Rapport. Herzien Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden. Datum: Rapportnummer: 2012/071



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/102

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 26 november 2007 Rapportnummer: 2007/272

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/138

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Trage behandeling restitutieverzoek

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Een onderzoek naar een klacht over de gang van zaken rond de intrekking van een aanvraag.

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie ressort 's-gravenhage te Den Haag. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2013/065

Keer op keer geen herberekening Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen RvE Handhaving

Rapport. Datum: 1 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/249

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Datum: 27 februari Rapportnummer: 2014/012

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Publicatiedatum: 11 december Rapportnummer: 2014 / /19 3 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Voedsel en Waren Autoriteit uit Den Haag. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/131

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Transcriptie:

Rapport Herzien Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden. Datum: Rapportnummer: 2012/071

2 Inleiding Op 9 november 2009 wordt verzoekster, een vrouw van 66 jaar, meegenomen door politieambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden omdat zij een winkelverbod bij een supermarkt zou hebben overtreden. Zij wordt een aantal uren vastgehouden op het politiebureau en verhoord. Verzoekster is het niet eens met de hele gang van zaken bij de politie en zij dient daarover een klacht in. De meeste klachten worden niet gegrond verklaard en daarom dient verzoekster daarna een klacht in bij de Nationale ombudsman. Verzoekster wordt door de politierechter voorwaardelijk veroordeeld tot het betalen van een boete voor de overtreding van het winkelverbod. Zij is het daar niet mee eens en zij gaat in hoger beroep. Klacht Verzoekster klaagt erover dat een hulpofficier van justitie van het regionale politiekorps Hollands Midden op 9 november 2009 zware dwangmiddelen heeft gebruikt voor een relatief klein vergrijp, te weten huisvredebreuk, na overtreding van een winkelverbod in een supermarkt. Met name klaagt zij erover dat deze hulpofficier van justitie haar onnodig lang heeft opgehouden voor verhoor. Daarnaast klaagt verzoekster erover dat de politie niet de brief van de supermarkt, waarin stond dat het winkelverbod werd ingetrokken, heeft doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Visie verzoekster 1. Verzoekster stelt dat zij al bijna een halve eeuw winkelt bij een supermarkt in L. Op 19 oktober 2009 is verzoekster ook aan het winkelen bij de supermarkt. Zij koopt onder andere zes pakken soep die duurder zijn dan in een andere winkel in de buurt. Volgens de laagste actieprijsgarantie van de supermarkt zou het geld voor de pakken soep daarom aan verzoekster terug moeten worden betaald en als dank zou zij bovendien een appeltaartje moeten krijgen. 2. Verzoekster wendt zich hiervoor tot de servicebalie, maar de medewerkster van de servicebalie is niet op de hoogte van deze regels. De manager is er niet en verzoekster kan de medewerkster niet overtuigen van haar gelijk. De medewerkster stelt voor dat verzoekster de volgende dag terugkomt met de artikelen als de manager er weer is, maar verzoekster wil dan haar geld terug en de pakken soep retourneren.

