5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2015:1155

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBDHA:2017:445

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690


ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:RBDHA:2014:241

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBDHA:2017:2607

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBDHA:2016:4117

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBDHA:2016:13238

ECLI:NL:GHSHE:2017:189. Permanente link:

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Rechtbank Gelderland AWB - 15 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBDHA:2017:7853

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2013:16806

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146

ECLI:NL:GHDHA:2017:2910

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere,

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

Revisierente bij afkoop nieuw regime lijfrente terecht en tot juist bedrag opgelegd

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBZWB:2015:7034

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Eiseres heeft op 2 oktober 2013 op aangifte een bedrag van aan verhuurderheffing over het jaar 2013 voldaan.


ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK- 13/01190

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

1.1 Eiseres is geboren op [geboortedag] 1942.

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem

Transcriptie:

Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 14/643 uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2014 in de zaak tussen [X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres (gemachtigde: [A]), en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder. Procesverloop Eiseres heeft op 2 april 2013 voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan naar een te betalen bedrag van in totaal 67.046. Verweerder heeft het bedrag ontvangen op 29 april 2013. Het bedrag bestaat onder meer uit 45.878 aan pseudo- eindheffing hoog loon. Eiseres heeft tegen de afdracht van de pseudo- eindheffing hoog loon bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak van 16 december 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014 te Den Haag. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B], [C], [D], [E] en [F]. Ter zitting is tevens het beroep behandeld van een andere door de gemachtigde van eiseres vertegenwoordigde belastingplichtige met zaaknummer SGR 14/442, welk beroep eveneens betrekking heeft op de pseudo- eindheffing hoog loon. Hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak. Het proces- verbaal van de zitting is aan de uitspraak gehecht. Overwegingen Feiten 1. Eiseres heeft in 2012 aan drie van haar werknemers een loon uitbetaald van respectievelijk 163.597, 263.675 en 309.470. Ingevolge het bepaalde in artikel 32bd van de Wet op de Loonbelasting 1964 (de Wet) was zij hierover in maart 2013 pseudo- eindheffing hoog loon verschuldigd ten bedrage van ({ 163.597 + 263.675 + 309.470} {3 x 150.000} x 16% =) 45.878. Eiseres heeft dit bedrag op aangifte afgedragen. 2. Eiseres heeft tegen de afdracht van de pseudo- eindheffing hoog loon bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiseres de mogelijkheid geboden gebruik te maken van een vaststellingsovereenkomst. Na de ondertekening daarvan zou verweerder het bezwaarschrift aanhouden totdat in hoogste rechterlijke instantie over een met de zaak van eiseres vergelijkbare zaak zou zijn beslist. Eiseres heeft op 1 oktober 2013 aangegeven dat zij niet kiest voor de

vaststellingsovereenkomst en dat zij een uitspraak wil op haar bezwaar. Bij brief van 31 oktober 2013 heeft eiseres de gronden van het bezwaar nader aangevuld. Eiseres heeft op 28 november 2013 telefonisch aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid om zijn bezwaren mondeling nader toe te lichten. Vervolgens heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2013 het bezwaar ongegrond verklaard. Geschil 3. Tussen partijen is in geschil of eiseres de pseudo- eindheffing hoog loon terecht heeft afgedragen. 4. Eiseres stelt dat de pseudo- eindheffing hoog loon niet kan worden geheven. Zij voert daartoe aan dat dat de Wet daartoe niet de mogelijkheid biedt, dat de pseudo- eindheffing hoog loon niet kan worden geheven over het loon van een aanmerkelijkbelanghouder die op basis van artikel 12a van de Wet een loon geniet dat hoger is dan 150.000, dat de pseudo- eindheffing hoog loon in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP), dan wel met het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR, en dat de pseudo- eindheffing hoog loon voor haar een individuele en buitensporige last vormt. Eiseres concludeert eiseres tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de af te dragen loonheffingen. 5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 6. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. Beoordeling van het geschil Verzoek tot aanhouden van het beroep 7. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht de behandeling van dit beroep aan te houden totdat de Hoge Raad heeft beslist in de proefprocedures betreffende de pseudo- eindheffing hoog loon. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 18 maart 2014 afgewezen. De rechtbank ziet, het verzoek afwegend tegen het algemene procesbelang van een spoedig afgewikkelde procedure, onvoldoende aanleiding om op deze beslissing terug te komen. Niet gebleken is dat eiseres zwaarwegende belangen heeft, die nopen tot het inwilligen van het verzoek tot aanhouding. Wetstechnische gronden 8. De stelling van eiseres dat de Wet het niet mogelijk maakt dat bij de werkgever loonbelasting wordt geheven over een reeds door de werknemer genoten loonbestanddeel faalt. Volgens artikel 1 van de Wet wordt loonbelasting geheven van werknemers of hun inhoudingsplichtige. Artikel 32bd, eerste lid, van de

Wet bepaalt echter uitdrukkelijk dat de pseudo- eindheffing hoge lonen wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, dus ook, zo daar sprake van zou zijn, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 van de Wet. Artikel 1 van het EP 9. Eiseres neemt voorts het standpunt in dat de pseudo- eindheffing hoog loon in strijd is met artikel 1 van het EP omdat sprake is van terugwerkende kracht in de wetgeving. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. 10. Artikel 1 van het EP luidt: Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. 11. Artikel 1 van het EP brengt in de eerste plaats mee dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, waaronder de heffing van belasting, lawful moet zijn. Dit houdt in dat de inbreuk een basis dient te hebben in het nationale recht, dat dit toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar moet zijn in de uitoefening en dat de inbreuk vergezeld dient te gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid biedt tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die inbreuk. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan. 12. Artikel 1 van het EP brengt voorts mee dat een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding ( fair balance ) tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt aan de wetgever op het terrein van het belastingrecht een ruime beoordelingsvrijheid toe. Die marge wordt overschreden indien de wetgever een belastingmaatregel treft die elke redelijke grond ontbeert. Van een redelijke verhouding is bovendien geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. 13. De achtergrond van de pseudo- eindheffing hoog loon is gelegen in budgettaire maatregelen om het Nederlandse begrotingstekort terug te brengen.

Het begrotingstekort diende in 2013 teruggebracht te zijn tot 3% van het bruto binnenlands product, op straffe van een boete die kon oplopen tot 1,2 miljard. Op 25 mei 2012 kwam het Ministerie van Financiën met een nieuwsbericht over de Voorjaarsnota 2012 en het Begrotingsakkoord 2013. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld: Door nieuwe onzekerheden en tegenvallende economische ontwikkelingen dreigden de overheidsfinanciën voor 2013 verder te verslechteren. Zonder ingrijpen zou het EMU- tekort uitkomen op 4,4 procent en de schuld toenemen tot 76 procent in 2015 en daarna verder blijven stijgen. Door constructieve samenwerking van parlement en kabinet is er een begrotingsakkoord gesloten voor 2013 dat het EMU- tekort terugdringt naar 3 procent. ( ) Het akkoord versterkt de economische groei en verbetert de werking van de woning- en arbeidsmarkt. Er wordt een aantal grote hervormingen in gang gezet die de economische structuur versterken en de overheidsfinanciën verbeteren. Het gaat daarbij om de modernisering van de arbeidsmarkt (hervorming van WW en ontslagrecht), het versneld verhogen van de pensioenleeftijd (geleidelijk vanaf 2013), de hervorming van de woningmarkt (annuïtair aflossen in 30 jaar voor nieuwe hypotheken, structureel lagere overdrachtsbelasting, verhuurdersbelasting) en efficiëntere zorgverlening (hervorming AWBZ, verhoging eigen risico). De totale omvang van de maatregelen in het pakket is 12,4 miljard in 2013. Het gaat om ingrijpende maatregelen, die iedereen in Nederland zullen raken. De koopkrachteffecten zijn stevig, maar evenwichtig over huishoudens verdeeld. 14. Het Begrotingsakkoord 2013, dat op 26 april 2012 tot stand is gekomen, is op 25 mei 2012 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het akkoord behelst een pakket van hervormingen, ombuigingen en lastenmaatregelen. 15. De fiscale maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 zijn nader uitgewerkt in het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 dat op 4 juni 2012 is ingediend bij de Tweede Kamer. 16. De Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is op 17 juli 2012 opgenomen in het Staatsblad en is op 18 juli 2012 in werking getreden. 17. Eén van de maatregelen opgenomen in de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is de (tijdelijke) pseudo- eindheffing hoog loon, welke heffing met ingang van 1 januari 2013 is opgenomen in artikel 32bd van de Wet. Ingevolge deze bepaling is de inhoudingsplichtige een eindheffing verschuldigd over het loon van zijn werknemers waarover in 2012 met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van de Wet belasting is geheven, voor zover dat loon meer bedroeg dan 150.000. 18.

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 3, p. 22) bij de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is vermeld: ( ) Zoals uit het voorgaande volgt wordt voor de berekening van het bedrag dat de inhoudingsplichtige moet afdragen uitgegaan van het loon dat de werknemer in het kalenderjaar 2012 heeft genoten. Dit is zo gedaan om in het kader van het Begrotingsakkoord 2013 al in het kalenderjaar 2013 de pseudo- eindheffing te kunnen effectueren. Indien voor de berekening van de pseudo- eindheffing het loon over het kalenderjaar 2013 zou worden gebruikt, zou de heffing pas in 2014 kunnen worden berekend en afgedragen. 19. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 7, p. 16) bij de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is vermeld: De leden (...) vragen naar de overwegingen om te kiezen voor een werkgeversheffing en waarom het invoeren van een vijfde schijf een probleem zou zijn. In dat laatste geval zou de heffing ook gelden voor hoge inkomens van winstgenieters en van belastingplichtigen die resultaat uit overige werkzaamheden genieten. In het nader rapport is aangegeven dat een nieuwe vijfde schijf (vanaf 150.000) met een hoger tarief dan het huidige toptarief van 52% ertoe leidt dat Nederland in internationale vergelijkingen met andere (Europese) landen minder positief naar voren komt dan zonder een dergelijk toptarief boven de 52%. Vanwege de consequenties voor het vestigingsklimaat in Nederland van een dergelijk hoog tarief in de inkomstenbelasting is hiervoor niet gekozen en is gekozen voor een methode van heffing waarbij dat algemeen geldende toptarief in de inkomstenbelasting niet behoeft te worden ingevoerd en toch de voor de begrotingsproblematiek noodzakelijke opbrengst wordt gegenereerd als een eenmalige crisisbijdrage in het jaar 2013. 20. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de Staatssecretaris van Financiën opgemerkt (Handelingen EK 2011/12, 33 287, 30 juli 2012, 37-7- 63): De werkgeversheffing over hoog loon is een eenmalige heffing die per 1 januari 2013 in werking treedt en die wordt geheven over het loon waarvan het fiscale genietingsmoment in 2013 is gelegd. Er is dus geen sprake van terugwerkende kracht. Wel wordt de werkgeversheffing berekend aan de hand van het loon van de werknemers van die werkgever in het jaar 2012. Dat is gedaan uit het oogpunt van eenvoud van de uitvoering, maar vooral ook om ontwijkgedrag te voorkomen. 21. Zoals hiervoor is vermeld, dreigde voor 2013 het begrotingstekort uit te komen boven de norm van 3 procent van het bruto binnenlands product met mogelijke maatregelen vanuit Brussel (een boete oplopend tot 1,2 miljard euro) als gevolg. In dat kader hebben het kabinet en parlement een pakket aan maatregelen getroffen om het begrotingstekort terug te dringen. De keuze voor het getroffen fiscale pakket aan maatregelen is naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek een keuze die ligt op het terrein van de wetgever. Het is immers aan de wetgever om die maatregelen te kiezen die hij in dit verband nodig acht. De pseudo- eindheffing hoog loon is slechts één onderdeel van het pakket aan maatregelen zoals neergelegd in de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingstekort 2013. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met de pseudo-

eindheffing hoog loon een goed uitvoerbare heffing voor ogen had die opbrengsten genereerde in 2013. Voor het bekeken alternatief, invoering van een vijfde schijf in de inkomstenbelasting voor inkomens boven de 150.000, is niet gekozen gelet op de verwachte nadelige effecten daarvan op het vestigingsklimaat (zie hiervoor onder 21 en Kamerstukken I 2011/12, 33 287, D, p. 18). In de afdracht van de pseudo- eindheffing hoog loon waarvoor kort gezegd de grondslag het loon uit 2012 vormt, zijn aspecten van terugwerkende kracht te onderkennen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de wetgever met de vormgeving van de pseudo- eindheffing hoog loon, welke heffing verschuldigd is door de werkgever over het door een werknemer in 2012 genoten loon indien en voor zover dat meer bedraagt dan 150.000, is gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. Van de pseudo- eindheffing hoog loon kan niet worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert. Dit geldt ook voor de keuze om te heffen naar de grondslag van het in 2012 genoten loon. 22. Eiseres heeft geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan geoordeeld kan worden dat er sprake is van een individuele buitensporige last. Het beroep op artikel 1 van het EP faalt derhalve. Artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR 23. Aangaande het standpunt van eiseres dat de pseudo- eindheffing hoog loon strijd oplevert met het bepaalde in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. 24. Vooropgesteld dient te worden dat artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij dat van redelijke grond ontbloot is. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen. Het onderscheid moet van dien aard zijn dat de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is (zie HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206). 25. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever met de keuze voor een werkgeversheffing niet is getreden buiten de hiervoor onder 25 bedoelde ruime beoordelingsmarge. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de wetgever bewust niet gekozen voor invoering van een vijfde schijf in de

inkomstenbelasting vanwege negatieve consequenties voor het vestigingsklimaat. Zo werkgevers enerzijds en ondernemers en resultaatgenieters met een inkomen van meer dan 150.000 en vennootschappen met een winst van meer dan 150.000 anderzijds al kunnen worden aangemerkt als gelijke gevallen, dan kan niet worden gezegd dat de keuze voor een werkgeversheffing evident van redelijke grond is ontbloot. 26. Voorts heeft de wetgever naar het oordeel van de rechtbank mogen kiezen voor een ruwe regeling waarbij wordt geheven over loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van meer dan 150.000, uitgezonderd eindheffingsbestanddelen, zonder onderscheid te maken tussen aanmerkelijkbelanghouders en werknemers zonder aanmerkelijk belang. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd voor haar beroep op de artikelen 14 EVRM en 26 IVBPR faalt evenzeer. Slotsom 27. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Proceskosten 28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. M.C.J.A. Huijgens en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014. ter Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep