Ruim baan voor tijdelijke functies bij transformatie van gebouwen mr. E.A. Minderhoud 1 1. Inleiding Op 28 maart 2013 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaard tot wijziging van de Crisis- en herstelwet ( Chw ) en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Chw en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht ( pchw ). 2 De gewijzigde pchw en de wijzigingen van diverse andere wetten, waaronder die met betrekking tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ( Wabo ) zijn inmiddels op 25 april 2013 in werking getreden. 3 Nog niet in werking is getreden een aantal artikelen van de Wabo. 4 Een deel daarvan behoeft nog nadere uitwerking bij algemene maatregel van bestuur. Deze uitgezonderde artikelen dan wel onderdelen daarvan zullen daarom gelijktijdig in werking treden met de daarop betrekking hebbende artikelen uit de algemene maatregel van bestuur. De inwerkingtreding van het nog te wijzigen Besluit omgevingsrecht ( Bor ) zal later dit jaar plaatsvinden. De voorhangprocedure van deze algemene maatregel van bestuur zou naar verwachting in mei 2013 worden opengesteld. 5 Daags voor de aanvaarding van de pchw door de Eerste Kamer op 28 maart 2013, stemde de Tweede Kamer, op 26 maart 2013, in met het gewijzigde wetsvoorstel tot Wijziging van de Leegstandwet in verband met de verruiming van de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur bij leegstand van gebouwen en woningen. 6 Dat wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer. Indien de behandeling in hetzelfde hoge tempo plaatsvindt als de behandeling van de pchw, dan is de verwachting gerechtvaardigd dat ook de gewijzigde Leegstandwet in de loop van 2013 in werking zal treden. De gewijzigde Wabo en het Bor zullen leiden tot een verruiming van de juridische mogelijkheid leegstaande gebouwen tijdelijk te bestemmen voor een andere functie. De op dit punt eveneens verruimde Leegstandwet zal leiden tot het vervolgens 1 Erik Minderhoud is advocaat/partner bij NautaDutilh te Amsterdam. 2 Kamerstukken I 2012/13, 33 135, A, daar vindt men ook de meest actuele tekst van het wetsvoorstel. 3 Stb. 2013,144. 4 Artikel 2.2.1, onderdelen F tot en met J, de daarmee samenhangende wijzigingen in andere wetten (de artikelen 2.2.2, 2.2.3, onderdeel A, 2.2.4 en 2.2.5, onderdelen D en E), en een in verband met die wijzigingen opgenomen samenloopbepaling (artikel 3.2). Evenmin trad op 25 april 2013 in werking het op bovengenoemde wijzigingen betrekking hebbende overgangsrecht in artikel 3.1, derde lid. 5 Zie artikel 7.4 Wabo. 6 Kamerstukken I 2012/13, 33 436. A, daar vindt men ook de meest actuele tekst van het wetsvoorstel.
eenvoudiger en langer kunnen exploiteren van die tijdelijke functie, voor zover het betreft leegstaande kantoren, etc. En daarmee komen enkele belangrijke juridische instrumenten beschikbaar in de strijd tegen de leegstand. Dat die strijd nog niet is gestreden blijkt uit de treurig stemmende opsommingen in de media over hoeveelheden leegstaande kantoren, winkels, bedrijfsgebouwen, boerderijen en kerken. Dat sprake is van een maatschappelijk probleem staat wel vast. Dat laatste neemt niet weg dat hier en daar voortgang wordt geboekt. Navraag bij de gemeente Amsterdam leerde bijvoorbeeld dat daar in 2012 zo'n 90.000 m2 leegstaande ruimte succesvol werd getransformeerd. In 2013 zal het naar verwachting handelen om eenzelfde oppervlak. Daarbij is van belang dat in Amsterdam voor gebieden met veel leegstand een leegstandsverordening geldt. Er vindt kennelijk veel overleg plaats tussen de gemeente en de eigenaren van leegstaand vastgoed, al dan niet op basis van deze verordening. Dat overleg blijkt in een niet onaanzienlijk aantal gevallen tot resultaat te leiden, ondanks de belemmeringen welke in de praktijk worden gevoeld en die in dit tijdschrift en elders eerder zijn beschreven. 7 De voorgenomen wijziging van de Wabo, het Bor en het nog in procedure zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Leegstandwet dienen ten aanzien van de tijdelijke herbestemming van leegstaande gebouwen in onderlinge samenhang te worden gelezen. Kern van de nieuwe regels is dat de periode gedurende welke tijdelijk zal kunnen worden afgeweken van het bestemmingsplan of beheerverordening zal worden verlengd tot, ten hoogste, tien jaar en dat het tijdelijk verhuren van woonruimte gedurende deze periode eenvoudiger zal zijn. In deze bijdrage zal, bij wijze van actualiteit, worden stil gestaan bij de verbeteringen. 