Albanië na de Kosovo-crisis Van bloedwraak tot de Groot Albanese Gedachte Menno Langeveld Behalve het internationale wereldje, dat boven en buiten alles stond, was er ook nog, wij zouden het haast vergeten, het Albanese element, dit laatste echter een zeer heterogene verzameling; daar was de aartsbisschop met zijn aanhang, daar was er prenk Bib Doda met familie en volgelingen, dan hadden we de moslems en de nationalisten, over alle partijen verdeeld en bij iedere gelegenheid hoera schreeuwend. J.Fabius, Zes maanden in Albanië (1918) Het einde van de oorlog in Kosovo betekende voor Albanië tegelijkertijd het begin van het massaal vertrek van de aldaar aanwezige internationale gemeenschap. Voor enige tijd had Albanië in het middelpunt van de internationale belangstelling gestaan. Vanaf dat moment dreigde Albanië echter weer terug te vallen in een vorm van isolement als dat van voor de jaren negentig. Een nog zwarter toekomstbeeld gaf de Joegoslavische president Kostunica kort na zijn aantreden. In een interview voor de, door de Albanezen goed bekeken, Italiaanse televisie, gaf hij te kennen dat naar zijn verwachting de onrust op de Balkan zich naar het zuiden zou gaan verplaatsen, en dan met name naar Albanië, waar hij een botsing tussen het noorden en het zuiden van het land verwachtte. Albanese eigenaardigheden Een van de dingen die opvalt als men Albanië binnenkomt is de eenzijdige samenstelling van het wagenpark. Bijna iedereen rijdt in een wagen van het merk Mercedes. Een reden hiervoor is dat, naast vierwiel aangedreven auto s, een Mercedes in staat is het langer dan een jaar uit te houden op de slechte Albanese wegen. De infrastructuur is met lange na niet berekend op de explosieve toename van het aantal wagens in de jaren negentig. Tijdens het communistische bewind was het de gemiddelde Albanees niet toegestaan een auto te bezitten en moest hij zich behelpen met een fiets. Het gerucht doet de ronde dat een groot deel van het Albanese wagenpark gestolen zou zijn. In hoeverre dit gerucht op waarheid berust, is onduidelijk. Het feit dat vorig jaar een Albanese minister, op weg naar een officieel werkbezoek in Griekenland, aan de Griekse grens zijn wagen moest inleveren omdat die als gestolen te boek stond, levert echter geen bijdrage aan de ontzenuwing van dit gerucht. Opvallend is daarnaast dat, in tegenstelling tot de Albanezen in Kosovo, Albanezen hun auto s niet verzekeren. Een van de redenen hiervoor zou kunnen zijn dat het Albanese rechtssysteem geen regeling voor autoverzekeringen kent. Het Albanese recht kent overigens heel weinig regelingen. Niet voor bijvoorbeeld grondbezit, dat nu, tien jaar na de val van het communisme, vooral wordt bepaald door wie het eerst komt, het eerst maalt. Het gebrek aan geschreven recht heeft er, met name in het noorden van Albanië, toe geleid dat het gewoonterecht weer in ere is hersteld. De Kanun of Lek Dukagjini, zoals het gewoonterecht bekend staat, stamt uit de 15 e eeuw en is mondeling van generatie op generatie overgedragen. De Kanun regelt alles met betrekking tot geboorte, huwelijk, erfrecht, eigendom etc., maar staat vooral bekend vanwege haar meest tot de verbeelding sprekende onderdeel: de bloedwraak of vendetta. De bloedwraak heeft er toe geleid dat duizenden mannen hun huizen niet meer durven te verlaten uit angst gedood te worden. De Kanun is helaas zelden duidelijk over de redenen die het inroepen van de bloedwraak legitimeert. Dit wordt op basis van het subsidiariteitsbeginsel overgelaten aan de verantwoordelijkheid en de vrije interpretatie van de Albanees. Een verkeerde blik naar een getrouwde vrouw of het doden van de hond van de buurman, zijn voorbeelden uit de recente praktijk die gevolgd werden door een proces van bloedwraak. Het onderdeel 1
wegenverkeersrecht van de Kanun staat daarnaast bij bepaalde verkeersongevallen eveneens toepassing van de vendetta toe. Bij twijfel over de ware toedracht van een botsing, is bloedwraak echter altijd toegestaan. Dit maakt tevens duidelijk waarom autoverzekeringen niet populair zijn. De Albanese politiek In hoeverre het politieke systeem een antwoord heeft op deze rechteloosheid is vooralsnog onduidelijk. De Albanese politiek zal daarvoor eerst in rustiger vaarwater dienen te komen. Een groot deel van de Albanese bevolking koestert een sterk wantrouwen tegenover de politiek in het land. Een van de redenen hiervoor is dat veel van de huidige politici nog stammen uit het communistische systeem en alleen een andere politieke jas hebben aangetrokken. Een andere reden is dat het politieke systeem in veel sectoren een grote en veelal verlammende invloed heeft. De bekleding van veel openbare functies wordt politiek bepaald, waarbij tevens geldt dat zo n functie slechts kan worden uitgevoerd door vrienden te blijven met het betrokken ministerie en tevens je werk goed uit te voeren door je ondergeschikten aan het werk te houden. Dit is in Albanië een vrijwel onmogelijke opgave. Een belangrijke reden hiervoor is dat veel Albanezen in overheidsdienst tevens een privéonderneming voeren. Zijn zij s morgens veelal nog wel in de directe omgeving van hun werk te vinden (al is het maar om een kop koffie met een collega of buitenlandse consultant te drinken), in de middag ligt de prioriteit vooral bij hun privé-werk. Een Albanese bestuurder is daarom altijd op zoek naar zijn medewerkers. Vroeg of laat leidt dit tot een conflict en het einde van zijn baan. De Socialistische Partij en de Democratische Partij hebben de afgelopen tien jaar de boventoon gevoerd in de Albanese politiek. Beide partijen zijn allerminst omstreden. De Socialistische Partij kan men zien als de directe opvolger van de communisten die jarenlang onder leiding van de legendarische leider Enver Hoxha het land onder de duim hebben gehouden. Veel Albanezen, met name de Kosovo-Albanezen, voelen dit ook nog steeds zo en alleen vanwege deze reden stemmen zij op een andere partij of staan zij negatief ten opzichte van de Socialisten. De Socialistische Partij voert momenteel de regeringsmacht en ook de huidige president van Albanië, Rexhep Meidani, behoort tot de Socialisten. Meidani, 54 jaar oud en voormalig hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit van Pristina (!), valt vooral op doordat hij zich veelal buiten het reguliere geruzie in het politieke circuit weet te houden. Een zo n ruzie vindt plaats in de Socialistische partij zelf, die verdeeld is in twee hoofdstromingen. Een groep ouderwetse partijbonzen rondom Fatos Nano, de huidige partijleider en laatste leider onder het communistische bewind; en een groep jonge progressieven rondom Pandeli Majko, de voorlaatste eerste minister die dankzij zijn goede behandeling van de Kosovo-crisis op veel internationale steun mocht rekenen. Om de gelederen binnen de partij te sluiten werd eind 1999 besloten dat Majko als eerste minister plaats zou maken voor een van zijn vertrouwelingen, de toen dertigjarige Ilir Meta die momenteel nog steeds premier is. De Democratische Partij onder leiding van Sali Berisha is vooral ontstaan uit protest tegen de gevestigde politieke orde, al moet daar direct bij gezegd worden dat haar leider ook stamt uit het oude politieke systeem en daardoor als vanzelf door veel Albanezen met wantrouwen tegemoet wordt gezien. De naamgeving van deze partij leidt bij buitenstaanders nog wel eens tot het misverstand dat zij de goede kant van politiek Albanië vertegenwoordigt. Als er echter al een goede kant van politiek Albanië bestaat, dan is het zeker niet in de vorm van de Democratische Partij, die bij monde van Berisha bij voorkeur gebruik maakt van demagogie, provocatie en intimidatie. Halverwege de jaren negentig waren de Democraten echter zeer succesvol en voerde zij de regeringsmacht in Albanië. In 1997 kwam daar in korte tijd snel een einde aan toen het in Albanië zeer populaire piramidesysteem in elkaar stortte. Veel Albanezen verloren al hun geld en Berisha werd verweten hier de hand in te hebben. Het 2
