DE V ERSPR EID IN G DER JO D EN OVER NEDERLAND *) 1830 1930 E. BOEKMAN.



Vergelijkbare documenten
Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen (index: 2009 = 100) (index: 2014 = 100)

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Prognose aantal leerlingen (index: 2011 = 100) (index: 2016 = 100)

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011

Auteur: Onderzoek en statistiek gemeente Dronten Datum: 28 januari 2016 Voor vragen: Feiten en cijfers 2015 Bevolking

Auteur: Gemeente Dronten Datum: 4 april 2017 Voor vragen: Feiten en cijfers 2016 Bevolking

Woningbouw in VINEX-bouwgemeenten: aantallen en bouwkosten

Ontwikkeling leerlingaantallen

Praktische opdracht Wiskunde C Bevolkingsgroei

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: Feiten en cijfers 2017 Bevolking

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten eindmeting, januari 2006

Kerkbezoek met Pasen 2004

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

Cijfers over stijging aantal dodelijke fietsongevallen in 2006

Diversiteit in de Provinciale Staten

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Rapportage benchmark ziekteverzuim SW-sector, 2007

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Concentratie allochtonen toegenomen

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Tabellen uit de positionpaper, opgesteld in opdracht min OCW, januari 2014

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Utrecht, december 2002 VFA172/LH/MvG CIJFERS OVER FYSIOTHERAPEUTEN IN DE EERSTE LIJN

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Bedrijfsleven optimistischer

Gemiddelde looptijd werkloosheidsuitkeringen nog geen jaar

Kengetallen Mobiliteitsbranche

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Koopsom per maand, Nederland

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

DE BEVOLKINGSDICHTHEID IN NEDERLANDSE GEMEENTEN GROTER DAN INWONERS. door. W. van Woerkom. augustus

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2017

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Behoort bij schrijven no

Graydon Kwartaalmonitor Q1 2018

Uit huis gaan van jongeren

Eerste helft 2018 & Q Graydon kwartaal monitor

Vastgoedbericht juni 2010

Langdurige werkloosheid in Nederland

Overzichtsrapport SER Gelderland

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2019 Voor vragen: Feiten en cijfers 2018 Bevolking

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

Graydon Kwartaal Monitor. Kwartaal

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

8. Werken en werkloos zijn

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005.

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

Persbericht. Werkloosheid in alle provincies gedaald

Samenwoonrelaties stabieler

Bedrijvigheid & werkgelegenheid in Zuidoost-Brabant. Tabellenboek Vestigingsregister 2014

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Mei 2007

Werkloosheid in oktober vrijwel onveranderd

CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN FYSIOTHERAPEUTEN Peiling 2003

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Misdrijven en opsporing

Woningmarktrapport 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Demografische kenmerken van Tsjechen en Slowaken in Nederland

Actualisatie verdeelmodel jeugdzorg 2009

BEROEPSBEVOLKING EN PENDEL PROVINCIE FLEVOLAND 2000 SAMENVATTING

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

*Inkomende post 3368 %PAGE%

Persoonlijke gegevens raadsleden

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Graydon Kwartaalmonitor. incl Kwartaal 4

Factsheet Groothandel in Bloembollen Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Eerste helft 2017 & Q Graydon kwartaal monitor

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Ruimtelijke verspreiding van bevolkingskernen in Nederland

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

pagina 1 18 onderwerp Factsheet Loonwerk 2010 aan Sectorcommissie Loonwerk Documentnummer N datum 29 november 2011 van Daniella van der Veen

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Transcriptie:

DE V ERSPR EID IN G DER JO D EN OVER NEDERLAND *) 1830 1930 DOOR E. BOEKMAN. De verschijning der uitkom sten van deelen III en V der V olkstelling 1930 Kerkelijke Gezindte biedt de gelegenheid om trent een aantal gegevens een studie te m aken welke zich kan uitstrekken over een volle eeuw. In deze eeuw hebben zich verschuivingen voltrokken in de geografische verdeeling van den invloedssfeer der kerkgenootschappen, welke de aandacht verdienen van hen die zich bezighouden m et sociologische studie. Het onderzoek w aarvan ik hier de resultaten m ededeel, beperkt zich tot de Joden in N e d e rla n d 1). De sociologische literatuur over de Joden bevat voor h et buitenland m eer dan voldoende m ateriaal om te bewijzen, dat vrijwel overal hun verspreiding over stad en land een andere is dan die van de overige bevolking der landen w aartoe zij behoor e n 2). Het bijzondere karakter, dat deze verspreiding draagt, is voor een groot deel bepaald door oorzaken w aarop anderen m eer invloed hadden dan, de Joden zelf. Bepalen wij ons tot Nederland, dan zij er aan herinnerd, dat, afgezien van de M iddeleeuwen, toen het aantal hier te lande gevestigde Joden geen beteekenis had, zij e e rst in de zestiende en ach t tiende eeuw in beduidenden getale in Holland kwamen. Hoewel met het einde der Spaansche heerschappij ook een einde kwam aan de Jodenvervolging in Holland en de eerste M arranen zich in 1595 te A m sterdam vestigden, werd hun eerst in 1619 bij, Staatsresolutie officieel vrije uitoefening van hun godsdienst vergund. Vrijheid om *) Onder Joden versta ik hier hen die bij de Volkstellingen als Nederlandsch- of als Portugeesch-Israëliet wenschten te worden beschouwd en wier aantal in de resultaten dier tellingen wordt vermeld. Dat het aantal Joden in ruimeren zin thans grooter is, zij het niet in belangrijke mate, mag zeer waarschijnlijk worden geacht en blijkt uit bladzijde 191 van deze studie. a) Voor het bewerken van dit artikel maakte schrijver gebruik van een in 1926 verschenen opstel van zijn hand over hetzelfde onderwerp in het sindsdien opgeheven weekblad De Vrijdagavond. 2) Vgl. bijv. A. Ruppin, Soziologie der Juden, 1930. Deel I, blz. 100 v.v.

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 175 zich te vestigen w aar zij wenschten, bezaten zij echter niet. Naar aanleiding niet in navolging van de door Hugo de Groot op uitnoodiging van de S taten van Holland ontworpen Rem onstrantie nopende de orders, die in de landen van Holland en W est-frieslandt dient gesteld op de Joden, w erd bepaald, dat de steden vrij zouden zijn om de Joden al of niet bijeen te laten kom en 3). Algemeene vrijheid werd dus niet gegeven en dat een aantal steden gebruik m aakte van deze bepaling om de Joden te weren, staat vast *) In andere provinciën bestonden soortgelijke of scherper bepalingen. Nog in 1713 w erd h et in 1612 voor de stad U trecht gegeven verbod van binnenkomen, uitgebreid tot de provincie. In hetzelfde jaar trad eenzelfde verbod in w erking voor G e ld e rla n d 5). Een stad als. D eventer handhaafde de uitsluiting der Joden tot de kom st der Franschen in 1795e). In de kleine steden berustte de beslissing over de toelating der Joden'bij de m agistraat of bij den D rost van het kw artier; in hoogste instantie konden R idderschap en steden over deze aan gelegenheid beslissent). Nog minder dan vrijheid van vestiging bezaten de Joden in de zeventiende en achttiende eeuw vrijheid van bedrijf. Zelfs in A m sterdam, w aar, betrekkelijk gesproken, de Joden in de gunstigste conditie verkeeiden, mochten zij, volgens een resolutie van 1632, al w aren zij poorters, in het algem een geen poortersnering doen. Slechts enkele neringen en bedrijven stonden hun v rij: boekdrukkerij en boekhandel, slagerij, apothekerij, kleinhandel in kruidenierswaren, hoenders, slachtdieren, oude en nieuwe kleeren. Zij w aren echter van alle gilden uitgesloten8). O verziet m en de beperkingen w aaraan de Joden in de zeventiende en achttiende eeuw in hun bewegings- en bedrijfsvrijheid w aren gebonden, en w aarvan wij hier slechts die vermelden, welke voor ons onderw erp van belang zijn, dan moet men de juistheid der door Fockem a Andreae getrokken conclusie aanvaarden: De Staten- Generaal m ochten al tegenover vreem de mogendheden voor de Joden gelijke rechten als voor anderen hebben gevindiceerd en daarbij in 1657 v erk laard, dat deze w aarlijk onderdanen van de S tatena) H. J. Koenen, Geschiedenis der Joden in Nederland, 1843, blz. 148. 4) Vgl. J. S. da Silva Rosa, Over de verhouding tusschen Joden en niet- Joden in de Republiek der Vereenigde Nederlanden gedurende de 17e en 18e eeuw. 1922. 5) S. J. Fockema Andreae, Het Oud-Nederlandsch Burgerlijk Recht, 1906, blz. 100 v.v. ) Helena Poppers, De Joden in Overijsel van hunne vestiging tot 1814, 1926, blz. 21. 7) Ibidem, blz. 18. 8) Fockema Andreae, t.a.p. blz. 101. Op dit punt zij ook verwezen naar h e t. oordeel van R. Fruin in Tien Jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog. Uitgave 1906, blz. 231.