3 3. De dag daarop is verzoekster weer in de supermarkt. De supermarktmanager komt naar haar toe en overhandigt haar een brief. Verzoekster heeft de regels over de laagste prijsgarantie uitgeprint en wil die aan de manager overhandigen, zodat het probleem van de dag daarvoor wordt opgelost, maar hij zegt alleen: ik praat niet met u. 4. Verzoekster kijkt naar de envelop die zij van de manager heeft gekregen en zij ziet dat er een andere naam op staat, mevrouw De K. Verzoekster richt zich tot de medewerkster van de servicebalie en zegt dat zij niet mevrouw De K. is, maar ook zij zegt tegen verzoekster dat zij niet met verzoekster wil praten. 5. Verzoekster leest vervolgens de brief, maar ze herkent zich niet in die brief. In de brief staat dat zij zich de vorige dag intimiderend zou hebben gedragen, maar dat was helemaal niet zo. 6. Terwijl verzoekster de brief leest, komt de supermarktmanager, die er driftig uitzag, naar verzoekster toe en hij zegt dat hij verzoekster wil uitnodigen voor een gesprek. Verzoekster antwoordt dat zij dat graag wil. Daarbij deelt de supermarktmanager dreigend aan verzoekster mee dat hij er dan de politie bij haalt. Verzoekster denkt echter dat de politie wel iets beters te doen heeft, dan zich bezig te houden met de regels van de laagste aktieprijsgarantie van de supermarkt. 7. Daarna belt verzoekster met het contactcentrum van de supermarkt en de medewerkster die verzoekster spreekt is het eens met verzoekster dat zij gelijk heeft wat de laagste prijsgarantie betreft en dat mevrouw De K. op het contactcentrum werkt. Verzoekster zou diezelfde week nog iets horen van de supermarkt. 8. Als verzoekster na een aantal dagen nog niets heeft gehoord, belt zij weer met het contactcentrum en dan wordt haar gezegd dat de supermarktmanager met haar zal bellen. Bovendien wordt haar gezegd dat het uitgereikte winkelverbod helemaal niet mogelijk is als de supermarkt zich niet aan de eigen regels houdt. 9. Op 9 november 2009 gaat verzoekster weer winkelen in de betreffende supermarkt. Ze heeft niets meer gehoord en ze gaat er daarom vanuit dat zij daar gewoon mag winkelen. Terwijl verzoekster aan het winkelen is, verschijnt de assistent-supermarkt-manager en hij vraagt verzoekster of ze even mee wil lopen. Verzoekster loopt nietsvermoedend mee en voordat zij het door heeft verschijnen er twee politieambtenaren die verzoekster meenemen naar het politiebureau. Reeds in de winkel vragen de politie-ambtenaren verzoekster om een legitimatiebewijs en verzoekster toont een geldig paspoort. Verzoekster is verbijsterd en woedend als zij aangekomen op het politiebureau zeer onheus wordt bejegend door de politie en wordt ingesloten door politieambtenaar P. 10. Op het politiebureau wordt verzoekster gefouilleerd en vervolgens opgesloten in een kaal hok. Als verzoekster op haar horloge kijkt voordat zij dat moet afgeven is het volgens

4 haar 10.23 uur. Verzoekster ervaart dit onrechtmatige gedrag van de politie als zeer vernederend. Volgens verzoekster houdt de politie verzoekster meer dan zes uur vast onder zeer belabberde omstandigheden, terwijl er geen sprake is van een strafbaar feit. 11. Verzoekster heeft buikpijn en hoofdpijn. Volgens haar moet ze ruim een half uur wachten voordat er wordt gereageerd op haar bellen, kloppen en roepen en zij eindelijk naar het toilet mag. Verzoekster mist haar lunch en zij krijgt de hele dag niets te eten. 12. Pas na uren wordt verzoekster verhoord door politieambtenaar P. Tijdens dit verhoor wordt haar ook een geantedateerd winkelverbod met haar naam erop uitgereikt met de datum van 20 oktober 2009. Verzoekster wijst politieambtenaar P. erop dat het winkelverbod geantedateerd is en dat het niet de taak van de politie is om postbode van de supermarkt te spelen. 13. Nadat verzoekster is verhoord, wordt zij opnieuw ingesloten. Pas nadat zij het verslag van verhoor heeft getekend mag zij eindelijk naar huis. Het is al donker als verzoekster naar huis gaat en op 9 november 2009 ging de zon om 16.57 uur onder. Volgens verzoekster betekent dat dus dat zij langer dan zes uur opgehouden is geweest. Verzoekster heeft tevens een akte van uitreiking van de dagvaarding als bewijsstuk tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman overgelegd. In deze akte staat handgeschreven door politieambtenaar P. dat de akte en de dagvaarding op 9 november 2009 om 16.25 uur zijn uitgereikt aan verzoekster. 14. Verzoekster krijgt vervolgens een brief van de supermarkt gedateerd 17 november 2009, waarin staat dat het winkelverbod met onmiddellijke ingang wordt ingetrokken en dat de supermarkt de gang van zaken betreurt en de politie zal vragen om de zaak verder te laten rusten. De supermarkt heeft deze brief ook gestuurd aan de politie, met het verzoek om de brief bij het dossier te voegen voor het Openbaar Ministerie. Dit heeft de politie echter niet gedaan en de politie heeft verzoekster en de supermarkt ook niet bericht hierover. Verzoekster is van mening dat zij hierdoor ernstig in haar proces-belangen is geschaad. 15. Verzoekster is het niet eens met de gang van zaken en zij dient een klacht in bij de politie. Met een brief van 1 september 2010 handelt de korpsbeheerder verzoeksters klacht af. De meeste klachten worden niet gegrond geacht, behalve de klacht over verzoeksters verzorging op het bureau en een klacht met betrekking tot de ontvangstbevestiging en het vaststellen van de klachtpunten. 16. Verzoekster is het hier niet mee eens en zij dient op 11 februari 2011 een klacht in bij de Nationale ombudsman. Visie politie