protest tegen zijn bewind ontaardde in een ware burgeroorlog en leidde tot verwoestingen en een groot aantal slachtoffers in het hele land. Belangrijk ijkpunt voor de politieke verhoudingen in Albanië waren de lokale verkiezingen van 1 oktober 2000. Beide partijen maakten gebruik van omstreden methodes om stemmen te trekken. Zo voerde de Democratische Partij een zeer actieve campagne in het land die er vooral op gericht was conflicten uit te lokken. De socialistische regering werd machtsmisbruik verweten door op minder dan twee maanden voor de stemdatum te beslissen om de hoofdstad Tirana op te delen in elf deelgemeenten. Hierdoor zou deze door de Democraten bestuurde stad meer kans maken op Socialistische winst. Daar tegenin kan worden gesteld dat de hoofdstad door twee redenen volstrekt onbestuurbaar was geworden. Allereerst doordat er vrijwel geen samenwerking tussen het lokale bestuur (Democraten) en de eveneens in Tirana zetelende centrale regering (Socialisten) mogelijk was, waardoor op veel terreinen geen besluiten meer werden genomen. Ten tweede omdat het aantal inwoners van de hoofdstad in de laatste tien jaar zeer sterk was gegroeid van 290.000 in 1990 naar een geschatte 750.000 inwoners in 2000. Redenen voor deze sterke groei waren de ontvolking van het platteland dat gedurende het communistische bewind altijd gestimuleerd werd maar daarna volstrekt vergeten en de vele vluchtelingen uit Kosovo. De stad was daardoor haar originele stadsgrenzen ontgroeid, waardoor veel onduidelijkheid was ontstaan over de bestuurlijke bevoegdheden in die nieuwe stedelijke zones. De Socialistische Partij heeft de verkiezingen van afgelopen najaar in het merendeel van de gemeenten (inclusief Tirana) gewonnen en is daarmee op dit moment de dominante factor in de Albanese politiek. De verhouding tussen Albanië en Kosovo Na de lokale verkiezingen in Albanië verschoof de Albanese aandacht snel naar de daarop volgende lokale verkiezingen in Kosovo. Die konden worden gezien als een strijd tussen behoudend Kosovo van Ibrahim Rugova s Democratic League of Kosovo (DSK) en de voormalige Kosovo Liberation Army (KLA) van Hashim Thaci in de gedaante van de Democratic Party of Kosovo (DPK). Volgens (Socialistisch) Tirana heeft Rugova Kosovo naar een catastrofe geleid door een politiek van vreedzame weerstand na te streven. Zijn ontmoeting met Milosovic tijdens de Kosovo-crisis was voor Tirana de spreekwoordelijke druppel. Daarnaast maakte Tirana Rugova verwijten voor zijn overdreven bemoeienis met interne aangelegenheden van Albanië in de periode tussen 1991-1995. In die tijd verscheen hij regelmatig aan de zijde van Berisha tijdens politieke bijenkomsten van de Democratische Partij. Het is daarom niet vreemd dat Tirana grote steun heeft verleend aan het gewapend verzet van de KLA en niet aan Rugova met zijn vreedzame weerstand. De ruime winst van Rugova in de lokale verkiezingen heeft in Tirana echter tot verbijstering geleid. Het was voor Tirana niet duidelijk waarom de meerderheid van de Kosovaren, met name in Pristina, zich wel konden vinden in een politiek van vreedzame weerstand en niet kozen voor hen die hadden gevochten voor hun vrijheid. De Kosovaren op hun beurt kijken met argwaan naar Tirana. Voor hen zijn de Socialisten niets meer dan een verhulling van het oude communistische bewind en vandaar verwerpelijk. Bovendien wordt de Socialisten, in dit geval huidig partijleider en toenmalig premier Fatos Nano, op haar beurt een ontmoeting in 1997 met Milosovic verweten. Er is in Kosovo veel meer sympathie te vinden voor Berisha en zijn Democratische Partij. De meerderheid van de bevolking van Kosovo heeft geen weet van wat in 1997 in Albanië heeft plaats gevonden