2. Wabo en Bor Ten aanzien van de Wabo en het Bor 8 voorziet de pchw in de volgende wijzigingen voor tijdelijke functies. Op de besluitvorming over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan zal voortaan niet langer de uitgebreide procedure van de Wabo van toepassing zijn. Deze procedure kent een termijn tussen aanvraag en beslissing van 26 weken, met de mogelijkheid deze met zes weken te verlengen. Deze procedurevariant voor dit type omgevingsvergunningen zal worden afgeschaft. In samenhang daarmee bestaat het voornemen om in artikel 5.18, eerste lid, van het Bor de gestelde maximumtermijn voor de afwijking van vijf jaar los te laten en aan artikel 4 van bijlage II bij het Bor tijdelijke planologische afwijkingen tot een termijn van ten hoogste tien jaar als nieuwe categorie toe te voegen. Dit betreft 7 Zie, bijvoorbeeld, E.A. Minderhoud en D.B. Stadig: Enkele beschouwingen over het bestuursrechtelijk instrumentarium van de Wet kraken en leegstand, TBR 2011/161; E.A. Minderhoud: Enkele quick wins in het wetsvoorstel tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, TBR 2012/23; E.A. Minderhoud en M.F.A. Evers: Tijdelijke verhuur en de voorgenomen wijziging van de Leegstandswet, TBR 2012/211 en J.J.Hoekstra & M.A. Wintgens, Leegstand en ruimte, in het bijzonder van kantoren, Berghauser Pont, 2012. 8 De belangrijkste wijzigingen van het Bor ten aanzien van tijdelijke functies zijn aangekondigd in de kamerstukken die hebben geleid tot de pchw. Ik houd het ervoor dat de uiteindelijke tekst van het Bor op dit punt niet sterk zal verschillen van de eerdere aankondigingen.
de voormalige zogenaamde kruimellijst. Dit betekent dat op aanvragen voor tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan of de beheersverordening de reguliere procedure van de Wabo van toepassing zal zijn. Deze procedure duurt acht weken (met de mogelijkheid deze met zes weken te verlengen). Voor zover het betreft tijdelijke planologische afwijkingen voor een termijn langer dan tien jaar, zal een omgevingsvergunning langs de weg van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo (het voormalige projectbesluit) moeten worden verkregen. In verband met het vervallen van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo wordt de verwijzing naar dat artikellid in artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo geschrapt. Dit samenstel van voorgenomen wijzigingen leidt ertoe dat het bevoegd gezag in de eerste plaats, door het loslaten van de termijn van ten hoogste vijf jaar, ruimere mogelijkheden krijgt om op aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking in te spelen. Daarnaast zal, door het laten vervallen van de omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking als aparte wettelijke figuur, de procedure voor het verkrijgen van een dergelijke vergunning in een substantieel deel van de gevallen, te weten de afwijkingen tot een termijn van ten hoogste tien jaar, worden verkort. Op omgevingsvergunningen voor dergelijke afwijkingen zal immers niet, zoals nu bij omgevingsvergunningen voor tijdelijke planologische afwijkingen het geval is, de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing zijn, maar de reguliere voorbereidingsprocedure. Dat betekent dat de proceduretijd wordt teruggebracht van 26 weken naar acht weken. Daarbij blijft de verlengingsmogelijkheid van zes weken bestaan. De vraag rijst nog of, indien de in de omgevingsvergunning genoemde termijn korter is dan ten hoogste tien jaar, deze kortere termijn later alsnog kan worden verlengd tot ten hoogste tien jaar. Het antwoord op deze vraag luidt mijn inziens bevestigend zolang ten aanzien van de verlengde werkingsduur van de vergunning is voldaan aan het criterium van de goede ruimtelijke ordening en de termijn van ten hoogste tien jaar niet wordt overschreden. Tussentijdse verlenging was al onder vigeur van het oude artikel 17, eerste lid WRO mogelijk. Gelet op de wetsgeschiedenis van de pchw ligt het voorts in de lijn der verwachtingen dat het in de artikel 5.16, eerste lid en artikel 5.18, eerste lid van het Bor genoemde criterium dat de betreffende tijdelijke activiteit moet voorzien in een tijdelijke behoefte zal vervallen. De (strenge) jurisprudentie van de bestuursrechter ten aanzien van de toetsing aan dit lastige criterium verliest alsdan haar betekenis. 