5 1. Volgens de politie is verzoekster op heterdaad aangehouden door de manager van een supermarkt wegens huisvredebreuk en moest zij dus onverwijld worden overgedragen aan de politie. Verzoekster is het niet eens met haar aanhouding en wil daartegen aangifte doen. Naar de mening van de politie is dat niet mogelijk. Volgens de politie is verzoekster al veroordeeld door een rechter waarbij haar aanhouding is getoetst. Hoewel verzoekster het niet eens is met haar aanhouding, is de politie van mening dat de overwegingen om verzoekster aan te houden redelijk waren. 2. De politie werd ter plaatse geroepen door de supermarkt omdat verzoekster een winkelverbod zou hebben overtreden. De politie werd tegelijkertijd geconfronteerd met verzoekster die stellig beweerde dat zij helemaal geen winkelverbod had. Ter plaatse kon de politie niet verder de feiten vaststellen. Gezien de ernst van het strafbare feit en de onduidelijkheid ter plaatste, kon de politie daarmee overgaan tot aanhouding om een en ander nader uit te zoeken, aldus de politie. 3. Tijdens de interne klachtenprocedure van de politie zou uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie blijken dat verzoekster om 10.39 uur werd aangehouden en dat zij om 10.55 uur op het politiebureau aankwam. Om 11.00 uur zou de hulpofficier van justitie de opdracht hebben gegeven om verzoekster nader op te houden voor onderzoek. Volgens de politie is verzoekster vervolgens om 16.25 uur heengezonden. Hoewel de politie begrijpt dat verzoekster deze termijn als lang heeft ervaren, viel de termijn binnen de wettelijke termijn van zes uur en gelet op de complexiteit van de zaak acht de politie de termijn niet onbehoorlijk lang. 4. De politie begrijpt dat verzoekster het verblijf in de ophoudkamer als ingrijpend en benauwend heeft ervaren. Ze werd gefouilleerd, zij kon niet bellen toen zij naar het toilet moest omdat de bel kapot was en ze kreeg twee keer drinken, maar geen eten. Met betrekking tot de niet-werkende bel heeft de districtschef van de politie erkend in gebreke te zijn geweest en hij heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Nu verzoekster wel te drinken heeft gehad, maar niet te eten is de politie van oordeel dat de politie niet heeft gehandeld in overeenstemming met het vereiste van correcte bejegening. Verzoekster heeft toch geruime tijd vastgezeten en de politie had verzoekster daarom een broodje moeten verstrekken. 5. Verzoekster verwijt de politie ook dat zij de brief van de supermarkt waaruit blijkt dat het winkelverbod werd ingetrokken, niet hebben doorgezonden aan het Openbaar Ministerie. Hierdoor zou haar zaak benadeeld zijn bij de rechter. Volgens de politie heeft de politie het verzoek van verzoekster niet geheel volgens haar wensen afgehandeld, maar heeft de politie de zaaksofficier wel mondeling op de hoogte gesteld van de intrekking van het winkelverbod. Daarnaast heeft de politie alle correspondentie die zij met verzoekster over haar zaak heeft gevoerd doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie en verzoekster geïnformeerd dat zij zelf de informatie die zij van belang vond door moest sturen naar het Openbaar Ministerie. De politie is van mening dat zij daarmee voldaan heeft aan het actief