en de rol die Berisha hierin heeft gespeeld. Berisha zelf zou graag Kosovo bezoeken, maar dit is hem tot nu toe door de Verenigde Naties, bij monde van Bernard Kouchner en zijn opvolger Hans Haekkerup, geweigerd op grond van veiligheidsredenen. Een Albanees bezoek aan Kosovo dat wel doorging was dat van premier Ilir Meta in december 2000. Dit bezoek van de regeringsleider van het Vaderland of Grote Broederland, zoals Kosovaren toch naar Albanië kijken, mocht echter niet rekenen op de warme belangstelling van de Kosovaren, die even geïnteresseerd waren als ware het een bezoek van een 3
Scandinavische minister van emancipatiezaken. Tijdens dit bezoek had Meta overigens een interessante ontmoeting met Rugova, waarin de laatste werd uitgenodigd voor een bezoek aan Albanië, en Rugova verklaarde dat wat hem betreft er nooit een verwijdering tussen zijn persoon en Albanië heeft plaats gevonden. Deze ontmoeting werd door sommigen in Albanië en Kosovo gezien als een duidelijk teken van verbetering van de betrekkingen tussen de Socialistische Partij en Rugova, waardoor tevens Albanië en Kosovo hun beleid meer gezamenlijk kunnen richten op Joegoslavië. President Kostunica van Joegoslavië hoeft, na zijn voor Albanië weinig flatterende uitspraak voor de Italiaanse televisie, op niet al te veel krediet in Albanië te rekenen. In feite stond zijn rekening in Tirana al lange tijd daarvoor in het rood. Niet alleen omdat hij Serviër is, wat voor veel Albanezen reden genoeg is, maar meer omdat hij in 1974 een tegenstander was van het plan van Tito om Kosovo een grotere mate van autonomie te geven; nauwe banden zou hebben onderhouden met paramilitaire groeperingen die in Kosovo hebben geopereerd; en de Democratische Partij in zijn eigen land zou hebben verlaten omdat hij het beleid ten opzichte van Kosovo te slap vond. Vorig najaar vond een Balkan-topconferentie plaats, waar de Albanese president Meidani zich voor het eerst kon meten met zijn nieuwe Joegoslavische collega. Tijdens die bijeenkomst eiste Meidani van Kostunica een veroordeling van het Milosovic-bewind, inclusief een enkele reis Den Haag voor de naamgever ervan; invrijheidstelling van Albanezen die nu nog in Joegoslavië gevangen zitten; en schadeloosstelling voor het leggen van mijnen op Albanees grondgebied langs de grens met Kosovo. Kostunica op zijn beurt sprak over een herstel van de diplomatieke betrekkingen, verbroken door Belgrado tijdens de Kosovo-crisis, zonder in te gaan op het eisenpakket van de Albanese president. Albanië was aan het einde van het vorig jaar het enige land waarmee Joegoslavië haar diplomatieke banden nog niet hersteld had. De vier andere landen waarmee Joegoslavië in maart 1999 de relaties verbrak, te weten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en de Verenigde Staten, waren al snel weer vertegenwoordigd in Belgrado. De Groot Albanese Gedachte De Kosovo-crisis was voor Albanië na enige decennia isolatie niet de eerste kennismaking met internationale organisaties in het land. Daarvoor moet men terug naar de oprichting van Albanië tijdens het Congres van Londen in 1913. Het gebied dat nu tot Albanië behoort, werd als gevolg van de Balkanoorlog die de Turken definitief uit Europa zou verwijderen bezet door Montenegro, Servië en Griekenland. De grote mogendheden hadden naast de oprichting van Albanië tevens besloten dat alle buitenlandse troepen het land zouden verlaten. Om dit besluit kracht bij te zetten werd een bescheiden internationale troepenmacht naar Albanië gestuurd, en een internationale commissie opgericht die het bestuur van Albanië zou gaan coördineren Ook Nederland nam aan deze operatie deel. Tijdens het Congres van Londen was in grote lijnen de afbakening van de Albanese grenzen geregeld. Latere pogingen zoals het Protocol van Florence waren niet veel sterker uitgewerkt. Het belangrijkste probleem dat die matig geregelde afbakening opleverde, was dat veel Albanezen na 1913 niet in Albanië maar daar buiten kwamen te wonen. Grote groepen van hen kwamen in het toenmalige Montenegro en Servië te wonen. Dit verklaart voor een belangrijk deel het ontstaan van de Kosovo-crisis en tevens het grote aantal Albanezen in het huidige Macedonië (FYROM). Aan de Griekse kant leverde de grensafbakening twee, nog steeds slepende, kwesties op. Allereerst Noord Epirus (alleen door de Grieken zo genoemd), dat na 1913 tot Albanië zou gaan behoren, maar waar volgens Griekenland zij meer aanspraak op maakten (en volgens sommige Grieken nog steeds maken). Een opstandige beweging van bescheiden omvang timmert anno vandaag nog aan de weg om de Griekse zaak in het zuiden te behartigen. Een ander Grieks-Albanees grensprobleem vormen de zogenaamde Chams, een groep 4
Albanezen die na 1913 in Griekenland kwam te wonen maar daarna stelselmatig van hun grondgebied werden verjaagd. In 1944 besloot de Griekse overheid tot grootschalige deportatie van 35.000 Chams uit Griekenland, onder andere vanwege vermeende collaboratie met de Duitse bezetter. De Chams hebben zich enkele jaren terug verenigd met als doelstelling hun verloren grondgebied terug te krijgen van de Griekse overheid. Daarnaast heeft de Albanese overheid deze zaak recentelijk voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof in Den Haag. Gezien het bovenstaande zou het niet vreemd zijn als zoiets als een Groot Albanese Gedachte opgang kan (gaan) vinden in Albanië. De verbetering van de betrekkingen tussen Tirana en Pristina zou een belangrijke stap in de richting van een groter Albanië kunnen zijn. Hoe groot de Groot Albanese Gedachte in werkelijkheid is, blijft vooralsnog echter onduidelijk. Een Albanees kan, met een kaart van de Balkan voor hem, al snel wegdromen en praten over alle plekken waar Albanezen in de geschiedenis hun voetstappen hebben gezet en daardoor nu eigenlijk nog steeds rechthebbende zijn. Een simpele tegenwerking dat bijvoorbeeld het Aves-Eiland in de Caraïben ooit door Nederlanders is betreden, maar nu alleen nog door een enkele islomaan als Nederlands wordt beschouwd, werkt nauwelijks ontnuchterend. De meeste Albanese politici zijn echter voorzichtiger en spreken eerder over een culturele integratie van alle Albanezen. De opening van de grens met Kosovo is daarin al een zeer belangrijke gebeurtenis. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre het Albanese onderwijs verder geïntegreerd kan worden. Hiervoor is al een dialoog gaande tussen de Universiteiten van Tirana, Pristina en Tetevo (Macedonië). Macedonië is, met haar grote Albanese bevolkingsdeel, als vanzelf huiverig voor de Groot Albanese Gedachte. Zolang geen geweld wordt gebruikt probeert Macedonië er niet tegen in te gaan, maar geeft het de Albanezen in het land de ruimte in de vorm van bijvoorbeeld aparte Albanese scholing. De rest van de Macedonische bevolking heeft hiertegen weinig bezwaren. Die heeft bij voorkeur zo weinig mogelijk omgang met Albanezen. Merkwaardigerwijs zijn het de Grieken die de laatste tijd voor veel onrust in Albanië hebben gezorgd. Zoals hierboven is aangegeven, staan er nog twee rekeningen open tussen beide landen. Om de Griekse belangen kracht bij te zetten, vond een negental Griekse parlementariërs het een goed plan om, tijdens de lokale verkiezingen in Albanië, aanwezig te zijn in een door hen als Grieks territorium beschouwde plaats (Himara). Dat dit een stevige rel tussen Albanië en Griekenland opleverde zal weinig verbazing wekken. Ook Berisha heeft onlangs de Griekse kaart gespeeld door voor de lokale verkiezingen de Chams in Tirana te beloven dat hij zich voor hen zou gaan inspannen als zij op hem zouden stemmen. Tenslotte en voor de goede orde; ook in Montenegro bestaat de bevolking voor een deel uit Albanezen. Volgens Luigj Juncaj, voorzitter van de Democratische Unie van Montenegrijnse