Werkboek. Beknopte integrale ziekteleer Kwalificatieniveau 4. behorend bij de derde druk van. Paul Bocken



Vergelijkbare documenten
Bloedvergiftiging. Informatie voor patiënten. Medisch Centrum Haaglanden

Bloedvergiftiging (sepsis)

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Ik ben zo benauwd. Titia Klemmeier/Josien Bleeker

Trastuzumab (Herceptin )

Sepsis of bloedvergiftiging

Patiënteninformatie. Sepsis. Sepsis

Informatie over jodiumhoudende contrastmiddelen

Prednison (corticosteroïden)

Interne geneeskunde Allergologie. Anafylaxie zonder duidelijke oorzaak

LONGGENEESKUNDE. Longontsteking BEHANDELING

Praktische opdracht. klas 2 atheneum

Groep-B-streptokokken (GBS) en zwangerschap

NVOG Voorlichtingsbrochure GROEP B STREPTOKOKKEN EN ZWANGERSCHAP

DUIZELIGHEID Keel-, Neus- en Oorheelkunde FRANCISCUS VLIETLAND

Praktische informatie over chemotherapie

Longontsteking (pneumonie)

Poliklinische behandeling met Infliximab

Bloedtransfusie. Informatiebrochure

Geneesmiddelenallergie. Sophia Kinderziekenhuis

Bloedwaarden. Wat zeggen ze en wat kunnen we er mee? Landelijke contactdag Stichting Hematon 11 oktober door Joost Lips

H Bloedvergiftiging (Sepsis)

Wat is een longontsteking?

DRBR0699. Bloedtransfusie

PATIËNTEN INFORMATIE. Bloedvergiftiging. of sepsis

(potentiële) belangenverstrengeling

BIJSLUITER Atosiban Devrimed 6,75 mg/0,9 ml

Interne Geneeskunde Nefrologie. Informatie over afstoting na niertransplantatie

Pre-eclampsie en HELLP syndroom (zwangerschapsvergiftiging)

Hoe vaak komt het Guillain-Barre syndroom voor bij kinderen? Het Guillain-Barre syndroom komt bij één op de kinderen voor.

B 15A021 Toedienen via een infuus of injectie van medicijnen die het afweersysteem versterken tijdens een ziekenhuisopname bij borstkanker 6.

NVOG Voorlichtingsbrochure GROEP B STREPTOKOKKEN EN ZWANGERSCHAP

Praktische informatie over immunotherapie PATIËNTEN

Het is een ziekte die jarenlang door verschillende factoren zich ontwikkeld. Sommige factoren kun je zelf voorkomen, een paar niet.

Cyclofosfamide (Endoxan ) infuus bij reumatische aandoeningen

Hoe lang en hoe vaak op een dag krijgt u de antibiotica?

Medicatie bij de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa Prednison (corticosteroïden)

Groep B Streptokokken en Zwangerschap Gynaecologie

Prednison of Prednisolon

Groep-B streptokokken en zwangerschap

Groep B streptokokken en zwangerschap

Patiënten informatie polikliniek Allergologie. Geneesmiddelovergevoeligheid Juni 2011 vakgroep Allergologie

Jodiumhoudende contrastmiddelen in bloedvat

Syndroom van Guillain Barré

Rituximab (Mab Thera ) bij reumatische aandoeningen

INFORMATIEFOLDER VOOR PATIËNTEN

Groep-B-streptokokken en zwangerschap. Poli Gynaecologie

GEVORDERDE EERSTE HULP. Shock, Anafylaxie en de EpiPen. Pim de Ruijter. vrijdag 18 oktober 13

Ruggenprik tijdens de bevalling

Buikpijn- een opvlamming? Dr. F.H.J. Wolfhagen, MDL-arts

Infliximab (Remicade) bij de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa

longembolie patiënteninformatie

Pijnstilling via de pijnpomp

Maatschap Gynaecologie. Hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap

Infliximab (Inflectra ) Bij de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa

Groep B streptokokken en zwangerschap

Wat is een sinustrombose? Een sinustrombose is een verstopping van een grote ader in de hersenen.

Schildklierafwijkingen en zwangerschap. Afdeling Verloskunde/Gynaecologie

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 17

Passantenprijslijst Amphia Ziekenhuis voor zorgproducten uitgevoerd vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014 Declaratie code.

Groepsspreekuur Urticaria & Angiooedeem. Urticaria = galbulten = netelroos

Kanker. Inleiding. Wat is kanker. Hoe ontstaat kanker

Groep B streptokokken en zwangerschap

Informatie over een bloedtransfusie

Rituximab (Mabthera )

Remicade. Interne geneeskunde

Casus 5. Kavita Ramdien, Rob Vermond, Jurre Stens

Behandeling met infliximab Ter behandeling van de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa

Geschreven door Diernet Team zondag, 31 oktober :00 - Laatst aangepast zondag, 31 oktober :56

Infliximab (Remicade ) bij reumatische aandoeningen

Koorts. Diagnostische valkuilen bij de oudere patiënt

De P, RR, adh,t, en vochtbalans

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 17

Proefexamen Pathologie. Deelexamen 1. In dit proefexamen worden vragen gesteld over: Hoofdstuk 1 t/m 8

Elkerliek Ziekenhuis Standaard prijslijst DBC DOT / Overige Producten (OVP) 2014 Prijzen geldig voor zorgproducten geopend vanaf 1 januari 2014

Praktische opdracht ANW Leukemie

De meest voorkomende bijverschijnselen zijn: Bijverschijnselen die weinig voorkomen: Bijverschijnselen die zelden voorkomen:

Mevalonaat Kinase Deficientië (MKD) (of Hyper IgD syndroom)

Infobrochure. Bloedtransfusie

Oorzaken van sepsis Klachten bij sepsis Septische shock

BIJLAGE 2: DEFINITIES ZIEKENHUISINFECTIES Lijnsepsis PREZIES versie: Documentversie: 1.0

De onderdelen van het bloed.

kno specialisten in keel-, neus- & oorheelkunde Duizeligheid

Deficiëntie van de IL-1-Receptorantagonist (DIRA)

Beentumoren (=bottumoren)

UW BEHANDELING MET MABTHERA FLUDARABINE CYCLOFOSFAMIDE

Elkerliek Ziekenhuis Standaard prijslijst DBC DOT 2013 Prijzen geldig voor zorgproducten geopend vanaf 1 juli 2013

Inhoud Wat is een bloedtransfusie

Morfine Feiten en fabels. Apotheek

Behandeling borstkanker

Geschreven door Diernet Team dinsdag, 23 augustus :31 - Laatst aangepast donderdag, 15 september :17

Fabels en feiten over morfine

Angiografie. Röntgenonderzoek van de bloedvaten

KEYTRUDA (pembrolizumab)

Jodiumhoudende contrastmiddelen

Kinderen. Bloedtransfusie. T +32(0) F +32(0) Campus Sint-Jan Schiepse bos 6. B 3600 Genk

Urineweginfecties en antibiotica

KEYTRUDA (pembrolizumab)

Inhoud. Deel I Basisbegrippen

Transcriptie:

Werkboek behorend bij de derde druk van Beknopte integrale ziekteleer Kwalificatieniveau 4 Paul Bocken In dit werkboek zijn oefenvragen opgenomen die behoren bij de uitgave Beknopte integrale ziekteleer door Paul Bocken.