176 E. BOEKMAN. G eneraal en ingezetenen d e r V ereenigde N ederlanden w aren, binnenslands verbeterde de rechtstoestand der Joden wel, m aar tot gelijkstelling m et anderen konden zij, het niet bren g en. Het is duidelijk, dat deze beperkende bepalingen, ingegeven door economische en godsdienstige overwegingen, een vrije ontwikkeling van de verspreiding der Joden over Nederland onmogelijk m aakten. De beperkende gildebepalingen bevorderden bovendien, een verdeeling naar beroepen, welke eveneens m oest afwijken van die der overige bevolking. Deze andere verdeeling werd zelve een factor voor den a a rd d e r m igratie, toen, m et het verdw ijnen der gilden en de opheffing der verbodsbepalingen voor de vestiging in provinciën en steden, de Joden grootere bewegingsvrijheid verkregen. Bovendien konden de gevolgen der politiek, welke gedurende twee eeuwen jegens hen w as gevoerd, niet in eenige tientallen van jaren worden uitgewischt. In de cijfers van het eerste jaar, w aarop onze studie betrekking heeft, kunnen wij die gevolgen dan ook duidelijk onderkennen. A. De verspreiding der Joden over de provinciën. ÖQfl ö M o Ih 3 a a> TABEL I. Territoriale verspreiding der Joden (Ned. Isr. + Portug. Isr.) (mannen en vrouwen tezamen) Absolute cijfers Drente. Overijsel Utrecht. Het uitgangspunt van dit deel van ons onderzoek vorm t tabel I, die een sam envatting geeft van de absolute cijfers van het aantal Joden in elke provincie op de tijdstippen der onderscheidene V olkstellingen. Groningen. Friesland Gelderiand. Noord- Holland. Zuid- Holland Zeeland. Noord- Brabant. 1830 2.660 1.555 1.172 2.231 2.748 1.484 24.117 7.596 454 1.476 904 46.397 1840 3.184 1.945 1.401 2.758 3.667 1.528 25.641 8.466 597 1.951 1.107 52.245 1849 3.772 2.026 1.955 3.227 4.195 1.511 27.807 10.314 710 1.850 1.259 58.626 1859 4.370 2.177 2.187 3.732 4.578 1.583 29.807 11.422 664 1.923 1.347 63.790 1869 4.526 2.173 2.339 3.768 4.745 1.512 32.953 12.152 504 1.961 1.370 68.003 1879 5.458 2.203 2.335 3.923 4.931 1.474 43.279 14.104 490 2.152 1.344 81.693 1889 5.946 1.817 2.327 4.182 5.243 1.426 57.257 15.277 412 2.252 1.185 97.324 1899 6.038 1.545 2.292 4.507 5.160 1.435 61.960 17.406 426 2.108 1. 1 1 1 103.988 1909 5.686 1.284 2.186 4.401 5.171 1.390 64.426 18.733 381 1.784 960 106.402 1920 4.788 1.041 1.972 3.817 5.318 1.606 72.148 21.835 271 1.524 899 115.219 1930 4.363 907 1.647 3.644 5.229 1.674 69.277 22.542 193 1.654 787 111.917 Ten einde te doen zien in welke m ate de verspreiding der Joden over de verschillende provinciën zich onderscheidt van die der geheele bevolking, hebben wij tabel II sam engesteld. Im deze tabel is zoowel het cijfer der geheele bevolking als dat van het aan tal Joden Limburg Het Kijk i

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 177 per provincie in elk der in de tabel genoemde jaren op 100 gesteld. Daar de wijzigingen in de verspreiding slechts zeer geleidelijk plaats vonden, was het niet noodig in deze tabel alle jaren tusschen 1830 en 1930 op te nemen. De ontwikkeling kan voldoende worden gevolgd uit de gegevens voor elk der vijf vermelde tijdstippen. Omtrent de keuze der jaren zij nog opgemerkt, dat in de eerste helft der hier behandelde eeuw, tusschen 1830 en 1880, de verschuivingen in langzamer tempo plaats vonden dan in de volgende periode. Daarom zijn van deze periode eenige jaren der Volkstellingen, in het bijzonder de laatste, vermeld. TABEL II.,,... Sa- de geheele bevolking,...,,,,, Verspreiding van < b j 0(jen over de provinciën van het totaal. Provinciën a. De geheele bevolking b. Joden 1830 1879 1909 1920 1930 1830 1879 1909 1920 1930 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Groningen.. 6.07 6.31 5.60 5.33 4.95 5.73 6.68 5.34 4.16 3.90 Friesland.. 7.84 8.22 6.14 5.58 5.04 3.35 2.70 1.21 0.40 0.81 Drente... 2.44 2.96 2.96 3.06 2.83 2.53 2.86 2.05 1.71 1.47 Overijsel... 6.85 6.83 6.54 6.39 6.57 4.81 4.80 4.14 3.31 3.26 Gelderland.. 11.85 11.63 10.92 10.60 10.45 5.92 6.04 4.86 4.61 4.67 Utrecht... 5.06 4.78 4.92 4.99 5.13 3.20 1.80 1.31 1.40 1.50 Noord-Holland 15.85 16.94 18.91 18.92 19.03 51.98 52.98 60.55 62.62 61.90 Zuid-Holland. 18.32 20.03 23.74 24.45 24.67 16.37 17.26 17.60 18.95 20.14 Zeeland. 5.25 4.70 3.97 3.57 3.07 0.98 0.60 0.36 0.24 0.17 Noord-Brabant 13.34 11.63 10.64 10.69 11.32 3.18 2.63 1.68 1.32 1.48 Limburg... 7.13 5.97 5.66 6.42 6.94 1.95 1.65 0.90 0.78 0.70 öo 1Totaal. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 1 i O o '1 100. 100. Bezien we in de eerste plaats de cijfers van het aanvangsjaar van ons onderzoek: 1830. Indien we bij onderlinge vergelijking der cijfers van kolommen 2 en 7 kleinere punten van overeenkomst en verschil ter zijde laten, vallen ons twee bijzonderheden op. In, de eerste plaats blijkt ons, dat de twee provinciën met de grootste percentages der geheele bevolking, Noord- en Zuid-Holland, ook de provinciën zijn met het grootste aantal Joden. Terwijl echter biji de bevolking Zuid- Holland het sterkst is bezet, is dit bij de Joden Noord-Holland. In beide Hollanden tezamen woont ruim eenderde der geheele bevolking, 43.17 procent, van het Joodsche deel der bevolking woont er ruim twee derden 68.35 procent. Alleen in Noord-Holland woonde in 1830 reeds ruim de helft van alle Joden in Nederland. In de tweede plaats treft het, dat de sterkste verschillen tusschen de cijfers van de geheele bevolking en van het Joodsche deel voor

178 E. BOEKMAN. de drie zuidelijke provinciën bestaan. Terwijl in deze provinciën tezam en in 1830 ruim een k w art der bevolking woonde 25.72 procent, woonde er slechts 6 procent van de Nederlandsche Joden. Vergelijking der cijfers van kolommen 2 en 7 levert slechts voor deze provinciën verschillen van veel m eer dan vijftig procent op, met uitzondering van N oord-h olland, w aarbij ook zulk een verschil besta a t, doch juist in om gekeerde richting. In de halve eeuw tussohen 1830 en 1880 is in de cijfers om trent de geheele bevolking slechts weinig wijziging gekomen. Die om trent de Joden geven ook geen belangrijke wijzigingen te zien, behalve voor de provincie U trecht. Het cijfer dezer provincie immers blijkt m et bijna de helft te zijn achteruitgegaan. In de volgende periode zal bovendien blijken, dat de in deze jaren ingetreden achteruitgang in Friesland, Overijsel en in de zuidelijke provinciën, van sym ptom atische beteekenis is gew eest. Vergelijkt men de cijfers om trent de geheele bevolking van 1879 tot 1930 m et elkander, dan blijken deze slechts weinig te verschillen, behoudens enkele uitzonderingen, die bij een verloop van een halve eeuw, binnen welke zich geweldige veranderingen op elk gebied voltrokken, allerm inst schokkend m ogen worden genoemd, Anders is dit m et de cijfers om trent de Joden. In deze valt sinds 1879 m aar één regelm aat te ontdekken, nam elijk: d at, tot 1920, slechts van N oorden Zuid-Holland de percentages steeds grooter werden, terwijl die van alle overige provinciën een achteruitgang vertoonden. In 1930 was het cijfer van Noord-Holland iets gedaald. Op deze daling kom ik hieronder terug. Aan het einde der periode 1830 1930 w aren de verhoudingen aldus geworden, dat van 100 Joden in Nederland 82 in deze beide provinciën woonden. 'Voor Noord-Holland alleen bedroeg dit aantal 62. Ter vergelijking zij er nog op gewezen, dat per 100 personen van de geheele bevolking 44 in beide provinciën woonden, w aarvan in N oord-h olland alleen 19. Tabellen I en II kunnen slechts een algemeen overzicht geven van de verspreiding der Joden over Nederland en over de ontwikkeling dier verspreiding. Om den quantitatieven grondslag dier ontwikkeling te leeren kennen, zijn nog andere cijfers noodig. Teneinde den groei, respectievelijk den achteruitgang te meten, is tabel III sam engesteld. In deze tabel, welke gebaseerd is op de cijfers van tabel I, is het aantal Joden, dat in elke provincie op 1 Januari 1830 woonde op 1000 gesteld, terwijl hetzelfde is geschied met de cijfers'om trent het totaal aantal Joden in het Rijk op denzelfden datum. S. De cijfers van tabel III toonen aan, dat het aantal Joden in de verschillende provinciën allerm inst gelijkm atig toe- of afgenom en is.

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 179 TABEL III. 1830 = 1000 Jaren der volks tellingen. 1 k i S Drente. S 03 0> O h * 0)»Ö 2 qj ^ ö O ütre ht. Groningen. Noord- Holland. aa' 3 = H Zeeland. Noord- Brabant. 1 1 i-i Het Kijk. 1830 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1840 1.197 1.251 1.195 1.236 1.334 1.030 1.063 1.115 1.315 1.321 1.225 1.126 1849 1.418 1.303 1.668 1.446 1.527 1.018 1.153 1.334 1.564 1.253 1.393 1.264 1859 1.643 1.400 1.866 1.673 1.666 1.067 1236 1.504 1.463 1.303 1.490 1.375 1869 1.702 1.397 1.996 1.689 1.727 1.019 1.366 1.600 1.110 1.329 1.516 1.466,1879 2.052 1.417 1.992 1.758 1.794 993 1.795 1.857 1.079 1.458 1.487 1.761 1889 2.235 1.169 1.986 1.875 1.908 960 2.374 2.011 908 1.526 1.311 2.098 1899 2.270 994 1.956 2.020 1.878 967 2.569 2.292 938 1.428 1.229 2.241 1909 2.138 826 1.865 1.973 1.882 937 2.671 2.466 839 1.209 1.062 2.293 1920 1.800 670 1.683 1.711 1.935 1.082 2.992 2.875 597 1.033 995 2.483 1930 1.644 583 1.405 1.633 1.910 1.128 2.872 2.967 425 1.121 871 2.412 Tot 1860 steeg zij het niet overal in dezelfde m ate in alle provinciën het aantal Joden. Slechts Zeeland m aakt hierop een onbeteekénemde uitzondering. Na 1860 vangt voor eenige provinciën reeds een periode van achteruitgang of stilstand aan. Dit was het geval met Friesland, Overijsel, U trecht, Zeeland en Limburg. Voor de overige provinciën trad deze periode eerst later in, behalve voor Zuid-Holland, d at gedurende een eeuw een ononderbroken absolute en relatieve toenem ing vertoont. Vergelijken wij de ontwikkeling van het aantal Joden in het Rijk met die in de provinciën afzonderlijk, over de geheele periode 1830 1930, dan blijkt ons het volgende: 1. De beide provinciën w aarin reeds in 1830 het aantal Joden het grootst was Noord- en Zuid-Holland zijn de eenige, die, behoudens één uitzondering in 1930, in deze periode zonder onderbreking zijn gegroeid. Bovendien is deze groei in. béide provinciën zoowel absoluut als relatief sterker dan in het geheele Rijk, Van 1830 tot 1930 is het aantal Joden in het Rijk toegenomen m et 141 procent, in Noord-Holland met 187 procent, in Zuid-Holland met 197 procent. Zeer belangrijk is de groei in beide provinciën in de periode 1869 1879. In Noord-Holland vond toen toch een toeneming met bijna een derde 31 procent plaats, in Zuid-Holland een toeneming met 16 procent. 2. In alle overige provinciën is de groei beneden het gemiddelde van het Rijk gebleven. 3. In enkele provinciën is de groei sinds 1830 van geringe beteekenis, in drie provinciën is het aantal Joden zelfs geringer dan in 1830. De onbelangrijke groei vond plaats in Utrecht en Noord- B rabant. Friesland, Zeeland en Lim burg zijn de provinciën welke een