Albanezen, is scholing de sleutel tot de bescherming van Albanese rechten en zouden alle Albanezen op de Balkan volgens hetzelfde curriculum moeten worden opgeleid. De nadruk zou dan vooral moeten liggen op taal, literatuur en geschiedenis omdat met die onderwerpen de kennis over het Albanese erfgoed het best kan worden ontwikkeld. Mr. drs. M. Langeveld is als Transport Consultant werkzaam bij NEA Transportonderzoek en training en betrokken bij verschillende projecten op de Balkan. Albanië en de NAVO Tijdens de Koude Oorlog was Albanië weliswaar een communistisch land in Oost-Europa, maar het was geen lid van het Warschaupact. Na de val van het IJzeren Gordijn was Albanië het eerste Oost- Europese land dat, begin 1992, officieel het lidmaatschap van de NAVO aanvroeg. In juni 1992 werd Albanië toegelaten tot de Noord-Atlantische Samenwerkingsraad (NASR), een orgaan dat was ingesteld om overleg over internationale veiligheidsonderwerpen tussen de NAVO-landen en de landen van Midden- en Oost-Europa te bevorderen. In 1994 was Albanië bij de eerste groep landen 5
die een Partnership for Peace-overeenkomst met de NAVO ondertekende. Dit verdrag vormde de basis voor meer praktische samenwerking op het gebied van defensieplanning, budgettering en militaire oefeningen voor alle NAVO-landen en de landen die dat wilden worden. Hoewel vanaf het begin duidelijk was dat Albanië niet bij de eerste groep nieuwe NAVO-landen zou horen, was de wens om lid te worden en de band met de NAVO erg nuttig tijdens de oorlogen in Joegoslavië gedurende de jaren negentig. Er werden NAVO-troepen en vliegtuigen en een CIAhoofdkwartier gevestigd op Albanees grondgebied en de Albanese marine werkte faciliterend voor de NAVO-schepen. Ook toen in 1997 de Euro-Atlantische Partnerschapsraad (EAPR) de NASR opvolgde, met tweejaarlijkse bijeenkomsten van alle Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken, hoorde Albanië bij de partnerlanden. Inmiddels was echter de binnenlandse situatie op bijna alle vlakken in een crisis geraakt, met een escalatie in 1997 na het in elkaar storten van de zogenaamde pyramide-spelen. Een meer hervormingsgezinde regering met president Rexhep Mejdani heeft de regering van Sali Berisha opgevolgd, maar het is duidelijk dat Albanië nog een lange weg te gaan heeft voor het lid kan worden van de NAVO. In 1999 werd het Membership Action Plan (MAP) gelanceerd, om de landen die lid willen worden van de NAVO te helpen aan de criteria te voldoen. Zij moeten verschillende doelen op politiek, economisch en militair gebied halen. De economische en politieke situatie blijft in Albanië echter uiterst instabiel en ook voortdurende conflicten in de Balkan en de Groot-Albanese gedachte die bij sommige Albanezen heerst vormen mogelijke obstakels op weg naar NAVO-lidmaatschap. Ook op militair gebied moet er nog veel veranderen voor Albanië een constructieve bijdrage kan leveren aan de NAVO. Tijdens de chaotische situatie in 1997 werd het onderhoud en de bewaking van militaire installaties verwaarloosd en grootschalige plundering en verval was het gevolg. Er is nog steeds een grote hoeveelheid munitie onbewaakt in de open lucht opgeslagen. De militaire infrastructuur moet weer helemaal worden opgebouwd en Albanië is nog bezig de meest basale onderwerpen, als de rol van de strijdkrachten en civiel-militaire verhoudingen in een democratische maatschappij, vast te leggen. Hoewel de NAVO graag gebruik maakt van Albanees grondgebied tijdens operaties in de Balkan, is Albanië één van de minst ver gevorderde MAP-landen. Het feit dat de NAVO heeft benadrukt dat deelname aan het MAP geen garantie voor lidmaatschap is moet dus vooral voor Albanië als een dreigement hebben geklonken. In 2002 wordt geëvalueerd hoever de landen die deelnemen aan het MAP gevorderd zijn en weet Albanië of de inspanningen voldoende zijn om in de race te blijven voor het NAVO-lidmaatschap. 6