HOOFDSTUK 1 paragraaf 1 1. Wat zijn onderdelen van gezondheid? 2. Wat is adaptatie? 3. Wat is de draagkracht? 4. Welke rol spelen reserves in iemands draagkracht? 5. Leg de balans tussen draagkracht en draaglast uit aan de hand van het voorbeeld van langdurige stress. 14. Wat zijn onderdelen van genezing? paragraaf 4 1. Wat betekent de term diagnostiek? 2. Wat betekent de term therapie? 3. Welke wet is de basis voor de positie van patiënten bij onderzoek en behandeling? 4. Wat betekent de term prognose? 5. Wanneer mag een arts niet behandelen? paragraaf 2 1. Wanneer spreekt men van een stoornis? 2. Wat is een exogene ziekteoorzaak? 3. Wat is een endogene ziekteoorzaak? 4. Wat zijn voorbeelden van symptomen die rechtstreeks voortkomen uit een stoornis? 5. Wat zijn voorbeelden van symptomen als uiting van een poging van het lichaam om een stoornis op te heffen? 6. Wanneer spreekt men van een beperking? 7. Wat betekent de term handicap? paragraaf 3 1. Wanneer noemt men een ziekte peracuut? 2. Wanneer noemt men een ziekte subacuut? 3. Hoe noemt men een ziekte die heel langzaam toenemende symptomen veroorzaakt? 4. Wat is een asymptomatisch voorstadium? 5. Wat is een prodromaal stadium? 6. Wat is een fulminant verloop? 7. Wanneer noemt men een ziekte chronisch? 8. Wat is een kenmerk van een progressieve ziekte? 9. Wat is een remissie? 10. Wat is een exacerbatie? 11. Wat zijn voorbeelden van aandoeningen die aanvalsgewijs verlopen? 12. Wanneer noemt men een ziekte 'self limiting'? 13. Wat is een complicatie?

HOOFDSTUK 2 paragraaf 1, 2 en 3 1. Wat is het verschil tussen etiologie en pathogenese? 2. Waarvoor is precieze kennis van de oorzaak van een ziekte nodig? 3. Wat hebben alle infecties met elkaar gemeen? 4. Omschrijf kort wat hart- en vaatziekten zijn. 5. Wat is er aan de hand bij tumorgroei (heel in het algemeen)? paragraaf 4 1. Omschrijf het begrip allergie. 2. Wat voor soort cellen zijn verantwoordelijk voor een allergie? 3. Wat is een allergeen? 4. Welke stof zit er in de mestcellen die de reactie veroorzaakt? 5. Wat is het verschil tussen een allergie en een intolerantie? 6. Wat is een atopie? 7. Noem drie voorbeelden van ziekten bij kinderen met atopie. 8. Wat is een anafylactische reactie? Noem vier verschijnselen. 9. Waarom is anafylaxie zo gevaarlijk? Noem twee redenen. 10. Wat is de functie van een epi-pen bij anafylaxie? 11. Wanneer spreekt men van een vertraagde allergische reactie? 12. Wat zijn zinvolle maatregelen tegen een allergische reactie? 13. Wat kan men in het bloed aantreffen dat wijst op een allergie? 14. Wat is desensibilisatie? 15. Wat is een kruisallergie? paragraaf 5 1. Wat is een auto-immuunziekte? 2. Wat is de rol van antigenen bij een auto-immuunziekte? 3. Wat zijn HLA-genen? 4. Beschrijf hoe voor de geboorte het afweersysteem het eigen weefsel leert accepteren. 5. Waaruit bestaat de reactie van het afweersysteem bij een auto-immuunziekte? 6. Wat zijn aanwijzingen in het bloed en in het weefsel dat er een auto-immuunziekte is? 7. Wat zijn 'biologicals'? paragraaf 6 1. Wanneer spreekt men van een congenitale aandoening? 2. Wat is in het algemeen de oorzaak van een congenitale aandoening? 3. Wat zijn voorbeelden van oorzaken van een congenitale aandoening? 4. Leg uit waarom het tijdstip waarop de verstoring plaatsvindt zo belangrijk is. 5. Wat geldt er in het algemeen over de kans op herhaling bij een congenitale aandoening? paragraaf 7 1. Wanneer zijn de meeste genen van een mens actief? 2. Wat zijn voorbeelden van eiwitten die de cel moet maken? 3. Wat is de rol van DNA bij de aanmaak van eiwitten? 4. Hoeveel chromosomen heeft een mens in elke cel? 5. Wat is in het algemeen het gevolg van een DNA-fout voor een eiwit? 6. Wanneer is een ziekte recessief overerfbaar? 7. Wanneer noemt men iemand een drager? 8. Wanneer is een ziekte dominant erfelijk? 9. Wat is een mutatie? 10. Wat zijn mutagene invloeden? Noem voorbeelden. 11. Wat is een karyogram? 12. Wat zijn voorbeelden van een stofwisselingsziekte? paragraaf 8 1. Wanneer spreekt men van een familiaire aandoening? 2. Wat kan, behalve erfelijkheid, nog meer een verklaring zijn voor een familiaire aandoening?

paragraaf 9 1. Wat is een deficiëntie? 2. Noem vijf verschillende manieren waarop een deficiëntie kan ontstaan. 3. Wat is een voorbeeld van een deficiëntie door een te groot verlies? 4. Wat is een gevolg van een tekort aan jodium in de voeding? 5. Aan welke B-vitamine is er, zeker bij ouderen, vaak een sluimerend tekort? 6. Wat zijn voorbeelden van ziekten die de opname van een voedingsstof verstoren? 7. Wat is nodig voor een goede werking van vitamine D? 8. Noem twee aandoeningen die door vitamine B1-gebrek komen. 9. Waar is vitamine K voor nodig? paragraaf 13 1. Wat is in het algemeen de oorzaak van een psychogene aandoening? 2. Wat zijn voorbeelden van lichamelijke verschijnselen die vaak rechtstreeks aan angst en spanning toe te schrijven zijn? 3. Welke delen van het zenuwstelsel zijn betrokken bij het vertalen van psychische factoren in lichamelijke veranderingen? paragraaf 14 1. Wanneer spreekt men van een trauma? 2. Noem drie verschillende soorten trauma. paragraaf 15 1. Wat is de grootste oorzaak van overgewicht? paragraaf 10 1. Wat is een degeneratieve aandoening? 2. Wat vindt men vaak bij een degeneratieve aandoening in het weefsel? 3. Wat zijn oorzaken van artrose? paragraaf 11 1. Is een iatrogene aandoening hetzelfde als een 'medische fout'? Leg uit. 2. Wat is er iatrogeen aan de daling van de afweer bij een cytostaticakuur? paragraaf 12 1. Wat is een intoxicatie? 2. Wat zijn voorbeelden van genotmiddelen die vaak tot intoxicatie leiden? 3. Wat zijn voorbeelden van geneesmiddelen die vaak tot intoxicatie leiden? 4. Wat is koolmonoxide? 5. Wat zijn voorbeelden van stoffen die giftig zijn bij regelmatige beroepsmatige blootstelling?

HOOFDSTUK 3 paragraaf 1 1. Wat zijn pathogene micro-organismen? 2. Waarom vormen ziekenhuisinfecties een apart probleem? 3. Wat betekent de term pathogeniteit? 4. Waar hangt de pathogeniteit van af? 5. Wat betekent de term virulentie? 6. Wat betekent de term contaminatie? 7. Wanneer gaat besmetting over in infectie? 8. Wat betekent de term incubatietijd? 9. Hoe kan een micro-organisme zich na infectie verspreiden? 10. Wanneer spreekt men van een opportunistische infectie? 11. Wanneer spreekt men van een bacteriële superinfectie? 12. Wat zijn menginfecties? 13. Wanneer noemt men iemand een drager? 14. Noem vier verschillende soorten besmettingswegen. 15. Wat is een kruisbesmetting? 16. Wat betekent de term aerogene besmetting? 17. Wat betekent de term fecale-orale besmettingsroute? paragraaf 2 1. Hoe vermenigvuldigt een bacterie zich? 2. Hoe kan de ene bacterie de eigenschappen van een andere veranderen? 3. Wat zijn voorbeelden van nuttige bacteriën? 4. Wat zijn commensale bacteriën? 5. Wat gebeurt er als een tetanusbacil overgaat in een spore? 6. Wat zijn kokken? 7. Wat is een verschil tussen streptokokken en stafylokokken, kijkend naar de groeiwijze? 8. Wat is een Gram-kleuring? 9. Wat is het verschil tussen aerobe en anaerobe bacteriën? 10. Wat zijn voorbeelden van wat toxinen kunnen aanrichten? 11. Wat is typisch voor de manier waarop virussen zich vermenigvuldigen? 12. Beschrijf in het algemeen de bouw van een virus. 13. Hoe kan een virus een cel beschadigen? 14. Wat zijn voorbeelden van virussen die heel lang sluimerend aanwezig kunnen blijven? 15. Wanneer spreekt men van een parasiet? 16. Wat zijn protozoën? Noem twee voorbeelden. 17. Wat voor soort infecties kunnen schimmels veroorzaken? Noem twee voorbeelden. 18. Leg kort uit wat Trichinose is. 19. Waarom is de vossenlintworm berucht? 20. Wat is een prion? 21. Wat is een voorbeeld van een prionziekte? paragraaf 3 1. Wanneer spreekt men van een epidemie? 2. Noem omstandigheden die een epidemie kunnen uitlokken. 3. Wanneer noemt men een ziekte endemisch? 4. Wat is er aan de hand met A-ziekten? Noem twee aspecten. paragraaf 4 1. Wat zou men bedoelen met een 'direct preparaat'? 2. Wat is nodig voor een kweek van een bacterie? 3. Wat is een resistentiebepaling? 4. Wat maakt het kweken van een virus zo moeilijk? 5. Hoe kan men virusinfecties aantonen? 6. Wat betekent 'seropositef zijn'? paragraaf 5 1. Omschrijf het begrip weerstand. 2. Hoe beschermt bedekkend weefsel tegen binnendringers? 3. Wat zijn onderdelen van de algemene afweer? 4. Wat is de rol van talg in de afweer? 5. Welke rol speelt de commensale flora in de afweer? 6. Wat zijn manieren van het lichaam om geïnfecteerd materiaal kwijt te raken? 7. Wat zijn granulocyten? 8. Wat betekent de term fagocytose? 9. Wat doen witte bloedcellen met materiaal dat ze gefagocyteerd hebben? 10. Welke cellen zorgen voor de specifieke afweer?

11. Waar komen lymfocyten vandaan? 12. Welke twee soorten lymfocyten zijn er? 13. Wat doen T-lymfocyten zoal? 14. Wat betekent de term apoptose? 15. Wat zijn cytokinen? 16. Wat is de functie van B-lymfocyten? 17. Wat doen antilichamen? 18. Wat is het verschil tussen IgM en IgG? 19. Wat is verworven natuurlijke immuniteit? 20. Wat is het doel van vaccineren en hoe wordt dat bereikt? 21. Wanneer spreekt men van passieve immunisatie? 22. Noem twee voorbeelden van ziekten die de afweer laten dalen. 23. Noem twee soorten medicijnen die de afweer verzwakken. 24. Wat betekent de term immunodeficiëntie? 25. Wat zijn immunosuppressieve medicijnen? paragraaf 6 1. Wat zijn antibiotica? 2. Wanneer noemt men een antibioticum bactericide? 3. Wat zijn smalspectrumantibiotica? 4. Wat zijn breedspectrumantibiotica? 5. Wat is een nadeel van breedspectrumantibiotica? 6. Wanneer spreekt men van resistentie? 7. Wat werkt resistentie in de hand? 8. Wat is een MRSA? 9. Wat zijn ESBL-bacteriën? 10. Waarom moet een antibioticumkuur worden afgemaakt? 11. Wat zijn reserveantibiotica? 12. Waarom kan men virussen niet rechtstreeks vergiftigen? 13. Beschrijf kort twee manieren en voorbeelden om virusvermenigvuldiging te remmen. 14. Wat zijn antimycotica?

HOOFDSTUK 4 paragraaf 1 1. Wat is preventie? 2. Wanneer spreekt men van primaire preventie? 3. Wat is nodig voor primaire preventie? 4. Wat zijn voorbeelden van primaire preventie bij infectieziekten? 5. Wat betekent sterilisatie (bij infectiepreventie)? 6. Wat is het verschil tussen sterilisatie en decontaminatie? 7. Wat is omgekeerde isolatie? 8. Wat is contactopsporing? paragraaf 2 1. Wanneer spreekt men van secundaire preventie? 2. Noem drie bronnen van vertraging in het stellen van de diagnose. 3. Wat is het doel van screening? 4. Wat kan, behalve de hoge kosten ervan, een nadeel zijn van screening? 5. Wat betekent de term gevoeligheid van een test? 6. Wanneer is een test specifiek? 7. Wat bedoelt men met de voorspellende kracht van een positieve testuitslag? 8. Wat bedoelt men met de voorspellende kracht van een negatieve testuitslag? paragraaf 3 1. Wanneer spreekt men van tertiaire preventie? 2. Geef twee voorbeelden van tertiaire preventie.

HOOFDSTUK 5 paragraaf 1 1. Wat zijn subjectieve symptomen? Noem vier voorbeelden. 2. Wat zijn objectieve symptomen? Noem vier voorbeelden. 3. Wanneer spreekt men van een syndroom? 4. Wat is een ontsteking? 5. Wat zijn voorbeelden van factoren die een ontsteking kunnen uitlokken? 6. Wat is het verschil tussen infectie en ontsteking? 7. Wanneer noemt men een ontsteking purulent? 8. Wanneer noemt men een ontsteking steriel? 9. Beschrijf het effect van prostaglandine en histamine in een weefsel. 10. Wat zijn de vijf plaatselijke ontstekingsverschijnselen? 11. Wat zijn voorbeelden van algemene ontstekingsverschijnselen? 12. Wat is een infiltraat? 13. Beschrijf hoe een infiltraat kan veranderen in een abces. 14. Wat maakt pus zo besmettelijk? 15. Wat moet er met een rijp abces gebeuren? 16. Waarom zijn antibiotica bij een abces maar beperkt effectief? 17. Wat is een empyeem? 18. Wat is een flegmone? 19. Wat is een ulcus? 20. Wat is een fistel? 21. Wanneer spreekt men van een bacteriëmie? 22. Wat gebeurt er met de lichaamstemperatuur bij een bacteriëmie? 23. Welke groep patiënten is erg kwetsbaar bij een bacteriëmie? 24. Wanneer spreekt men van een sepsis? 25. Hoe reageert het lichaam bij een sepsis? 26. Leg uit hoe sepsis tot shock leidt. 27. Wat is multiorgaanfalen? 28. Noem vijf bronnen van sepsis. 29. Wat is het nut van de plaatselijke ontstekingsverschijnselen? 30. Wanneer kan men in het algemeen de plaatselijke ontstekingsverschijnselen gerust behandelen? 31. Waarom bestrijdt men de ontsteking bij bijvoorbeeld meningitis, ook al is het een ernstige infectie? 32. Wat doen NSAID's? 33. Noem drie voorbeelden van NSAID's. 34. Noem twee bijwerkingen van NSAID's. 35. Wanneer past men corticosteroïden toe? 36. Wat zijn corticosteroïden? 37. Waarom dient men corticosteroïden liefst plaatselijk toe? 38. Wat zijn bijwerkingen van corticosteroïden? 39. Hoe reageert de eigen bijnier op langdurig gebruik van corticosteroïden? paragraaf 2 1. Wat is koorts? 2. Wanneer is de temperatuur subfebriel? 3. Wat is de kerntemperatuur? 4. Wanneer spreekt men van hyperthermie? 5. Welk deel van de hersenen houdt de lichaamstemperatuur constant? 6. Wat is een continue warmtebron in het lichaam? 7. Hoe raakt het lichaam warmte kwijt? 8. Hoe kan de huid het warmteverlies beperken? 9. Bij welke patiënten kan een koortspiek ontbreken? 10. Wat is de rol van de hypothalamus bij het krijgen van koorts? 11. Wat zijn pyrogene stoffen? 12. Wanneer komen pyrogene stoffen vrij? Noem vier voorbeelden. 13. Waarom krijgt een kind dat uitdroogt koorts? 14. Noem twee voorbeelden van aandoeningen die het temperatuurcentrum rechtstreeks aantasten. 15. Wanneer gaat koorts zelf een bedreiging vormen, bij een verder gezond iemand? 16. Wat is een koude rilling? 17. Wat is er mogelijk aan de hand bij een koude rilling? 18. Noem vier aandoeningen waarbij er vaak een koude rilling ontstaat. 19. Welk gevolg heeft koorts voor de zuurstofbehoefte?

20. Welke patiënten kunnen door koorts alleen al in de problemen komen? 21. Wat is koortsijlen? 22. Wat is een koortsconvulsie? 23. Welke eisen stelt koorts aan de nieren? 24. Wat gebeurt er vaak met de urine bij koorts? 25. Wat zijn de gevolgen van koorts voor de vochtbalans? 26. Wat is mogelijk het nut van koorts? 27. Hoe kan men koorts als symptoom op zich bestrijden? 28. Wat is hypothermie? 29. Wanneer kunnen vooral ouderen afkoelen? 30. Hoe kan men hypothermie herkennen? 31. Wat kan men bij hypothermie met alcohol bereiken? paragraaf 3 1. Wat is nociceptieve pijn? 2. Welke stoffen kunnen de pijn veroorzaken bij nociceptieve pijn? 3. Noem de plaatsen in het lichaam met pijnzintuigen. 4. Noem zes plaatsen in het lichaam zonder pijnzintuigen. 5. Wat is ischemie? 6. Wat is een voorwaarde om pijn door ischemie te kunnen voelen? 7. Wat is de achtergrond van koliekpijn? 8. Noem de kenmerken van koliekpijn. 9. Wanneer spreekt men van neuropathische pijn? 10. Wat zijn oorzaken van neuropathische pijn? 11. Wat is radiculaire pijn? 12. Wat zijn kenmerken van radiculaire pijn? 13. Wat betekent de term 'referred pain', afgeleide pijn? 14. Noem vijf belangrijke observaties met betrekking tot pijn. 15. Leg uit hoe men de intensiteit van de pijn enigszins objectief kan vastleggen. 16. Noem drie plaatsen waar de pijnprikkel in de hersenen aankomt. 17. Beschrijf hoe pijn tot een snellere pols leidt en tot grote pupillen. 18. Wat is endorfine? Waar komt het vandaan en waar werkt het? 19. Wat is een groot nadeel van zeer langdurige pijn? 20. Welk soort pijn doet denken aan buikvliesprikkeling, peritoneale prikkeling? 21. Welk soort pijn doet denken aan pleuraprikkeling? 22. Wanneer spreekt men van meningeale prikkeling? 23. Welke pijn hoort bij een hartinfarct? 24. Wat is er bij chronische pijn met de alarmfunctie gebeurd? 25. Wat is het nadeel van het begrip pijndrempel? 26. Wat zijn factoren en situaties die pijn verergeren? 27. Wat kunnen perifere pijnstillers? 28. Wat is een nadeel van paracetamol? 29. Wat doen centrale analgetica? 30. Hoe noemt men de stoffen die op morfine lijken? 31. Wat zijn coanalgetica? Noem twee voorbeelden. 32. Welke bijwerking hoort bij morfine, zolang als men het gebruikt? 33. Wat zijn hinderlijke bijwerkingen van morfine? 34. Hoe is het gesteld met de verslavende werking van morfine als het als pijnstiller wordt gebruikt? 35. Wat is een acuut vergiftigingsverschijnsel van opiaten? 36. Wat doen lokale anesthetica? 37. Wat is een risico van epidurale toediening van lokale anesthetica? 38. Wanneer kan diazepam nuttig zijn bij de pijnbestrijding? 39. Wat is TENS? 40. Wat zijn vier oorzaken van jeuk? 41. Wat is cholestatische jeuk? paragraaf 4 1. Wat zijn vaak de oorzaken van acute diarree? 2. Wanneer wordt diarree waterdun? 3. Van welke medicijnen kan iemand diarree krijgen door een pseudomembraneuze colitis? 4. Wat kunnen, behalve infecties, nog meer oorzaken zijn van acute diarree? 5. Noem vijf verschillende oorzaken van een stoornis in de opname van voedingsstoffen (resorptiestoornissen). 6. Leg uit hoe darmresorptiestoornissen tot diarree kunnen leiden.

7. Wat is steatorroe? 8. Wat is vaak een oorzaak van steatorroe? 9. Hoe kan obstipatie tot diarree leiden? Hoe noemt men dat? 10. Wat is melena? 11. Wat is in het algemeen de oorzaak van melena? 12. Waar vermoedt men de bron van de bloeding bij donker bloed door de ontlasting heen? 13. Waar vermoedt men de bron van de bloeding bij helder bloedverlies via de anus, onafhankelijk van de ontlasting? paragraaf 5 1. Wanneer spreekt men van obstipatie? 2. Noem vijf verschillende oorzaken van obstipatie. 3. Wat is een ernstig te nemen vermoeden als obstipatie afgewisseld wordt met diarree en loze aandrang? 4. Welke vicieuze cirkel dreigt bij obstipatie? paragraaf 6 1. Welk deel van de hersenen bestuurt het braken? 2. Hoe worden tijdens het braken de luchtwegen beschermd? 3. Wanneer wordt braken gallig? 4. Wat zijn voorbeelden van misselijkheid en braken vanuit de buikholte? 5. Wanneer ontstaat retentiebraken? 6. Wat zijn kenmerken van retentiebraken? 7. Wat is hematemesis? 8. Hoe ziet oud bloed uit de maag eruit? 9. Wat zijn oorzaken van misselijkheid en braken van buiten de buikholte (maar niet uit het bloed)? 10. Wat is projectielbraken? Noem een oorzaak. 11. Wat zijn psychologische oorzaken van misselijkheid en braken? 12. Wat zijn voorbeelden van oorzaken van misselijkheid en braken vanuit de samenstelling van het bloed? 13. Noem vijf nadelige gevolgen voor de gezondheid van voortdurend braken. 14. Noem voorbeelden van medicijnen tegen misselijkheid en braken. 15. Wat is een dysfagie? 16. Beschrijf de drie stappen in het slikken. 17. Welk ziekten kunnen de eerste stap in het slikproces verstoren? 18. Hoe kan de slikreflex belemmerd worden? 19. Noem voorbeelden van aandoeningen die de passage van voedsel in de slokdarm belemmeren. 20. Wat is regurgiteren? 21. Wat is aspiratie? 22. Wat zijn risico's van aspiratie? paragraaf 7 1. Wat is een normale urineproductie per etmaal? 2. Wanneer spreekt men van oligurie? 3. Wat is anurie? 4. Wat is polyurie? 5. Over welk orgaan zeggen de symptomen oligurie, anurie en polyurie iets: over de blaas of over de nieren, of over beide? 6. Waarop reageert het dorstcentrum? 7. Waar zit het dorstcentrum? 8. Wat gebeurt er met de urineproductie als de bloeddruk daalt? 9. Van welke ziekte zijn polyurie en dorst bekende symptomen? 10. Van welk medicijn is polyurie een bijwerking? 11. Wat is hematurie? 12. Welke oorzaken van hematurie doen ook pijn? 13. Wat is er verdacht aan hematurie zonder pijn? 14. Bij welke medicijnen kan hematurie optreden? 15. Wat is proteïnurie? 16. Wat is nodig voor een goed werkende mictiereflex? 17. Wat is een voordeel van het feit dat de urineleider bij het urineren door de blaasspier wordt dichtgeknepen? 18. Wat is nodig om urine te kunnen ophouden? 19. Wat verandert er aan het urineren bij een urineweginfectie, zoals cystitis? 20. Wat betekent pollakisurie? 21. Wat betekent dysurie? 22. Wat is aandrangincontinentie, en wat kan een oorzaak zijn? 23. Wat is urineretentie?