9 Met bovengenoemde wijzigingen wordt er in algemene zin naar gestreefd meer flexibiliteit en een snellere besluitvorming bij omgevingsvergunningen voor een tijdelijke planologische afwijking te bewerkstelligen. Daarnaast strekken deze wijzigingen er ook toe het mogelijk te maken uitvoering te geven aan de motie Pieper c.s. 10 en de motie Linhard c.s. 11 Eerstgenoemde motie roept op om de mogelijkheden tot plaatsing van mantelzorgwoningen te vereenvoudigen. Laatstgenoemde motie roept op om het eenvoudiger te maken leegstaande kantoorgebouwen tijdelijk (voor een duur van tien jaar) een andere maatschappelijke gewenste functie te geven. De regeling van de figuur van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking als apart wettelijk instrument, waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, alsmede de voor een dergelijke 9 Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 maart 2010, No. 200906942/1/H1, LJN BL7731; Gst. 2010/64; TBR 2010/64. 10 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34. 11 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 38.
vergunning in het Bor gestelde maximale termijn van vijf jaar, vormden een belemmering om uitvoering te kunnen geven aan deze moties. In aanvulling op de wetswijziging zal de nadere uitwerking daarvan plaatsvinden in het Bor. Ter uitwerking van het wetsvoorstel in het Bor zal de eis in artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor dat bij toepassing van artikel 4 het aantal woningen gelijk moet blijven, voor een aantal onderdelen van dat artikel worden losgelaten. Dat betekent dat - in tegenstelling tot de huidige situatie - als gevolg van dit wetsvoorstel via de procedure van artikel 4 extra geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gecreëerd. Hiermee kan, volgens de regering, onder meer worden voldaan aan de behoefte eenvoudiger tot herbestemming te komen van leegstaande kantoorgebouwen. In de memorie van toelichting is hierop nader ingegaan. Gevolg van deze wijziging is echter ook dat het in het kader van artikel 4 noodzakelijk wordt om aan de Wet geluidhinder ( Wgh ) te toetsen. Uit oogpunt van consistentie en uniformiteit wordt de Wgh met het wetsvoorstel generiek van toepassing op de categorie van gevallen uit artikel 4, voor zover het betreft afwijkingen van het bestemmingsplan voor onbepaalde termijn. Afwijkingen voor een bepaalde termijn zijn uitgezonderd, omdat de Wgh thans evenmin van toepassing is op omgevingsvergunningen voor tijdelijke planologische afwijkingen die met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo zijn verleend. 12 Een en ander zou kunnen leiden tot het bijzondere gevolg dat wanneer sprake is van een leegstaand gebouw met één of twee bestaande (permanente) woningen, ten aanzien van die bestaande woningen de Wgh van toepassing blijft, maar dat dit niet geldt voor de andere in datzelfde gebouw te realiseren tijdelijke woningen, waarbij die tijdelijkheid ten hoogste tien jaar kan bedragen. Overigens zij erop gewezen dat wanneer de tijdelijke woningen na het verstrijken van de in de omgevingsvergunning genoemde termijn van ten hoogste tien jaar aanwezig blijven, deze woningen in voorkomende gevallen alsnog zullen worden aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh. De Wgh wordt alsdan alsnog van toepassing. Mede vanwege de voorgenomen wijzigingen van het Bor, zoals hiervoor beschreven, strekken de wijzigingen ertoe in artikel 2.12, eerste lid, Wabo te verduidelijken dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een planologische afwijking naast de in dat artikellid genoemde regels ook altijd het belang van een goede ruimtelijke ordening het onderliggend beoordelingskader vormt. Daarom zullen aan artikel 2.12, eerste lid Wabo worden toegevoegd de woorden: indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. 