180 E. BOEKMAN. absoluten achteruitgang vertoonen. In Friesland is 'het aantal Joden sinds 1830 afgenom en m et 42 procent, in Zeeland m et 58 procent. Stelt men tegenover elkander de provincie m et den sterksten groei en de provincie m et den sterksten achteruitgang, respectievelijk Noord-Holland en Zeeland, dan blijkt de eerstgenoem de provincie die te zijn welke altijd het grootste aantal Joden had, de laatste die m et het geringste aan tal Joden. M et uitzondering van de cijfers om trent Zuid-Holland en feitelijk m ogen ook die om trent N oord-h olland hierbij w orden gerekend kunnen de cijfers om trent de overige provinciën worden onderverdeeld in een periode van opgang en in een periode van neergang. De afscheiding tusschen beide perioden valt echter niet voor alle provinciën in denzelfden tijd. Voor de meeste valt ziji niettemin tusschen 1860 en 1890. D at in de eerste helft der hier behandelde eeuw de ontwikkeling in het verloop van het aantal Joden in de verschillende provinciën vrij regelm atig verliep en de afwijkingen van groote beteekenis eerst in de tweede helft optraden, hangt sam en m et en is het gevolg van de in die periode tot stand gekom en w ijzigingen in het m aatschappelijk leven, w aarop wij aan het einde dezer studie nog terugkomen. Op deze halve eeuw hebben de cijfers van tabel IV betrekking. In tabel IV is het aantal Joden, dat op 31 December 1879 in elke provincie aanwezig was op 1000 gesteld en naar dit cijfer zijn de uitkom sten der volkstellingen voor volgende ja re n berekend. H etzelfde gebeurde m et de cijfers van het Rijk. TABEL IV. Territoriale verspreiding der Joden (Ned. Isr. + Portug. Isr.) (mannen en vrouwen tezamen) 1879 = 1000 Drente. *5 m 'C 0> O Utrecht. Jaren der volkstellingen. Groningen Friesland. Gelderland. Noord- Holland. Zuid- Holland Zeeland Noord- Brabant. Limburg Het Kijk. 1879 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000.1889 1.089 825 997 1.066 1.063 967 1.323 1.083 841 1.047 882 1.191 1899 1.106 701 982 1.149 1.046 974 1.432 1.234 869 980 827 1.273 1909 1.042 B83 936 1.122 1.049 943 1.489 1.328 778 829 714 1.302 1920 877 473 845 973 1.078 1.090 1.667 1.548 553 708 669 1.410 1930 819 412 705 928 1.060 1.136 1.601 1.598 394 768 586 1.361 Voor niet m inder dan zeven der elf provinciën wijzen de cijfers -van deze tabel een geringer aantal Joden aan in 1930 dan in 1879- In deze halve eeuw is het aantal Joden achteruitgegaan in Groningen, Friesland, D rente, Overijsel, Zeeland, N oord-b rabant en Limburg.

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 181 Om den aard van dit verschijnsel te leeren kennen, moet beteekenis w orden toegekend aan het feit, dat deze daling over het algemeen zonder onderbreking plaats vond. D aarnaast is van beteekenis de intensiteit der daling. Slechts voor één provincie Overijsel bedraagt de daling sinds 1879 ongeveer zeven procent. Voor alle overige provinciën, w aarin een daling te constateeren valt, varieert zij tusschen achttien en een en zestig procent. Tegenover deze daling staat een stijging van het aantal Joden in Noord-Holland, Zuid-Holland, U trecht en Gelderland. Sterker dan voor eenige andere provincie was deze stijging voor Noord-Holland, w aar zij bij elke volkstelling ver uitging boven het algemeene stijgingspercentage voor het geheele Rijk; het geringst was deze stijging voor G elderland. Overzien we de verkregen uitkom sten in het algemeen, dan blijkt het kenm erk der ontwikkeling van de verspreiding der Joden over de verschillende provinciën hierin te liggen, dat hun aantal in alle grensprovinciën achteruitgaat eni in de provinciën welke in of nabij het centrum van het land liggen, toeneemt. E r vindt dus een concer>tratie plaats. De zeer belangrijke toenem ing van het aan tal Joden in N oorden Zuid-H olland m aak t het moeilijk te gelooven, dat deze concentratie het gevolg is van grootere geboorte in deze dan, in andere provinciën. De ons bekende Joodsche geboortecijfers m aken dit zelfs onmogelijk. Evenmin kan de snelle afneming van het aantal Joden in de meeste provinciën het gevolg zijn van grootere sterfte onder hen dan van de elders w onende Joden. De geconstateerde concentratie in het centrum van het land eenerzijds en de snelle daling van het aantal Joden in de overige provinciën anderzijds, zijin dan ook beide geheel of voornamelijk het gevolg van één oorzaak: verhuizing. Er vond in deze periode een verhuizing plaats van Joden van provinciën m et overw egend platteland en kleine plaatsen naar. de provinciën m et de groote en grootste steden, die in economisch opzicht het hart van het land vormen. Dat deze verhuizing zich juist naar deze provinciën richt, zullen wij trouw ens bevestigd vinden in ons onderzoek om trent de verspreiding der Joden over de groepen van gem eenten. Tot nog toe spraken wij alleen over de Joden. Thans zullen wij nagaan, w at het aandeel der Joden is in de geheele bevolking van het Rijk en van elke provincie. H iertoe dient tabel V. Bij de beoordeeling der cijfers van deze tabel dient m en te bedenken, dat zij de resultaten zijn van twee afzonderlijk verloopende bewegingen: le. van den loop der geheele bevolking; 2e. van dien d er Joodsche bevolking.

182 E. BOEKMAN. TABEL V. Het aantal Joden per 10.000 inwoners Jaren der yolkstellingen. Fries land. Drente Overijsel. Gelder land. Utrecht. Groningen. Noord- Holland Zuid- Holland. Zeeland Noord- Brabant. Limburg. Het Rijk 1830 169 76 184 125 89 112 583 158 33 42 49 178 1840 181 85 193 140 106 105 578 161 39 52 56 183 1849 200 82 236 150 113 101 583 180 44 47 61 192 1859 210 79 230 159 113 99 569 184 40 47 62 193 1869 201 74 221 148 110 87 571 177 28 46 61 190 1879 216 67 196 143 106 77 636 176 26 46 56 204 1889 218 54 178 142 102 65 690 161 21 44 46 215 1899 202 45 154 135 91 57 640 152 20 38. 39 204 1909 173 36 126 115 81 48 582 135 16 29 29 181 1920 131 27 94 87 73 47 556 130 11 21 20 168 1930 111 23 74 70 63 41 459 115 8 18 14 141 Tot 1889 steeg de verhouding van het aantal Joden op de geheele bevolking. Na dat jaar veroorzaakten echter de lagere geboortecijfers der Joden, dat dit percentage in dertig jaren daalde tot een belangrijk lager peil dan in 1830 bestond. Beschouwing der cijfers van de afzonderlijke provinciën levert een zelfde resu lta a t op, zij 'het, d at de oorzaak bijt de m eeste provinciën afzonderlijk niet in de eerste plaats in de geboortecijfers, doch in de verhuizingen gezocht dient te worden. Met vijftig procent of m eer ging sinds 1830 het verhoudingscijfer achteruit in de provinciën Friesland, Drente, U trecht, Zeeland, N oord-brabant en Limburg. Gewezen zij nog op de verhoudingscijfers van Noord- en Zuid- Holland. Ondanks de geconstateerde buitengewone toeneming van het aantal Joden in deze provinciën door immigratie, ging hun aantal, gemeten aan de toeneming van de geheele bevolking, toch achteruit. Dit is echter eerst «inds het begin van de tw intigste eeuw het geval. Vóór dien w as het verhoudingscijfer hooger dan in 1830. D aar de tendenzen welke sinds verscheidene decennia in de geboortebeweging der Joodsche bevolking vallen w aar te nemen, voorloopig zeker niet zullen veranderen, m ag veilig w orden a a n genomen, dat ook al zouden de geboortecijfers der bevolking als geheel eveneens nog lager w o rd e n 9) niet slechts in de g ren s provinciën, m aar ook in de overige provinciën het aandeel der Joden op de geheele bevolking in de toekom st nog verder zal dalen. 9) Ook voor Nederland immers valt rekening te houden met het internationaal waar te nemen verschijnsel, dat Lestschinsky als volgt heeft omschreven: überall eilt die jüdische Bevölkerung der nichtjüdischen Bevölkerung um mehrere Jahrzehnte voraus, insbesondere in Bezug auf das Sinken der Geburtlichkeit, Metron, Revue internationale de Statistique, 1926, blz. 80.

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 183 B. De verspreiding der Joden over de groepen van gemeenten. Uit de voorgaande cijfers en beschouwingen is duidelijk gebleken, dat de verspreiding der Joden over de verschillende provinciën in belangrijke m ate afwijkt van die der geheele bevolking. In hoeverre hetzelfde verschijnsel valt w aar te nemen om trent hun verspreiding over de gemeenten van Nederland, kan uit de volgende gegevens blijken. V ooraf ga de opmerking, dat wij, dit gedeelte van onze studie niet kunnen doen aanvangen m et het jaar 1830, doch eerst met het jaar 1849. Dit vindt hierin zijn oorzaak, dat vóór de volkstelling van d at jaar een groepeering van de steden naar het aantal inwoners niet gem aakt werd. W el kenden de beide vóór het jaar 1849 gehouden volkstellingen reeds een verdeeling van de bevolking der gem eenten, naar den godsdienst, doch een samenvoeging der voor deze studie benoodigde cijfers naar de grootte der gem eenten zou een arbeid vorderen, w aarvan de omvang niet in evenredigheid staat tot zijn waarde. In de eerste plaats volgen in tabel VI de absolute cijfers om trent de aantallen Joden, die op de tijdstippen der volkstellingen in de vier grootte-groepen van N ederlandsche gem eenten woonden. TABEL VI. Aantal Joden in de verschillende groepen van gemeenten op het tijdstip der volkstellingen. Gemeenten 1849 1859 1869 1879 1889 1899 1909 1920 1930 m et: m eer dan 100.000 inw. 20.000 100.000 5.000 20.000 m inder dan 5.000 32.732 7.778 11.239 6.877 35.508 8.667 12.610 7.005 39.619 8.792 12.641 6.951 51.700 9.743 13.161 7.089 67.338 10.334 12.925 6.727 74.477 11.011 12.487 6.013 78.388 12.639 11.411 3.964 88.305 13.503 10.855 2.556 90.525 11.107 8.469 1.816 Het Rijk.. 58.626 63.790 68.003 81.693 97.324 103.988 106.402 115.233 lll.917 In aansluiting aan deze tabel hebben wij tabel VII samengesteld, w aarin behalve het aantal Joden ook het cijfer der geheele bevolking in elk d er in de tabel verm elde jaren op 100 is gesteld. Deze tabel biedt dus de gelegenheid zoowel de veranderingen in de cijfers om trent de Joden afzonderlijk na te gaan als om deze te vergelijken m et die der geheele bevolking. Beschouwing van de cijfers van tabel VII leert, dat de wijzigingen in de verdeeling zoowel van de bevolking in haar geheel als die van de Joden over de verschillende categorieën van gemeenten, beheerscht w orden door eenzelfde tendenz, namelijk tot belangrijke concentratie d e r bevolking in de groote centra.

184 E. BOEKMAN. TABEL VII.,, ^ A. de geheele bevolking Verspreiding van: ^ j 0(jen over de groepen van gemeenten in procenten van het totaal. Gemeenten 1849 1859 1869 1879 1889 1899 1909 1920 1930 met: A. Geheele bevolking. meer dan 100.000 inw. 14.20 14.53 14.82 16.10 18.86 22.28 23.46 24.17 27.24 20.000 100.000 16.17 16.48 17.01 17.53 18.25 19.72 20.27 21.47 21.47 5.000-20.000 32.83 32.96 32.59 32.27 31.27 29.88 29.52 29.04 30.06 minder dan 5.000 36.80 36.03 35.58 34.10 31.62 28.12 26.75 25.32 21.23 Het Rijk... 100. 100 100. 100 100. 100. 1 0 0.- 100. 100. Gemeenten met: B. Joden. meer dan 100.000 inw. 55.83 55.66 58.26 63.28 69.19 71.62 73.67 76.65 80.89 20.000-100.000 13.26 13.59 12.93 11.93 10.62 10.59 11.88 11.72 9.92 5.000 20.000 19.18 19.77 18.59 16.11 13.28 12.01 10.73 9.42 7.57 minder dan 5.000 11.73 10.98 10.22 8.68 6.91 5.78 3.72 2.21 1.62 Het Rijk... 100. 100. 100. 100 100. 100. 100. 1 0 0.- 100. D och welke belangrijke verschillen in die gelijksoortige ontw ikkeling overigens! Bezien wij eerst de cijfers om trent de geheele bevolking. Het blijkt dan, d a t van alle groepen het aandeel der vier grootste gem eenten het sterkst gestegen is, namelijk van 14.20 procent in 1849 tot 27.24 procent in 1930. Ook van de tweede groep van gemeenten, de kleinere steden, steeg tot 1920 het aandeel eveneens voortdurend, doch in geringere m ate, om in 1930 op dezelfde hoogte te blijven. Tegenover de stijging van het aandeel dezer groepen van gemeenten, staat de daling van het aandeel der beide andere, welke overigens allerm inst voor beide in hetzelfde tempo plaatsvond. W el is immers de derde groep, die der gem eenten m et een bevolking van 5.000 20.000 inwoners, ook achteruitgegaan, doch lang niet in dezelfde m ate als die der kleinste gemeenten, welke een achteuitgang vertoont van 36.80 procent in 1849 tot 21.23 procent in 1930. De trek naar de grootere en grootste steden, welke in deze cijfers tot uiting komt, vinden wij in nog sterker m ate terug bij die om trent de Joden. Doch reeds bij het jaar van aanvang der vergelijking treft ons een groot verschil. Terwijl in 1849 toch van 10.000 personen der geheele bevolking er 1420 in de grootste steden woonden, woonden er in d at jaar van 10.000 Joden reeds 5583 in die gemeenten, dus m eer dan de helft. De duidelijk w aarneem bare tendenz in de m igratie der Joden blijkt het best uit de cijfers om trent de groep der grootste en om trent die der kleinste gem eenten, Bij de g rootste gem eenten zien wij. een

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 185 nu eens sterker, dan weder zwakker, doch in elk geval ononderbroken stijging van haar aandeel in het totaal aantali Joden. D aarentegen daalt, in de laatste decennia zelfs in een snel tempo, doch, eveneens ononderbroken, het aandeel van de gem eenten met m inder dan 5.000 inwoners. Tusschen deze uitersten vindt de beweging der beide overige groepen plaats, w elke vóór 1870 nog een enkele, zij het geringe, stijging vertoont, doch eveneens aan het einde d er ontw ikkeling een lager percentage dan aan het begin. Beschouwing der absolute cijfers doet zien, dat het aantal Joden in elk der vier groepen van gem eenten in de periode 1850 1930 is gestegen, respectievelijk gedaald m et de volgende percentages: Gem eenten m et: m eer dan 100.000 inw oners + 176 procent 20.000 100.000 + 43 5.000 20.000 25 m inder dan 5.000 75 D aar de toeneming der gemeenten met 20.000 100.000 inwoners zooveel geringer is dan van de g rootste gem eenten, kom t deze toeneming niet tot uitdrukking in haar aandeel in het totaal aantal Joden in 1930. Als algemeene uitkom st van tabel VII moet dan ook worden vastgesteld, dat alleen in de groep der grootste gemeenten van Nederland dit percentage is toegenomen en in alle overige groepen de percentages zijn g e d a ald 10). De beteekenis dier daling komt tot uitdrukking in het verhoudingscijfer w aarm ede het aandeel van elk dezer groepen van 1850 tot 1930 is gedaald. Deze daling bedraagt voor de gemeenten m et: 20.000 100.000 inw oners 25 procent 5.000 20.000 60 m inder d. 5.000 86 De daling dezer percentages is dus te sterker naarm ate de ge»- m eenten kleiner in zielental zijn. Nu wij de tendenz in de ontwikkeling der m igratie hebben nagegaan, zij thans aangegeven, welk percentage de Joden vorm en 10) In navolging van de indeeling der Volkstelling, beschouwen wij hier de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners als een groep. Dat de tot deze groep behoorende gemeenten ten aanzien van het aantal Joden allerminst als een homogene groep kunnen worden beschouwd, blijkt uit de volgende cijfers, die de aantallen Joodsche inwoners van elk dier gemeenten op 31 December 1879 en 1930 weergeven: 1879 1930 1879 1930 Amsterdam 40.318 65.523 Haarlem 655 904 s-gravenhage 4.096 10.224 Rotterdam 6.583 10.357 Groningen 2.138 2.398 Utrecht 703 1.101

186 E. BOEKMAN. van de totale bevolking van elk der groepen van gemeenten aan het einde der hier besproken eeuw. Groepen van gemeenten Percentage der Joden op het totaal der bevolking van elke groep Gemeenten met:, ' 500 en minder inwoners 0,01 501 1000 0,02 1001 2000 0,05 2001 5000 0,13 5001 10000-0,26 10001 20000 0,45 20001 50000 0,54 50001 100000 0,78 meer dan 100000 4,19 De regelmatige stijging van het aandeel der Joden met het toenemen van de grootte der gemeenten, behoeft na het voorgaande geen toelichting meer. Teneinde de geschetste ontwikkeling duidelijker te doen spreken, hebben wij haar in de op de volgende bladzijde geplaatste grafische voorstelling in beeld gebracht. Ter toelichting dier voorstelling moge dienen, dat elke staaf het aantal Joden op het tijdstip der boven elke staaf vermelde volkstelling representeert. Dit aantal is steeds op 100 gesteld. In elke staaf vindt men de onderverdeeling in vier groepen van gemeenten terug. Bovendien is ter vergelijking aan begin en eind dezer voorstelling een staaf geplaatst, welke de overeenkomstige verdeeling geeft van de geheele Nederlandsche bevolking op 31 December van het jaar 1849, resp. van het jaar 1930. De in toenemende mate overheerschende positie der groep van de grootste steden in de verdeeling der Joden over Nederland, spreekt in deze voorstelling duidelijk. Zij spreekt te sterker, wanneer men let op het deel van de totale Nederlandsche bevolking, dat in deze steden woont en dat, ondanks den toch eveneens zeer snellen groei sinds 1850, nog slechts ruim een kwart bedraagt. Het aandeel der steden met 20.000 tot 100.000 inwoners is-ten aanzien van de geheele bevolking ook gegroeid, terwijl bij de Joden, ondanks een toeneming van het absolute aantal, toch ook van deze groep het aandeel in het totaal daalde, De achteruitgang van de kleine en kleinste gemeenten is nog van grooter beteekenis, daar zij betrekking heeft op dalende absolute cijfers. Terwijl van de geheele bevolking in deze beide groepen van gemeenten op 31 December 1930 nog meer dan de helft woonde, was dit voor de Joden nog slechts voor minder dan

Geheele Nederl. bevolking 1849 VERDEELING DER JODEN OVER NEDERLAND (in procenten) naar groepen van gemeenten op het tijdstip der volkstellingen in de jaren- 1849 1859 1869 Hl INI IUI!L / / ta llll! llil Uijj'ü.3- _ 1879 1889 1899 H Geheele Nederl. bevolking 1980 Z! u o. K 'J l - - - - - ==== lull lllil 13 1 5 A3 B1849 1849 1859 1869 1879 1889 1899 1909 1920 1930 1930 Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Gemeenten met 20.000 100.000 inwoners. Gemeenten met 5.000-20.000 inwoners. Gemeenten met minder dan 5.000 inwoners.

188 E. BOEKMAN. een tiende het geval. In de kleinste plaatsen woont nog slechts anderhalf procent van alle Nederlandsche Joden. Men heeft dus rekening te houden m et het feit, dat in quantitatieven zin de Joden op het platteland feitelijk weinig beteekenis m eer hebben. Dit op zich zélve reeds ongunstige beeld van de verdeeling der Joden over de verschillende groepen van gem eenten zou nog iets ongunstiger zijn geweest, indien zich in de laatste halve eeuw niet een ontwikkeling in het stedenwezen had baan gebroken, welke voordien geen beteekenis had. W ij bedoelen het ontstaan der forensenplaatsen en der zoogenaam de voorsteden. Enkele cijfers mogem dit verduidelijken om trent eenige plaatsen welke rondom A m sterdam liggen en per trein of tram binnen een uur zijn te bereiken. Wij geven hiertoe de cijfers om trent het aantal Joden, dat in 1840, 1879 en 1930 in de navolgende plaatsen w oonde: 1840 1879 1930 Bloememdaal ------ 1 158 Bussum --- --- 313 H ilversum 141 287 895 Laren --- 112 Zandvoort --- 372 Feitelijk behooren deze getallen gerekend te worden tot de A m sterdam sche Joodsche bevolking. Am sterdam sche Joden zijn naar deze plaatsen getrokken, om, hun werkzaam heden te Am sterdam verrichtende, m et hun gezin in deze plaatsen te wonen. Het ligt dan ook volkomen in de lijn der algemeene ontwikkeling van de verspreiding der Joden over Nederland, dat, met uitzondering van Haarlem, alle overige plaatsen in Noord-Holland, in dezelfde periode, in aantal Joden zijn achteruitgegaan of zijn blijven stilstaan. Beperken wij ons tot de plaatsen w aar in 1840 m eer dan 50 Joden w oonden, dan krijgen wij de volgende cijfers: 1840 1879 1930 A lkm aar 187 358 142 Beverwijk 62 106 33 Edam 85 31 2 H aarlem 412 655 904 H elder 176 351 173 Hoorn 425 295 48 Medemblik 53 22 10 N aarden 201 39 36 P urm erend 55 32 9 Schagen 57 46 10 W eesp 129 184 40 Zaandam 135 122 87

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 189 Een duidelijke taal spreken in deze reeks de cijfers om trent plaatsen als W eesp en Zaandam. Ook deze plaatsen immers liggen als het w are onder den rook van Am sterdam. Zij drageni echter niet het karakter van forensenplaatsen: dus deelden zij het lot van vrijfwel alle kleine steden. De vraag zou gesteld kunnen worden welk quantitatief aandeel de Joden hebben in de ontwikkeling van plaatsen in ons land, welke in de laatste halve eeuw een buitengewone industrieele ontwikkeling ondergingen. H et antw oord op deze v raa g vindt m en in onderstaande cijfers om trent het aantal Joden in de voornaam ste dier plaatsen. 1840 1879 1930 Appingedam 97 180 105 H oogezand 123 160 119 Em m en 30 89 151 Almelo 262 507 379 Enschede 112 380 913 Hengelo 37 91 247 O ldenzaal 101 181 112 R ijsen 29 29 134 Eindhoven 63 171 416 H eerlen 40 60 79 Hier doet zich het m erkw aardige verschijnsel voor, dat in vrijwel al deze plaatsen juist in de eerste helft der hier behandelde eeuw een belangrijke toeneming van het aantal Joden heeft plaatsgevonden. Voor zoover deze plaatsen hun belangrijkheid ontleenen aan de textiel-industrie, zij er aan herinnerd, dat juist in die periode deze industrie een groote vlucht n a m 11). T en overvloede wellicht, vestigen wij er trouw ens nog de aan dacht op, dat deze cijfers slechts inzicht kunnen verschaffen in het quantitatieve aandeel, d at d e Joden hebben genom en in de ontw ikkeling dezer plaatsen en dus niets zeggen om trent hun aandeel in intellectueel, com m ercieel of industrieel opzicht. Reeds bij de bespreking der wijzigingen in de aantallen Joden in de verschillende provinciën, wezen wij op het belangrijke feit, dat sinds de jaren rond 1870 de onderlinge verschuivingen in belangrijk sneller tem po p laats vonden dan in de eerste helft d er hier behandelde eeuw. H etzelfde verschijnsel valt w aar te nem en bij de v e r ) De eerste stoomweverij welke Twente kreeg, in 1852, werd opgericht door de Almelosche firma <3. en H. Salomonson te Nijverdal. Vgl. C. T. Stork, De Twentsche Katoennijverheid, blz. 47.

190 E. BOEKMAN. spreiding der Joden over de verschillende groepen van gemeenten. Behalve uit de cijfers van tabellen VI en VII, kan dit ook nog op andere wijze blijken. Indien wij namelijk het aantal Joden, dat zich bij de volkstelling van 1849 in elke groep van gemeenten bevond, benevens het cijfer van alle Joden van dat jaar, op 100 stellen, dan v erkrijgt m en de volgende uitkom sten: Gemeenten met Jaren der minder dan 5.000 20.000 meer dan volks 5.000 20.000 100.000 100.000 Het telling inw. inw. inw. inw. Rijk 1849 100 100 100 100 100 1859 102 112 111 108 109 1869 101 112 113 121 115 1879 103 117 125 158 139 1889 98 115 133 206 166 1899 87 111 142 228 177 1909 58 102 162 239 181 1920 40 96 174 270 196 1930 26 75 143 277 191 Uit deze cijfers blijkt nog eens duidelijk, dat ook vóór 1880, toen het absolute aantal Joden op h et platteland dus nog geen ach teruitgang vertoonde, het stijigingspercentage dier groep belangrijk beneden het Rijksgemiddelde bleef. Na dit jaar vangt ook de absolute achteruitgang aan, in steeds sneller tem po. Na 1900 is de achteruitgang zeer sterk. Thans woont in de plaatsen m et m inder dan 5000 zielen nog slechts een kw art van het aantal van 1849. Bijide volgende groep neemt de achteruitgang, zij het in zeer veel langzam er tempo, ook in dezelfde periode een aanvang. Hier is het absolute aantal met een kw art gedaald. De bijzondere positie welke Am sterdam als centrum van het Nederlandsche Jodendom inneemt, verdient 'hier nog afzonderlijke bespreking. Het groote aandeel van de provincie Noord-Holland in het totale aantal Joden, evenals de bijzondere groei van dit aandeel, vallen geheel terug te voeren tot de ontwikkeling welke A m sterdam in dit opzicht vertoont. De op de volgende bladzijde opgenomen cijfers kunnen dit duidelijk m aken. Sinds een halve eeuw woont dus meer dan de helft van de Nederlandsche Joden in de hoofdstad, In 1930 woonde van de geheele bevolking 10 procent in Am sterdam, van de Nederlandsche Joden 59 procent. De overheerschende positie welke Am sterdam inneemt, heeft voor de statistiek d e r Joden een gevolg, w aarop hier dient te w orden

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 191 Van het totale aantal Joden in Nederland Groei van het aantal Jaren Aantal der Joden woonden te Joden te V olks te Amsterdam Amsterdam tellingen Amsterdam (in procenten) (1849 = 100) 1849 25.156 43,08 100 1859 26.725 41,89 106 1869 29.952 44,04 119 1879 40.318 49,36 160 1889 54.479 55,97 201 1899 59.065 56,41 235 1909 60.970 57,30 242 1920a) 67.249 58,36 267 1920b) 68.758 59,67 273 1930 65.523 58,55 260 a) = vóór de annexatie, b) = na de annexatie gewezen, namelijk de achteruitgang van het totaal aantal Joden, welke uit tabel I bleek. H et verband w ordt duidelijk, w anneer men in het oog houdt, dat van 1920 op 1930 het totale aantal Joden is gedaald m et 3302, het aantal in Noord-Holland m et 2871 en het aantal in Am sterdam m et 3235. Reeds bij de volkstelling van 1920 verklaarden 445 personen te Am sterdam, door geboorte of besnijdenis tot de Israëlietische kerkelijke gezindte te behooren, doch daartoe niet meer gerekend te willen w orden, (voor 1930 is dit cijfer niet bekend), buiten degenen die eenvoudig geen godsdienst opgaven. De groote toeneming van de onkerkelijkheid bij de volkstelling van 1930 geeft ons reden dit cijfer thans hooger te stellen. Aangenomen m ag w orden, d a t op de daling in A m sterdam ook het lager geboortecijfer van invloed is, doch dit kan van de daling nog niet de voornaam ste reden zijn. W at voor A m sterdam geldt, geldt trouw ens, zij het in geringer m ate, ook voor de andere groote steden m et hun belangrijker percentages onkerkelijken d a n in de kleinere plaatsen. Uit de voorgaande tabellen kan inzicht verkregen w orden in de vraag w aar, in welke groepen van gemeenten, de Joden in Nederland wonen. Zij geven echter geen licht om trent andere vragen, als: in hoeveel N ederlandsche gemeenten wonen Joden en in welken getale wonen zij in elk dier gem eenten? De cijfers van tabel VIII, betrekking hebbende op den aanvang en het einde der jongste halve eeuw, geven ons in deze een aanwijzing.

192 E. BOEKMAN. TABEL VIII. Aantal gem eenten waarin Joden wonen. Aantal Gemeenten met een aantal Joodsche inwoners van: Provinciën 50 en m inder I 51 1 0 0 1101 200 201 300 301 500 501 1000 l001, Totaal volgens de volkstellingen van: 1879 1930 1879 1930 1879 1930 1879 1930 1879 1930 1879 1930 1879 1930 1879 1930 Groningen. 33 35 5 1 7 8 2 _ 1 1 1 _ 1 1 50 46 Friesland.. 12 13 2 3 1 1 1 19 14 Drente... 22 23 2 1 2 1 3 2 1 1 _ 29 29 Overijsel.. 28 30 9 4 2 3 1 1 3 2 2 2 45 42 Gelderland. 51 43 11 6 8 6 1 1 2 2 1 2 74 60 Utrecht.. 17 20 2 1 1 1 1 1 21 23 N.-Holland. 32 39 2 4 4 2 2 2 1 2 1 1 42 50 Z.-Holland. 77 55 6 2 5 3 2 3 1 2 2 93 65 Zeeland.. 9 12 1 1 1-1 12 13 N.-Brabant. 49 33 4 5 2 1 1 2 59 38 Limburg.. 12 22 4 4 2 1 1 1 20 27 Totaal 1879 1830 342 325 46 22 39 27 8 9 17 11 6 6 6 7 464 407 Uit deze tabel blijkt, dat in ongeveer twee derden der Nederlandsche gemeenten geen Joden wonen; dat het aantal gemeenten waarin Joden wonen, in de laatste halve eeuw is gedaald van 464 tot 407; dat deze daling op het aantal gemeenten waarin 500 of meer Joden wonen geen invloed heeft gehad; dat deze daling in hoofdzaak de groepen van, gemeenten betreft met minder dan 200 Joden; dat de groep gemeenten waarin 51 100 Joden wonen den sterksten achteuitgang vertoont; dat in 1880 van het aantal gemeenten waarin Joden woonden, driekwart, 50 of minder Joden telden; dat in 1930 dit percentage is gestegen tot rond tachtig procent. Wanneer men, voor 1930, naast de cijfers van deze tabel, de absolute, benevens de relatieve cijfers plaatst omtrent het aantal Joden, dat in elk der groepen van gemeenten woonde, dan verkrijgt men het volgende overzicht:

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 193 Amsterdam 65.523 = 58,55 procent 6 overige gem. m. m. dan 1000 Joden 26.480 = 23,66 6 gemeenten met 500 1000 4.519 = 4,04 11 300 500 4.311 = 3,85 9 200 300 2.204 = 1,98 27 100 200 3.566 = 3,18 22 50 100 1.539 = 1,37 325 minder dan 50 3.775 = 3,37 Deze cijfers toonen aan, dat het gewicht van elk der groepen van gemeenschappen van Joden op het totaal afneemt naarmate die gemeenschappen grooter in aantal, maar kleiner van omvang worden: eenerzijds een sterke concentratie in een groep van betrekkelijk weinige gemeenten; anderzijds een versnippering over vele honderden gemeenten. Om de beteekenis van dit laatste gegeven, te demonstreeren, is in de laatste tabel, IX, een onderverdeeling gegeven van de gemeen^ schappen met 50 of minder Joden. TABEL IX. Gemeenten waarin 50 of minder Joden woonden (1930) P r o v i n c i ë n 1 2 3 5 6 10 1 1-2 0 21 50 Totaal Groningen... 2 1 2 14 8 8 35 3 3 3 4 13 2 3 7 3 7 1 23 Overijsel... 3 2 4 8 3 10 30 Gelderland... 5 12 8 7 11 43 U tre ch t... 6 3 1 3 7 20 Noord-Holland... 7 2 5 9 9 7 39 Zuid-Holland... 10 7 8 12 12 6 65 Z e e la n d... 7 1 1 2 1 12 Noord-Brabant.... 5 5 11 4 4 4 33 Limburg... 1 9 2 7 3 22 Totaal... 50 25 60 68 67 55 325 Teneinde te gedetailleerde cijfers en beschouwingen te voorkomen, welke van meer belang zouden zijn voor een studie over het aantal Joden in Nederland in het algemeen, dan voor een verdeeling van dit aantal over provinciën en gemeenten, is in geen der hier gegeven tabellen rekening gehouden met de verdeeling der Joodsche bevolking naar geslacht. Bij tabel IX echter zou dit gegeven een bijzondere beteekenis hebben gehad. Bedenkt men immers, dat naar Joodschen ritus eerst een tiental mannen een gemeente kan vormen in den Joodschen zin van het woord en slechts zulk een gemeente

194 E. BOEKMAN. godsdienstoefeningen kan. houden, dan blijkt uit deze tabel, dat in ongeveer 270 van de 325 hier verm elde gem eenten, Joodsch godsdienstig leven anders dan voorzoover dit individueel geleefd kan worden, feitelijk uitgesloten is. Buiten beschouwing kan hier blijven de vraag of en in hoeverre door verm inderden godsdienstzin ook in gemeenten m et m eer dan tien Joodsche m annen dit gemeenteleven niet mogelijk is, daar wij ons hier beperken tot de quantitatieve beteekenis van de verspreiding d er Joden. 'Vergelijking der cijfers van een aantal dezer minuscule gem eenschappen m et de cijfers van vorige volkstellingen toont aan, dat de m eeste vroeger grooter, soms zelfs belangrijk grooter waren. De daling is het gevolg van twee oorzaken: le. verhuizing naar grootere plaatsen; 2e. het ook op het platteland voorkomend verschijnsel d er geringere geboorte bij de Joden, in het bijzonder door late huwelijken. Een derde oorzaak, welke in Duitschland in de kleinste Joodsche gemeenschappen in belangrijke m ate is w aargenom en12), h eeft waarschijnlijk ook hier gew erkt: bet ongehuwd blijven van vele Joodsche vrouwen, hetzij door gebrek aan Joodsche mannen, hetzij d o o r het niet of gem engd huwen van dezen. Feitelijk zijn de Joden in plaatsen w aar zij in zóó geringen getale leven als uit deze tabel blijkt, afgesneden van de overige N ederlandsche Joodsche gemeenschap. Zeiden wij hierboven, dat de Joden op het platteland voor de Nederlandsche Joden als groep quantitatief weinig beteekenis m eer hebben, hier kan op grond van deze cijfers aan worden toegevoegd, dat deze beteekenis nog verder zal dalen, evenals die van de Joden, welke, niet wonende op het eigenlijke platteland, gevestigd zijn in grootere plaatsen, doch in kleine ge-» meensc'happen. De oorzaken van het hier geconstateerde verschijnsel, dat de m igratie der Joden in de negentiende eeuw niet een gelijken trek vertoont, doch zich zoo scherp in twee deelen, elk met een eigen karakter, laat verdeelen, zijn mijns inziens in hoofdzaak van econom ischen aard. Sinds 1870 neem t ook de kapitalistische ontwikkeling van Nederland een ander karakter aan en verloopt in sneller tempo dan vóór dien tijd. Niet slechts valt dit w aar te nemen in de steden en in de industrieele centra, doch ook op het platteland. U iteraard kunnen wij in het bestek van dit artikel zelfs geen bescheiden poging wagen deze ontwikkeling te schetsen. Slechts mogen wij, herinneren aan het o ntstaan eener groot-industrie sinds dien tijd; aan de ontwikkeling van, het bankwezen, m et zijn toenemende vestiging van filialen ook in de kleine plaatsen; aan de stichting der consum enten- 12) Vgl. S. Behr, Der Bevölkerungsrückgang der deutschen Juden, 1932,. biz. 71.

DE VERSPREIDING DER JODEN OVER NEDERLAND. 195 en producenten-, in het bijzonder der boerencoöperaties; aan de buitengewone uitbreiding van het handels- en landbouw onderw ijs. 'Van zeer groote beteekenis voor de m igratie der Joden in Nederland is in het bijzonder de ontwikkeling van het verkeer, welke in deze periode een aanvang neem t. Door de verbetering van het v e r keerswezen immers w ordt het platteland uit zijn isolement verlost. En w at dit voor Nederland beteekende, kan duidelijk w orden d oor de herinnering aan het feit, dat in 1860 nog slechts de volgende spoorlijnen bestonden: een ceintuurbaan U trecht A m sterdam Haarlem den H aag R otterdam Gouda Utrecht. Van U trecht ging de lijn: over Arnhem en Em merik naar Keulen. In het zuiden bestond nog het lijntje, dat de M oerdijk m et Antwerpen verbond, met een zijtak, van Roozendaal naar Breda. E erst door de groote spoorwegwet van 1860 werd de aanleg door den S taat verzekerd van de lijnen die de kern. van het hedendaagsche Nederlandsche spoorwegnet vormen. Sinds 1880 kreeg ook het stoom tram w egwezen groote beteekenis voor het platteland. D aarnaast ontstond de zoo belangrijk geworden stoom - binnenvaart, terwijl van een iets latere periode d ateert de ontw ikkeling van het rijwielverkeer en vooral in het laatste decennium het autom obiel- en autobusverkeer een ongedachte 'vlucht heeft genomen.- W at w aren de gevolgen dier ontwikkeling voor de Joden op het platteland? Om deze vraag te kunnen beantw oorden, moeten wij ons. eerst' voor oogen stellen, welke economisdhe functie zij op het platteland vervulden. De voornaam ste beroepen welke door hen werden uitgeoefendr waren die van kram er, van winkelier, van voorschotgever soms, en, vooral in de oostelijke provinciën die van slager, in het bijzonder van exportslager. De voornaam ste trek van deze beroepen, uitgeoefend op een vrij geïsoleerd en econom isch en sociaal nog achterlijk platteland is, dat zij de verbinding vorm en met de stad. In de behoeften der plattelanders, voorzoover deze niet bevredigd kunnen w orden door de productie van de eigen streek, w ordt voorzien door deze: Joodsche handelaars. Deze vorm en als het ware de verbinding van het platteland m et de stad: zij zijn de brug tusschen beide, hetgeen, zich ook hierin uit, dat zij veelal de producten verhandelen. Zij zijn dus door den loop der m aatschappelijke ontwikkeling als het w are voorposten van een kapitalistische productiewijze, welke in de steden vroeger, veel vroeger reeds een aanvang genomen had dan ophet platteland. Zij zijn in hun sociale functie niet kapitalisten, doch hun functie zelve is een kapitalistische. Met het doordringen van het kapitalisme op het platteland en de daarmede gepaard gaande verbetering der verbindingen, verliest deze sociale functie van brug met de steden aan beteekenis. D oor tweeërlei oorzaken. In de eerste plaats w ordt de brug, de tusschenschakel overbodig, doordat de plattelander zich eerder en gem ak