DE EVENWICHTSPRIJS VOOR EMISSIEREDUCTIE-EENHEDEN

Vergelijkbare documenten
EEN SAMENVATTENDE ANALYSE VAN POTENTIËLEN EN KOSTEN VAN BROEIKASGASREDUCTIE-OPTIES IN BINNEN- EN BUITENLAND

Klimaatverandering: beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector

Klimaatverandering en internationaal beleid: de weg van Kyoto naar Kopenhagen.

Curaçao Carbon Footprint 2015

Effectiviteit van Europees klimaatbeleid: emissiehandel tussen nationale allocatie, Brusselse harmonisatie en mondiale lastenverdeling

Broeikasgasemissies in Nederland,

Milieu-actualiteit NON-ETS. 3 mei 2018

Broeikasgasemissies in Nederland,

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie

Klimaatverandering en Ontwikkeling

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Gouden Bergen. Over prijs en waarde van opgeborgen CO 2. Bert Stuij. Manager Energie Strategie en Transitie, SenterNovem. maandag 11 december

Aggiornamento. Bedreigingen en uitdagingen voor de. industrie VWEC. Een perspectief voor Vlaanderen. Een perspectief voor Vlaanderen

Komt CCS op tijd of haalt duurzame energie in? Pieter Boot Vijfde nationaal CCS Symposium 25 juni 2010

Emissie broeikasgassen in Europa,

Klimaatbeleid van het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu

OVERLEGCOMITE FEDERALE REGERING GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN. Vergadering van 8 maart Het Comité keurt de hierbij gevoegde tekst goed.

Aanleg van nutsvoorzieningen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

CO 2 -PRIJS EN VEILINGOPBRENGSTEN IN DE NATIONALE ENERGIEVERKENNING 2015

Vragen voor burgers die deelnemen aan WWViews

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

EMISSIE INVENTARISATIERAPPORT

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Klimaatbeleid na Kyoto

Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol?

CO 2 : kansen en bedreigingen voor de olie industrie

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2015

SonEnergie, 25 maart 2019 Jacques Hagoort

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

PROJECTIE ETS-PRIJS VOLGENS UITGANGSPUNTEN CONCEPT WETVOORSTEL MINIMUM CO2-PRIJS ELEKTRICITEITSPRODUCTIE

COP 21: analyse van het nieuwe klimaatakkoord en de mogelijke beleidsmatige en economische impact. 2 februari 2016 Tomas Wyns,

1. Inleiding. Notitie Amsterdam, 8 december 2016

20% of naar 30% BKG reductie

Emissiehandel in Europa

Ontwikkelingen Nederlandse luchtvaart. Een beknopt overzicht

Emissie broeikasgassen in Europa (EU-15),

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2015

Doelgroepenoverleg scheepvaart en klimaat Recente evoluties inzake beleid rond scheepvaart en klimaat

Vermeden broeikaseffect door recycling van e-waste

Externe notitie. Petten, 8 juli Cees Volkers Wouter Wetzels. Afdeling Policy Studies ECN-N Van

Targets and stakeholder participation: Comments and new elements J. Oude Lohuis

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

Broeikasgasemissies in Nederland,

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

Emissiehandel in Europa

Klimaat en ontwikkeling

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten

Broeikasgasemissies in Nederland per sector,

Effecten van Mobility Mixx voor de BV Nederland

LIFE Focus: Milieu en Klimaat

Inzicht - Footprint Q1 2017

Workshop J De kracht van een klimaatfonds. 05 april 2011

452 ( ) Nr juli 2015 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

BEDRIJFSECONOMISCHE BEOORDELING VAN TWEE CO 2 -VRIJE OPTIES VOOR ELEKTRICITEITSPRODUCTIE VOOR DE MIDDELLANGE TERMIJN

315.2 Emissie. inventarisatierapport Pagina 1 van 5

Kosten en baten van het EUluchtbeleid

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

Directie Toezicht Energie (DTe)

Doelstelling scope 2: IDDS wil in 2020 ten opzichte van %

Aannemingsbedrijf Van Zuijlen BV

Emissie-inventaris rapport Speer Infra B.V.

Transport en opslag van CO 2. P. Lako

315.2 Emissie. inventarisatierapport Pagina 1 van 6

CO2-uitstoot Nederlandse deelnemers EU ETS

Bijlage 1: klimaatdoelstellingen & ambities

Inzicht - Footprint Q4 2016

JM Vrij beheer b.v. Emissie inventarisatie rapport AH Vrij Groen, Grond en Infra Vrij Materieel

Uitwegen voor de moeilijke situatie van NL (industriële) WKK

ETS in het SER- Energieakkoord

CO 2 management plan. Daallin B.V. CO 2 management plan 2.C.2 & 3.B.2 & 4.A.2 1

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven

Figuur 1: CO 2-emissie vliegreizen 2015

De Energie Unie en haar governance. Presentatie: Peter Van Kemseke (Europese Commissie) Vlaams Parlement, 14 maart 2016

Reactie op SEO-studie naar welvaartseffecten van splitsing energiebedrijven

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport

Doel van deze presentatie is : Akkoord op het energiemanagement actieplan voor 2017

Discussie over voor- en nadelen van windenergie

Alcohol policy in Belgium: recent developments

02/02/ Aanwijzing van Belgacom Mobile NV als operator met een sterke marktpositie

BUREAU VOOR DE STAATSSCHULD. Suriname Debt Management Office. Kosten en Risico analyse van de Surinaamse schuldportefeuille per ultimo 2014

ACTUALISATIE MKBA ASBESTDAKEN

INTENTIEVERKLARING BETER ZICHT OP KLIMAATCOMPENSATIE

Onderzoek naar de klimaatimpact van het gebruik van Ecocheques in België EXECUTIVE SUMMARY. 29 April 2019 versie 1.1

Wie betaalt de rekening van de energietransitie?

Bert Metz Oud-voorzitter IPCC Werkgroep Maatregelen Fellow, European Climate Foundation

CO2 footprint InTraffic

Het Klimaatdebat. 09/01/2013 Bart Strengers

Berekening van de standaard CO 2 -emissiefactor aardgas t.b.v. nationale monitoring 2014 en emissiehandel 2014

Energie Management Programma 3.B.2

Energiebesparing in Nederland,

315.2 Emissie. inventarisatierapport Pagina 1 van 5

Transcriptie:

Februari 2002 ECN-C--01-127 DE EVENWICHTSPRIJS VOOR EMISSIEREDUCTIE-EENHEDEN Een actualisatie naar aanleiding van recente ontwikkelingen N.H. van der Linden (ECN) J.P.M. Sijm (ECN) A.P.H. Dankers (ADventures in Sustainable NRG)

Verantwoording Dit rapport is tot stand gekomen in het kader van een opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. De begeleidingsgroep voor dit project bestond uit medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer. Het project staat bij ECN geregistreerd onder Projectnummer 7.7420. Abstract In January 2000, ECN published a report on the potential and cost of emission reduction units in the Annex I countries and in the non-annex I countries. The ECN report presents an analysis of the equilibrium price of a GHG emission reduction unit assuming a fully transparent global market for GHG reduction units. The ECN report was used as background information for the formulation of policies to achieve the emission reduction target of the Netherlands. These policies are presented in two documents: Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel I (UK I) covering the domestic reduction measures en Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel II (UK II) focusing on the potential and costs of JI/CDM options. In early 2002, The Ministry of Economic Affairs and the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment intend to complete an evaluation of the progress on the implementation of the climate change policies presented in the UK I and UK II. The purpose of this evaluation is to monitor the progress, to identify new developments which have occurred since the publication of the UK I and the UK II and to assess whether these new developments warrant an adjustment of the formulated policies. In this regard, the following recent developments are in particular relevant: the decision of the US not to ratify the Kyoto Protocol, agreements achieved during the CoP6 and CoP7 meetings on the use of sinks, new information became available on reduction cost of concrete projects implemented in the framework of ERUPT, PCF and GEF, new mitigation studies are available, further agreement was reached during the CoP6 and CoP7 meetings on various aspects of the implementation of the Kyoto Protocol. The present study aims to bring up to date the ECN 2000 study by incorporating the above recent developments into the analysis. In particular, the present study aims to assess the impact of the above developments on the equilibrium price for an emission reduction unit. The following aspects have been analysed: agreement on sinks reached during the CoP6 and CoP7 meetings, exclusion of hot air from the market of tradable emission reduction units, banking of reduction realised by CDM projects before the year 2008, assumption that realisable potential of CDM/JI options is 50% of technical identified potential. The analysis show that as a result of the new developments the price of a reduction unit will drop from US$ 4-14 per ton CO 2 in the reference scenario to US$ <1-9 ton CO 2 in the scenario assuming Kyoto without the US and without a voluntary US reduction target and incorporating the above mentioned aspects. The price range reflects the situation whereby the no-regret options are included in the baseline (upper limit) and are not included in the baseline (lower limit). The experiences from the implementation of concrete emission reduction projects so far indicate that there is a lack of capacity concerning identification, evaluation and monitoring of CDM/JI projects. This could seriously hamper a smooth implementation of the Kyoto Protocol. 2 ECN-C--01-127

INHOUD 1. ACHTERGROND 5 1.1 ECN-potentieelstudie 5 1.2 Recente ontwikkelingen 6 1.3 Doelstellingen 7 2. PRIJSVORMING EMISSIEREDUCTIE-EENHEDEN 8 2.1 Macro-analyse 8 2.2 Analyse van projectinformatie 13 2.2.1 Algemene observaties op basis van reeds uitgevoerde projecten 13 2.2.2 Belemmeringen bij het genereren van reductie-eenheden 15 3. REVIEW VAN RELEVANTE STUDIES 17 3.1 Review top-down studies 17 3.2 Vergelijking van modeluitkomsten 19 4. SAMENVATTING EN CONCLUSIES 20 REFERENTIES 22 ECN-C--01-127 3

4 ECN-C--01-127

1. ACHTERGROND In het kader van de internationale afspraken gemaakt tijdens de derde sessie van de Conference of the Parties (CoP) in Kyoto, Japan, in december 1997, heeft Nederland de verplichting op zich genomen om in de periode 2008-2012 te komen tot een reductie van de emissie van broeikasgassen van zes procent ten opzichte van het niveau in het jaar 1990. Het beleid dat is ontwikkeld om deze reductie te realiseren is beschreven in twee beleidsdocumenten: Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (UK) Deel I, aangeboden aan de Tweede Kamer in juni 1999, beschrijft de maatregelen in Nederland; en Uitvoeringsnota Klimaatbeleid Deel II, aangeboden aan de Kamer in maart 2000, bevat een overzicht van het beleid met betrekking tot de aankoop van emissiereductie-eenheden in het buitenland. Als achtergrondinformatie bij het opstellen van UK Deel II is gedurende eind 1999 door ECN een studie uitgevoerd in opdracht van DGIS waarbij een inventarisatie is gemaakt van de beschikbare potentiëlen en bijbehorende kosten van emissiereductiemogelijkheden in binnen- en buitenland (Van der Linden et al, 2000). De ECN-studie, hieronder verder aangeduid als potentieelstudie, had tot doel om meer inzicht te krijgen in de prijsvorming van emissiereductie-eenheden die kunnen worden gerealiseerd in het binnenland of in het buitenland via Certified Emission Reductions (CERs), Emission Reduction Units (ERUs) of emissiehandel. Begin 2002 vindt er een eerste ijking plaats van het Nederlands klimaatbeleid. Deze ijking heeft met name tot doel om te bezien of er de afgelopen jaren ontwikkelingen zijn geweest die bepaalde aanpassingen van het geformuleerde klimaatbeleid noodzakelijk maken. Onderdeel van deze ijking betreft een actualisering van de ECN-potentieelstudie met als doel het identificeren en analyseren van nieuwe ontwikkelingen die de prijs van een emissiereductieeenheid kunnen beïnvloeden. Het voorliggende rapport beschrijft de resultaten van deze actualisatie. 1.1 ECN-potentieelstudie De ECN-potentieelstudie had tot doel een inventarisatie te maken van potentiëlen en kosten van broeikasgasreductieopties in binnen- en buitenland. Op basis van deze inventarisatie is vervolgens een vraag-aanbodanalyse op wereldschaal gemaakt om te komen tot een inschatting van de prijs van emissiereductie-eenheden. Figuur 1.1 toont het resultaat van deze analyse. [USD/ton] 50 40 30 20 10 0 vereiste reductie -10 0 2000 4000 6000 8000-20 -30-40 -50 zonder 'no-regret' [Mton] met 'no-regret' Figuur 1.1 Geaggregeerde economische kostencurve voor de wereld als totaal ECN-C--01-127 5

Wereldwijde CO 2 -uitstoot in 1990 van Annex-I landen bedroeg circa 14,0 Gton CO 2. Volgens de afspraak in het Kyoto Protocol moet dit teruggebracht worden in het jaar 2010 tot circa 13,1 Gton CO 2. Volgens het referentiescenario zal de uitstoot van Annex-I landen in 2010 circa 15,9 Gton CO 2 bedragen, dus de vereiste reductie (vraag naar reductieopties) bedraagt 2,8 Gton CO 2 (aangegeven in Figuur 1.1 door de verticale lijn). Het geaggregeerde wereldwijde aanbod van reductieopties (in Annex-I en niet-annex I landen) is in Figuur 1.1 weergegeven voor de situatie met en zonder het meenemen van zogenaamde no-regret opties. Deze vraag- en aanbodinventarisatie leidt vervolgens tot een (theoretische) evenwichtsprijs in de range van US$ 4 tot US$ 15 per ton CO 2 afhankelijk van het wel of niet meenemen van no-regret opties. In de prijsrange tot US$ 50 per ton CO 2 heeft de ECN-potentieelstudie een jaarlijks reductiepotentieel in het buitenland geïdentificeerd van circa 4400 Mton CO 2 (2000 Mton in Midden- en Oost-Europa en 2400 Mton in de niet-annex I landen). Dit totaal omvat ongeveer 1650 Mton (800 Mton in Midden- en Oost Europa en 850 Mton in niet-annex I landen) aan reductieopties met negatieve kosten (no-regret). Wordt alleen gekeken naar de positieve kostenrange tot US$ 15 per ton CO 2 (de no-regret opties worden dan buiten beschouwing gelaten), dan is het totaal geïdentificeerde jaarlijkse potentieel in het buitenland ongeveer 1150 Mton CO 2 (circa 200 Mton in Midden- en Oost-Europa en circa 950 Mton in niet-annex I). In de ECN-potentieelstudie is op basis van geïdentificeerde potentiëlen en kosten van reductieopties een analyse gedaan om te komen tot een wereldevenwichtsprijs voor reductieeenheden (permits). Het is goed om te beseffen dat er behalve de kosten en potentiëlen nog andere factoren zijn die niet zijn meegenomen in de analyse maar die wel degelijk de prijs kunnen beïnvloeden. De belangrijkste overige factoren zijn: 1. De politieke en economische situatie in een land zijn van groot belang voor de investeringsbeslissingen van private investeerders. 2. De locale capaciteit om projecten te initiëren, ontwikkelen en te implementeren vormt een (grote) hindernis bij de realisatie van reductiepotentieel. 3. Behalve CO 2 zijn er nog vijf andere gassen gedefinieerd in het Protocol die kunnen bijdragen aan de reductiedoelstelling. 4. Het vastleggen van CO 2 (sinks) is in beperkte mate toegestaan maar is nog niet meegenomen in de bovenstaande analyse. 5. De kosten verbonden aan de voorbereiding, uitvoering en monitoring van een project (transactiekosten) zijn niet meegenomen. 6. In de bovenstaande analyse is geen bovengrens gezet op de hoeveelheid credits die in het buitenland gekocht kunnen worden. 1.2 Recente ontwikkelingen Sinds de publicatie van UK Deel I en Deel II zijn er belangrijke nieuwe ontwikkelingen geweest binnen het internationale klimaatbeleid die van invloed zijn op het potentieel, op de kosten en dus ook op de prijs van emissiereductie-eenheden. Het gaat dan om de volgende ontwikkelingen: Het besluit van de VS om het Kyoto Protocol niet te ratificeren. In het Kyoto Protocol is een reductiepercentage van 7 procent ten opzichte van het basisjaar voor de VS voorzien. De Amerikaanse president George W. Bush heeft echter besloten dat hij de senaat niet zal vragen om het Protocol te ratificeren. Waarschijnlijk gaan de Amerikanen wel werken aan een alternatief plan, maar onduidelijk is wanneer dit klaar zal zijn en hoe het eruit zal zien. Het toestaan van het (ruimer) gebruik van sinks voor een aantal Annex-I landen, zowel in eigen land als in het buitenland via CDM. Op de CoP6 bis bijeenkomst in juli 2001, Bonn, en later op CoP7 in Marrakesh is hierover overeenstemming bereikt. Nieuwe informatie is beschikbaar met betrekking tot reductiekosten vanuit ERUPT, Prototype Carbon Fund (PCF) en Global Environment Facility (GEF). 6 ECN-C--01-127