13 Met betrekking tot het voornemen om op aanvragen een omgevingsvergunning voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan tot ten hoogste tien jaar de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing te verklaren, hebben de leden van de Christen Unie-fractie in de Tweede Kamer gewezen op de procedurele eisen die de Europese regelgeving bevat met betrekking tot vergunningen voor activiteiten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben. Het betreft hier met name de Merrichtlijn. De regering heeft benadrukt dat de bulk van tijdelijke afwijkingen van een bestemmingsplan met een duur van ten hoogste tien jaar, kleinschalig is en evident niet verplicht tot het maken van een milieueffectrapport. De regering kon echter niet uitsluiten dat voor een tijdelijke afwijking als hier bedoeld toch een dergelijk rapport is vereist. Met het oog hierop zal bij de voorgenomen wijziging van artikel 4 van bijlage II bij het Bor, waaraan de tijdelijke afwijkingen als hier bedoeld als categorie zullen worden toegevoegd, rekening worden gehouden met het van toepassing kunnen zijn 12 Kamerstukken I 2012/13, 33 135, C, p. 5 en 6. 13 Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nr, 3.
van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Activiteiten die onder de reikwijdte van deze regelingen vallen zullen buiten de aanwijzing worden gelaten, zodat voor die gevallen alleen een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, Wabo kan worden verkregen. Hierop is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Daarmee wordt ook voorkomen dat er in die gevallen, in strijd met de Mer-richtlijn en hoofdstuk 7 Wet milieubeheer, een vergunning van rechtswege kan ontstaan. 14 3. De voorgenomen wijziging van de Leegstandwet Het doel van dit op 11 oktober 2012 ingediende wetsvoorstel is de tijdelijke verhuur van voor de verkoop bestemde (leegstaande) woningen en leegstaande gebouwen te vergemakkelijken en de mogelijkheden om te komen tot tijdelijke verhuur te verruimen. Hierdoor kan tijdelijke verhuur vaker een oplossing vormen in situaties waarin eigen bewoning, reguliere verhuur dan wel verkoop op afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort. En zo kan bij tijdelijke functies, zoals beschreven in de vorige paragraaf van deze bijdrage, verhuur op basis van de te wijzigen Leegstandwet de exploitatie van leegstaande gebouwen vergemakkelijken. In een eerdere bijdrage in dit tijdschrift zijn de door de wetgever voorgenomen wijzigingen besproken en van commentaar voorzien. 15 Inmiddels is de behandeling door de Tweede Kamer afgerond en zijn verschillende wijzigingen doorgevoerd. 16 Tijdens de parlementaire behandeling is onder andere aandacht besteed aan de vraag of het gemeenten vrij staat extra eisen te hanteren bij de vergunningverlening met toepassing van het gewijzigde artikel 15 Leegstandwet aan eigenaren van te koop staande woningen. De regering was daarvan geen voorstander. Om te voorkomen dat gemeenten door het stellen van dergelijke extra eisen voor vergunningverlening de tijdelijke verhuur van te koop staande woningen bemoeilijken, heeft de regering de bepaling in het wetsvoorstel gehandhaafd dat gemeenten de vergunning voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen niet mogen weigeren als aan de in de wet gestelde voorwaarden is voldaan, en dat zij dus geen extra voorwaarden mogen stellen. Voor de andere twee categorieën woonruimte die op grond van de Leegstandwet tijdelijk verhuurd kunnen worden, woonruimte in gebouwen en woonruimte in huurwoningen in afwachting van sloop of renovatie, achtte de regering het niet onwenselijk dat gemeenten aanvullende voorwaarden voor vergunningverlening stellen. Dit kon in de ogen van de regering zelfs wenselijk zijn, bijvoorbeeld als het aanvullende voorwaarden op het terrein van leefbaarheid betreft, dan wel de voorwaarde dat de vergunninghouder kan beschikken over de noodzakelijke vergunningen. Voor de tijdelijke verhuur van die categorieën gebouwen geldt het verbod tot het stellen van extra eisen dus niet. 17 De regering heeft er voorts op gewezen dat voor de categorie woonruimte in een gebouw de voorgestelde verlenging van de maximale termijn voor tijdelijke verhuur tot tien jaar vooral te maken heeft met de (in de vorige paragraaf besproken) 14 Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nr.7, p. 45 en 46. 15 E.A. Minderhoud en M.F.A. Evers: Tijdelijke verhuur en de voorgenomen wijziging van de Leegstandwet, TBR 2012/211. 16 De vierde en laatste nota van wijziging dateert van 21 maart 2013, Kamerstukken II 2012/13, 33 436, nr. 35. 17 Kamerstukken II 2012/13, 33 436, nr. 5, p. 4 en 12.
