Hof van Cassatie van België



Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België. Arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.07.0327.N BAILLON Philippe, advocaat, met kantoor te 9200 Dendermonde, Noordlaan 172, bus 1, als curator van het faillissement van de nv Polyplast Packaging, eiser, vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, waar de eiser woonplaats kiest, tegen 1. RESILUX, naamloze vennootschap, met zetel te 9230 Wetteren, Damstraat 4, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerder woonplaats kiest, 2. M.D., verweersters.

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/2 I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 4 april 2005 gewezen door het Hof van Beroep te Gent. Bij beschikking van de eerste voorzitter van 14 maart 2008 werd deze zaak vastgesteld voor de voltallige terechtzitting. Raadsheer Alain Smetryns heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN De eiser voert in zijn verzoekschrift twee middelen aan. 1. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen, ook beschikkingsbeginsel genoemd, zoals neergelegd o.m. in artikel 1138, 2, van het Gerechtelijk Wetboek; - het algemeen rechtsbeginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, zoals neergelegd onder meer in artikel 6.1 van het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, en in artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerlijke en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, en goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981. Aangevochten beslissing In de bestreden beslissing verklaart het hof van beroep, recht sprekend over de vordering van de eiser, het hoger beroep van de verweerster, grotendeels ongegrond op grond van de volgende motieven:

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/3 9. Waar de agentuurovereenkomst werd beëindigd zonder toepassing van artikel 19 WHA, is (de verweerster) als principaal vooreerst een vervangende opzeggingsvergoeding verschuldigd, te berekenen overeenkomstig artikel 18 WHA. Waar de handelsagentuur dateert van 4 november 1994 en werd beëindigd op 7 december 1999, bedraagt de opzeggingstermijn conform art. 18, 1, tweede alinea, WHA in casu zes maanden. De eerste rechter heeft echter ten onrechte het brutobedrag van de commissie toegekend, zijnde 6 x 995.000 frank = 5.970.000 frank (147.992,43 euro). Het bedrag van de vergoeding waarop de agent recht heeft, is het brutobedrag zonder BTW, met uitsluiting van de sommen welke de terugbetaling van onkosten inhouden. Deze terugbetaling van kosten is geen vergoeding voor de prestaties van de handelsagent. Na de beëindiging van de agentuur moet de agent deze kosten niet meer maken, bv. kosten van transport, telefoon, communicatie, bureaumateriaal enz, zodat deze niet in de schadevergoeding mogen meegerekend worden. De vervangende opzegvergoeding bij handelsagentuur moet berekend worden op basis van het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie. De onkosten, welke niet meer moeten gemaakt worden na stopzetting van de prestaties door de agent, dienen geventileerd te worden. Partijen reiken aan het hof (van beroep) geen elementen of stukken aan die toelaten met enige precisie de semi-brutocommissie te berekenen. De arbitraire vaststelling van de semi-brutowinst op 50 pct. van de vaste vergoeding, zoals (de verweerster) als oplossing suggereert in ondergeschikte orde, is op niets gesteund. In dit verband geeft het hof (van beroep) dan ook een bijkomende opdracht aan de door de eerste rechter aangestelde deskundige - bedrijfsrevisor H.V.I. - zoals omschreven in het dictum van huidig arrest. en voorts: Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, doch grotendeels ongegrond: Doet het bestreden vonnis teniet enkel wat betreft het toegekende bedrag van de verschuldigde vervangende opzeggingsvergoeding, en geeft in dit verband volgende bijkomende opdracht aan de aangestelde deskundige dhr. H.V.I., bedrijfsrevisor: Aan de hand van de boekhouding en de stukken van partijen te adviseren inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, zijnde zes maal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van de nv Polyplast, te bekomen door extrapolatie van de terugbetaalde onkosten die géén prestatievergoeding inhouden. Grieven 1.1. In het regelmatig voor het hof van beroep neergelegd verzoekschrift tot hoger beroep voerde de eerste verweerster aan: 34. De Rechtbank van Koophandel te Dendermonde besliste dat de opzeggingsvergoeding dient te worden berekend aan de hand van het brutobedrag, zonder BTW en met uitsluiting van de onkosten.

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/4 (De verweerster) heeft in haar conclusies in eerste aanleg aangetoond dat volgens een vaste rechtspraak van de rechtbank van koophandel enkel de semi-brutocommissie in aanmerking kan worden genomen. In een regelmatig neergelegde conclusie voerde de eerste verweerster aan: (c) Enkel de semi-brutocommissie komt in aanmerking 178. Hierbij gaat het dan nog om brutocommissie, terwijl voor de berekening van de vergoeding onder een agentuurovereenkomst enkel de semi-brutocommissie in aanmerking genomen mag worden. Dit is recent nog bevestigd door het Hof van Beroep te Gent (Gent 14 mei 2003, onuitg., A.R. 1998/AR/315, stuk 22) en is ook de vaste rechtspraak van de Rechtbank van Koophandel te Gent (Kh. Gent, 30 oktober 1997, onuitg. A.R. nr. 5920/93, stuk 18; Kh. Gent, 9 februari 1989, in G. Bogaert (ed.), Distributierecht, p. 300; Kh. Gent, 9 april 1975, J.T. 1975, 511). Hetzelfde principe wordt reeds sinds tientallen jaren toegepast in het kader van de beëindiging van distributiecontracten. De semi-brutocommissie is de commissie na aftrek van alle bedragen die beantwoorden aan kosten die elimineerbaar zijn. In het kader van zijn agentuur maakt een agent veel kosten die door de commissie gedekt worden, en die bij stopzetting van de agentuur onmiddellijk wegvallen. Voorbeelden hiervan zijn de transportkosten, telefoon en communicatie, bureau-artikelen, relatiegeschenken, enz.. Het is niet meer dan logisch om zich op de semi-brutocommissie te baseren, en niet op de brutocommissie. De kosten die de agent bij uitvoering van de opzeggingstermijn zou moeten gemaakt hebben, en die hij nu niet heeft gemaakt, vormen natuurlijk geen schade, en komen dus niet in aanmerking voor schadevergoeding. Vandaar dient de vervangende schadevergoeding dergelijke niet-gemaakte kosten niet te omvatten, en moet de brutocommissie met deze niet-gemaakte kosten verminderd worden. Aldus ging de eerste verweerster ermee akkoord dat bij de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding van de brutocommissie alleen die bedragen moeten worden afgetrokken die beantwoorden aan de elimineerbare kosten, hetzij, kosten die bij de stopzetting van de agentuur onmiddellijk wegvallen. Zij voerde niet aan dat de brutocommissie ook moet worden verminderd met de kosten die niet onmiddellijk wegvallen bij de stopzetting van de agentuur. 1.2. De eiser van zijn kant stelde in een regelmatig neergelegde conclusie: De (eiser) gaat akkoord met de opzeggingsvergoeding zoals berekend door de rechter a quo zijnde 995.000 frank x 6 maanden = 5.970.000 frank of 147.992,43 euro. In een regelmatig neergelegde tweede conclusie in hoger beroep herhaalde de eiser zijn akkoord met de berekening van de opzeggingsvergoeding door de eerste rechter en voegde hij daaraan toe: Ten onrechte suggereert (de verweerster) - trouwens voor het eerst in haar beroepsconclusies - dat de opzeggingsvergoeding berekend dient te worden op basis van

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/5 de semi-brutowinst, zoals dit gebruikelijk is bij de berekening van de compensatoire vergoeding waarvan sprake in artikel 3 de wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde duur verleende concessie van alleenverkoop. De eiser was aldus van oordeel dat de vervangende opzeggingsvergoeding moet worden berekend op basis van de brutocommissie en dat daarvan geen enkele kostenvergoeding moet worden afgetrokken. A fortiori ging de eiser ermee akkoord dat de brutocommissie bij die berekening niet moet worden verminderd met bedragen die overeenstemmen met niet-elimineerbare kosten, hetzij, kosten die bij de stopzetting van de agentuur niet onmiddellijk wegvallen. 1.3. Uit de genoemde stukken van de procedure blijkt dat het feit dat vergoedingen van niet-elimineerbare kosten bij de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding niet van de brutocommissie moeten worden afgetrokken, geen geschilpunt tussen de partijen was. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen, komt het aan de partijen toe de grenzen van het geschil te bepalen en is het de rechter verboden een geschil op te werpen dat de openbare orde niet raakt en waarvan de partijen het bestaan in conclusie hebben uitgesloten. In het bestreden arrest overweegt het hof van beroep dat de vergoeding waarop de agent recht heeft, gelijk is aan het brutobedrag zonder BTW, met uitsluiting van de sommen welke de terugbetaling van onkosten inhouden en dat de onkosten, welke niet meer moeten gemaakt worden na de stopzetting van de prestaties door de agent, dienen geventileerd te worden. Op die overwegingen doet het hof van beroep het vonnis van de rechtbank van koophandel van 19 april 2001 teniet wat betreft het toegekende bedrag van de verschuldigde vervangende opzeggingsvergoeding en geeft het aan de aangestelde deskundige de bijkomende opdracht te adviseren inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, die het omschrijft als "zes maal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van de nv Polyplast, te bekomen door extrapolatie van de terugbetaalde onkosten die geen prestatievergoeding inhouden. Aangezien de partijen het erover eens waren dat de bedragen die overeenstemmen met kosten die niet onmiddellijk wegvallen bij de stopzetting van de agentuur, bij de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding, niet van de brutocommissie moeten worden afgetrokken, werpt het hof van beroep zodoende een geschil op dat de openbare orde niet raakt en waarvan de partijen het bestaan in conclusies hadden uitgesloten en schendt het het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen, ook wel beschikkingsbeginsel genoemd, zoals neergelegd in onder meer artikel 1138, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, en het algemeen rechtsbeginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging. Aldus beslist het hof van beroep, door geen rekening te houden met het akkoord van de partijen dat de kosten van de agent die niet elimineerbaar zijn, niet van de

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/6 brutocommissie moeten worden afgetrokken bij de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding, niet wettig dat aan de deskundige de bijkomende opdracht moet worden toegekend aan de hand van de boekhouding en de stukken van partijen te adviseren inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, zijnde zes maal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van de nv Polyplast, te bekomen door extrapolatie van de terugbetaalde onkosten die geen prestatievergoeding inhouden (schending van het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen, ook beschikkingsbeginsel genoemd, zoals neergelegd onder meer in artikel 1138, 2, van het Gerechtelijk Wetboek en van het algemeen rechtsbeginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, zoals neergelegd onder meer in artikel 6.1 van het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, en in artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerlijke en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, en goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981). 2. Tweede middel Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek; - artikel 1138, 3, van het Gerechtelijk Wetboek. Aangevochten beslissing In de bestreden beslissing verzendt het hof van beroep, recht sprekend over de hoofdvordering van de eiser, de zaak terug naar de eerste rechter op grond van de volgende motieven: Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, doch grotendeels ongegrond: Doet het bestreden vonnis teniet enkel wat betreft het toegekende bedrag van de verschuldigde vervangende opzeggingsvergoeding, en geeft in dit verband volgende bijkomende opdracht aan de aangestelde deskundige dhr. H.V.I., bedrijfsrevisor: Aan de hand van de boekhouding en de stukken van partijen te adviseren inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, zijnde zes maal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van de nv Polyplast, te bekomen door extrapolatie van de terugbetaalde onkosten die geen prestatievergoeding inhouden. Bevestigt voor het overige integraal het bestreden vonnis; Verzendt de zaak terug naar de eerste rechter voor verdere behandeling na expertise (artikel 1068, 2, van het Gerechtelijk Wetboek). Grieven 2.1. Artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat het hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen, het geschil zelf aanhangig maakt bij de rechter in hoger beroep. Wegens de devolutieve kracht van het

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/7 hoger beroep moet de appelrechter dus, binnen de perken van het door de partijen ingestelde hoger beroep, over het geheel van de zaak oordelen. Het tweede lid van artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek schrijft voor dat de rechter in hoger beroep de zaak alleen dan naar de eerste rechter verwijst indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt. De devolutieve kracht van het hoger beroep wordt dus slechts beperkt door de beslissing van de appelrechter die, zelfs gedeeltelijk, een door de eerste rechter bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt. Voor zover de uitspraak over de vordering niet berust op de beoordeling van de resultaten van de onderzoeksmaatregel waarvan de eerste rechter kennis moet nemen, is de appelrechter bevoegd een eindbeslissing te nemen. 2.2. In het vonnis van 19 april 2001 besliste de rechtbank van koophandel te Dendermonde dat (de eiser) (derhalve) recht (heeft) op een vervangende opzegvergoeding van 5.970.000 frank. In het beschikkend gedeelte van dat vonnis veroordeelde de rechtbank van koophandel de verweerster dan ook om aan de eiser onder meer te betalen: de som van 5.970.000 frank hoofdens vervangende opzegvergoeding, meer de gerechtelijke interesten vanaf 4 februari 2000, datum der dagvaarding. Alvorens uitspraak te doen over de door de eiser gevorderde uitwinningsvergoeding beval de rechtbank een deskundigenonderzoek en stelde het als deskundige de heer H.V.I. aan. Deskundige V.I.werd belast met de opdracht advies te geven omtrent het feit of (...) kan worden gesteld dat (de eiser) nieuwe klanten heeft aangebracht door (zijn) inspanning of aanzienlijke uitbreiding heeft gerealiseerd van de omzet met bestaande klanten derwijze dat dit alles nog aanzienlijke voordelen kan opleveren na beëindiging van de overeenkomst(...) Advies te geven omtrent het bedrag van de eventueel aan (de eiser) toekomende uitwinnings-vergoeding. In het regelmatig neergelegd verzoekschrift tot hoger beroep verzocht de eerste verweerster het hof van beroep haar hoger beroep toelaatbaar, ontvankelijk en gegrond te verklaren, derhalve het vonnis van 19 april 2001 te hervormen en opnieuw rechtdoende de vordering van (de eiser en D.M.), oorspronkelijke eisende partijen, volledig ongegrond te verklaren en dienvolgens de volledige zaak aan zich te houden en uitspraak te doen over het gehele geschil. In het bestreden arrest beslist het hof van beroep dat de rechtbank van koophandel aan de eiser ten onrechte het brutobedrag van de commissie heeft toegekend. Het hof van beroep doet het vonnis van 19 april 2001 teniet enkel wat betreft het toegekende bedrag van de verschuldigde vervangende opzeggingsvergoeding en geeft in dat verband aan de aangestelde deskundige de bijkomende opdracht te adviseren inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, zijnde zes maal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van (de eiser) (...). Wat betreft de vordering van de eiser tot het betalen door de eerste verweerster van een vervangende opzeggingsvergoeding bevestigt het hof van beroep in het bestreden arrest dus geen enkele door de eerste rechter bevolen onderzoeksmaatregel in de zin van artikel 1068, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Vooreerst heeft de eerste rechter met

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/8 betrekking tot die vordering geen enkele onderzoeksmaatregel bevolen. De in het vonnis van 19 april 2001 bevolen onderzoeksmaatregel strekte alleen tot het onderzoeken van het bestaan van het recht van de eiser op een uitwinningsvergoeding en het bepalen van de omvang daarvan. Bovendien doet het hof van beroep de beslissing van de eerste rechter over de vervangende opzeggingsvergoeding integendeel teniet. Tenslotte is de beslissing over de omvang van de door de eiser gevorderde opzeggingsvergoeding niet afhankelijk van de beoordeling van het resultaat van het door de rechtbank van koophandel bevolen deskundigenonderzoek inzake de uitwinningsvergoeding. 2.3. Krachtens artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, diende het hof van beroep dan ook zelf uitspraak te doen over de gegrondheid van de vordering van de eiser tot betaling van een vervangende opzeggingsvergoeding door de eerste verweerster, inzonderheid over de omvang van die vergoeding, eventueel na de beoordeling van de resultaten van een bijkomend deskundigenonderzoek. In het bestreden arrest verzendt het hof van beroep de zaak echter terug naar de eerste rechter voor verdere behandeling na expertise. Door aldus zelf geen uitspraak te doen over de omvang van de door de eiser gevorderde vervangende opzeggingsvergoeding, maar dat punt van die vordering terug te zenden naar de rechtbank van koophandel, miskent het hof van beroep de regels inzake de devolutieve kracht van het hoger beroep (schending van artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek) en laat het na uitspraak te doen over een punt van de vordering (schending van artikel 1138, 3, van het Gerechtelijk Wetboek). III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste middel 1. In haar appelconclusie van 10 november 2004 voerde de eerste verweerster aan: Het is niet meer dan logisch om zich op de semi-brutocommissie te baseren, en niet op de brutocommissie. De kosten die de agent bij uitvoering van de opzegtermijn zou moeten gemaakt hebben en die hij nu niet heeft gemaakt, vormen natuurlijk geen schade, en komen dus niet in aanmerking voor schadevergoeding. Vandaar dient de vervangende schadevergoeding dergelijke niet-gemaakte kosten niet te omvatten, en moet de brutocommissie met deze nietgemaakte kosten verminderd te worden.

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/9 2. De appelrechters oordelen dat de vervangende opzeggingsvergoeding bij handelsagentuur moet berekend worden op basis van het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie en dat de onkosten die niet meer moeten gemaakt worden na stopzetting van de prestaties door de agent dienen geventileerd te worden. Zij beslissen dat, nu partijen geen elementen of stukken aanreiken die toelaten met enige precisie de semi-brutocommissie te berekenen, de door de eerste rechter aangewezen deskundige dient te worden belast met de bijkomende opdracht aan de hand van de boekhouding en de stukken van partijen advies te verstrekken inzake de hoegrootheid van de vervangende opzeggingsvergoeding, zijnde zesmaal het semi-brutobedrag van de maandelijkse commissie van de nv Polyplast, te bekomen door extrapolatie van de terugbetaalde onkosten die geen prestatievergoeding inhouden. 3. Door aldus te oordelen en te beslissen, werpen de appelrechters geen betwisting op die door de partijen in conclusie was uitgesloten en waarover zij geen tegenspraak hebben kunnen voeren. Het middel kan niet worden aangenomen. Tweede middel 4. Overeenkomstig artikel 1068, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, verwijst de rechter in hoger beroep de zaak alleen dan naar de eerste rechter indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt. 5. Wanneer de rechter in hoger beroep, na het hoger beroep gegrond of ten dele gegrond te hebben verklaard, het beroepen vonnis wijzigt en zelf uitspraak doet over het geschil, mag hij de zaak niet naar de eerste rechter verwijzen, wanneer hij vervolgens zelf een onderzoeksmaatregel beveelt, ook al is die onderzoeksmaatregel grotendeels dezelfde als diegene bevolen door het beroepen vonnis. 6. Na te hebben geoordeeld dat de eerste rechter voor de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding ten onrechte het brutobedrag in plaats van het

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/10 semi-brutobedrag van de commissie in aanmerking nam en dat de partijen geen elementen of stukken aanreikten die toelieten met enige precisie de semibrutocommissie te berekenen, vernietigen de appelrechters het beroepen vonnis in zoverre het de eerste verweerster veroordeelde tot het betalen aan de nv Polyplast Packaging van een vervangende opzeggingsvergoeding en beslissen zij de door de eerste rechter in het kader van de berekening van de uitwinningsvergoeding aangestelde deskundige te belasten met een aanvullende opdracht inzake de berekening van de vervangende opzeggingsvergoeding. 7. Het arrest dat vervolgens beslist de zaak terug naar de eerste rechter te verzenden voor verdere behandeling na expertise, schendt het artikel 1068, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Het middel is gegrond. Verwijzing 8. De zaak kan verder worden behandeld door het hof van beroep, dat ten onrechte de zaak heeft verwezen naar de eerste rechter, zodat er geen aanleiding is tot verwijzing. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de zaak verwijst naar de eerste rechter. Verwerpt het cassatieberoep voor het overige. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Veroordeelt de eiser tot de helft van de kosten. Houdt de overige kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Zegt dat er geen aanleiding is tot verwijzing. De kosten begroot op de som van 941,69 euro jegens de eisende partij en op de som van 166,47 euro jegens de verwerende partij sub 1.

5 SEPTEMBER 2008 C.07.0327.N/11 Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, voltallige kamer, samengesteld uit eerste voorzitter Ghislain Londers, als voorzitter, de voorzitters Ivan Verougstraete en Christian Storck, afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, en de raadsheren Eric Dirix, Dirk Batselé, Albert Fettweis, Daniel Plas en Alain Smetryns, en in voltallige terechtzitting van 5 september 2008 uitgesproken door eerste voorzitter Ghislain Londers, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols. J. Pafenols A. Smetryns D. Plas A. Fettweis D. Batselé E. Dirix E. Waûters C. Storck I. Verougstraete G. Londers