Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad Otillia Adelborg Vertaling Johanna Wildvanck bron (vert. Johanna Wildvanck). C.A.J. van Dishoeck, Amsterdam 1902 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/adel025klei01_01/colofon.php 2011 dbnl
2 [Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad.] De kinderen van Modderstad Vinden niets naarder dan een bad; Zij plassen in den modder rond, Zijn vuiler dan de vuilste grond.
3 Als kleine varkens eten zij. Het plaatje toont het aan hierbij. Wanneer hun moeder eten gaf. Dan likken zij de bordjes af.
4 Klein-Jantje Kwam in Modderstad, Waar zich géén kind gewasschen had. Bah!... riep hij uit; en in den nacht Heeft hij een heel goed plan bedacht.
5 Hij ging eerst naar de sponze-vrouw, En zei: och sponze-moeder, gauw! Geef me véél sponzen, breedenzacht; Al washet nòg zoon groote vracht!
6 Toen ging hij naar den kanne-man. En vroeg, zoo vriendlijk hij dat kan; Toe, kanne-vader! geef met spoed Mij kommen, kannen, schoon en goed.
7 Daarop ging Jantje vlug ter been Naar d'ouden dooven zeep-man heen En schreeuwde: geef mij als-je-blief Véél stukken zeep; dan ben je lief!
8 De borstel-man, heel dik en vet Heeft in Klein-Jantje dol veel pret, Verkoopt hem kammen, wit en zwart, Ook mooie borstels, zacht en hard.
9 Klein-Jantjen is nu zwaar belaan. Opzij! daar komt ons Jantjen aan! Kommen en kannen, heel gedwee, Die wandlen langzaam met hem mee.
10 Gewapend nu met tang en schaar, Grijpt hij een kleinen jongen daar. Al de andre kindren vluchten heen. Hun vrindje blijft met Jantje alleen.
11 Hij bindt hem stevig, zoo ge ziet, En let op al zijn schreeuwen niet, Maar knipt Tom 's haren vlug en net, En glimlacht zelf van de pret.
12 Nu giet hij water in een kom En krijgt een spons. De stoute Tom Springt vuil en wel den stoel hier af, Ontvlucht Klein Jantjen op een draf.
13 Klein-Jantje staat met open mond; De spons, van schrik, valt op den grond; En langs den kom hij 't water giet, Nu hij alleen Tom's hiel maar ziet.
14 Toch pakt hij onzen Tom weer beet, Die hij nu wascht en helder kleedt, Zie eens, hoe blij ze beide zijn! Hé! denken de andren, dàt staat fijn!
15 Drie kleine meisjes vangt hij dan, En kamt hun haar zoo goed hij kan, En maakt er mooie vlechten in. Kijk! dat is Lina naar den zin!
16 Ze neemt nu zelf de zachte spons, En wascht zich schoon met blij geplons. Terwijl boent Mina, zie je dat? Haar kleine armen spiegelglad.
17 Lientje vlecht nu Mientje, En Mientje vlecht weer Stientje. Zoo vlechten ze allemaal elkaar De mooiste vlechten in het haar.
18 Omdat het nu maar gauw moet gaan, Draagt sponze-vrouw veel kindren aan. Die wasschen zij nu twee aan twee. Klein-Jantje wordt àl meer tevrêe.
19 Één vuilpoets wil maar niet in 't bad, Men schuwt hem door de gansche stad. Kijk: borstel, spons en kanne-man Die spreken er óók schande van.
20 Daar hèbben we Klein-Jantje weer. Hij zet een groote tobbe neer. En zal de meisjes wijzen gaan, Hoe of de wasch moet zijn gedaan.
21 De meisjes wasschen, spoelen nu, En wringen netjes, niet te ruw, En stijven vlijtig heel den dag, Terwijl Klein-Jantje rusten mag.
22 Ze spannen lange touwen op, Eén past er op de kleine pop. Hun wasch hangt daar nu keurig rein, En zal licht morgen droog wel zijn.
23 De kinderen van Modderstad, ZIjn nu niet bang meer voor een bad. Ze springen in het water rond. Klein-Jantje lacht: dàt is gezond!
24 Hij bleef altijd in Modderstad. Heeft er nog heel veel pret gehad. En ieder kind, als 't praten kan Zegt: 't is zoon goeie, beste Jan! UIT.