voorgenomen maximale termijn van eveneens tien jaar voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan, waarvoor met een reguliere procedure op grond van de Wabo een omgevingsvergunning kan worden verleend. Aangezien hier sprake is van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor de duur van ten hoogste tien jaar kan de verhuur van woonruimte in zo n gebouw niet anders dan tijdelijk zijn, met een maximale duur van eveneens tien jaar. 18 De regering heeft voorts gewezen op de in de brief van 17 januari 2012, over Huur op Maat, tijdelijke verhuur en de Leegstandwet 19 aangekondigde andere maatregelen ten behoeve van de verruiming van de mogelijkheid van tijdelijke verhuur. Die andere maatregelen vereisten echter meer uitwerking en zullen uiteindelijk hun beslag krijgen in het Burgerlijk Wetboek. Er liggen derhalve andere maatregelen in het verschiet die moeten leiden tot de verruiming van de mogelijkheid van tijdelijke verhuur. 20 Niet geheel duidelijk was aanvankelijk of een huurovereenkomst in het kader van de Leegstandwet tegen het einde van de duur van de vergunning moet worden opgezegd, ook al staat in artikel 16, zevende lid van deze wet dat de huurovereenkomst in elk geval eindigt op het tijdstip waarop de vergunning haar geldigheid verliest. Als het opzeggen van de huurovereenkomst wel moet, maar niet gebeurt, loopt de eigenaar c.q. de verhuurder het risico dat de tijdelijke overeenkomst overgaat in een reguliere huurovereenkomst. Het wetsvoorstel is op dit punt verduidelijkt. Bij derde Nota van wijziging zijn aan artikel 16, achtste lid (nieuw) twee volzinnen toegevoegd, luidende: In het geval, bedoeld in de eerste volzin, is geen opzegging vereist. Indien de huurder na het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt, met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt, tenzij van een andere bedoeling blijkt, ontstaat een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd waarop titel 4, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Met de voorgestelde tweede volzin van dat artikellid wordt verduidelijkt dat de huurovereenkomst op grond van de Leegstandwet in elk geval eindigt op het moment dat de vergunning eindigt en dat in dat geval geen opzegging vereist is. Uiteraard dient, in de visie van de regering, de huurder wel op de hoogte worden gesteld van het feit dat de huur eindigt. Het verdient dus aanbeveling de huur wel gewoon op te zeggen. In alle gevallen waarin een verhuurder of huurder beoogt dat de huurovereenkomst eerder eindigt dan het eind van de vergunning, is opzegging vereist. Daarnaast wordt in de voorgestelde derde volzin van artikel 16, achtste lid (nieuw), van de Leegstandwet bepaald dat een reguliere huurovereenkomst ontstaat wanneer de huurder na het einde van de vergunning (en dus na het einde van de huurovereenkomst op grond van de Leegstandwet) met goedvinden van de verhuurder in de woning blijft zitten. In dat geval ontstaat een huurovereenkomst die wordt beheerst door de regels van het Burgerlijk Wetboek voor huur van woonruimte en niet door de Leegstandwet. 21 Bij nota van wijziging is ook de redactie van artikel 15, vijfde lid Leegstandwet een aantal malen herzien: tussen twee periodes van tijdelijke verhuur op grond van de 18 Idem, p. 5 en 6. 19 Kamerstukken II 2011/12, 27 926, nr.178. 20 Kamerstukken II 2012/13, 33 436 nr. 5, p.6. 21 Kamerstukken II 2012/13, 33 436, nr. 21.