6 en adequaat informeren van het Openbaar Ministerie en er zijn geen aanwijzingen dat de politie selectief informatie heeft doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. 6. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de naam op het winkelverbod weliswaar onjuist was, maar dat het duidelijk was voor wie het winkelverbod bestemd was. Voor het Openbaar Ministerie was de zaak hard genoeg om tot vervolging over te gaan, aldus de politie. 7. Toen verzoekster eenmaal was aangehouden heeft de supermarkt volgens de politie een nieuw winkelverbod uitgeschreven. Daarbij is gebruik gemaakt van de gegevens van verzoekster die bekend waren uit eerdere correspondentie van verzoekster met de supermarkt. Ook het antedateren is door de supermarkt gedaan. De supermarkt heeft de politie wel gevraagd om het winkelverbod uit te reiken. Achteraf gezien was deze handelwijze niet handig, aldus de politie. Maar van aanzetten tot het antedateren van het winkelverbod of het verstrekken van verzoeksters gegevens, was volgens de politie geen sprake. De klacht over het uitreiken van het winkelverbod heeft de politie dan ook gegrond geacht. 8. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman reageert de korpsbeheerder op de opening van het onderzoek door de Nationale ombudsman. Volgens de korpsbeheerder betrad verzoekster op 9 november 2009 rond 10.00 uur de supermarkt, terwijl zij een winkelverbod had. De bedrijfsleider heeft vervolgens de politie gebeld en om assistentie verzocht. Om 10.40 uur werd verzoekster vervolgens aangehouden en rond 10.55 uur werd zij overgebracht naar het politiebureau. Om 11.00 uur werd zij vervolgens voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en tussen 13.27 en 14.45 uur is zij vervolgens gehoord als verdachte. Het precieze tijdstip van heenzenden kan volgens de korpsbeheerder niet meer worden achterhaald. Dit heeft te maken met het bedrijfsprocessensysteem van de politie, aldus de korpsbeheerder. Het uit het bedrijfsprocessensysteem eerdere genoemde tijdstip van 16.25 uur blijkt de achteraf aanmaakdatum te zijn en niet het tijdstip van heenzending. Volgens politieambtenaar P. is verzoekster om 15.00 uur heengezonden. Dit betekent dat verzoekster niet langer dan vier uur in totaal is opgehouden, aldus de korpsbeheerder. 9. De korpsbeheerder schrijft verder in zijn reactie dat op de politie de verplichting rustte om alle stukken tijdig in te sturen naar het Openbaar Ministerie. Het strafdossier van verzoekster is op 12 november 2009 ingezonden naar het Openbaar Ministerie en daarmee was voor de politie de zaak afgerond. Na deze datum heeft verzoekster een brief ontvangen waarin het haar opgelegde winkelverbod werd opgeheven. Verzoekster was er kennelijk van uitgegaan dat die brief nog tot het dossier behoorde en dat deze nog aan de politie kon worden gestuurd. Dat was echter niet het geval, het dossier was al opgestuurd en dat is verzoekster ook verteld door de politie, aldus de korpsbeheerder. De politie heeft verzoekster verteld dat zij zelf de brief naar het Openbaar Ministerie moest sturen. Beoordeling

7 1. Ten aanzien van de klacht over de ophouding Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten worden gerespecteerd. Het recht op persoonlijke vrijheid is gewaarborgd in verdragen en de Grondwet. In de wet is geregeld in welke gevallen de overheid een burger zijn vrijheid mag ontnemen. 1. De mogelijkheid tot ophouden voor onderzoek is vastgelegd in de wet (zie Achtergrond.). Ophouding vindt plaats in het belang van het onderzoek. Op grond van de wet mag een verdachte niet langer dan zes uren voor onderzoek worden opgehouden, met dien verstande dat niet wordt meegerekend de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens. De termijn van zes uren begint te lopen op het moment van aankomst van de verdachte op de plaats van verhoor. Deze termijn van zes uren is een uiterste termijn. Als het onderzoek binnen die termijn is beëindigd, zal dan ook onmiddellijk daarop een beslissing moeten worden genomen over de invrijheidstelling van de verdachte of over de toepassing van een ander dwangmiddel, of het verrichten van nader onderzoek. 2. Uit de stukken van de politie blijkt dat verzoekster als verdachte werd beschouwd wegens het negeren van een winkelverbod. Verzoekster is voor dit strafbare feit veroordeeld door een rechter en hoewel verzoekster hoger beroep heeft aangetekend tegen haar veroordeling staat daarmee vast dat verzoekster terecht als verdachte is aangemerkt. De Nationale ombudsman acht het dan ook begrijpelijk dat de politie verzoekster als verdachte van dit strafbare feit wilde verhoren. Om die reden deelt de Nationale ombudsman dan ook niet de mening van verzoekster dat zij onnodig is opgehouden voor onderzoek. 3. Voor wat betreft het tijdsbestek waarin verzoekster voor onderzoek opgehouden is geweest, overweegt de Nationale ombudsman als volgt. Uit de stukken van de politie blijkt dat verzoekster op 9 november 2009 om 10.40 uur is aangehouden, om 11.00 uur op het politiebureau is gearriveerd. Tussen 13.27 en 14.45 uur is verzoekster verhoord en volgens de politie is verzoekster om 15.00 uur diezelfde dag in vrijheid gesteld. Dit zou betekenen dat verzoekster ongeveer vier uur opgehouden is geweest. Volgens verzoekster is dit veel langer geweest en is zij langer dan zes uur opgehouden geweest. Volgens haar werd zij om 10.23 uur ingesloten en was het al donker toen zij weer buiten kwam, terwijl de zon op die dag om 16.57 uur onderging. Tevens blijkt volgens verzoekster uit de akte van uitreiking van de dagvaarding dat zij in ieder geval tot 16.25 uur op het politiebureau is geweest. Wat hier ook van zij, het is wel duidelijk dat verzoekster tweeënhalf uur moest wachten voordat zij uiteindelijk werd gehoord. De politie heeft geen redenen aangegeven waarom dit zo lang heeft moeten duren. Hoewel vier uur of zes uur binnen de wettelijke termijn valt, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het onredelijk was om verzoekster tweeënhalf uur te laten wachten voor het verhoor en zo lang op te houden voor een relatief klein vergrijp.