Nieuwe studies zijn verschenen met betrekking tot potentiëlen en kosten van reductiemaatregelen. Tijdens de CoP6 bis in Bonn is overeenstemming bereikt over de uitvoering van het Kyoto Protocol. Tijdens CoP7 in Marrakesh hebben de partijen aangegeven het Protocol te zullen ratificeren en is de Bonn-overeenkomst vastgelegd in een gedetailleerde besluitvormingstekst. 1.3 Doelstellingen Deze nieuwe ontwikkelingen zijn aanleiding om de analyse gepresenteerd in de ECNpotentieelstudie te actualiseren. De belangrijkste doelstellingen van de actualisering zijn: 1. Identificeren en kwantificeren van nieuwe ontwikkelingen die van invloed (kunnen) zijn op de prijsvorming van emissiereductie-eenheden. 2. Verzamelen en evalueren van informatie over reductiekosten van concrete projecten uitgevoerd in het kader van ERUPT, PCF en GEF. 3. Review van relevante studies uitgevoerd sinds de verschijning van UK Deel I en Deel II. ECN-C--01-127 7

2. PRIJSVORMING EMISSIEREDUCTIE-EENHEDEN In dit hoofdstuk worden de belangrijkste effecten van recente ontwikkelingen en besluiten ten aanzien van het Kyoto Protocol op de prijsvorming van emissiereductie-eenheden (permits) gepresenteerd. Allereerst wordt gekeken naar de ontwikkelingen op macroniveau: wat wordt de wereldmarktprijs van een permit uitgaande van een situatie waarbij de drie flexibele mechanismen (emissiehandel, JI en CDM) volledig zijn geïntegreerd en er dus sprake is van een volledig transparant wereld emissiehandelssysteem? Uiteraard is dit een hypothetische situatie. Als er al een volkomen transparante wereldwijde markt zal ontstaan, dan zal het zeker nog vele jaren duren voordat deze situatie is gerealiseerd. Toch is deze exercitie belangrijk om een idee te krijgen voor de orde van grootte van de prijs van een permit. Vervolgens wordt getracht om de macro-analyse te vergelijken met informatie over kosten en prijzen van concrete projecten die zijn of worden uitgevoerd. Deze projectinformatie is nog zeer beperkt vanwege de simpele reden dat een emissiehandelssysteem eigenlijk nog niet bestaat. Wel komen er steeds meer initiatieven die het begin lijken aan te kondigen van het ontstaan van een dergelijk systeem. Het is belangrijk om deze ervaringen (hoe beperkt ook) goed te volgen en te ijken met de uitkomsten van de macro-analyse. Dit geldt met name voor landen als Nederland die op dit moment al heel actief bezig zijn met het uitvoeren van programma s voor de aankoop van emissiereductie-eenheden (first movers). Verder is het van belang om door deze projecten meer inzicht te krijgen welke institutionele belemmeringen er zijn die de realisatie van commercieel haalbare projecten verhinderen. 2.1 Macro-analyse De macro-analyse heeft tot doel om tot een schatting te komen van de wereldmarktprijs van een permit in een situatie waarbij een emissiehandelssysteem is opgezet en er sprake is van een volkomen transparante emissiemarkt. Hiervoor is gebruik gemaakt van een statisch, partieel evenwichtsmodel dat het snijpunt bepaalt van de wereldwijde vraag en aanbod van CO 2 - emissiereductie-eenheden. De vraag naar reductie-eenheden is het verschil in emissie-uitstoot tussen de baselineontwikkeling en de Kyoto-doelstelling voor een bepaald land. Het aanbod betreft de technische en niet technische opties om CO 2 -emissies te reduceren. Reductieopties en bijbehorende kosten zijn geïdentificeerd in niet-annex I landen (CDM), Midden- en Oost-Europa (JI) en overige Annex-I landen. Die opties worden gekozen waarmee in de vraag voorzien kan worden tegen de laagste kosten. Kwantitatieve informatie over potentiëlen en kosten van emissiereductieeenheden per land (regio) is afkomstig van een review van mitigatiestudies die door de landen zelf zijn uitgevoerd (Van der Linden et al,1999). In Tabel 2.1 staan de resultaten van de macro-analyse vermeld. Op de horizontale as staan drie scenario s met betrekking tot de mogelijke vraag naar emissiereductie-eenheden door de Verenigde Staten: 1. Scenario 1 betreft het referentiescenario waarin uitgegaan wordt van de situatie dat de VS zich volledig conformeren aan de afspraken zoals neergelegd in het Kyoto Protocol. Dit betekent voor de VS een reductiedoelstelling in het jaar 2010 ten opzichte van de baseline van 1650 Mt CO 2. 8 ECN-C--01-127

2. Scenario 2 beschrijft de situatie waarbij de VS niet meedoet aan Kyoto maar wel een eigen beleid ontwikkelt om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. Welke instrumenten hiervoor ingezet zullen worden is nog volstrekt onduidelijk, maar in dit scenario is aangenomen dat het beleid erop gericht is op een reductie die 50% bedraagt van de VSdoelstelling in het Kyoto Protocol, ofwel een reductie van 825 Mt CO 2 in het jaar 2010 ten opzichte van de baseline. Verder is aangenomen dat deze doelstelling op een zo goedkoop mogelijke manier gerealiseerd dient te worden en het blijft dus mogelijk om reductie eenheden aan te kopen in het buitenland. Hierdoor blijft de VS een vragende partij in een internationaal handelssysteem. 3. Scenario 3 heeft als extreem maar op dit moment zeker niet onrealistisch uitgangspunt dat de VS niet meedoet aan Kyoto en ook niet komt met een eigen reductie programma; er geldt dus geen enkele reductiedoelstelling. Ten tijde van het verschijnen van de ECN-potentieelstudie was het nog niet duidelijk of zogenaamde no-regret opties zich konden kwalificeren voor CDM/JI. Vandaar dat de resultaten in dat rapport gegeven zijn voor zowel de situatie met als zonder no-regret opties (zie Figuur 1.1). Inmiddels is duidelijk dat kwalificatie voor CDM/JI enkel afhangt van de milieuadditionaliteit. Dit zou betekenen dat de situatie zonder no-regret niet relevant meer is en dat in Figuur 1.1 de evenwichtsprijs uitkomt op US$ 4 per ton CO 2. Blijft echter nog wel de vraag of no-regret opties wel of niet in de baseline moeten worden opgenomen. Dit zijn immers commercieel haalbare opties die ook zonder klimaatbeleid financieel aantrekkelijk genoeg zijn om uit te voeren. 1 Daar kan tegenin gebracht worden dat het feit dat no-regret opties (nog) niet gerealiseerd zijn een aanwijzing is dat er barrières bestaan die implementatie verhinderen. Het verwijderen van deze barrières kan extra kosten met zich meebrengen waardoor opname in de baseline weer minder voor de hand ligt. Vanwege deze onzekerheid is in Tabel 2.1 voor ieder scenario de case met en zonder no-regret opties gepresenteerd. Dit vergemakkelijkt de vergelijking met de ECN-potentieelstudie, maar is ook een weergave van de onzekerheid over welk deel van deze opties in de baseline moet worden meegenomen (Case A: alle no-regret in de baseline; Case B: geen enkele no-regret optie in de baseline). De volgende relevante ontwikkelingen zijn geanalyseerd: 1. CO 2 -opname: de overeenkomst bereikt tijdens de CoP6 bis in Bonn en later aangepast tijdens CoP7 in Marrakesh geeft partijen de mogelijkheid om een deel van de reductieverplichting te voldoen door middel van projecten die leiden tot een grotere capaciteit voor opname van CO 2. Voor ieder Annex-I land is de maximale hoeveelheid aan CO 2 -opname in het eigen land vastgelegd (voor Annex I totaal circa 430 Mton CO 2 en via CDM-projecten totaal circa 170 Mton CO 2 ) die kan meetellen voor de reductiedoelstelling 2. Omdat dit type projecten in het algemeen beduidend goedkoper zijn dan energiegerelateerde projecten is er in deze analyse van uitgegaan dat de toegestane hoeveelheid in zijn geheel gebruikt wordt. 2. Hot Air: hot air is de aanduiding voor het verschijnsel dat voor een aantal landen die een periode van ernstige economische terugval hebben ondervonden (met name Rusland en de Oekraïne) de baseline beneden de Kyoto-doelstelling ligt en deze landen derhalve reductieeenheden kunnen verkopen en toch aan hun doelstelling kunnen voldoen zonder een additioneel reductiebeleid te hoeven voeren. Schattingen van de beschikbare hoeveelheid hot air variëren sterk (afhankelijk van baselineveronderstellingen). Uitgegaan is van 450 Mt CO 2. Hoewel het is toegestaan om hot air te verhandelen, is het zeker niet ondenkbaar dat (een deel van) de beschikbare hot air wordt doorgeschoven naar de volgende budgetperiode. Door de terugtrekking van de VS is de prijs van een permit aanzienlijk gedaald waardoor het bewaren van hot air voor een volgende budgetperiode wellicht aantrekkelijker is dan verhandelen. Het is ook denkbaar dat landen om politieke redenen hot air niet willen gebruiken voor het halen van 1 2 Strikt genomen zouden no-regret opties om deze reden dus in de baseline opgenomen moeten worden. Voor JIopties leidt dit dan wel weer tot een toename van de hot air met dezelfde hoeveelheid. Dit is inclusief 174 Mton CO 2 voor de VS. ECN-C--01-127 9

de reductiedoelstelling. In deze actualisatie wordt gekeken wat het effect is op de evenwichtsprijs als hot air niet verhandeld wordt en er dus een extra vraag ontstaat naar de overige emissiereductieopties. 3. Banking: In het Kyoto Protocol is opgenomen dat voor reductieopties in niet-annex I landen die via het CDM worden gerealiseerd de reductie-eenheden vanaf het jaar 2000 meegenomen kunnen worden (dit in tegenstelling tot JI- of reductieopties in Annex-I landen die pas vanaf het jaar 2008 meetellen). Alle reductie-eenheden gegenereerd door CDM-projecten in de periode 2000-2008 kunnen dus overgeheveld worden naar de eerste budgetperiode. Dit principe van banking leidt er toe dat het aanbod in deze budgetperiode groter wordt. In deze analyse is ervan uitgegaan dat CDM-projecten vanaf 2005 geleidelijk reductie-eenheden zullen gaan genereren en dat leidt ertoe dat in het jaar 2010 het totale aanbod van CDM reductie-eenheden ongeveer 20% hoger ligt dan zonder banking. 4. Beperking CDM en JI potentieel: In de analyse is gebruik gemaakt van geaggregeerde aanbodcurves voor CDM- en JI-reductieopties. Deze curven zijn opgesteld aan de hand van een inventarisatie van mogelijke concrete projecten om CO 2 te reduceren in de niet-annex I landen (CDM) en de Annex-I landen van Oost- en Midden Europa (JI). Bij deze inventarisatie is alleen gekeken naar de technische en economische haalbaarheid van projecten. Geen aandacht is besteed aan allerlei mogelijke institutionele/politieke belemmeringen die ertoe zouden kunnen leiden dat potentieel economisch interessante projecten toch niet tot uitvoering komen. Vanwege deze belemmeringen is naar verwachting het daadwerkelijke reductiepotentieel duidelijk minder dan de hoeveelheid die geïnventariseerd is. Om een idee te krijgen van het effect hiervan op de prijs is verondersteld dat het werkelijke reductiepotentieel van CDM en JI 50% is van de geïdentificeerde hoeveelheid. In Tabel 2.1 worden de resultaten gepresenteerd van de drie scenario s in combinatie met de geanalyseerde ontwikkelingen. 10 ECN-C--01-127

Tabel 2.1 Overzicht van effecten van recente ontwikkelingen en besluiten ten aanzien van de uitvoering van het Kyoto Protocol (uitsluitend CO 2 ) VS: Kyoto-doelstelling 1 VS: Nationale doelstelling 1 VS: Geen doelstelling 1 Case A 2 Case B 2 Case A 2 Case B 2 Case A 2 Case B 2 Vereiste reductie Annex I in 2010 t.o.v. baseline [Mt CO 2 ] 2830 2830 2010 2010 1185 1185 Uitgangssituatie 3 Prijs emissierecht [US$/ton CO 2 ] 14,1 3,8 7,9 <1 5,6 <1 Recente ontwikkelingen: Prijs emissierecht [US$/ton CO 2 ] 1. Inclusief CO 2 -opname 9,0 0,7 5,3 <1 2,4 <1 2. Exclusief hot air 18,6 6,0 10,3 1,9 9,0 <1 1+2 gecombineerd 12,6 3,0 7,6 <1 5,8 <1 3. Banking 4 12,1 2,6 7,6 <1 4,9 <1 1+2+3 gecombineerd 9,9 1,6 6,5 <1 4,5 <1 4. Beperking JI en CDM-potentieel 5 22,6 12,0 11,9 5,2 9,9 <1 1+2+3+4 gecombineerd 19,2 8,8 10,0 4,0 9,1 <1 1) Het scenario VS: Kyoto-doelstelling refereert aan de situatie waarin de VS zich volledig conformeren aan de afspraken zoals neergelegd in het Kyoto Protocol. Het scenario VS: nationale doelstelling heeft betrekking op de situatie waarin de VS via (vrijwillig) nationaal beleid hun CO 2 -emissies reduceren. In dit scenario wordt verondersteld dat de reductiedoelstelling van de VS in absolute zin gelijk is aan de helft van de oorspronkelijke Kyoto-doelstelling. Dat wil zeggen, conform de Kyoto-doelstelling zouden de VS naar verwachting 1645 Mt CO 2 moeten reduceren. In het scenario VS: nationale doelstelling is de reductiedoelstelling derhalve 825 Mt CO 2. In het scenario VS: geen doelstelling neemt de VS geen enkele reductieverplichting op zich. 2) Case A: exclusief no-regret opties. Case B: inclusief no-regret opties. Voor de Annex-I regio - met name in Midden en Oost-Europa - wordt het no-regret potentieel geschat op 792 Mt CO 2 en voor de niet-annex I regio op 848 Mt CO 2. 3) De uitgangssituatie waarin de VS zich conformeren aan de Kyoto-doelstelling komt het meest overeen met de situatie zoals uiteengezet in Van der Linden, et al. (2000). Het belangrijkste verschil is dat in de huidige studie de totale hoeveelheid hot air (i.e. 450 Mt CO 2 ) volledig wordt verdisconteerd in de berekeningen, terwijl in Van der Linden, et al. (2000) slechts een deel (i.e. 360 Mt CO 2 ) werd meegenomen. Derhalve valt in de huidige studie de variatiebreedte van de prijs iets lager uit (i.e. tussen 3,8 en 14,1 US$95 per ton CO 2 ) dan in Van der Linden, et al. (2000) (4,2 en 14,9 US$95 per ton CO 2 ). 4) Verondersteld wordt dat als gevolg van banking van CDM credits in de jaren 2005-2007 het aanbod van deze credits in de eerste budgetperiode van het Kyoto Protocol (2008-2012) zal toenemen met 20 procent. 5) Verondersteld wordt dat in de eerste budgetperiode van het Kyoto Protocol slechts 50 procent van het technisch geïdentificeerd potentieel aan reductiemogelijkheden in de niet-annex I regio (CDM) alsmede in de Annex I regio van Midden en Oost-Europa (JI) daadwerkelijk beschikbaar is. Op basis van de resultaten gepresenteerd in Tabel 2.1 zijn de volgende observaties relevant: 1. Het niet ratificeren door de VS van het Kyoto Protocol leidt tot een daling van de vraag naar emissiereductie-eenheden van 2830 Mton CO 2 naar 2010 Mton CO 2 met een vrijwillige VSdoelstelling en naar 1185 Mton CO 2 zonder VS-doelstelling. Het effect op de prijs van een permit van het niet ratificeren van de VS is aanzienlijk: de nieuwe evenwichtsprijs komt te liggen in de range US$ <1-6 zonder vrijwillige doelstelling van de VS en in de range US$ <1-8 als de VS vrijwillig een doelstelling op zich neemt. De forse daling in prijs betekent ook dat door het niet meedoen van de VS het voor de overige Annex-I landen beduidend goedkoper wordt om aan hun verplichtingen te voldoen. 2. Wordt behalve de terugtrekking van de VS ook nog rekening gehouden met de Bonn/Marrakesh-afspraken over CO 2 -opname, met de mogelijkheid dat het potentieel aan hot air pas in de volgende budgetperiode gebruikt gaat worden, met banking voor CDM en met de aanname dat slechts 50% van het technische CDM/JI-reductiepotentieel ook daadwerkelijk realiseerbaar is, dan wordt de prijsrange voor een permit US$ <1-9 /ton CO 2 zonder VS-doelstelling en US$ 4-10/ton CO 2 met VS-doelstelling. ECN-C--01-127 11

3. De afspraken gemaakt tijdens de CoP6 bis in Bonn met betrekking tot CO 2 -opname zijn niet onbeduidend. Van de totale Annex-I emissiereductiebehoefte van 1185 Mton CO 2 (Kyoto zonder de VS) kan al 420 Mton CO 2 (36%) gerealiseerd worden door middel van (goedkope) CO 2 -opname projecten. Het neerwaartse effect op de permitprijs van alleen dit aspect is dan ook aanzienlijk. 4. Na het wegvallen van de VS is het aspect van hot air nog belangrijker geworden. De geschatte totale hoeveelheid hot air bedraagt circa 450 Mton CO 2. Dit is bijna 38% van de totale vraag naar emissiereductie-eenheden na het wegvallen van de VS. Er wordt overwogen (b.v. door PCF) om een deel van de hot air om te zetten in zogenaamde vroege JI-akties. 5. De mogelijkheid van banking resulteert in een aanzienlijk groter aanbod van reductieeenheden gedurende de eerste budgetperiode, en dus in een neerwaartse druk op de evenwichtsprijs. Banking voor CDM-projecten is volgens het Protocol toegestaan en dus reëel. In lijn hiermee is bij JI zogenaamde early crediting mogelijk. Dit houdt in dat gastlanden gevraagd wordt om een toezegging te doen aan investeerders in JI projecten dat de reductie gerealiseerd voor 2008 wordt overgedragen in de vorm van Assigned Amounts (Rusland en Roemenië staan hier in principe al positief tegenover). Die overdracht moet dan voldoen aan de regels van emissiehandel. Early crediting verbetert de concurrentiepositie van JI-projecten ten opzichte van CDM-projecten. In Figuur 2.1 wordt voor het referentiescenario en de Scenario s 2 en 3 aangegeven welke aanbodopties worden gebruikt om aan de totale vraag naar emissiereductie-eenheden te kunnen voldoen. In het referentiescenario bedraagt de totale vraag 2830 MtCO 2, in Scenario 2 is dit 2010 Mton CO 2 en in Scenario 3 is dit 1185 Mton CO 2. Voor een goede interpretatie van Figuur 2.1 is het belangrijk om te beseffen dat het referentiescenario (REF 1-A en REF 1-B) betrekking heeft op de uitgangssituatie, de eerste twee kolommen (prijsrange US$4-14). Hier is hot air wel opgenomen. Scenario s Sc2-A, Sc2-B, Sc3-A en Sc3-B hebben betrekking op de laatste regel en de laatste twee kolommen in Tabel 2.1 (prijs range US$ 4-10 en US$ <1-9). In deze scenario s is dus verondersteld dat: 1) hot air niet wordt verhandeld in de eerste budgetperiode; en 2) CO 2 - opname, banking en beperking CDM/JI potentieel is meegenomen. [%] 100 90 80 70 60 CO 2-opname CDM JI Emissiehandel Hot air Binnenland 50 40 30 20 10 0 REF 1-A REF 1-B Sc 2-A Sc 2-B Sc3-A Sc3-B Figuur 2.1 Gebruik van emissiereductieopties in verschillende scenario s 12 ECN-C--01-127