24. Wat is het grote nadeel van urineretentie? 25. Wat is overloopincontinentie? 26. Verklaar het optreden van een nierbekkenontsteking bij urineretentie. 27. Wat is een oorzaak van acute totale retentie? 28. Wat is het gevaar van een acute totale retentie? 29. Wat is nycturie? 30. Verklaar de nycturie bij hartfalen. paragraaf 8 1. Wat is cyanose? 2. Welke kleur geeft hemoglobine aan het bloed als het geen zuurstof gebonden heeft? 3. Wat is de zuurstofverzadiging? 4. Wanneer spreekt men van perifere cyanose? 5. Wat zijn oorzaken van perifere cyanose? 6. Verklaar de perifere cyanose bij hartfalen en shock. 7. Waar is centrale cyanose zichtbaar? 8. Noem vier soorten oorzaken van centrale cyanose. 9. Verklaar de cyanose bij een longontsteking. 10. Verklaar de cyanose bij COPD of een ernstige astma-aanval. 11. Wat betekent: er is een longgebied zonder ventilatie maar met perfusie? 12. Hoe kan cyanose ontstaan bij aangeboren hartafwijkingen? 13. Wat gebeurt er met de bloedcellen bij chronisch zuurstofgebrek? Welk hormoon is daarbij betrokken? 14. Welke stof is verhoogd in bloed en weefsels bij icterus? 15. Waar kan men icterus goed waarnemen? 16. Welk orgaan moet bilirubine opruimen? 17. Hoe komt de galkleurstof in de feces terecht? 18. Bij welke groep kan een veel te hoog bilirubine schade aanrichten? 19. Wat is kernicterus? 20. Verklaar de icterus bij hemolyse. 21. Verklaar de icterus bij leveraandoeningen. 22. Wat zijn oorzaken van belemmering van de galafvloed? 23. Wat gebeurt er met de kleur van de ontlasting bij galwegobstructie? 24. Wat gebeurt er met de kleur van de urine bij galwegobstructie? paragraaf 9 1. Noem vier belangrijke observaties bij huidveranderingen. 2. Wat zijn papels? 3. Wat zijn pustels? 4. Wat zijn vesikels? 5. Noem een aandoening met sterk toegenomen schilfering. 6. Beschrijf netelroos. paragraaf 10 1. Wat is oedeem? 2. Wanneer heet oedeem gegeneraliseerd? 3. Wat is latent oedeem? 4. Hoe merkt men latent oedeem op? 5. Welke stoffen in het bloed zuigen water aan, aan het eind van een haarvaatje? 6. Wat is colloïd-osmotische druk? 7. Wat is de functie van lymfevaatjes met betrekking tot weefselvocht? 8. Verklaar het oedeem bij een plaatselijke ontsteking. 9. Wat zijn oorzaken van afvloedbelemmering van het bloed via aders? 10. Wat is ascites? 11. In welk bloedvat kan de belemmering van de bloedafvoer zitten bij ascites? 12. Verklaar het ontstaan van ascites bij ernstige afbraakziekten van de lever. 13. Verklaar de ascites bij hartfalen. 14. Wat zijn oorzaken van een te laag albumine in het plasma? 15. Bij welke ziekte ontstaat myxoedeem? 16. Verklaar het oedeem in de arm na een grote operatie in de oksel waarbij veel lymfeklieren zijn verwijderd. 17. Verklaar het oedeem bij nierinsufficiëntie. 18. Wat zijn drie nadelen van oedeem voor de weefsels? 19. Noem drie voorbeelden van gevaarlijk plaatselijk oedeem.

paragraaf 11 1. Noem plaatsen waar een arts pulsaties kan beoordelen. 2. Wat betekent een regulaire en equale pols? 3. Welke twee factoren bepalen in het algemeen op de achtergrond de hartfrequentie? 4. Wat is een tachycardie? 5. Noem zes verschillende oorzaken van een tachycardie. 6. Verklaar de tachycardie bij pijn. 7. Verklaar de tachycardie bij een longontsteking. 8. Verklaar de tachycardie bij koorts. 9. Verklaar de tachycardie bij misbruik van cafeïne. 10. Leg uit wat er gebeurt met de bloedvoorziening en met de zuurstofbehoefte van de hartspier bij een tachycardie. 11. Wat is een bradycardie? 12. Noem drie oorzaken van een bradycardie. 13. Wat is een extrasystole? 14. Noem drie factoren die in de hand werken dat het hart wel eens 'overslaat'. 15. Wat is een inequale pols? 16. In welke situatie voelt men een snelle en slecht gevulde pols? 17. Hoe corrigeert het hart een kleine bloeddrukdaling bij rechtop komen? 18. Welke organen bewaken de bloeddruk op de lange termijn? 19. Wat is de werking van angiotensine op de bloedvaten? 20. Welk effect heeft angiotensine in de bijnierschors? 21. Wat is het effect van aldosteron op de nieren? 22. Wat kan er bij het ouder worden met de bloeddruk gebeuren? 23. Wat is hypertensie? 24. Wanneer spreekt men van een maligne hypertensie? 25. Wat is de meest voorkomende oorzaak van hypertensie? 26. Noem drie factoren die de bloeddruk kunnen verhogen. 27. Welke organen kunnen bij ziekte een hypertensie veroorzaken? 28. Wat zijn vier gevaarlijke gevolgen van hypertensie? 29. Hoe laten bètablokkers de bloeddruk dalen? 30. Hoe laten diuretica de bloeddruk dalen? 31. Hoe laten ACE-remmers de bloeddruk dalen? 32. Wat is hypotensie? 33. Wat is het gevolg van een sterke bloeddrukdaling? 34. Wat is er typisch aan de hand met de hartfrequentie bij een vasovagale collaps? 35. Wat is een orthostatische hypotensie? 36. Wat zijn oorzaken van orthostatische hypotensie? 37. Noem situaties waarin de lage bloeddruk een signaal is van levensgevaar. 38. Wat is de centraal veneuze druk? 39. Waaraan is een verhoogde centraal veneuze druk te zien? 40. Noem drie oorzaken van een verhoogde centraal veneuze druk. 41. Verklaar het verband tussen een verhoogde centraal veneuze druk en oedeem. paragraaf 12 1. Wat is een gevolg van shock voor de weefsels? 2. Wat gebeurt er bij shock met de bloeddruk in de aorta? 3. Wat hebben alle patiënten met shock met elkaar gemeen? 4. Wat zijn mogelijke verschijnselen bij een shock? 5. Wat is een afgenomen vulling van de pols? 6. Bij welke vorm van shock hoort een afgenomen vulling van de pols? 7. Wat is een trage 'capillary refill'? 8. Welk hormoon is extreem actief tijdens een shock? 9. Wat zijn oorzaken van een hypovolemische shock? 10. Wat zijn voorbeelden van een shock door verlies van plasmawater? 11. Wanneer spreekt men van een cardiogene shock (cardiale shock)? 12. Verklaar de shock bij een grote longembolie. 13. Wat is een obstructieve shock? 14. Leg uit hoe een afgenomen vaatweerstand leidt tot shock. 15. Wanneer spreekt men van een distributieve shock? 16. Welke kleur hebben patiënten met een distributieve shock? 17. Wat kan men zeggen over het hartminuutvolume bij een shock met afgenomen vaatweerstand? 18. Wat zijn twee soorten oorzaken van een distributieve shock? 19. Wat is een neurogene shock?

20. Welke vicieuze cirkel maakt een shock onomkeerbaar? 21. Noem mogelijk zinvolle maatregelen bij een shock. paragraaf 13 1. Wat is dyspnoe? 2. Verklaar waarom dyspnoe tegelijk een subjectief en een objectief symptoom is. 3. Welke emotionele verandering treedt op als gevolg van kortademigheid? 4. Wat is een normale ademhalingsfrequentie? 5. Wat is de normale verhouding tussen de duur van de in- en die van de uitademing? 6. Noem vijf observaties waaraan de ernst van de kortademigheid is af te meten. 7. Wat is een inspiratoire stridor? 8. Wat zijn oorzaken van een inspiratoire stridor? 9. Wat is een expiratoire stridor? 10. Wat zijn oorzaken van een expiratoire stridor? 11. Wat kunnen oorzaken zijn van pijn die de ademhaling belemmert? 12. Wanneer spreekt men van ortopneu? 13. Waarom verdient de vochtbalans extra aandacht bij kortademige patiënten? 14. Verklaar de kortademigheid bij ascites. 15. Verklaar de kortademigheid bij anemie. 16. Wat kunnen verklaringen zijn van de kortademigheid bij een longembolie? 17. Wat is typerend voor de kortademigheid bij een pneumonie (longontsteking)? 18. Wat zijn hulpademhalingsspieren? 19. Wat zijn intrekkingen? 20. Wat zijn oorzaken van toenemende kortademigheid bij terminale patiënten? 21. Wat betekent hyperventilatie? 22. Wat zijn oorzaken van een aanval van hyperventilatie? 23. Wat is een gevolg van de stijgende ph bij hyperventilatie? 24. Wanneer spreekt men van kussmaul-ademen? 25. Wat kan een oorzaak zijn van kussmaul-ademen? 26. Wanneer spreekt men van een productieve hoest? 27. Hoe ziet sputum eruit bij longoedeem? 28. Wat zijn mogelijke oorzaken van langer aanhoudende hoest? 29. Welke medicatie kan de hoestprikkel dempen? 30. Wanneer spreekt men van hemoptoe? 31. Wanneer spreekt men van een ademdepressie? 32. Wat zijn mogelijke oorzaken van een ademdepressie? 33. Wat is een apnoe? 34. Wanneer spreekt men van cheyne-stokes-ademen? 35. Onder welke omstandigheden kan men cheyne-stokesademen tegenkomen? 36. Wat is typisch voor OSAS? 37. Welke gevolgen kan OSAS hebben? paragraaf 14 1. Wanneer noemt men een wond gecompliceerd? 2. Wat zijn voorbeelden van ziekten waarbij men een stoornis in de wondgenezing kan tegenkomen? 3. Wat zijn de stappen in een wondtoilet? 4. Binnen welke termijn moet een wond gehecht zijn, en waarom is dat? 5. Welke stappen worden in de wondgenezing onderscheiden? 6. Wat is granulatieweefsel? 7. Wanneer spreekt men van een keloïd? 8. Wat is de algemene omschrijving van een ulcus? 9. Wat kunnen redenen zijn dat een wond niet genezen wil? 10. Wat is necrose? 11. Wat moet er met necrose in een wond gebeuren? 12. Wanneer is een brandwond eerstegraads? 13. Wanneer is een brandwond tweedegraads? 14. Wanneer is een brandwond derdegraads? 15. Wat zijn de gevaren bij uitgebreide tweede- en derdegraads brandwonden? 16. Wat is een contusie? 17. Wat is een hematoom? 18. Wat is een distorsie? 19. Wanneer spreekt men van een fractuur? 20. Wat zijn fractuurverschijnselen? 21. Wat is het gevaar van een open fractuur? 22. Noem voorbeelden van beschadigingen die samen met een

fractuur of door een fractuur optreden. 23. Wat betekent reponeren? 24. Wat is immobilisatie? 25. Wanneer spreekt men van een pathologische fractuur? 26. Wat is een pseudartrose? paragraaf 15 1. Wanneer noemt men iemand bewusteloos? 2. Wat zijn voorbeelden van onderzoeken die helpen de oorzaak van een comateuze toestand te vinden? 3. Wat zijn voorbeelden van bewustzijnsverlies door oorzaken van buiten de schedel en de hersenen? 4. Wat zijn voorbeelden van bewustzijnsverlies met meningeale prikkeling? 5. Wat zijn voorbeelden van bewustzijnsverlies met een oorzaak in de hersenen? 6. Welke slaapfases zijn er voor het herstel? 7. Wanneer ziet men veel slaapfases met droomactiviteit? 8. Wat zijn voorbeelden van lichamelijke symptomen die de slaap kunnen verstoren? 9. Wat is het gevolg van een epileptisch insult tijdens de slaap voor het vervolg van de slaap? 10. Noem voorbeelden van stoffen die de slaap verstoren. 11. Wat hebben de benzodiazepinen die als slaapmiddel gebruikt worden met elkaar gemeen? 12. Wat is een rebound-effect? 13. Omschrijf wat narcolepsie is. paragraaf 16 1. Geef een voorbeeld van het gegeven dat goed kunnen bewegen een voorwaarde is voor goed waarnemen. 2. Wat betekent een visus van 5/10? 3. Wat zijn oorzaken van slechte visus door troebeling op de weg die het licht aflegt? 4. Wat zijn aandoeningen die het netvlies aantasten? 5. Wat is kokerzien en bij welke aandoening komt het voor? 6. Noem voorbeelden van aandoeningen die de oogzenuw aantasten. 7. Wat zijn voorbeelden van aandoeningen die visuele prikkelgeleiding in de hersenen verstoren? 8. Wat is een hemianopsie? 9. Wanneer spreekt men van een visuele agnosie? 10. Wanneer spreekt men van hemineglect? 11. Bij welke aandoening met name ziet men hemineglect? 12. Noem voorbeelden van ziekten met ongewone visuele gewaarwordingen. 13. Noem voorbeelden van aandoeningen die het geluid belemmeren op weg naar het binnenoor. 14. Wat is het gevolg van vernieling van de haarcellen in het binnenoor? 15. Leg uit hoe een meningitis tot doofheid kan leiden. 16. Wanneer spreekt men van een auditieve agnosie? 17. Wat kan een oorzaak zijn van oorsuizen? 18. Noem een aandoening waarbij vaak auditieve hallucinaties optreden. 19. Wat is anosmie? 20. Wat zijn oorzaken van ernstige reukstoornissen? 21. Noem een aandoening die gepaard kan gaan met abnormale reuksensaties. 22. Waarom gaan sensibiliteitsstoornissen en stoornissen in het bewegen vaak hand in hand? 23. Noem voorbeelden van aandoeningen die tot gevoelsstoornissen leiden door aantasting van een zenuw. 24. Wat zijn oorzaken van gevoelsstoornissen die in het ruggenmerg zitten? 25. Wat is typerend voor de gevoelsstoornissen als de oorzaak in de grote hersenen zit? 26. Wat is extinctie? 27. Wanneer spreekt men van een tactiele agnosie? 28. Wat zijn parestesieën? 29. Welke aandoening gaat typisch gepaard met tactiele hallucinaties? paragraaf 17 1. Wat is een parese? 2. Wat is een paralyse? 3. Wat is een hemiparese? 4. Wat is een paraparese?

5. Wat is een tetraparese? 6. Wat is hypertonie? 7. Wanneer noemt men een parese spastisch? 8. Hoe noemt men de hypertonie bij de ziekte van Parkinson? 9. Hoe zijn de voorhoofdskwabben betrokken bij het bewegen? 10. Wanneer spreekt men van apathie? 11. Wat is een stupor? 12. Wat is een apraxie? 13. Waar zit meestal de stoornis bij een spastische hemiparese? 14. Wat zijn voorbeelden van aandoeningen die de afdalende piramidebaan beschadigen? Wat is dan het gevolg? 15. Noem een ziekte die de motorische voorhoorn aantast. Wat is het gevolg? 16. Wanneer noemt men een verlamming hypotoon? 17. Wat gebeurt er meestal met een spier bij een slappe verlamming? 18. Wat zijn fasciculaties? 19. Wat gebeurt er vaak met de reflexen van een spier bij een hypotone verlamming? 20. Wat bedoelt men met de term 'coördinatie' van bewegingen? 21. Noem vijf manieren waarop een gebrekkige coördinatie zich uit. 22. Wat is een nystagmus? 23. Noem voorbeelden van aandoeningen waarbij vaak coördinatiestoornissen optreden. 24. Waar moet het extrapiramidaal systeem voor zorgen? 25. Wat is hypokinesie? 26. Wat zijn dyskinesieën? Geef twee voorbeelden. 27. Wanneer spreekt men van een contractuur? 28. Wanneer raakt een contractuur gefixeerd? 29. Wat is een ankylose? 30. Wat kan een oorzaak zijn van een contractuur vanuit de huid? 31. Wat is een neurogene contractuur? 32. Wat is een voorbeeld van een myogene contractuur? 3. Verklaar het verschijnsel 'dwanghuilen'. 4. In welke hersenhelft is er een stoornis als iemand een afasie heeft? 5. Wat is een sensorische (receptieve) afasie? 6. Hoe is het spreken bij een sensorische afasie? 7. Wat is een motorische (expressieve) afasie? 8. Hoe is het spreken bij een motorische afasie? 9. Wanneer spreekt men van een globale afasie? 10. Beschrijf twee soorten communicatieproblemen bij hersenbeschadiging die geen afasie zijn maar die wel ernstige beperkingen opleveren. paragraaf 18 1. Wanneer spreekt men van dysartrie? 2. Wat zijn vijf verschillende oorzaken van dysartrie?

HOOFDSTUK 6 paragraaf 1 1. Wat zijn normale functies van de celdeling? 2. Wat is de rol van apoptose in de celdeling? 3. Wat is een tumor? 4. Wat is een neoplasie? 5. Hoe groeien goedaardige tumoren? 6. Hoe kunnen goedaardige tumoren tot problemen leiden? 7. Hoe zien goedaardige tumorcellen er in het algemeen uit? 8. Wanneer noemt men cellen atypisch? 9. Voor welk soort tumor zijn atypische cellen verdacht? 10. Wanneer noemt men tumorcellen ongedifferentieerd? 11. Wat betekent infiltratieve groei? 12. Wat is de groeiwijze van een kwaadaardige tumor? 13. Hoe ontstaan in het algemeen metastasen? 14. Wat voor soort abnormale stoffen kunnen door kwaadaardige tumorcellen worden gemaakt? 15. Wat is tumorangiogenese? 16. Wat zijn in het algemeen oorzaken van kwaadaardige tumoren? 17. Wat voor soort genen zijn betrokken bij de ontwikkeling van een kwaadaardige tumorcel? 18. Wat zijn voorbeelden van kankerverwekkende milieufactoren? 19. Wat zijn voorbeelden van kankerverwekkende virussen? 20. Hoe laten kankercellen zien dat ze anders zijn? 21. Wat is de rol van de afweer in het al of niet ontstaan van kanker? 22. Waarom kan een cytostaticum in zijn eentje geen hele tumor uitroeien? 23. In welk soort weefsels komen de meeste kwaadaardige gezwellen voor? paragraaf 2 1. Wat is een lipoom? 2. Wat is een poliep? 3. Wat is een myoom? 4. Wat is een meningeoom? 5. Wanneer spreekt men van een carcinoom? 6. Wat is een adenocarcinoom? 7. Wanneer spreekt men van een carcinoma in situ? 8. Leg uit waarom een carcinoma in situ niet uitgezaaid is. 9. Wat is een sarcoom? 10. Wat zijn gliomen? paragraaf 3 1. Wat zijn regionale lymfeklieren? Geef voorbeelden. 2. Wat zijn schildwachtklieren? 3. Wat betekent een schone schildwachtklier? 4. Beschrijf de stappen bij een schildwachtprocedure. 5. Hoe ontstaan hematogene metastasen? 6. Waardoor wordt de plaats van een hematogene metastase bepaald? 7. Waar ontstaan vaak hematogene metastasen vanuit een buikorgaan? 8. Wat is een peritonitis carcinomatosa? 9. Wat is een pleuritis carcinomatosa? 10. Wat is een meningitis carcinomatosa? 11. Wat is een entmetastase? paragraaf 4 1. Wat zijn symptomen of veranderingen die verdacht zijn voor een kwaadaardig gezwel? paragraaf 5 1. Wat is histopathologisch onderzoek? 2. Hoe verkrijgt men materiaal voor histopathologisch onderzoek? 3. Wat is een nadeel van slecht gedifferentieerde tumorcellen? 4. Wanneer spreekt men van een hoge maligniteitsgraad? 5. Wat is bij cytogenetisch onderzoek aan een tumorcel te zien? 6. Wat kan de waarde zijn van MRI, echografie en tumormerkstoffen in de diagnostiek van kanker? 7. Wat is het TNM-systeem?

paragraaf 6 1. Wat is het doel van een curatieve behandeling bij kanker? 2. Wat bepaalt of een operatie curatief zal zijn? 3. Wat zijn adjuvante behandelingen? 4. Wat zijn doelstellingen van adjuvante behandelingen? 5. Wanneer noemt men een behandeling neoadjuvant? 6. Wat zijn vijf voorbeelden van adjuvante behandeling? 7. Wat is brachytherapie? 8. Wat doet chemotherapie? 9. Wat zijn voorbeelden van tumoren waarbij hormonale therapie wordt toegepast? 10. Wat doet een middel als thalidomide? 11. Wat kan een doel zijn van immunotherapie bij kanker? 12. Waarop is hyperthermie als behandeling bij kanker gebaseerd? 13. Wat zijn manieren om het herstel van het beenmerg na chemotherapie te bevorderen? 14. Wat betekent de term oncolytica?

HOOFDSTUK 7 paragraaf 1 1. Wat zijn onderdelen van de medische anamnese? 2. Wat is een tractusanamnese? 3. Wat is een heteroanamnese? 4. Wat is inspectie? 5. Wat is auscultatie? 6. Wat is percussie? 7. Wat is palpatie? 8. Wat zijn voorbeelden van zichtbare afwijkingen aan hoofd en hals? 9. Wat kan in de hals palpabel zijn? 10. Wat kan met auscultatie in de hals vastgesteld worden? 11. Wat kan met auscultatie van de longen worden vastgesteld? 12. Wat kan met auscultatie van het hart worden vastgesteld? 13. Wat beoordeelt men met auscultatie van de buik? 14. Welke organen zijn voelbaar in de buik als ze vergroot zijn? 15. Waar let een arts op bij reflexonderzoek? 16. Waaruit bestaat een rectaal toucher? paragraaf 2 1. Wat is een differentiaaldiagnose? 2. Noem vijf vragen die met aanvullend onderzoek beantwoord moeten worden. 3. Welke vijf vragen zijn speciaal aan de orde bij laboratoriumonderzoek? 4. Wat zijn voorbeelden van enzymen die bij orgaanschade in het bloed komen? 5. Waaraan is een slechte nierfunctie in het plasma te af te lezen? 6. Hoe is een actieve ontsteking aan het bloed te zien? 7. Wat zijn voorbeelden van gevaarlijke verstoringen in het bloed die direct gecorrigeerd dienen te worden? paragraaf 3 1. Wat is serum? 2. Wat is de hematocriet? 3. Waarom stijgt de hematocriet bij uitdroging? 4. Wat zijn oorzaken van een verlaagde hematocriet? 5. Wat zegt een verhoogde BSE? 6. Wat wordt er bij bloedgassen gemeten? 7. Wat is een kruisbloedbepaling? 8. Waarom zijn er twee buisjes bloed nodig bij een bloedkweek? 9. Wat is een APTT? 10. Wat wordt gecontroleerd met de INR? 11. Wat is het Hb? 12. Wat zijn reticulocyten? 13. Wat is een leukocytose? 14. Bij welke medicijnen is een plasmaspiegel belangrijk? 15. Noem vijf soorten eiwitten waarvan het gehalte in het bloed gemeten kan worden. 16. Wanneer kan het albuminegehalte dalen? 17. Wat zijn serologische tests? 18. Wat is het voornaamste nut van tumorspecifieke eiwitten? 19. Welke bloedonderzoeken zeggen iets over het risico van hart- en vaatziekten? paragraaf 4 1. Wanneer is het zinvol om het soortelijk gewicht van de urine te meten? 2. Wat is het urinesediment? 3. Welke informatie kan een urinesediment opleveren? 4. Welke urinebepalingen geven aanwijzingen voor interne aandoeningen? paragraaf 5 1. Wat zijn situaties waarin een feceskweek zinvol is? 2. Welke verteringsstoornis kan in de feces aangetoond worden? paragraaf 6 1. Soms hoort men de term 'ruggenmergprik [versch. aanhalingstekens]gebruiken. Leg uit waarom deze benaming onjuist is.

2. Welke cellen horen beslist niet in de liquor thuis? 3. Noem een vervelende complicatie van een lumbaalpunctie. 4. Wat is een bloedpatch? paragraaf 7 1. Wat is het praktische belang van een vriescoupeonderzoek? 2. Noem drie manieren om weefsel voor onderzoek te verkrijgen. 3. Wat is cytologie? 4. Geef drie voorbeelden van cytologisch onderzoek en het belang hiervan. 5. Welke bloedcellen worden onderzocht bij allergieën en afgenomen afweer? 6. Hoe verkrijgt men cellen uit de longen? paragraaf 8 1. Wat kan er bij een endoscopie nog meer gedaan worden, behalve kijken en foto's maken? 2. Welke scopieonderzoeken zullen vaak onder algehele anesthesie plaatsvinden? 3. Beschrijf de stappen bij een ERCP. paragraaf 9 1. Van welke organen kan men de elektrische activiteit meten? 2. Waarom is er wel een elektrisch onderzoek van de hersenen mogelijk, maar niet van het ruggenmerg? 3. Wat voor soort aandoeningen zijn met een ECG te onderzoeken? 4. Wat gebeurt er in het hart als gevolg van de P-top? 5. Wat doet de hartspier tijdens het QRS-complex? 6. Wat kan de conclusie zijn als op het ECG niet alle P-toppen gevolgd worden door een QRS-complex? 7. De T-top op het ECG representeert de ontspanningsfase van de hartkamers. Waarom is de ontspanningsfase van de boezems niet zichtbaar? 8. Bij wat voor soort ziekten is het EMG-onderzoek van belang? 9. Waarom zijn bij een normaal EEG met de ogen open de golflijntjes klein en onregelmatig? 10. Wat verandert er aan het EEG tijdens een epileptische aanval? 11. Waarom worden bij slaaponderzoek met een EEG elektroden op de slapen geplakt? 12. Hoe kan men met EEG-onderzoek achterhalen of de grote hersenen nog reageren op prikkels van buiten? 13. Wat kan men met een VEP vaststellen? paragraaf 10 1. Welke weefsels laten veel röntgenstraling door? Welke weinig? 2. Wat is het doel van contrastmiddelen? 3. Wat is een urografie? 4. Beschrijf de stappen in een coronairarteriografie. 5. Wat is coilen? 6. Wat gebeurt er bij een DSA? 7. Welke vorm van CT laat meer details zien? 8. Wat kan men met een spiraal-ct afbeelden? 9. Wat is het verschil tussen een röntgendoorlichting en een röntgenfoto? paragraaf 11 1. Welke geluidsgolfonderzoeken worden gebruikt bij hart- en vaatziekten? 2. Wat kan men met een doppleronderzoek zichtbaar maken? 3. Wat zijn voorbeelden van aandoeningen in de buik die met een echo onderzocht kunnen worden? paragraaf 12 1. Wat zijn voordelen van een MRI boven een CT-scan? 2. Wat zijn nadelen van een MRI ten opzichte van een CT-scan? 3. Hoe leg je het verschil uit tussen een CT- en een MRIscanonderzoek? 4. Wat is functionele MRI? paragraaf 13 1. Wat zijn isotopen? 2. Wat is een longperfusiescintigram? 3. Wat doet men bij een PET-scan?

HOOFDSTUK 8 paragraaf 1 1. Wat verstaat men onder een farmacologisch actieve stof? 2. Zijn alleen geneesmiddelen farmacologisch actief? Verklaar je antwoord. 3. Wat is het principiële voordeel van lokale toediening? 4. Is inhalatiebehandeling bij een astma-aanval lokale of systemische behandeling? Waarom? 5. Noem drie omstandigheden waaronder middelen, aangebracht op de huid, wel degelijk in de bloedsomloop terecht kunnen komen. 6. Wat betekent het begrip systemische toediening? 7. Welke organen hebben een speciale barrière die stoffen selecteert om door te laten? 8. Wat is enterale toediening? 9. Wat verstaat men onder parenterale toediening? 10. Waar wordt het geneesmiddel in het bloed opgenomen bij orale toediening? 11. Wat is het verschil tussen een capsule en een tablet? 12. Hoe kan men een snelle opname in het bloed bewerkstelligen bij orale toediening? 13. Wat zijn enteric coated tabletten? Wanneer worden die toegepast? Idem voor slow-releasemiddelen. 14. Wat verstaat men onder tabletten met vertraagde afgifte (gereguleerde afgifte)? 15. Geef een verklaring voor het feit dat rectale toediening, met uitzondering van een rectiole, zo langzaam werkt. 16. Wat zijn situaties waarin rectale toediening een uitkomst is? 17. Wat is een depotinjectie? 18. Wat zijn situaties waarin na subcutane of intramusculaire injectie de werking maar heel langzaam op gang komt? 19. Noem een reden waarom intraveneuze injectie vaak langzaam dient te gebeuren. 20. Wat is een bolusinjectie? Welke voordelen heeft dat? 21. Wat is het verschil tussen epidurale en intrathecale (intraspinale) toediening? 22. Wat zijn voorbeelden van stoffen die via het neusslijmvlies toegediend kunnen worden? 23. Noem twee voorbeelden van transdermale toediening. 24. Wat betekent sublinguale toediening? 25. Wat verstaat men onder de generieke naam van een geneesmiddel? 26. Wat verstaat men onder een relatieve contra-indicatie? 27. Noem een absolute contra-indicatie voor het toedienen van penicilline. 28. Wanneer spreekt men van substitutie? Wat is het verschil met suppletie? 29. Wanneer spreekt men van profylaxe? 30. Wat is het doel van een oplaaddosis? 31. Wanneer zal men een middel insluipen? 32. Noem situaties waarin een middel uitgeslopen moet worden. 33. Wanneer is het nodig om plasmaspiegelbepalingen te doen? 34. Wat is het placebo-effect? 35. Verklaar waarom een oraal toegediend middel bij de ene persoon veel sneller kan werken dan hij een andere. 36. Hoe kunnen twee medicijnen elkaars plasmaspiegel beïnvloeden? Noem twee verschillende manieren. 37. Welke organen zijn betrokken bij het afbreken en uitscheiden van geneesmiddelen? 38. Wat betekent het als er staat: de eliminatiehalfwaardetijd van dit middel is twaalf uur. 39. Noem vijf verschillende bronnen van variatie in halfwaardetijd. 40. Wat is er in het algemeen aan de hand met de dosis van een middel in een toedieningsvorm met vertraagde afgifte? 41. Wanneer spreekt men van cumulatie? Hoe kan die ontstaan? 42. Wanneer spreekt men van interactie? 43. Leg uit waarom interacties lang niet altijd negatief zijn. 44. Noem een voorbeeld van een ongewenste interactie. paragraaf 2 1. Wat is een minimaal invasieve ingreep? 2. Wat is het verschil tussen een extirpatie en een resectie? 3. Wat is een excisie? 4. Wat is de rol van het HLA bij transplantaties?