Leegstandwet dient een periode van ten minste vijf jaar te liggen waarin hetzelfde gebouw of dezelfde woning door de eigenaar is gebruikt voor reguliere verhuur dan wel als eigen woonruimte. 22 Bij gelegenheid van de eindstemming over het wetsvoorstel op 26 maart 2013 zijn vier amendementen aangenomen, waarvan twee amendementen van het Kamerlid Visser (VVD) bijzondere aandacht verdienen. Het eerste amendement heeft betrekking op de tijdelijke verhuur van woonruimte in een leegstaand gebouw als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a Leegstandwet dat op grond van het bestemmingsplan geen woonfunctie heeft, zoals een leegstaand kantoorgebouw. Gelet op de door de eigenaar in zo n gebouw te plegen investeringen achtte de indiener het wenselijk dat de geldigheidsduur van de vergunning voor tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet zou aansluiten bij de termijn van de omgevingsvergunning die voorziet in het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik. Dat amendement is aangenomen en heeft geleid tot toevoeging van een nieuw lid 4a aan artikel 15 Leegstandwet luidende: De vergunning ten aanzien van woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, (woonruimte in een leegstaand gebouw) voor het gebruik waarvan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, wordt verleend voor de duur van die omgevingsvergunning, met een maximum van 10 jaren. In het tweede amendement van het lid Visser wordt geregeld dat de vergunning voor de tijdelijke verhuur van te koop staande woningen in één keer (zonder noodzaak van tussentijdse verlengingen) kan worden verleend voor de maximale duur van de vergunning, zijnde vijf jaar. De vergunning kan daarna niet meer worden verlengd. 23 In andere gevallen wordt de vergunning verleend voor de duur van ten hoogste twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging met telkens één jaar tot ten hoogste zeven jaar (woningen die zijn bestemd voor sloop of renovatie) en ten hoogste tien jaar (woonruimte in een leegstaand gebouw, waarvoor - anders dan in lid 4a (nieuw) - geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wabo is verleend). 4. Conclusie Al met al meen ik dat met de in deze bijdrage besproken wijzigingen van de Wabo, het Bor en de Leegstandwet het realiseren van tijdelijke functies in leegstaande gebouwen eenvoudiger wordt. Ten aanzien van de Wabo en het Bor is van belang dat het criterium dat met de tijdelijke functie zal moeten zijn voorzien in een tijdelijke behoefte zal vervallen en dat de maximale termijn voor een tijdelijke functie zal worden verruimd van, thans, ten hoogste vijf jaar naar, straks, ten hoogste tien jaar. Een voordeel is voorts dat, een uitzondering voor activiteiten met substantiële milieu effecten daargelaten, niet langer de uitgebreide voorbereidingsprocedure zal gelden maar de reguliere procedure. Dat scheelt een aanzienlijke hoeveelheid proceduretijd. Voorts zal de eis in artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor dat bij toepassing van artikel 4 het aantal woningen gelijk moet blijven, voor een aantal onderdelen van dat artikel worden losgelaten. Ten aanzien van de tijdelijke verhuur van gebouwen met toepassing van de Leegstandwet zal de geldigheidsduur van de vergunning eveneens ten hoogste tien jaar kunnen bedragen. Ofschoon het zich aanvankelijk liet aanzien dat de initiële 22 Kamerstukken II 2012/13, 33 436, nr. 6 en 21. 23 Kamerstukken II 2012/13, 33 436, nr. 24.
vergunningduur beperkt zou zijn tot twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging met telkens één jaar tot ten hoogste tien jaar, is dit voorkomen door de aanvaarding van het amendement Visser, althans in die gevallen waarin tevens sprake is van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1,eerste lid, onderdeel c van de Wabo voor de duur van, eveneens, ten hoogste tien jaar. En ook dat is winst. Wel blijft gelden dat gemeenteen bevoegd blijven in hun vergunningen ten behoeve van de tijdelijke verhuur van leegstaande gebouwen aanvullende voorwaarden mogen stellen. Het limitatief imperatieve stelsel dat geldt voor vergunningen voor de tijdelijke verhuur van te koop staande woonruimte geldt niet ten aanzien van de categorie leegstaande gebouwen.