Het wegvallen van de VS betekent een veel lagere evenwichtsprijs en dus een groter beroep op CDM en JI door de Annex-I landen ten koste van binnenlandse maatregelen. Voor Scenario 3- B, dus inclusief de no regret-maatregelen, is het aanbod van reductie-eenheden zo groot in vergelijking met de vraag dat de prijs in het model zakt naar 0. In de praktijk betekent dit dat vraag en aanbod niet meer bepalend zijn maar dat andere factoren (welke verdeling tussen binnen- en buitenland wordt als wenselijk ervaren) bepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst. 2.2 Analyse van projectinformatie De macro-analyse zoals gepresenteerd in Paragraaf 2.1 is gebaseerd op informatie van geïdentificeerde emissiereductieopties en een inschatting van de kosten van deze opties in Annex-I landen en in de niet-annex I landen. Deze informatie betreft dus een inschatting van kosten en prijzen van mogelijke projecten om tot een reductie van CO 2 te komen. Omdat theorie en praktijk soms twee verschillende dingen zijn lijkt het nuttig om de theoretische informatie te vergelijken met meer concrete informatie afkomstig van projecten die zijn of worden uitgevoerd. Deze concrete projecten kunnen behalve financiële informatie ook meer inzicht geven in de institutionele aspecten die mogelijk belemmerend werken voor het initiëren en implementeren van CDM- en JI-projecten. Informatie over concrete projecten is nog schaars omdat de markt voor emissierechten nog niet bestaat maar heel voorzichtig aan het ontstaan is. Verder was het tot voor kort moeilijk om te spreken over marktwerking omdat zelfs het produkt waarvoor de marktwerking dient te gelden nauwelijks bestond door een gebrek aan een internationaal geaccepteerde definiëring hoe dit produkt tot stand dient te komen. Tijdens de CoP7 in Marrakesh is hierover veel meer duidelijkheid ontstaan en dat zal zeker de ontwikkeling van de emissiehandel bevorderen. De concrete projecten die in deze paragraaf worden besproken dateren alle van voor Marrakesh en zijn het resultaat van first market movers die bereid waren het risico te nemen omtrent het eigenhandig definiëren van het produkt met de verwachting dat dit op een later tijdstip door de internationale gemeenschap (UNFCCC/CDM Executive Board) zou worden overgenomen. 2.2.1 Algemene observaties op basis van reeds uitgevoerde projecten Op basis van een (beperkt) aantal concrete emissiereductieprojecten die de laatste jaren zijn uitgevoerd door verschillende instellingen kunnen de volgende algemene observaties gedaan worden die relevant zijn voor de totstandkoming van een markt voor emissiereductie-eenheden. De projecten die tot op heden zijn ontwikkeld komen vaak vanuit de hoek van ontwikkelingssamenwerking en richten zich op duurzame energie, rurale elektrificatie, stadsverwarming en in sommige gevallen energiebesparing in kleine en middelgrote industrieën. Echter, nog geen projecten zijn gedaan in de sectoren waar naar verwachting goedkope reductie-eenheden kunnen worden gegenereerd zoals de petrochemische sectoren (inclusief affakkelen, aardgastransporten), transportsectoren en energiebesparing in grootschalige industrieën. Projecten die tot nu toe uitgevoerd zijn resulteren dan ook in relatief kleine hoeveelheden reductie-eenheden en vaak ook tot een relatief hoge prijs voor deze eenheden. Projecten worden vaak ontwikkeld door multilaterale instellingen en/of nationale overheden in Annex-I landen. De particuliere sector is tot op heden nauwelijks betrokken geweest bij de directe projectontwikkeling, alhoewel mag worden verwacht dat deze het op een kosteneffectievere manier zou kunnen doen en dus voor een lagere aanbodprijs voor reductieeenheden. Verder wordt verwacht dat de particuliere sector met name betrokken zal zijn bij projecten die relatief grote hoeveelheden reductie-eenheden genereren. ECN-C--01-127 13

Er is op dit moment een trend zichtbaar dat grote ondernemingen (oliemaatschappijen, grote elektriciteitsbedrijven verenigd in E7), alsmede publieke sectoren (nationale overheden Annex-I landen) bereid zijn om een hoge prijs te betalen voor reductie-eenheden. Dit heeft te maken met enerzijds de Public Relations-waarde van reductie-eenheden die voortvloeien uit duurzame energie/ontwikkelingssamenwerking projecten en anderzijds met de behoefte om deel uit te gaan maken van deze ontwikkelingen betrekking hebbende op een potentiële, interessante nieuwe markt (on-the-job-learning). Deze ontwikkelingen hebben tot resultaat dat in de prijsvorming van reductie-eenheden de kosten voor PR en on-the-job-learning zijn verdisconteerd en er dus een hogere prijs wordt betaald voor reductie-eenheden. Het is echter te verwachten dat dit laatste verschijnsel zich alleen in het beginstadium (eerste 5-6 jaar) van CDM en JI zal voordoen en vervolgens zal uitfaseren. Een goede administratie van de ontwikkelingskosten van projecten in ontwikkelingslanden is meestal niet beschikbaar. Vaak lopen doelstellingen vanuit ontwikkelingssamenwerking (ODA) en doelstellingen vanuit klimaatbeleid door elkaar heen. Dit kan ertoe leiden dat projecten die zijn ontwikkeld binnen ODA kader maar daar verder geen financiering kunnen krijgen overgeheveld worden naar klimaatbeleid. Een flink deel van de voorbereidingskosten worden dan niet meegenomen in de uiteindelijke kostenbepaling van emissiereductie-eenheden. Uit bovenstaande observaties blijkt dat er nog vele belemmeringen bestaan die een totstandkoming van een volledig transparante emissiemarkt bemoeilijken. Dit is echter niet verrassend en kenmerkend voor het ontstaan van een nieuwe markt. Er zijn ook duidelijk tekenen van vooruitgang. Zo heeft de laatste CoP in Marrakesh weer meer duidelijkheid gebracht met betrekking tot het gebruik van de flexibele instrumenten. Ook het feit dat er 17 particuliere bedrijven participeren in het PCF is een teken dat de private sectoren uit een aantal landen geïnteresseerd beginnen te raken. Gerealiseerde prijzen van reductie-eenheden Om een indruk te krijgen van de prijs van emissiereductie-eenheden van CDM- en JI-projecten zoals die op dit moment in de praktijk kan worden waargenomen zijn in Tabel 2.2 de resultaten vermeld van de projecten uitgevoerd binnen de PCF- en ERUPT-programma s en de resultaten van een recente analyse van een geselecteerd aantal projecten uitgevoerd door UNDP (GEF). Tabel 2.2 Afgesproken prijzen van reductie-eenheden PCF 1) PCF 2) ERUPT 3) UNDP/GEF 4) Aantal projecten 8 13 5 8 Laagste prijs [US$/ton CO 2 ] 2 3 5,7 1~2 Hoogste prijs [US$/ton CO 2 ] 3 6,5 10,4 25~30 Gem. prijs [US$/ton CO 2 ] 2,5 3 9,7 1,5 Gem. reductie per project [ton CO 2 ] 2.500.000 1,282.400 903.600 2.226.000 1) Projecten in uitvoering zoals vermeld in eerste PCF jaarlijks rapport (sept. 2001). 2) Projecten in de pijplijn die reeds zijn goedgekeurd door het ontvangende land en door het PCF. 3) Resultaten van de eerste Europese ERUPT tender. 4) UNDP intern rapport: Re-examining selected UNDP(GEF) projects as potential CDM projects. Datakwaliteit voor analyse was beperkt. Gemiddelde prijs per ton CO 2 alsmede gemiddelde reductie per project worden gedomineerd door twee grote CH 4 -projecten. De overige projecten zijn allemaal kleinschalige CDM-projecten. Op basis van Tabel 2.2 kunnen de volgende conclusies getrokken worden: 1) De (theoretische) prijs voor een reductie eenheid uitgaande van een eigen doelstelling van de VS ligt in de range US$ 4-10 per ton CO 2 (zie Tabel 2.1). De ervaringen tot nu toe geven aan dat voor die projecten uitgevoerd in het kader van een reductiedoelstelling (ERUPT) de prijs heel duidelijk aan de bovenkant van deze range zit. Dit is een gevolg van het feit dat op dit moment de emissiehandel nog niet geïntegreerd en zeer beperkt van omvang is. Naar verwachting kan deze prijs naar beneden gaan als de modaliteiten voor deze markt duidelijk 14 ECN-C--01-127

zijn gedefinieerd. De prijs van een reductie eenheid voor projecten niet direct gericht op een reductiedoelstelling (PCF, UNDP/GEF) ligt duidelijk lager. Dit kan verklaard worden uit het feit dat er geen risico wordt gelopen voor het niet realiseren van reductie-eenheden in tegenstelling tot b.v. ERUPT. 2) De prijs bij PCF ligt duidelijk lager dan bij ERUPT. Dit kan voor een belangrijk deel verklaard worden door het feit dat PCF-projecten CDM en/of early credits JI-projecten zijn en dat dus de reductie gegenereerd voor 2008 ook meegenomen worden in tegenstelling tot ERUPT. 3) De reductieomvang van de meeste projecten binnen PCF en ERUPT ligt in de orde van grootte van 1 miljoen ton CO2. 2.2.2 Belemmeringen bij het genereren van reductie-eenheden Momenteel zijn er een beperkt aantal spelers betrokken bij activiteiten gericht op het ontwikkelen en implementeren van CDM- en JI-projecten met als doel om gerealiseerde reductie-eenheden te verhandelen. Daaraan liggen een aantal institutionele, financiële, informatie en andere belemmeringen ten grondslag die hieronder zijn opgesomd. Deze opsomming is niet volledig, maar geeft een beeld van de hoeveelheid en intensiteit aan belemmeringen welke momenteel nog bestaan en waaraan intensief gewerkt dient te worden om een versnelde ontwikkeling en implementatie van CDM- en JI-projecten, alsmede het verhandelen van reductie-eenheden op grote schaal, mogelijk te maken: Er is een groot gebrek aan capaciteit voor de identificatie, ontwikkeling, implementatie, monitoring en evaluatie van CDM- en JI-projecten. Dit is met name het geval voor niet- Annex I landen en in mindere mate voor de groep Annex-I landen. Momenteel wordt de meeste capaciteit zoals hierboven beschreven aangetroffen bij de first market movers zoals bijvoorbeeld het PCF en Nederland. Echter, ook voor deze categorieën geldt dat zij zich onder aan de learning curve bevinden en dat er nog veel capaciteit zowel in de breedte als in de diepte dient te worden ontwikkeld om CDM- en JI-activiteiten op grotere schaal plaats te laten vinden. Door de beperkte capaciteit worden er weinig reductie-eenheden gegenereerd en zijn deze tevens relatief duur. Er is een gebrek aan duidelijke internationale regelgeving op het gebied van baselines, validatie en certificeringsprocedures. Hierdoor kan er niet met zekerheid geïnvesteerd worden in projecten die reductie-eenheden genereren. Het uitblijven van deze regelgeving introduceert een risico waardoor de traditionele en conservatieve investeerders in combinatie met de financiële instellingen (beide categorieën vormen de meerderheid van de investeringsgemeenschap) op dit moment weinig interesse tonen om op significante schaal toe te treden tot CDM- en JI-activiteiten. Als er al sprake is van internationale regelgeving en procedures dan zijn deze vaak ingewikkeld en komen boven op bestaande investeringsprocedures. Huidige procedures voor bijvoorbeeld CDM (CDM project cycle) zijn zelfs ingewikkelder dan bestaande projectcycli zoals die worden gehanteerd binnen de WereldBank, Europese Unie, Verenigde Naties Ontwikkelings Programma (UNDP), Global Environment Facility (GEF), etc. Deze ingewikkelde procedures vormen een belemmering voor potentiële nieuwkomers zoals die worden verwacht uit de particuliere sectoren. Er is een tendens zichtbaar dat er wordt afgewacht tot er meer duidelijkheid is omtrent de procedures en vervolgens dat de procedures worden vereenvoudigd zodat ze beter aansluiten bij reeds bestaande investeringsprocedures zoals die internationaal worden gehanteerd (bijvoorbeeld technical and financial due diligence ). Er is al eerder opgemerkt dat de afspraken gemaakt tijdens de CoP7 in Marrakesh meer duidelijkheid geven wat betreft de modaliteiten van de flexibele instrumenten. Met name de benoeming van de Executive Board van de UNFCCC (advies commissie met als taak supervisie van CDM) betekent een flinke stimulans voor het duidelijk en transparant krijgen van de procedures en regelgeving voor de flexibele instrumenten. ECN-C--01-127 15

Veel van de huidige first market movers richten zich op relatief kleinschalige projecten waarvan de transactiekosten naar verhouding hoog zijn. Er is tevens met name een focus op duurzame energieprojecten, terwijl sectoren met een groot potentieel zoals grootschalige energiebesparing, affakkelen van oliewinning, lekkages van aardgastransporten en de transport sector nog nauwelijks vertegenwoordigd zijn in CDM- en JI-activiteiten. De redenen voor deze situatie moeten worden gezocht in een combinatie van gebrek aan bekendheid omtrent de mogelijkheden die CDM en JI te bieden hebben en gebrek aan interesse om erin betrokken te raken (zie ook bovenstaande punten). De huidige first movers bevinden zich met name in de multilaterale instellingen en nationale publieke sectoren. Historisch gezien zijn de contacten van deze first movers met de privé-sectoren beperkt, maar zonder een gezamenlijke inspanning zal er nooit sprake kunnen zijn van significante CDM- en JI-activiteiten. CDM en JI zijn typische voorbeelden van Public Private Partnerships (PPPs) en daar is nog weinig ervaring mee opgedaan. Een voorbeeld waarbij zo n samenwerking wel duidelijk beoogd wordt is het PCF waarin deelnemen 17 particuliere bedrijven en 6 overheden. Verder wordt er vanuit de klimaatgemeenschap vaak gedacht in termen van klimaatprojecten en het volgen van de daarbij behorende internationale regelgeving. Daarbij wordt vaak over het hoofd gezien dat klimaatopbrengsten slechts een beperkt deel vormen van de totale investeringsbenodigdheden (zo n 10 tot 20% wanneer opbrengsten van reductie-eenheden worden vertaald naar initiële investeringen). Deze verhouding van normaal investeringskapitaal en klimaatinvesteringsgelden impliceert dat de klimaatgemeenschap een ondergeschikte rol zal moeten spelen in normale investeringsactiviteiten. Dit vergt een andere opstelling van de huidige generatie klimaatprojectontwikkelaars die teveel trachten de klimaatdoelstellingen primair te stellen in gezamenlijke investeringsprojecten. 16 ECN-C--01-127

3. REVIEW VAN RELEVANTE STUDIES Voor de analyse zoals gepresenteerd in Hoofdstuk 2 is de zogenaamde bottom-up methode gebruikt. Dit betekent dat informatie over kosten en prijzen van emissiereductieopties per technologie, per sector en per land zijn verzameld en vervolgens geaggregeerd tot regioniveau (Annex I, niet-annex I) en wereldniveau. Deze methode van beneden af bevat dus gedetailleerde technologie informatie, maar houdt geen rekening met allerlei interacties tussen de energiesector en de overige economische sectoren en ook niet met interacties tussen verschillende wereldregio s (landen). Modellen gebaseerd op de zogenaamde top-down methode hebben deze interacties wel meegenomen, maar zijn daarentegen over het algemeen veel minder rijk aan technologie-informatie. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de ECN bottom-up methode vergeleken met de resultaten van drie studies die ook als doel hebben te analyseren wat het effect is van het niet meedoen van de VS op de evenwichtsprijs van een permit, maar die alle drie een top-down methode gebruiken. De studies zijn uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM, Nederland), het Center for International Climate and Environmental Research (CICERO, Noorwegen) en de International Energy Agency (IEA, Frankrijk). 3.1 Review top-down studies Evaluating the Bonn agreement and some key issues; RIVM Belangrijkste doel van de in dit rapport gepresenteerde analyse is om aan te geven wat de effecten zijn van de uitkomsten van het Bonn akkoord op de milieueffectiviteit en op de economische efficiency van het akkoord. Gebruik is gemaakt van het door het RIVM ontwikkelde FAIR model. Het FAIR model bevat een kostenmodule met marginale emissiebestrijdingskostencurven waarmee de wereldevenwichtsprijs voor een emissiepermit kan worden bepaald en vervolgens ook een inschatting wordt gegeven van de totale kosten die gemaakt moeten worden voor de implementatie van het Kyoto Protocol. In dit model wordt gewerkt met de marginale bestrijdingskostencurven van het CPB WorldScan model. Als referentiescenario is het IPCC SRES A1B-scenario gebruikt. Dit scenario beschrijft een situatie met hoge economische groei (2,9% over de periode 1990-2100 voor de wereld als totaal). Belangrijkste uitgangspunten bij de RIVM-analyse zijn: 1. niet meedoen van de VS, 2. Bonn afspraken betreffende CO 2 -opname, 3. gekeken is alleen naar CO 2 -reductie en niet naar de overige broeikasgassen, 4. transactiekosten zijn verondersteld 20% te zijn van de totale investeringskosten, 5. verondersteld is dat slechts 10% van het theoretische CDM-potentieel daadwerkelijk realiseerbaar is. De belangrijkste uitkomsten staan vermeld in Tabel 3.1. In de Scenario s 1 en 2 is uitgegaan van de situatie voor Bonn, met als cases wel en niet meedoen van de VS. In Scenario 3 is uitgegaan dat de VS niet meedoet en zijn de Bonn afspraken met betrekking tot CO 2 -opname meegenomen. In alle scenario s is uitgegaan van een volledig transparante en geïntegreerde wereldemissiehandelssysteem. ECN-C--01-127 17

Tabel 3.1 Scenarioresultaten RIVM-studie Annex-I CO 2 -reductie [Mton] Annex-I reductie i.v.m. 1990 niveau [%] Reductie binnenland [%] Prijs CO 2 permit [US$/ton] Annex-I reductiekosten [bus$] 1. Kyoto met VS 2790-5,1 46 9,7 47 2. Kyoto zonder VS 870 +8 22 4,3 3,5 3. Kyoto zonder VS met Bonn 481 +10,6 14 2,4 1,8 Bron: M.G.J. den Elzen en A.P.G. de Moor, RIVM In het rapport wordt ook een gevoeligheidsanalyse gepresenteerd voor de belangrijkste variabelen. De conclusies van deze analyse zijn als volgt kort samengevat: Het gebruiken van IPCC SRES-scenario s met duidelijk lagere economische groei heeft een significant effect op de permitprijs. Voor het B1-scenario (economische jaarlijkse groei van 2,5% over 1990-2100) en het A1-scenario (economische jaarlijkse groei van 2,3% over 1990-2100) daalt de evenwichtsprijs naar 0. Het toepassen van een andere set van marginale bestrijdingskosten (in plaats van de kostencurven van het WorldScan model is gebruik gemaakt van de kostencurven van het Poles model van de Universiteit van Pierre Mendes, Frankrijk (Patrick Criqui et al, 1999) heeft een duidelijk effect op de evenwichtsprijs die stijgt naar US$ 4,9/ton CO 2. Verhogen van het percentage van CDM-opties dat daadwerkelijk gerealiseerd kan worden van 10% naar 30% heeft weinig invloed op de prijs. Verhogen of verlagen van de transactiekosten (van 20% naar 30% en naar 0%) heeft weinig effect op de prijs. From small to insignificant: Climate impact of the Kyoto Protocol with and without US: Center for International Climate and Environmental Research (CICERO); June 2001 In deze notitie van CICERO, Oslo, wordt een inschatting gemaakt van de prijs van een permit zowel voor de situatie waarbij de USA meedoet met het Kyoto Protocol als in het geval dat de USA niet meedoet. Gebruik wordt gemaakt van een partieel evenwichtsmodel waarbij de wereld verdeeld is in 32 landen en regio s (top-down benadering). Er wordt alleen gekeken naar handel van credits tussen Annex-I landen. Omdat de modaliteiten van CDM nog niet bekend zijn wordt deze mogelijkheid verder niet meegenomen, maar opgemerkt wordt wel dat als CDM realiteit wordt dit de prijs verder zal doen dalen. De belangrijkste conclusies van deze berekeningen zijn: 1. Het Kyoto Protocol met de USA leidt tot een wereldwijde reductie van de emissies van 5,5% ten opzichte van het referentiescenario in 2010. Zonder de USA daalt dit percentage tot 0,9%. 2. De prijs van een permit daalt van US$ 15/ton CO 2 in een situatie waarbij de USA meedoet, naar US$ 5/ton CO 2 in een situatie zonder de USA. 3. Bij het hanteren van een plafond voor het aankopen van credits zoals voorgesteld door de EU stijgt de prijs naar USD 16/ton CO 2 als de USA niet meedoet. International Emission Trading: from concept to reality; IEA, 2001 In deze IEA-publicatie wordt ook een kwantitatieve analyse gegeven van de gevolgen voor de emissiemarkt van het niet meedoen van de USA. The IEA-analyse is gebaseerd op een publicatie van de WereldBank waarin verschillende modellen worden gebruikt om de scenario s door te rekenen. De resultaten van twee modellen worden overgenomen in de IEA-publicatie het model EPPA van MIT, USA, en het model GTEM van ABARE, Australië. 18 ECN-C--01-127

Deze twee modellen kijken niet alleen naar CO 2 -emissies, maar nemen ook de niet CO 2 - emissies mee. Met deze modellen zijn de volgende scenario s doorgerekend: Kyoto Protocol geïmplementeerd zoals afgesproken in december 1997 Kyoto Protocol zonder de USA Kyoto Protocol zonder de USA en zonder hot air. De scenarioresultaten worden gegeven in Tabel 3.2. Tabel 3.2 Scenarioresultaten IEA-studie Scenario/model Annex-I CO 2 -eq.-reductie Prijs [US$/ton CO 2 ] MIT ABARE MIT ABARE Kyoto 2850 1325 43,4 16,4 Kyoto zonder USA 900 52 23,6 0,9 Kyoto zonder USA en zonder hot air 980 370 25,6 8,6 Bron: IEA Zowel voor MIT als voor ABARE geldt dat de evenwichtsprijs bepaald is voor handel binnen industrie landen. Mogelijkheden voor reductie door middel van CDM zitten hier nog niet in. De grote verschillen in berekende prijzen hebben met name te maken met verschillen in het referentie scenario en met de inschatting van de omvang van hot air. De hoge prijs in het MITA model gaat uit van een beperkte hoeveelheid hot air. De lage prijs van ABARE is een resultaat van de lage vraag naar reductie-eenheden. 3.2 Vergelijking van modeluitkomsten In Tabel 3.2 wordt een vergelijking gegeven van de wereld evenwichtspermitprijs zoals berekend door de verschillende instituten voor de volgende situaties: 1. Kyoto-1997: Kyoto Protocol inclusief VS en inclusief handel in hot air, 2. Kyoto-2001, Sit. 1: Kyoto Protocol en Bonn akkoord zonder VS en incl. handel in hot air, 3. Kyoto-2001, Sit. 2: Kyoto Protocol en Bonn akkoord zonder VS en geen handel in hot air. Tabel 3.3 Vergelijking evenwichtsprijs voor permits [US$/ ton CO 2 ] Kyoto-1997 Referentie Kyoto-2001 Situatie 1 Kyoto-2001 Situatie 2 ECN 4-14 <1-5,6 <1-9 RIVM 9,7 4,3 5,4 2) CICERO 1) 15 5 16 3) IEA GTEM 1) 16,4 0,9 3,4 IEA EPPA 1) 43,4 23,6 32,0 1) betreft handel binnen industrielanden, dus zonder CDM 2) betreft 50% banking van hot air naar volgende budgetperiode 3) betreft implementatie EU voorstel m.b.t. beperkte emissiehandel. Uit Tabel 3.3 blijkt dat ondanks de verschillende methodologieën, de evenwichtsprijs voor een permit waarop de top-down en bottom-up modellen uitkomen elkaar niet veel ontlopen. Alleen het EPPA model van MIT zit duidelijk hoger dan de andere modellen. Voor een deel kan dit verklaard worden door het gegeven dat de hoeveelheid hot air in EPPA zeer gering is. De huidige afspraken gemaakt tijdens CoP6 bis en CoP7 worden het best beschreven door het scenario Kyoto-2001, Situatie 1. Rekening houdend met het feit dat bij de uitkomsten voor dit scenario voor CICERO en IEA EPPA nog geen rekening gehouden is met CDM, kan geconcludeerd worden dat de evenwichtsprijs voor dit scenario ergens ligt in de onderste helft van de range US$ <1-5 ton/co 2. Deze zeer lage prijs kan een reden zijn voor verkopers van hot air om de hot air niet te verhandelen in de eerste budgetperiode, maar te banken voor de tweede budgetperiode. Dit zal een duidelijk opwaarts effect hebben op de evenwichtsprijs. ECN-C--01-127 19