8 De Nationale ombudsman oordeelt om die reden dan ook dat er is gehandeld in strijd met het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid, worden gerespecteerd. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 2. Ten aanzien van de klacht over de doorzending van de brief Het beginsel van fair play houdt in dat de overheid de burger de mogelijkheid geeft om zijn procedurele kansen te benutten en dat zij daarbij zorgt voor een eerlijke gang van zaken. De overheid heeft een open houding waarbij de burger de gelegenheid krijgt zijn standpunt en daarbij horende feiten naar voren te brengen en te verdedigen en het daaraan tegenovergestelde standpunt te bestrijden (hoor en wederhoor). De overheids-instantie speelt daarbij open kaart en geeft actief informatie over de procedurele mogelijkheden die de burger kan benutten. 1. Verzoekster klaagt erover dat de politie de brief waarin stond dat het winkelverbod werd ingetrokken niet heeft doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Hierdoor zou zij in haar zaak, die op 19 januari 2010 diende, zijn benadeeld. Verzoekster voelt zich in haar belangen hierdoor geschaad. Volgens de politie was het procesdossier op 12 november 2009 ingezonden door de politie naar het Openbaar Ministerie. Daarmee was het aandeel van de politie in deze zaak afgedaan. De brief van de supermarkt kwam daarna pas, de brief was gedateerd 17 november 2009. De politie heeft de brief niet doorgezonden, maar heeft de zaaksofficier wel mondeling geïnformeerd over de brief en verzoekster geadviseerd om de brief zelf naar het Openbaar Ministerie te sturen. Volgens de politie zijn er dan ook geen aanwijzingen dat de politie selectief stukken naar het Openbaar Ministerie heeft gestuurd en heeft de politie voldaan aan haar plicht van voortvarend en adequaat informeren van het Openbaar Ministerie. 2. Met betrekking tot het doorsturen van de brief, overweegt de Nationale ombudsman als volgt. De brief over de intrekking van het winkelverbod kwam aan nadat de politie het procesdossier had afgerond en opgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Daarmee is de zaak voor de politie afgehandeld en speelt het proces zich verder af tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie. De Nationale ombudsman is daarom van oordeel dat het niet onredelijk is dat de politie de brief van de supermarkt niet heeft doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie en haar er op heeft gewezen om dat zelf te doen. De politie heeft het Openbaar Ministerie wel (mondeling) geïnformeerd over het bestaan van de brief. Al met al is de Nationale ombudsman van oordeel dat in dit geval het beginsel van fair play door de politie niet is geschonden. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie

9 De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden te Leiden, - is gegrond ten aanzien van de klacht over de ophouding wegens schending van het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid, worden gerespecteerd; - niet gegrond ten aanzien van de klacht over het niet doorsturen van de brief. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Onderzoek Op 11 februari 2011 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift met een klacht over meerdere gedragingen van het regionale politiekorps Hollands Midden te Leiden. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de korps-beheerder, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het regionale politiekorps Hollands Midden en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd het regionale politiekorps een aantal specifieke vragen gesteld. In het kader van het onderzoek werd betrokkenen verzocht op de bevindingen te reageren. Achtergrond Wetboek van Strafvordering Artikel 61 "1. Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord."