overigens moet altijd een slag om de arm gehouden worden voor wat betreft het aantal extra sterfgevallen tijdens een hittegolf. Eerder werd namelijk ook al duidelijk dat door het fenomeen harvesting sommige mensen die tijdens een hittegolf komen te overlijden, kort daarna sowieso zouden overlijden. Deze sterfgevallen kunnen eigenlijk dus niet aan de hittegolf worden toegeschreven. In onderstaand kader wordt wel een rekenvoorbeeld gegeven, dat gebruikt zou kunnen worden om al vroegtijdig een indicatie te kunnen geven van het verwachte aantal extra sterfgevallen tijdens een hittegolf. Rekenmodel voor extra sterfte tijdens een hittegolf Ten tijde van het schrijven van deze rapportage waren nog geen specifieke gegevens beschikbaar over het aantal sterfgevallen tijdens de maand juli in heel Nederland. Wanneer we echter de aannames van het CBS gebruiken dan komen we tot de volgende berekening: 31 extra sterfgevallen per week bij elke graad stijging boven het langjarig gemiddelde 6,6 graden Celsius boven het langjarig gemiddelde, dus 204 extra sterfgevallen per week juli telde 4,5 weken, dus in de hele maand 918 extra sterfgevallen Het aantal van 918 komt in de buurt van de 1.000 die het CBS noemt, en we kunnen er dus van uitgaan dan de bovenstaande berekening vrij betrouwbaar is en ook tijdens andere hittegolven gebruikt kan worden. Wanneer we bovenstaand model voor de Rotterdamse situatie gebruiken, dan komen we tot de volgende berekening: de Rotterdamse bevolking van 65 jaar en ouder vormt 3,7% van de gehele Nederlandse bevolking van 65 jaar en ouder 3,7% van 918 extra sterfgevallen betekent 34 extra sterfgevallen in Rotterdam Eerder is berekend dat er in Rotterdam 41 extra sterfgevallen zijn geweest als gevolg van de hittegolf, rekening houdende met de gevolgen van harvesting. Dat dit aantal hoger uitvalt dan het theoretische aantal van 34 extra sterfgevallen is niet vreemd: Rotterdam kent naar verhouding vrij veel ouderen en mensen die in een verzorgings-/bejaardenhuis wonen. 20

Bijlagen 21

22

Bijlage I Gebruikte bronnen Centraal Bureau voor de Statistiek (2006) Door hitte in juli duizend extra doden. In: Webmagazine, woensdag 30 augustus. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Garssen J., C. Harmsen & J. de Beer (2005) The effect of the summer 2003 heatwave on mortality in the Netherlands. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Huynen M.T.E., P. Martens, D. Schram, M.P. Weijenberg & A.E. Kunst (2001) The Impact of Heat Waves and Cold Spells on Mortality Rates in the Dutch Population. In: Environmental Health Perspectives, vol. 109 (5), pp. 463-470. Keatinge W.R., G.C. Donaldson, E. Cordioli, M. Martinelli, A.E. Kunst, J.P. Mackenbach, S. Nayha & I. Vuori (2000) Heat related mortality in warm and cold regions of Europe: observational study. In: British Medical Journal (BMJ), vol 321, pp. 670-673. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (2006). Diverse statistieken. Geraadpleegd via Internet: http://www.knmi.nl, augustus 2006. De Bilt: Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. Milieu en Natuur Planbureau (2005) Effecten van klimaatverandering in Nederland. Bilthoven: Milieu en Natuur Planbureau. Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (2006) Sterftesurveillance week 25-29 2006. Gé Donker, Nivel. Geraadpleegd via Internet: http://www.nivel.nl, augustus 2006. 23

24

Bijlage II Overzicht kenmerken sterfgevallen Tabel 1: Overzicht kenmerken sterfgevallen 2005 en 2006 2005 2006 totaal 2005 en 2006 aantal % aantal % aantal % Geslacht man 2.629 45,2% 1.703 44,7% 4.332 45,0% vrouw 3.184 54,8% 2.110 55,3% 5.294 55,0% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% Leeftijd, per 5 jaar 0 tot en met 4 jaar 31 0,5% 25 0,7% 56 0,6% 5 tot en met 9 jaar 3 0,1% 1 0,0% 4 0,0% 10 tot en met 14 jaar 4 0,1% 4 0,1% 8 0,1% 15 tot en met 19 jaar 11 0,2% 5 0,1% 16 0,2% 20 tot en met 24 jaar 10 0,2% 9 0,2% 19 0,2% 25 tot en met 29 jaar 25 0,4% 8 0,2% 33 0,3% 30 tot en met 34 jaar 29 0,5% 12 0,3% 41 0,4% 35 tot en met 39 jaar 47 0,8% 19 0,5% 66 0,7% 40 tot en met 44 jaar 70 1,2% 38 1,0% 108 1,1% 45 tot en met 49 jaar 115 2,0% 65 1,7% 180 1,9% 50 tot en met 54 jaar 162 2,8% 93 2,4% 255 2,6% 55 tot en met 59 jaar 239 4,1% 128 3,4% 367 3,8% 60 tot en met 64 jaar 280 4,8% 176 4,6% 456 4,7% 65 tot en met 69 jaar 406 7,0% 243 6,4% 649 6,7% 70 tot en met 74 jaar 531 9,1% 347 9,1% 878 9,1% 75 tot en met 79 jaar 805 13,8% 563 14,8% 1.368 14,2% 80 tot en met 84 jaar 1.068 18,4% 680 17,8% 1.748 18,2% 85 tot en met 89 jaar 962 16,5% 710 18,6% 1.672 17,4% 90 tot en met 94 jaar 750 12,9% 478 12,5% 1.228 12,8% 95 jaar en ouder 265 4,6% 209 5,5% 474 4,9% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% Leeftijd, 5 klassen t/m 24 jaar 59 1,0% 44 1,2% 103 1,1% 25 t/m 44 jaar 171 2,9% 77 2,0% 248 2,6% 45 t/m 64 jaar 796 13,7% 462 12,1% 1.258 13,1% 65 t/m 79 jaar 1.742 30,0% 1.153 30,2% 2.895 30,1% 80 jaar en ouder 3.045 52,4% 2.077 54,5% 5.122 53,2% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% 25

Tabel 1: vervolg 2005 2006 totaal 2005 en 2006 aantal % aantal % aantal % Etniciteit Surinamers 143 2,5% 120 3,1% 263 2,7% Antillianen 33 0,6% 21 0,6% 54 0,6% Kaapverdianen 35 0,6% 25 0,7% 60 0,6% Turken 83 1,4% 43 1,1% 126 1,3% Marokkanen 50 0,9% 35 0,9% 85 0,9% Noord-Mediterranen 60 1,0% 41 1,1% 101 1,0% Autochtonen 4.960 85,3% 3.204 84,0% 8.164 84,8% Overig Rijk 360 6,2% 255 6,7% 615 6,4% Overig Arm 89 1,5% 69 1,8% 158 1,6% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% Deelgemeente Stadscentrum 218 3,8% 158 4,1% 376 3,9% DG Delfshaven 348 6,0% 212 5,6% 560 5,8% DG Overschie 245 4,2% 164 4,3% 409 4,2% DG Noord 312 5,4% 207 5,4% 519 5,4% DG Hillegersberg-Schiebroek 609 10,5% 406 10,6% 1.015 10,5% DG Kralingen-Crooswijk 489 8,4% 296 7,8% 785 8,2% DG Prins Alexander 988 17,0% 646 16,9% 1.634 17,0% DG Feijenoord 543 9,3% 355 9,3% 898 9,3% DG IJsselmonde 789 13,6% 490 12,9% 1.279 13,3% DG Charlois 738 12,7% 514 13,5% 1.252 13,0% Pernis 48 0,8% 34 0,9% 82 0,9% DG Hoogvliet 384 6,6% 258 6,8% 642 6,7% DG Hoek van Holland 102 1,8% 73 1,9% 175 1,8% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% Plaats van overlijden onbekend 4.699 80,8% 2.989 78,4% 7.688 79,9% serviceflats 1 0,0% 0 0,0% 1 0,0% verpleeghuizen 437 7,5% 333 8,7% 770 8,0% verzorgings-bejaardenhuizen 676 11,6% 491 12,9% 1.167 12,1% totaal 5.813 100,0% 3.813 100,0% 9.626 100,0% 26

Tabel 2: Overzicht kenmerken sterfgevallen juli 2006 Juli 2006 aantal % aantal % Geslacht Etniciteit man 214 44,2% Surinamers 13 2,4% vrouw 304 55,8% Antillianen 5 0,9% totaal 545 100,0% Kaapverdianen 2 0,4% Turken 5 0,9% Leeftijd, per 5 jaar Marokkanen 6 1,1% 0 tot en met 4 jaar 5 0,9% Noord-Mediterranen 4 0,7% 5 tot en met 9 jaar 1 0,2% Autochtonen 465 85,3% 10 tot en met 14 jaar 1 0,2% Overig Rijk 38 7,0% 14 tot en met 19 jaar 1 0,2% Overig Arm 7 1,3% 20 tot en met 24 jaar 1 0,2% totaal 545 100,0% 25 tot en met 29 jaar 1 0,2% 30 tot en met 34 jaar 4 0,7% Deelgemeente 35 tot en met 39 jaar 5 0,9% Stadscentrum 24 4,4% 40 tot en met 44 jaar 6 1,1% DG Delfshaven 30 5,5% 45 tot en met 49 jaar 11 2,0% DG Overschie 21 3,9% 50 tot en met 54 jaar 17 3,1% DG Noord 27 5,0% 55 tot en met 59 jaar 11 2,0% DG Hillegersberg-Schiebroek 54 9,9% 60 tot en met 64 jaar 24 4,4% DG Kralingen-Crooswijk 42 7,7% 65 tot en met 69 jaar 29 5,3% DG Prins Alexander 95 17,4% 70 tot en met 74 jaar 42 7,7% DG Feijenoord 35 6,4% 75 tot en met 79 jaar 74 13,6% DG IJsselmonde 86 15,8% 80 tot en met 84 jaar 117 21,5% DG Charlois 72 13,2% 85 tot en met 89 jaar 96 17,6% Pernis 6 1,1% 90 tot en met 94 jaar 71 13,0% DG Hoogvliet 36 6,6% 95 jaar en ouder 28 5,1% DG Hoek van Holland 17 3,1% totaal 545 100,0% totaal 545 100,0% Leeftijd, 5 klassen Plaats van overlijden t/m 24 jaar 9 1,7% onbekend 441 80,9% 25 t/m 44 jaar 16 2,9% verpleeghuizen 34 6,2% 45 t/m 64 jaar 63 11,6% verzorgings-bejaardenhuizen 70 12,8% 65 t/m 79 jaar 145 26,6% totaal 545 100,0% 80 jaar en ouder 312 57,2% totaal 545 100,0% 27

28

Bijlage III Sterfgevallen per maand Figuur 1: Sterfgevallen per maand afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur, Rotterdam, 2005 700 600 500 400 300 200 100 0 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december aantal sterfgevallen gem. temp. Figuur 2: Sterfgevallen per maand afgezet tegen de gemiddelde maandtemperatuur, Rotterdam, eerste 34 weken van 2006 700 600 500 400 300 200 100 0 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december aantal sterfgevallen gem. temp. 29

30

Bijlage IV Sterfgevallen per deelgemeente tijdens de hittegolven Tabel 3 Aantal sterfgevallen per deelgemeente tijdens de hittegolven van 2005 en 2006 Hittegolf 2005 1 e hittegolf 2006 2 e hittegolf 2006 Deelgemeente Stadscentrum 12 9 10 Delfshaven 16 7 14 Overschie 14 1 14 Noord 15 4 14 Hillegersberg-Schiebroek 30 8 33 Kralingen-Crooswijk 24 7 22 Prins Alexander 31 22 45 Feijenoord 23 11 17 IJsselmonde 34 14 48 Charlois 39 14 45 Pernis 3 3 0 Hoogvliet 14 9 18 Hoek van Holland 3 4 7 totaal 258 113 287 31

32

Publicatie-overzicht COS Titel rapport (uitgave) jaar Algemeen Feitenkaart Omnibusenquête 2006 2006 Kerncijfers Rotterdam 2006 2006 Monitor Prins Alexander 2005 2006 Binnenstadsmonitor 2005 2005 Staat van Rotterdam 2005 2005 Feitenkaart Rotterdam in Europees perspectief 2004 Staat van de Jeugd 2004 De G4 in de peiling 2003 Stadspeiling Vlaardingen 2003 2003 Arbeid en Inkomen Monitor Gemeentelijke Lastendruk Rotterdam, 2003-2006* 2006 Feitenkaart Inkomensbronnen Rotterdam en regio 2002 2005 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2002 2005 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2002 2005 Rotterdammers over werken bij de gemeente 2005 2005 De Rotterdamse marktbezoeker 2005 2005 Feitenkaart economie en arbeidsmarkt in Rotterdam 2005 Economische statistiek per deelgemeente 2004 Monitor vraagzijde arbeidsmarkt havengebonden cluster, Rijnmond. Een pilot. 2004 Bevolkingsgroepen Monitor allochtone ouderen IJsselmonde 2005 Minderhedenmonitor 2003. Integratie en inburgering 2004 Sociale integratie en de islam in Rotterdam 2004 Emancipatiemonitor Rotterdam 2004 2004 Lus di Trafiko in 2003. Het jaar van de uitvoering 2004 Feitenkaart kerncijfers Antillianen in Rotterdam 2004 Prognose bevolkingsgroepen Rotterdam 2017 2003 De maatschappelijke rol van de Rotterdamse moskeeën 2003 Communicatie en klanttevredenheid Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening 2006. 2006 Stadswinkel op voorhand 2006 Rapportage Mediagebruik Rotterdamse Ambtenaren 2005 Tevredenheidsmeting Feijenoord 2005 Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Tussendijken 2005 Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Middelland 2005 Rotterdam bekeken en beluisterd in 2004 2004 Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting september 2004 Spangen 2004 Klanten over het City Informatie Centrum 2004 Demografie Bevolkingsmonitor - tweede kwartaal 2006 2006 Trendprognose Rotterdam 2020 2006 De bevolkingsontwikkeling van Rotterdam 2003-2004 2004 Huishoudensprognose Rotterdam 2017 2003 Inpakken en wegwezen: migratie-onderzoek Rotterdam en regio 1998-2000 2002 Verhuizen in Rotterdam, onderzoek verhuisbewegingen 1995-2000 2002 Kunst en cultuur Cultuurparticipatie van Rotterdammers 2005 2006 Klanttevredenheid SKVR 2006 Rotterdammers en de bibliotheek 2005 2005 Belangstelling voor opera in Rotterdam 2004 2004 Leefbaarheid en Veiligheid Herkenning van radicalisering 2005 Monitor hot spots Rotterdam 3e meting (2005) 2005 Nulmeting Leefbaarheid Opvang Pijnackerstraat Oude Noorden 2005 Rotterdammers over het milieu 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 2005 Blokken aan de Laan. Effecten van de fysieke aanpak van twee bouwblokken in de hot spot Dordtselaan 2005 Woonwensen van WBR-huurders in Nieuw Crooswijk 2003 Bewonersonderzoek afvalscheiding 2003 Monitor Delfshaven schoon najaar 2002 2003 Hondenpoep onder de loep 2003 33

Onderwijs Leerlingprognoses primair onderwijs Rotterdam 2004-2019 2005 Integratie in het primair onderwijs Rotterdam 2005 Wonen en leren van volwassenen in de regio 2005 Belangstelling Openbaar Daltononderwijs Papendrecht 2004 Overig Rapportage Warmtekrachtkoppeling Bergschenhoek 2005 Rotterdammers en computers 2005 2005 Evaluatie stoelmassage ds+v. Resultaten uit een enquête bij drie ds+v-afdelingen 2004 Politiek en bestuur Opkomen voor Rotterdam 2006 Analyse gemeenteraadsverkiezingen 2006 2006 Skyline op ooghoogte 2006 Analyse deelraadsverkiezingen 2006 2006 Feitenkaart negende Belevingsmonitor 2005 Ruimtelijke ordening en verkeer Belevingsonderzoek groene golf Schiekade/Schieweg 2006 Rotterdammers over imagobepalende plekken in de openbare ruimte 2005 Rotterdammers over het verkeer 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 2005 Rotterdammers en parkeren 2002. Resultaten uit de Omnibusenquête 2002 2002 Vrijetijdsbesteding Rotterdammers in hun vrije tijd 2005 2006 Recreatief bezoek van Rotterdammers aan Rotterdam 2005 2006 Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2005 2006 Relevante trends voor het vrijwilligerswerk in 2020 2006 Rotterdammers in de wintermaanden van 2005 2005 Joffen in Feijenoord. 2005 Vrijetijdsdeelname onder 55-plussers 2003 Tijdsbesteding en uitgaansgedrag van Rotterdamse jongeren 2002 Welzijn en Volksgezondheid Sociale kaart 2004. Stadsregio Rotterdam 2004 Jonge moeders in Rotterdam. Stand van zaken 2004 2004 Kinderen en opvang. Monitor kinderopvang Rotterdam 2002 2002 Wonen Monitor Aanbodmodel Rotterdam 2005 2006 Rotterdammers over de verkoop van huurwoningen 2006 2006 Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2005 2006 Kans van slagen. Monitor woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam. 2005 kwartaal 4 2006 Feitenkaart aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2002 2005 Evaluatie experiment huisvestingsvergunning 2005 Bewonersonderzoek Nesselande 2005 Bewoners van nieuwbouwwoningen in Hoge Heren en Hoge Erasmus 2003 Huursubsidie en vangnetregeling Rotterdam '00/'01 en '01/'02 2003 Quick scan van de Rotterdamse kamermarkt 2003 Bovenstaand overzicht is een greep uit het publicatie-aanbod van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Een compleet publicatie-overzicht is te raadplegen op het Internet: 34